[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)

Eindtekst

Nummer: 2015D05812, datum: 2015-02-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z16232:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

11 november 2014



	Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met
de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger
onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor
het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel
van studiefinanciering te hervormen om te komen tot een doelmatiger en
rechtvaardiger studiefinancieringsstelsel waardoor tevens een
toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs kan worden
uitgevoerd;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van “afsluitend examen” wordt in
onderdeel b “de hoofdstukken 5 en 10” vervangen door: hoofdstuk 5.

2. In de begripsomschrijving van “lening” vervalt de zinsnede “,
onverminderd omzetting, bedoeld in artikel 10.8”.

3. In de alfabetische rangschikking wordt een begripsbepaling ingevoegd,
luidende:

levenlanglerenkrediet: lening voor betaling van het lesgeld in het
beroepsonderwijs of het collegegeld in het hoger onderwijs,

4. In de begripsomschrijving van “opleiding niveau 1 of 2” en de
begripsomschrijving van “opleiding niveau 3 of 4” wordt “en
waarvan” telkens vervangen door: waarvan.

5. In de alfabetische rangschikking worden twee begripsbepalingen
ingevoegd, luidende:

prestatiebeurs beroepsonderwijs: prestatiebeurs als bedoeld in artikel
4.6a,

prestatiebeurs hoger onderwijs: prestatiebeurs als bedoeld in artikel
5.1,

6. Het begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving
“thuiswonende studerende” komt te luiden:

thuiswonende deelnemer: deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,

7. In de begripsomschrijving van “toetsingsinkomen” wordt “de
artikelen 3.4 en 3.17” vervangen door: artikel 3.17.

8. Het begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving “uitwonende
studerende” komt te luiden:

uitwonende deelnemer: deelnemer die voldoet aan de verplichtingen,
bedoeld in artikel 1.5,

B

Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift en in het eerste en tweede lid wordt
“studerende” telkens vervangen door: deelnemer.

2. In het tweede lid vervalt “of artikel 2.14”.

C

Artikel 1.8 komt te luiden:

Artikel 1.8. Awir van toepassing

Van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is artikel 6 op deze
wet van toepassing en zijn de artikelen 9, eerste lid, en 10, eerste
lid, van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 2.1, onderdeel b, wordt “artikel 2.3” vervangen door:
artikel 2.3 of 2.3a.

E

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
In afwijking van de eerste volzin kan een deelnemer die jonger is dan 18
jaren voor een reisvoorziening in aanmerking komen met ingang van de
maand waarin hij beroepsonderwijs is gaan volgen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen met
ingang van de eerste dag van de maand waarin hij hoger onderwijs is gaan
volgen.

F

Na artikel 2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a. Leeftijd levenlanglerenkrediet

1. In afwijking van artikel 2.3, eerste en derde lid, kan een deelnemer
voor levenlanglerenkrediet in aanmerking komen die 30 jaren of ouder is
maar nog niet de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt.

2. In afwijking van artikel 2.3, tweede en derde lid, kan een student
voor levenlanglerenkrediet in aanmerking komen die nog niet de leeftijd
van 55 jaren heeft bereikt.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid behoudt een studerende bij
het bereiken van de leeftijd van 55 jaren zijn aanspraak, zolang hij
zonder onderbreking levenlanglerenkrediet geniet.

G

In artikel 2.5, tweede lid, wordt “deelnemer als bedoeld in artikel
2.4” vervangen door: deelnemer als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a
of b.

H

In artikel 2.7, derde lid, komt de laatste volzin als volgt te luiden:
In afwijking van artikel 3.21, tweede lid, kan de aanvraag in het daarop
volgende studiejaar worden ingediend indien de uitschrijving binnen vier
maanden voor het einde van het desbetreffende studiejaar heeft
plaatsgevonden.

I 

In artikel 2.7a, onderdeel a, wordt “de prestatiebeurs, bedoeld in
artikel 4.7,” vervangen door: prestatiebeurs beroepsonderwijs.

J

Na artikel 2.7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.7b. Uitzondering levenlanglerenkrediet

De artikelen 2.7 en 2.7a zijn niet van toepassing op het
levenlanglerenkrediet.

K

Na artikel 2.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.12. Aanvullende opleidingen levenlanglerenkrediet

Onverminderd de artikelen 2.8 tot en met 2.11 kan een student in
aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven
voor een deeltijdse opleiding in het hoger onderwijs als bedoeld in
artikel 7.7, eerste lid, van de WHW.

L

Artikel 2.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt “de prestatiebeurs in het hoger
onderwijs” vervangen door: prestatiebeurs hoger onderwijs.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het eerste lid, onderdelen a en b, en het tweede tot en met vierde
lid zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.

M

In artikel 2.13a, eerste lid, wordt “studiefinanciering” vervangen
door: studiefinanciering, met uitzondering van het
levenlanglerenkrediet,.

N

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het tweede lid wordt “studiefinanciering”
vervangen door: studiefinanciering, met uitzondering van het
levenlanglerenkrediet,.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Onze Minister stelt vast of een opleiding buiten Nederland voldoet
aan de criteria, bedoeld in het tweede lid. Onze Minister stelt voor de
opleiding buiten Nederland de duur en de vorm van de studiefinanciering
vast overeenkomstig de duur en de vorm waarin deze voor een
vergelijkbare opleiding in Nederland wordt verstrekt.

O

Artikel 2.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “prestatiebeurs voor het volgen van een
opleiding beroepsonderwijs” vervangen door: prestatiebeurs
beroepsonderwijs.

2. In het tweede lid wordt “studiefinanciering heeft genoten voor het
volgen van een opleiding in het hoger onderwijs” vervangen door:
prestatiebeurs hoger onderwijs heeft genoten.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het
levenlanglerenkrediet.

P

In artikel 2.17, eerste lid, wordt “studerende” telkens vervangen
door: deelnemer.

Q

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het beroepsonderwijs
uit een basisbeurs, een basislening en een aanvullende beurs of
aanvullende lening, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de
vorm van:

a. een gift;

b. een prestatiebeurs; of 

c. een lening.

2. Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het hoger onderwijs
uit een basislening, een aanvullende beurs of aanvullende lening en
collegegeldkrediet, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de
vorm van:

a. een gift;

b. een prestatiebeurs; of

c. een lening.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien een studerende geen aanspraak heeft op studiefinanciering als
bedoeld in het eerste of tweede lid bestaat studiefinanciering uit
levenlanglerenkrediet.

3. In het vierde lid (nieuw) vervalt “en voor studenten ook op basis
van het collegegeldkrediet”.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “derde lid” vervangen door:
vierde lid.

R

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden: 

2. Dit budget kan worden verhoogd met een toeslag voor een eenoudergezin
ingevolge artikel 3.5.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bedrag
van de maximale aanvullende beurs, bedoeld in de artikelen 3.13, eerste
lid, 3.16 en 3.18, wordt voor een deelnemer verhoogd met het bedrag van
de tegemoetkoming.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid, worden twee
leden ingevoegd, luidende:

4. De tegemoetkoming, bedoeld in het derde lid, wordt niet toegekend
voor het studiejaar waarin de deelnemer de leeftijd van 18 jaren
bereikt.

5. In afwijking van het eerste lid bestaat het budget voor een deelnemer
die in aanmerking komt voor levenlanglerenkrediet alleen uit dat
krediet.

S

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de onderdelen a en b vervangen door drie
onderdelen, luidende:

a. een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud;

b. het collegegeldkrediet; en

c. een reisvoorziening.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Dit budget kan worden verhoogd met een toeslag voor een eenoudergezin
ingevolge artikel 3.5.

3. Onder vernummering van het derde tot vierde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid bestaat het budget voor een student
die in aanmerking komt voor levenlanglerenkrediet alleen uit dat
krediet.

T

Artikel 3.4 vervalt.

U

In artikel 3.5, opschrift en eerste lid, wordt â€œĂ©Ă©n-oudergezin”
telkens vervangen door: eenoudergezin.

V

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Basisbeurs” vervangen door: Basisbeurs
beroepsonderwijs

2. In het eerste lid wordt “voor uit- en thuiswonende studerenden en
voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs” vervangen door: voor uit- en
thuiswonende deelnemers.

3. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Voor een opleiding niveau 1 of 2 maakt een reisvoorziening deel uit
van de basisbeurs.

3. Voor een opleiding niveau 1 of 2 kan de toeslag, bedoeld in artikel
3.5, onderdeel uitmaken van de basisbeurs.

W

In artikel 3.7, tweede en derde lid, wordt “artikel 4.8, tweede lid,
respectievelijk artikel 5.3, tweede lid” telkens vervangen door:
artikel 4.8, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.3, eerste lid.

X 

Artikel 3.9 wordt vervangen door twee artikelen, luidende: 

Artikel 3.9. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage
beroepsonderwijs

1. Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage
is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de deelnemer in
het peiljaar.

2. Op het toetsingsinkomen in het peiljaar wordt in mindering gebracht
de vrije voet. Deze voet is naar de maatstaf van 1 januari 2014 gelijk
aan € 16 736,64. Indien Ă©Ă©n van de ouders is overleden, geldt voor
de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een deelnemer die niet
geadopteerd is en die als ingezetene in de basisregistratie personen is
ingeschreven, blijkens de basisregistratie personen slechts Ă©Ă©n ouder
heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van
overeenkomstige toepassing. Indien het in het peiljaar een ouder zonder
partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het
kindgebonden budget en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt
voor hem in afwijking van de tweede volzin een vrije voet die naar de
maatstaf van 1 januari 2014 gelijk is aan € 21 204,43.

3. Het bruto kortingsbedrag op jaarbasis is 26% van het verschil tussen
het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het
toekenningsjaar.

4. Op het bruto kortingsbedrag, bedoeld in het derde lid, worden in
mindering gebracht:

a. de ingevolge paragraaf 6.1 vastgestelde termijnen over een jaar of,
indien dit minder is, de berekende draagkracht indien de ouder tevens
debiteur is; en

b. € 363 voor ieder kind dat in het studiejaar dat aanvangt in het
jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak, onder de werking
van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten of van artikel 2, derde tot en met vijfde lid, van de Wet
op het kindgebonden budget valt.

5. Een twaalfde deel van het bedrag dat na de toepassing van het vierde
lid resteert, is de berekeningsgrondslag per maand voor een ouder van de
veronderstelde ouderlijke bijdrage.

6. Indien een kind waarvoor de aftrek, bedoeld in het vierde lid,
onderdeel b, heeft plaatsgevonden, onder de werking van deze wet gaat
vallen, wordt met ingang van het tijdstip waarop dit kind onder de
werking van deze wet gaat vallen, de veronderstelde ouderlijke bijdrage,
bedoeld in het vijfde lid, opnieuw berekend.

7. Het zesde lid is niet van toepassing op een deelnemer die uitsluitend
een de reisvoorziening bedoeld in artikel 4.6b toegekend heeft gekregen.

Artikel 3.9a. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage
hoger onderwijs

Artikel 3.9 is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de
veronderstelde ouderlijke bijdrage voor studenten, met dien verstande
dat:

a. voor de vrije voet, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, tweede
volzin, naar de maatstaf van 1 januari 2014 een bedrag wordt gelezen
gelijk aan € 15 000; en

b. voor de vrije voet, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, laatste
volzin, naar de maatstaf van 1 januari 2014 een bedrag wordt gelezen
gelijk aan € 19 004.

Y 

Artikel 3.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 3.9” vervangen door: de
artikelen 3.9 en 3.9a.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in
inkomen verstaan: een vermindering van de som van de toetsingsinkomens
van de beide ouders tezamen met ten minste 15% ten opzichte van het
peiljaar.

Z

In artikel 3.11 wordt “de artikelen 3.9 en 3.10” vervangen door: de
artikelen 3.9, 3.9a en 3.10.

AA 

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “Indien het een ouder zonder partner betreft” wordt
vervangen door: Indien het na het peiljaar een ouder zonder partner
betreft.

2. De zinsnede “bedoeld in artikel 3.9, derde lid” wordt vervangen
door: bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onderscheidenlijk artikel
3.9a.

AB

Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: De veronderstelde
ouderlijke bijdrage is voor een deelnemer de som van de maandbedragen,
bedoeld in artikel 3.9, vijfde lid, en voor een student de som van de
maandbedragen die zijn bepaald door toepassing van artikel 3.9a.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien een ouder meer dan Ă©Ă©n kind heeft dat recht heeft op
studiefinanciering, met uitzondering van het kind dat tevens valt onder
artikel 3.9, vierde lid, onderdeel b, en dat kind met betrekking tot de
desbetreffende maand een aanvullende beurs heeft aangevraagd, wordt het
maandbedrag, bedoeld in het eerste lid, gedeeld door dat aantal
kinderen. 

AC

In artikel 3.14, tweede lid, wordt “artikel 3.9, derde lid, derde
volzin” vervangen door: artikel 3.9, tweede lid, derde volzin.

AD

Artikel 3.15 komt te luiden:

Artikel 3.15. Basislening

Op aanvraag wordt een basislening toegekend. De maximale hoogte van de
basislening is opgenomen in artikel 3.18, waarbij verschillende bedragen
zijn vastgesteld voor deelnemers en studenten. 

AE

Artikel 3.16a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het bedrag dat per maand kan worden geleend bedraagt niet meer dan
een twaalfde deel van het feitelijk door de studerende voor een periode
van twaalf maanden te betalen bedrag aan collegegeld voor het volgen van
hoger onderwijs en in totaal ten hoogste vijf maal een twaalfde deel van
het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste
lid, van de WHW.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot
derde lid.

AF

Na artikel 3.16a worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.16b. Levenlanglerenkrediet: aanspraak

1. Het levenlanglerenkrediet is een lening die aan een studerende op
aanvraag wordt toegekend.

2. Het levenlanglerenkrediet wordt slechts verstrekt:

a. indien de studerende niet in aanmerking komt voor studiefinanciering
als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid; 

b. in geval het krediet wordt gevraagd voor een voltijdse of duale
opleiding in het hoger onderwijs en de student nog niet de leeftijd van
dertig jaren heeft bereikt, die student een hbo-bacheloropleiding als
bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de WHW of het
geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als
bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met
goed gevolg heeft afgesloten; en

c. voor zover de kosten voor het lesgeld of collegegeld niet door een
derde worden vergoed.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gronden worden vastgesteld
op basis waarvan een aanvraag gelet op terugbetalingsrisico’s kan
worden geweigerd.

4. De hoofdstukken 4 en 5 zijn niet van toepassing op het
levenlanglerenkrediet.

Artikel 3.16c. Levenlanglerenkrediet: duur

1. Het levenlanglerenkrediet kan worden verstrekt gedurende vier jaar. 

2. De periode, bedoeld in het eerste lid, kan worden verlengd indien de
studerende in de laatste maand van die periode een opleiding volgt met
een langere nominale duur dan vier jaar en die opleiding onafgebroken
blijft volgen. Het levenlanglerenkrediet kan ten hoogste zoveel langer
worden verstrekt als het verschil tussen 48 maanden en het aantal
maanden waarop de studielast is gebaseerd op grond van:

a. artikel 7.4a, eerste tot en met zevende lid, van de WHW; of

b. artikel 7.4b, eerste tot en met zevende lid, van de WHW.

3. Indien de student in de laatste maand van de periode, bedoeld in het
eerste of tweede lid, een deeltijdse opleiding volgt en deze opleiding
onafgebroken blijft volgen, wordt de periode met Ă©Ă©n jaar verlengd.

Artikel 3.16d. Levenlanglerenkrediet: hoogte

Het levenlanglerenkrediet bedraagt per maand niet meer dan een twaalfde
deel van het feitelijk door de studerende voor een periode van twaalf
maanden te betalen bedrag aan collegegeld of lesgeld voor het volgen van
de desbetreffende opleiding en in totaal ten hoogste:

a. vijf maal een twaalfde deel van het volledige wettelijk collegegeld,
bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de WHW, voor een opleiding in
het hoger onderwijs;

b. vijf maal een twaalfde deel van het lesgeld, bedoeld in artikel 5,
tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet, voor een opleiding in het
beroepsonderwijs; of

c. een in afwijking van de onderdelen a en b bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen lager maximum.

Artikel 3.16e. Levenlanglerenkrediet: uitvoeringsregels

Voor een goede uitvoering van de artikelen 3.16b tot en met 3.16d worden
bij ministeriële regeling regels vastgesteld over de aanvraag,
toekenning, betaling en andere uitvoeringsaspecten.

AG

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift en in het eerste, derde tot en met zevende en
negende tot en met elfde lid wordt “studerende” telkens vervangen
door: deelnemer.

2. In het vierde lid wordt na “daarvan” ingevoegd “naar de
maatstaf van 1 januari 2014” en wordt “de maximale aanvullende beurs
voor een thuiswonende deelnemer, bedoeld in artikel 3.18,” vervangen
door: € 324,10.

3. In het zevende lid vervalt aan het slot van onderdeel b “en” en
wordt onderdeel c vervangen door twee onderdelen, luidende:

c. toeslag eenoudergezin, en

d. voor iedere maand waarin de deelnemer op enig moment beschikte over
de reisvoorziening, een bedrag gelijk aan een twaalfde deel van de
waarde van de reisvoorziening, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid,
vermenigvuldigd met het aantal maanden waarover met inachtneming van het
vijfde lid het toetsingsinkomen is berekend.

4. In het achtste lid wordt “de artikelen 6.3 en 6.4” vervangen
door: de artikelen 6.3, eerste lid, en 6.4.

5. In het tiende lid, eerste volzin, wordt “prestatiebeurs”
vervangen door: prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AH

Artikel 3.18, aanhef, en de overzichten 1 en 2 komen te luiden:

De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand naar de
maatstaf van 1 januari 2014, en voor overzicht 3 naar de maatstaf van 1
september 2015:

Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud

A. Beroepsonderwijs 

 Normbedrag thuiswonend 	 € 484,48

 Normbedrag uitwonend	 € 684,25

B. Hoger onderwijs

 normbedrag	 € 833,22



Overzicht 2. Financieringsbronnen

A. Beroepsonderwijs

 Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin)

thuiswonend	 € 79,04

uitwonend	 € 257,93

 Basislening

thuis- en uitwonend	 € 172,17

 Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage

thuiswonend	 € 233,27

uitwonend	 € 254,15

B. Hoger onderwijs

 Basislening	 € 467,89

 Maximale aanvullende beurs/lening of 

veronderstelde ouderlijke bijdrage	 € 365,33



AI

Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Een aanvraag voor studiefinanciering wordt voor het einde van het
studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft ingediend.

3. Studiefinanciering of de verhoging daarvan wordt niet toegekend voor
een periode gelegen voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is
ingediend.

2. Onder vernummering van het vierde tot het vijfde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

4. De reisvoorziening of het levenlanglerenkrediet wordt niet toegekend
voor een periode die is gelegen vóór de datum van indiening van de
aanvraag.

AJ

In artikel 3.27, derde lid, wordt “eerste lid” vervangen door:
tweede lid.

AK

In het opschrift van paragraaf 4.1.2 wordt “Studiefinanciering in de
vorm van prestatiebeurs” vervangen door: Prestatiebeurs
beroepsonderwijs.

AL

Na artikel 4.6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

4.6a. Prestatiebeurs beroepsonderwijs

Een deelnemer aan een opleiding niveau 3 of 4 komt voor zover wordt
voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor
studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:

a. een basisbeurs; 

b. een aanvullende beurs; 

c. een reisvoorziening; en 

d. een toeslag eenoudergezin.

Artikel 4.6b. Reisvoorziening minderjarige deelnemer

Onverminderd artikel 4.7, eerste en tweede lid, komt een deelnemer die
jonger is dan 18 jaren in aanmerking voor een reisvoorziening in de vorm
van een prestatiebeurs. 

AM

Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Vorm waarin studiefinanciering wordt
verstrekt” vervangen door: Vorm en duur studiefinanciering.

2. In het eerste lid wordt “Studiefinanciering, met uitzondering van
de basislening en de aanvullende lening,” vervangen door
“Prestatiebeurs beroepsonderwijs” en vervalt “in de vorm van een
prestatiebeurs”.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien een deelnemer een specialistenopleiding volgt en hij 4 jaren
prestatiebeurs beroepsonderwijs heeft genoten, wordt aan hem voor die
opleiding op aanvraag gedurende ten hoogste 2 jaren prestatiebeurs
beroepsonderwijs verstrekt.

4. Het derde lid vervalt en het vierde lid wordt vernummerd tot het
derde lid.

5. In het derde lid (nieuw) wordt “3.1, derde lid” vervangen door
“3.1, vierde lid” en komt de laatste volzin te luiden: Tevens kan
gedurende deze 36 maanden een reisvoorziening worden verstrekt in de
vorm van een prestatiebeurs, waarbij het aantal maanden dat op grond van
artikel 4.6b reisvoorziening is toegekend in mindering wordt gebracht op
dit aantal maanden.

6. Het vijfde lid vervalt en het zesde lid wordt vernummerd tot het
vierde lid.

7. In het vierde lid (nieuw) wordt “de periode bedoeld in het vierde
lid” vervangen door “de periode bedoeld in het derde lid” en wordt
“het bedrag, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid” vervangen door: het
bedrag van de toeslag eenoudergezin, bedoeld in artikel 3.18.

AN

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Vorm waarin reisvoorziening wordt
verstrekt” vervangen door: Waarde van de reisvoorziening.

2. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde
lid tot eerste en tweede lid.

3. In het eerste lid (nieuw) en tweede lid (nieuw) wordt
“prestatiebeurs” telkens vervangen door: prestatiebeurs
beroepsonderwijs.

AO

In artikel 4.9 wordt “prestatiebeurs is toegekend voor het volgen van
een opleiding niveau 3 of 4” vervangen door: prestatiebeurs
beroepsonderwijs is toegekend.

AP

In de artikelen 4.10 en 4.11, het opschrift en de tekst van artikel
4.12, en in artikel 4.13 wordt “prestatiebeurs” telkens vervangen
door: prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AQ

Artikel 4.14, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “Indien een deelnemer niet in staat is” wordt
vervangen door: Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere
omstandigheden van structurele aard niet in staat is.

2. De zinsnede “prestatiebeurs” wordt vervangen door: prestatiebeurs
beroepsonderwijs.

AR

In artikel 4.15 wordt “een prestatiebeurs” vervangen door: de
prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AS

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “3.1, derde lid” vervangen door “3.1,
vierde lid” en komt de laatste volzin te luiden: Tevens kan gedurende
deze 36 maanden een reisvoorziening worden verstrekt in de vorm van een
gift.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Op aanvraag kan een deelnemer als bedoeld in artikel 3.5, gedurende
de periode, bedoeld in het tweede lid, tevens in aanmerking komen voor
een lening ter grootte van het bedrag van de toeslag eenoudergezin,
bedoeld in artikel 3.18.

AT

In artikel 4.21, eerste lid, wordt na “De artikelen” ingevoegd:
4.6b,.

AU

In artikel 4.22, eerste lid, wordt “prestatiebeurs” vervangen door:
prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AV

In het opschrift van hoofdstuk 5 vervalt “; prestatiebeurs”.

AW

Artikel 5.1 komt te luiden:

Artikel 5.1. Prestatiebeurs hoger onderwijs

Een student komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde
voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een
prestatiebeurs, inhoudende:

a. een aanvullende beurs;

b. een reisvoorziening; en 

c. een toeslag eenoudergezin.

AX

Artikel 5.2 wordt vervangen door vier artikelen, luidende:

Artikel 5.2. Vorm en duur studiefinanciering

1. De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt aan een student verstrekt:

a. voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in
artikel 7.3a, tweede lid, van de WHW gedurende de periode waarop de
studielast van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs op grond van
artikel 7.4b, eerste tot en met zevende lid, van de WHW is gebaseerd; of

b. voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in
artikel 7.3a, eerste lid, van de WHW gedurende de periode waarop de
studielast van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op grond
van artikel 7.4a, eerste tot en met zevende lid, van de WHW is
gebaseerd. 

2. In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvullende beurs in de
eerste 5 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat,
verstrekt in de vorm van een gift.

3. De basislening, aanvullende lening en het collegegeldkrediet kunnen
worden verstrekt gedurende de periode waarin aanspraak kan worden
gemaakt op de prestatiebeurs hoger onderwijs. 

4. Gedurende 36 maanden na de periode, bedoeld in het eerste lid, kan
het collegegeldkrediet worden verstrekt en kan daarnaast
studiefinanciering worden verstrekt in de vorm van een lening. Het
bedrag van de lening, bedraagt in afwijking van de artikelen 3.1, vierde
lid, 3.3, 3.13 en 3.18 naar de maatstaf van 1 januari 2014 per maand
€ 894,51. In de eerste 12 maanden kan tevens een reisvoorziening
worden verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs.

5. Op aanvraag kan een student als bedoeld in artikel 3.5 gedurende de
36 maanden, bedoeld in het vierde lid, tevens in aanmerking komen voor
een lening ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.5, tweede
lid.

Artikel 5.2a. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege het
volgen van een lerarenkopopleiding 

De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar
langer verstrekt, indien:

a. het een student betreft die met goed gevolg het afsluitende examen
van een bacheloropleiding heeft behaald, voor zover bij ministeriële
regeling aangewezen, of een daarmee gelijkgesteld diploma; en

b. deze student is ingeschreven voor de hbo-lerarenopleiding, voor een
daarbinnen te volgen eenjarig programma, waarvan in de onder a bedoelde
ministeriële regeling is aangegeven dat die opleiding verwant is aan de
onder a bedoelde opleiding.

Artikel 5.2b. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege
handicap of chronische ziekte

De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar
langer verstrekt indien de student blijkens gedagtekende verklaringen
van een arts en van het bestuur van de onderwijsinstelling waar hij is
ingeschreven, als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in
staat is het afsluitend examen met goed gevolg af te ronden binnen het
aantal jaren waarop de studielast van de opleiding, bedoeld in artikel
7.3a van de WHW, is gebaseerd.

Artikel 5.2c. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege het
volgen van een universitaire lerarenopleiding

1. In aanvulling op artikel 5.2, eerste lid, wordt de prestatiebeurs
hoger onderwijs op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt, indien:

a. het een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.30c van de WHW
betreft; 

b. met goed gevolg het afsluitende examen van een masteropleiding als
bedoeld in artikel 7.4a, met uitzondering van het derde lid, van de WHW
is behaald en daarna een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a,
derde lid, van de WHW wordt gevolgd; of

c. reeds eerder prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend op grond van
artikel 5.2a en een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde
lid, van de WHW wordt gevolgd.

2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing, indien reeds
eerder op grond van onderdeel b van dat lid prestatiebeurs hoger
onderwijs is toegekend.

3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien reeds
eerder:

a. op grond van het eerste lid, onderdeel a, of artikel 5.2a
prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend; of

b. op grond van artikel 5.2, eerste lid, prestatiebeurs hoger onderwijs
is toegekend, voor zover die toekenning betrekking had op een opleiding
als bedoeld in artikel 7.4b, vierde lid, van de WHW.

AY

Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Vorm waarin reisvoorziening wordt
verstrekt” vervangen door: Waarde van de reisvoorziening.

2. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde
lid tot het eerste en tweede lid.

3. In het eerste lid (nieuw) en het tweede lid (nieuw) wordt
“prestatiebeurs” telkens vervangen door: prestatiebeurs hoger
onderwijs.

AZ

Artikel 5.6 vervalt.

BA

Artikel 5.7 komt te luiden:

Artikel 5.7. Omzetting in gift bij afstuderen binnen diplomatermijn
hoger onderwijs

1. Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed
gevolg een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een
wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding afrondt, wordt de aan hem
toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs voor de duur van de
desbetreffende opleiding omgezet in een gift. 

2. Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed
gevolg een opleiding als bedoeld in het eerste lid afrondt, wordt de
resterende periode van zijn prestatiebeurs hoger onderwijs verstrekt in
de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze
wet, of een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b van de
WHW die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van
de WHW aanvangt.

3. Met het afronden van een opleiding als bedoeld in het eerste lid
wordt gelijkgesteld het afronden van een deeltijdse opleiding of een
opleiding van de Open Universiteit, voor zover deze opleiding krachtens
de WHW daarmee gelijk wordt gesteld. 

4. Met het afronden van een opleiding als bedoeld in het eerste lid
wordt eveneens gelijkgesteld het afronden van een wo-bacheloropleiding
en het afronden van een programma als bedoeld in artikel 7.8a van de
WHW, voor zover de student een aanvraag heeft ingediend tot
gelijkstelling.

BB

Artikel 5.8 vervalt.

BC

Artikel 5.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bedoeld in artikel 9.5, derde lid”
vervangen door: bedoeld in artikel 9.5, tweede lid.

2. In het tweede lid wordt “in de artikelen 5.7 of 5.8” vervangen
door “in artikel 5.7” en wordt “prestatiebeurs” vervangen door:
prestatiebeurs hoger onderwijs.

3. In het derde lid wordt “prestatiebeurs” vervangen door:
prestatiebeurs hoger onderwijs.

BD

In de artikelen 5.10, 5.11 en 5.15 wordt “prestatiebeurs” telkens
vervangen door: prestatiebeurs hoger onderwijs.

BE

Artikel 5.16, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “Indien de student niet in staat is” wordt vervangen
door: Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden
van structurele aard niet in staat is.

2. De zinsnede “prestatiebeurs” wordt vervangen door: prestatiebeurs
hoger onderwijs.

BF

In artikel 5.17 wordt “een prestatiebeurs” vervangen door: de
prestatiebeurs hoger onderwijs.

BG

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Lening” vervangen door: Begripsbepalingen
hoofdstuk 6.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

2. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

lening beroepsonderwijs: lening die uitsluitend is aangegaan voor het
volgen van beroepsonderwijs;

lening hoger onderwijs: lening die is aangegaan voor het volgen van
hoger onderwijs.

3. Vanaf de dag waarop een studerende met een lening beroepsonderwijs
tevens een lening hoger onderwijs aangaat, wordt de lening
beroepsonderwijs aangemerkt als een lening hoger onderwijs.

4. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder debiteur
uitsluitend verstaan degene die een lening heeft opgebouwd anders dan
door de toekenning van het levenlanglerenkrediet.

5. Indien de debiteur tevens een schuld uit een lening heeft als bedoeld
in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten, wordt die schuld voor de toepassing van dit hoofdstuk
aangemerkt als een schuld in de zin van dit hoofdstuk.

BH

In artikel 6.2 vervalt het zesde lid, onder vernummering van het zevende
tot het zesde lid.

BI

Na artikel 6.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2a. Kwijtschelding studieschuld voor studenten met handicap of
chronische ziekte 

1. Aan de debiteur wordt gelijktijdig met de omzetting, bedoeld in
artikel 5.7, een deel van de lening hoger onderwijs kwijtgescholden
indien:

a. aan de debiteur op grond van artikel 5.2b voor een opleiding een
extra jaar prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend; en 

b. de desbetreffende bacheloropleiding of masteropleiding met goed
gevolg is afgerond binnen de diplomatermijn hoger onderwijs.

2. Voor de waarde van de kwijtschelding is bepalend het jaar waarin voor
het eerst is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid. De
kwijtschelding bedraagt naar de maatstaf van 1 januari 2014 € 1 200.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor een goede
uitvoering van dit artikel.

BJ

Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt “Onze minister stelt jaarlijks”
vervangen door: Ten aanzien van de lening beroepsonderwijs stelt Onze
Minister jaarlijks.

3. In het eerste lid (nieuw) wordt “over de maand oktober” vervangen
door: over de maand september.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Ten aanzien van de lening hoger onderwijs stelt Onze Minister
jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast dat gelijk is
aan het gemiddeld effectief rendement over de periode van 12 maanden,
gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van
het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der
Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter
beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5
jaren.

BK

Artikel 6.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt en het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde
lid.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “tweede tot en met het vijfde
lid” vervangen door: tweede tot en met het vierde lid.

BL

Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Gedurende de voor de debiteur geldende diplomatermijn wordt de
terugbetalingsperiode geschorst:

a. van rechtswege indien de debiteur opnieuw studiefinanciering als
bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, geniet; of

b. op aanvraag zolang de debiteur opnieuw studerende is en
levenlanglerenkrediet geniet of geen studiefinanciering geniet.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt een lid
ingevoegd, luidende:

4. Voor debiteuren voor wie nooit een diplomatermijn heeft gegolden op
grond van artikel 4.9 onderscheidenlijk artikel 5.5 geldt, in afwijking
van het derde lid, dat de terugbetaling wordt geschorst:

a. van rechtswege zolang de debiteur opnieuw studiefinanciering als
bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, geniet; of 

b. op aanvraag zolang de debiteur opnieuw studerende is en
levenlanglerenkrediet of geen studiefinanciering geniet.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt “bedoeld in het derde lid”
vervangen door: bedoeld in het derde of vierde lid.

BM

Artikel 6.7, eerste lid, komt te luiden: 

1. De aflosfase volgt op de aanloopfase en beslaat behoudens toepassing
van artikel 6.9, derde lid:

a. 15 kalenderjaren voor de terugbetaling van een lening
beroepsonderwijs;

b. 35 kalenderjaren voor de terugbetaling van een lening hoger
onderwijs. 

Deze periode wordt verlengd met het aantal maanden dat gebruik is
gemaakt van de aflosvrije periode op grond van het tweede lid.

BN

In artikel 6.8, derde lid, wordt “bedoeld in artikel 6.16” vervangen
door: bedoeld in artikel 6.16, eerste lid.

BO

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

	

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Onverminderd toepassing van artikel 6.10 bedraagt het totaal per jaar
te betalen bedrag aan maandelijkse termijnen voor de terugbetaling van
de lening beroepsonderwijs onderscheidenlijk lening hoger onderwijs ten
minste € 545 onderscheidenlijk € 60. Bij ministeriĂ«le regeling kan
dit bedrag gelet op de loonontwikkeling worden herzien.

2. In het vierde lid wordt “bank- of postbankrekening” vervangen
door: bankrekening.

BP

Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “in het tweede jaar voorafgaande aan het
jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld” vervangen door: in het
peiljaar.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de
draagkrachtvrije voet. Deze voet is voor de terugbetaling van een lening
beroepsonderwijs onderscheidenlijk een lening hoger onderwijs gelijk
aan:

a. 120% onderscheidenlijk 143% van het belastbaar minimumloon voor een
debiteur met partner;

b. 120% onderscheidenlijk 143% van het belastbaar minimumloon voor een
debiteur die in het peiljaar een ouder zonder partner is als bedoeld in
artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget; of

c. 84% onderscheidenlijk 100% van het belastbaar minimumloon voor
overige debiteuren zonder partner.

3. De draagkracht van de debiteur uit inkomen is voor de terugbetaling
van een lening beroepsonderwijs onderscheidenlijk een lening hoger
onderwijs 12% onderscheidenlijk 4% van het inkomen boven de
draagkrachtvrije voet.

3. In het vijfde lid wordt “in het tweede jaar voorafgaande aan het
jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld,” vervangen door: in
het peiljaar. 

BQ

Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “het inkomen over het tweede jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld”
vervangen door: het inkomen in het peiljaar.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in
inkomen verstaan: een vermindering van het toetsingsinkomen van de
debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.

3. In het derde lid wordt “het belastbaar minimumloon over het tweede
jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt
vastgesteld” vervangen door: het belastbaar minimumloon in het
peiljaar.

BR

Artikel 6.13 komt te luiden:

Artikel 6.13. Draagkracht ouder zonder partner

Indien het een debiteur betreft die na het peiljaar een ouder zonder
partner als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het
kindgebonden budget is, wordt op aanvraag van de debiteur de hoogte van
zijn draagkracht dienovereenkomstig aangepast.

BS

Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt “een debiteur op wie dit hoofdstuk
van toepassing is is” vervangen door: een debiteur is op wie dit
hoofdstuk van toepassing is.

2. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

2. Indien een van de partners een lening beroepsonderwijs en de andere
partner een lening hoger onderwijs terugbetaalt, wordt onverminderd het
eerste lid voor beide partners artikel 6.10, tweede en derde lid,
afzonderlijk toegepast volgens de percentages die van toepassing zijn op
de terugbetaling van de desbetreffende lening.

BT

Aan hoofdstuk 6 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 6.2. Terugbetaling levenlanglerenkrediet

Artikel 6.18. Reikwijdte

1. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op de terugbetaling van
de lening die is ontstaan door de toekenning van het
levenlanglerenkrediet.

2. Artikel 299a van de Faillissementswet is van overeenkomstige
toepassing op de lening die is ontstaan door de toekenning van het
levenlanglerenkrediet.

Artikel 6.19. Terugbetalingsregels

1. Met uitzondering van de artikelen 6.2a, 6.5, tweede lid, 6.6, 6.7,
eerste lid, tweede volzin, en tweede en derde lid, en 6.14 is paragraaf
6.1 van overeenkomstige toepassing op de terugbetaling van het
levenlanglerenkrediet, waarbij deze lening wordt aangemerkt als een
lening beroepsonderwijs.

2. In afwijking van het eerste lid wordt bij de toepassing van artikel
6.3 de lening aangemerkt als een lening hoger onderwijs.

3. In afwijking van het eerste lid wordt bij de toepassing van artikel
6.5, derde lid, de terugbetaling uitsluitend geschorst gedurende de
periode waarin de debiteur het levenlanglerenkrediet ontvangt.

Artikel 6.20. Nadere terugbetalingsregels

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de terugbetaling van de lening die is ontstaan door
toekenning van het levenlanglerenkrediet waarbij tenminste regels worden
gesteld over de samenloop met de terugbetaling van de lening die is
ontstaan anders dan door toekenning van het levenlanglerenkrediet en
over de samenloop met de terugbetaling door een partner van het
levenlanglerenkrediet of een andere lening die is toegekend op grond van
deze wet.

BU

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen i tot
en met k tot j tot en met l, een onderdeel ingevoegd, luidende:

i. de hoogte van het levenlanglerenkrediet wordt vastgesteld of
gewijzigd,

2. In het eerste lid, onderdeel k (nieuw), wordt “het reisvoorziening
niet tijdig heeft beĂ«indigd” vervangen door: het reisproduct niet
tijdig heeft stopgezet.

3. In het tweede lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede “, de vorm van
de studiefinanciering op grond van artikel 10.6, zevende lid, opnieuw
wordt vastgesteld” en wordt “het reisvoorziening” vervangen door:
de reisvoorziening.

4. Het tweede lid, onderdelen e en f, komen te luiden:

e. geen gevolg is gegeven aan de aanvraag tot peiljaarverlegging van de
ouders, Ă©Ă©n van de ouders, of de studerende op grond van artikel 3.10
of aan de aanvraag van de debiteur op grond van artikel 6.12, omdat op
dat moment niet werd voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 3.10,
tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6.12, tweede lid, maar blijkt dat
wel aan die voorwaarde is voldaan,

f. gevolg is gegeven aan de aanvraag tot peiljaarverlegging van de
ouders, Ă©Ă©n van de ouders, of de studerende op grond van artikel 3.10
of aan de aanvraag van de debiteur op grond van artikel 6.12, en blijkt
dat niet is voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 3.10, tweede
lid, onderscheidenlijk artikel 6.12, tweede lid, of.

5. Het vierde lid vervalt.

BV

Vóór de tekst van artikel 7.4, zevende lid, wordt de aanduiding
“7” vervangen door: 6.

BW

Artikel 8.2 vervalt.

BX

In artikel 9.1 wordt “2.13, onderdeel c” vervangen door: 2.13,
eerste lid, onderdeel c.

BY

In artikel 9.1b, eerste lid, wordt “studerende” vervangen door:
deelnemer.

BZ

Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “De natuurlijke persoon van wie of het
bestuur van de rechtspersoon waarvan een instelling als bedoeld in de
artikelen 2.4, 2.8, 2.9, 2.10 en 2.11, uitgaat” vervangen door: De
natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan
een instelling uitgaat die onderwijs aanbiedt als bedoeld in de
artikelen 2.4, 2.8, 2.9, 2.10, 2.11 en 2.12.

 

2. Het tweede tot en met vierde lid vervallen en het vijfde lid wordt
vernummerd tot tweede lid.

CA

In artikel 9.6b, eerste lid, en artikel 9.6c, eerste lid, wordt telkens
“die bij haar bekend zijn als gevolg van de uitvoering van haar
wettelijke taken” vervangen door: die bij hem bekend zijn als gevolg
van de uitvoering van zijn wettelijke taken.

CB

Artikel 9.7 vervalt.

CC

In artikel 9.9, opschrift, eerste en tweede lid, wordt “studerende”
telkens vervangen door: deelnemer.

CD

Artikel 9.9a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na “artikel 1.5” toegevoegd: door
deelnemer. 

2. In het eerste tot en met derde lid wordt “studerende” telkens
vervangen door: deelnemer.

CE

Hoofdstuk 10 vervalt.

CF

Artikel 10a.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een debiteur die voor het studiejaar 2009-2010 voor het eerst
studiefinanciering ontving en voor wie op 31 december 2011 nog geen
aflosfase is aangevangen, kan, op aanvraag, zijn schuld aflossen op
grond van paragraaf 6.1, waarbij de debiteur verzoekt dat de schuld
wordt aangemerkt als:

a. een lening beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid,
of; 

b. een lening hoger onderwijs als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid,
uitsluitend voor zover het een debiteur betreft als bedoeld in artikel
12.14, vijfde lid. 

2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

2. Een debiteur dient een aanvraag als bedoeld in het eerste lid
uitsluitend voor de aanvang van zijn aflosfase in.

CG

In artikel 10a.3 wordt na “vallen” een zinsnede ingevoegd, luidende:
, waarbij de lening van de debiteur wordt aangemerkt als een lening
beroepsonderwijs.

CH

Artikel 10a.8, tweede lid, tweede volzin komt te luiden: Deze voet is
gelijk aan het belastbare minimumloon in het peiljaar, indien de
debiteur in het peiljaar een ouder zonder partner is als bedoeld in
artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, of voor
zijn partner voor de inkomstenbelasting de verhoging van de
gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet
inkomstenbelasting 

2001, van toepassing is.

CI

In artikel 10a.9, wordt de zinsnede “Indien het een debiteur betreft
die ouder zonder partner is” vervangen door: Indien het na het
peiljaar een debiteur betreft die ouder zonder partner is.

CJ

Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede “3.4, tweede lid,”.

2. In het eerste lid wordt de zinsnede “3.9, derde lid” vervangen
door: 3.9, tweede lid, 3.9a.

3. In het eerste lid wordt de zinsnede “3.17, eerste lid” vervangen
door: 3.17, eerste en vierde lid.

4. In het eerste lid wordt de zinsnede “en 10.3” vervangen door: en
6.2a.

5. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “De bedragen maximale
aanvullende beurs/lening in de kolom hoger onderwijs, genoemd in
overzicht 2 van artikel 3.18, worden” vervangen door: Het bedrag van
de maximale aanvullende beurs, genoemd in artikel 3.18, overzicht 2,
onderdeel B, wordt.

6. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “Het bedrag basislening in
de kolom hoger onderwijs, genoemd in overzicht 2 van artikel 3.18”
vervangen door: Het bedrag van de basislening, genoemd in artikel 3.18,
overzicht 2, onderdeel B.

CK

In artikel 11.5, tweede lid, wordt aan onderdeel c “en” toegevoegd,
wordt “, en” in onderdeel d vervangen door een punt en vervalt
onderdeel e.

CL

Vóór artikel 12.1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

Paragraaf 12.1. Overgangs- en invoeringsbepalingen wijzigingswetten tot
en met augustus 2015

CM

Artikel 12.1a komt te luiden:

Artikel 12.1a. Afwijking van artikel 1.5

Voor deelnemers die vóór 1 augustus 2002 onderscheidenlijk voor
studenten die vóór 1 september 2002 studiefinanciering op grond van de
Wet op de studiefinanciering of van deze wet ontvingen, geldt in
afwijking van artikel 1.5, zoals dat artikel luidde op 31 december
2011, dat waar de studerende woont naar de omstandigheden wordt
beoordeeld.

CN

Artikel 12.1a0 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt “een iemand die” vervangen door:
iemand die.

2. In het tweede lid, onderdeel c, en het derde lid wordt “Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek” telkens vervangen door:
WHW.

3. In het vijfde lid wordt “Hoofdstuk 6 en 10a” vervangen door:
Hoofdstuk 10a, paragraaf 6.1, voor de toepassing waarvan het
langstudeerderskrediet wordt aangemerkt als een lening
beroepsonderwijs,.

CO

Artikel 12.1b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “zoals die artikelen luidden op de dag
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 4 februari 2010 (Stb.
119)” vervangen door: 

, zoals die artikelen luidden op 31 augustus 2010.

2. In het vierde lid wordt: “zoals die artikelen luidden op de dag
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 4 februari 2010 (Stb.
119)” vervangen door: zoals die artikelen luidden op 31 augustus 2010.

CP

Artikel 12.1ca wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “reeds voor de inwerkingtreding van artikel 2.17”
wordt vervangen door: reeds vóór 1 juli 2009.

2. De zinsnede “op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van
artikel 2.17” wordt vervangen door: op 30 juni 2009.

3. De zinsnede “wordt voor de toepassing van dat artikel” vervangen
door: wordt voor de toepassing van artikel 2.17, zoals dat luidde voor
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet
studievoorschot hoger onderwijs,.

4. De zinsnede “de dag van inwerkingtreding van artikel 2.17” wordt
vervangen door: 1 juli 2009.

CQ

Na artikel 12.1ca wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.1d. Overgangssituatie alleenstaande-ouderkorting

In afwijking van de artikelen 3.9, tweede lid, vijfde volzin, 3.12,
6.10, tweede lid, onderdeel b, 6.13, 10a.8, tweede lid, en 10a.9 wordt
bepaald of voor de ouder onderscheidenlijk de debiteur in het
desbetreffende jaar de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel
8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel in dat jaar
luidde, van toepassing is, voor zover de Wet hervorming kindregelingen
in dat jaar nog niet in werking is getreden.

CR

De artikelen 12.2 en 12.3 vervallen.

CS

Artikel 12.9a komt te luiden:

Artikel 12.9a. Reeds toegekende reisvoorziening

Op een student aan wie vóór 1 september 2012 een reisvoorziening is
toegekend, blijft ten aanzien van deze toegekende reisvoorziening
artikel 5.3, zoals dat artikel luidde op 31 augustus 2012, van
toepassing.

CT

Artikel 12.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “artikel 5.6” vervangen door: voormalig
artikel 5.6.

2. In het eerste, tweede en derde lid wordt “In afwijking van artikel
5.6 wordt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip” telkens
vervangen door: Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
wordt in afwijking van artikel 5.6, zoals dat artikel luidde voor het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AZ, van de Wet
studievoorschot hoger onderwijs,. 

3. In het derde lid wordt de zinsnede “zoals dat artikel luidde op de
dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 4 februari 2010
(Stb. 119)” telkens vervangen door: 

, zoals dat artikel luidde op 31 augustus 2010,.

4. De aanhef van het vierde lid komt te luiden: In afwijking van artikel
5.6, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel AZ, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs,
wordt de prestatiebeurs gedurende 6,5 jaar verstrekt aan een student die
vóór 1 september 2010 studiefinanciering ontving voor:.

5. In het vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede “zoals dat
artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet
van 4 februari 2010 (Stb. 119)” vervangen door: zoals dat artikel
luidde op 31 augustus 2010.

CU

Artikel 12.10b vervalt.

CV

Vóór hoofdstuk 13 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 12.2. Overgangsbepalingen in verband met de Wet
studievoorschot hoger onderwijs

Artikel 12.14. Cohortgarantie studievoorschot voor studenten aan een
bacheloropleiding, masteropleiding, ongedeelde opleiding of opleiding
duplex ordo

1. Op een student die vóór 1 september van het jaar waarin de Wet
studievoorschot hoger onderwijs in werking treedt stond ingeschreven aan
een bacheloropleiding, masteropleiding of ongedeelde opleiding of die
onderwijs volgde volgend op een opleiding gericht op een
levensbeschouwelijk ambt of beroep als bedoeld in artikel 7.4a, vijfde
lid, van de WHW, en die studiefinanciering toegekend heeft gekregen voor
een opleiding in het hoger onderwijs, blijven de volgende artikelen,
zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
I, onderdeel AX, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, voor de
nominale duur van die opleiding van toepassing:

a. van hoofdstuk 1, de artikelen 1.1 en 1.5;

b. van hoofdstuk 2, de artikelen 2.13, eerste lid, 2.16, tweede lid, en
2.17;

c. van hoofdstuk 3, de artikelen 3.1, eerste en tweede lid, 3.6, en
paragraaf 3.3, met uitzondering van artikel 3.10, tweede lid; en

d. hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 5.9, eerste lid, en artikel
5.16, derde lid, waarbij voor ‘prestatiebeurs hoger onderwijs’ wordt
gelezen: prestatiebeurs;

e. van hoofdstuk 9, de artikelen 9.1b, 9.9 en 9.9a.

2. In afwijking van artikel 3.18 gelden voor de thuiswonende
onderscheidenlijk uitwonende student die overeenkomstig het eerste lid
studiefinanciering toegekend heeft gekregen de volgende bedragen per
maand, naar de maatstaf van 1 januari 2014:

	thuiswonende	uitwonende

a. maandbedrag als bedoeld in overzicht 1 van artikel 3.18	€ 633,44
€ 833,22

b. basisbeurs als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18	€ 100,25	€
279,14

c. maximale aanvullende beurs of lening als bedoeld in overzicht 2 van
artikel 3.18	€ 237,46	€ 258,35

d. basislening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18	€ 295,73
€ 295,73



3. Artikel 6.2a is niet van toepassing op het afronden van een opleiding
waarvoor de debiteur overeenkomstig het eerste lid studiefinanciering
toegekend heeft gekregen.

4. Voor de debiteur met een schuld uit een lening die is ontstaan door
verstrekking van studiefinanciering overeenkomstig het eerste lid, wordt
de lening aangemerkt als een lening beroepsonderwijs als bedoeld in
artikel 6.1, eerste lid, tenzij artikel 10a.1 van toepassing is.

5. Indien een debiteur als bedoeld in het vierde lid ingevolge de Wet
studievoorschot hoger onderwijs geen basisbeurs toegekend heeft gekregen
voor een masteropleiding of voor onderwijs volgend op een opleiding
gericht op een levensbeschouwelijk ambt of beroep als bedoeld in artikel
7.4a, vijfde lid, van de WHW, kan de lening worden aangemerkt als een
lening hoger onderwijs als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, indien de
debiteur vóór aanvang van de aflosfase, maar na 31 december 2016,
daartoe een aanvraag indient.

6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
het oog op een goede uitvoering van dit artikel.

Artikel 12.15. Vouchers voor de eerste vier cohorten onder het
studievoorschot hoger onderwijs

1. In dit artikel wordt onder voucher begrepen: een vergoeding van Onze
Minister, niet zijnde studiefinanciering in de zin van artikel 3.1, voor
de kosten van het volgen van hoger onderwijs.

2. Een ieder die voldoet aan de volgende voorwaarden heeft aanspraak op
een voucher:

a. hij heeft in Ă©Ă©n van de vier studiejaren vanaf het tijdstip van
inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs voor het
eerst studiefinanciering ontvangen voor het volgen van een
bacheloropleiding in het hoger onderwijs;

b. hij heeft binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg
een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en
een wo-masteropleiding afgerond; en

c. hij heeft zich ingeschreven voor een geaccrediteerde opleiding in het
hoger onderwijs in Nederland als bedoeld in artikel 7.3a van de WHW, of
binnen die opleiding voor Ă©Ă©n of meer onderwijseenheden als bedoeld in
artikel 7.3, tweede lid, van de WHW, in het tijdvak van het vijfde tot
en met negende studiejaar volgend op de dag waarop Onze Minister de
mededeling, bedoeld in artikel 7.9d van de WHW, heeft ontvangen.

3. Een voucher wordt uitsluitend op aanvraag verstrekt en is niet
overdraagbaar aan derden. De aanspraak vervalt na afloop van het
tijdvak, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over onder meer:

a. de wijze van verstrekking van de voucher; 

b. de waarde van de voucher, die overeenkomstig artikel 11.1 wordt
aangepast;

c. de aanvraag van een voucher; 

d. de aan de voucher verbonden verplichtingen voor de rechthebbende of
de instelling.

Artikel 12.16. Verhoogde aanvullende beurs in het eerste jaar na
invoering van het studievoorschot

1. In afwijking van artikel 3.18 geldt in het studiejaar 2015-2016 voor
de toepassing van paragraaf 3.3 voor een student die ingevolge de Wet
studievoorschot hoger onderwijs geen basisbeurs ontvangt, een maximale
aanvullende beurs die naar de maatstaf van 1 januari 2014 gelijk is aan
€ 258,35.

2. Voor de student die na de toepassing van het eerste lid een
aanvullende beurs ontvangt, wordt de aanvullende beurs in dat studiejaar
verhoogd met een bedrag per maand dat naar de maatstaf van 1 januari
2014 gelijk is aan € 106,98.

Artikel 12.17. Partnertoeslag in de maanden na inwerkingtreding
studievoorschot hoger onderwijs 

1. Voor de toepassing van hoofdstuk 4 kan de toeslag, bedoeld in artikel
3.4, onderdeel uitmaken van de basisbeurs.

2. Voor de toepassing van hoofdstuk 5 kan de toeslag, bedoeld in artikel
3.4, worden verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs gedurende de
periodes, bedoeld in de artikelen 5.2, eerste lid, 5.2a, 5.2b en 5.2c.

3. Op aanvraag kan een studerende als bedoeld in artikel 3.4, gedurende
de in artikel 4.7, derde lid, onderscheidenlijk 5.2, vierde lid,
bedoelde periode tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte
van het bedrag, bedoeld in het vierde lid. 

4. In afwijking van artikel 3.4, derde lid, bedraagt de partnertoeslag
naar de maatstaf van 1 januari 2014 € 584,28 per maand.

Artikel 12.18. Reeds toegekende partnertoeslag

Op de studerende die een toeslag als bedoeld in artikel 3.4, zoals dat
artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel T, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, toegekend heeft
gekregen, blijven ten aanzien van de toegekende toeslag de artikelen
3.4, 3.6, 4.7, eerste lid, 4.10, 5.2, eerste lid, en 5.7, zoals die
artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel BA, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs van toepassing.

Artikel 12.19. Afwijking van artikel 3.17 in verband met
overgangssituatie afschaffing bijverdiengrens voor hoger onderwijs

1. In afwijking van artikel 3.17 blijft dat artikel, zoals dat luidde
vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AG,
van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, van toepassing op studenten
in de kalenderjaren waarin zij aanspraak hebben op een basisbeurs.

2. In afwijking van het eerste lid blijft voor de berekening van de
bijverdiengrens over het kalenderjaar waarin een student ingevolge de
Wet studievoorschot hoger onderwijs voor het eerst geen basisbeurs
ontvangt buiten beschouwing het inkomen van een student dat is verworven
vanaf de eerste maand waarin geen aanspraak op basisbeurs bestaat.

Artikel 12.20. Afwijking van artikel 3.21 tot 1 januari 2016

1. In afwijking van artikel 3.21, derde lid, wordt in het studiejaar
2015-2016 geen terugwerkende kracht verleend voor zover de periode
waarvoor terugwerkende kracht wordt gevraagd, is gelegen voor 1 januari
2016.

2. Dit artikel is niet van toepassing op de aanspraak, bedoeld in
artikel 2.7, derde lid.

Artikel 12.21. Indexering

Onze Minister past de bedragen, genoemd in deze paragraaf,
overeenkomstig artikel 11.1 aan.

CW

Hoofdstuk 13 komt te luiden:

Hoofdstuk 13. Horizonbepalingen

Artikel 13.1. Horizonbepaling artikel 11.1, tweede lid

Met ingang van 1 september 2019 vervalt artikel 11.1, tweede lid, onder
vernummering van het derde lid tot tweede lid en vervalt in het tweede
lid (nieuw): en tweede.

Artikel 13.2. Horizonbepaling artikel 12.17

Artikel 12.17 vervalt met ingang van 1 januari van het jaar volgend op
het jaar van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CV, van de Wet
studievoorschot hoger onderwijs.

ARTIKEL II. WIJZIGING ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

Na artikel 1 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Voor de toepassing van deze wet wordt een reisvoorziening voor de
deelnemer als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, niet
beschouwd als studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering
2000.

ARTIKEL III. WIJZIGING EXPERIMENTENWET VOOROPLEIDINGSEISEN, SELECTIE EN
COLLEGEGELDHEFFING 

Artikel 10, tweede lid, tweede volzin, van de Experimentenwet
vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing komt te luiden: Met
betrekking tot het rentepercentage is artikel 6.3, eerste lid, van de
Wet studiefinanciering 2000 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV. WIJZIGING PARTICIPATIEWET

In artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet wordt “als bedoeld
in artikel 3.4 of artikel 3.5” vervangen door: als bedoeld in artikel
3.5.

ARTIKEL V. WIJZIGING WET INKOMSTENBELASTING 2001

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd: 

A 

Artikel 3.104 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt “een gift of een voorwaardelijke gift”
vervangen door: een gift.

2. In onderdeel e wordt “, 7.51k, eerste en tweede lid, en 17.10”
vervangen door: en 7.51k, eerste en tweede lid,.

B

Artikel 6.28 komt te luiden:

Artikel 6.28. Beperkingen

1. Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking indien:

a. de belastingplichtige voor de desbetreffende opleiding of studie
aanspraak heeft op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste
of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of indien deze op
grond van enige overgangsbepaling opgenomen in die wet een
overeenkomstige aanspraak op studiefinanciering heeft, of

b. aan de belastingplichtige uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld
in artikel 3.104, onderdelen e, m of q, worden verstrekt. 

2. Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking voor zover
voor een opleiding of studie aan de belastingplichtige uitkeringen en
verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.104, onderdeel h, onder 3°,
worden verstrekt.

C

In artikel 10.1, eerste lid, wordt “6.28, 8.10” vervangen door:
8.10.

D

Na artikel 10a.15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.16. Overgangsbepaling scholingsuitgaven studiejaren tot en
met het studiejaar 2014/2015

Artikel 6.28, zoals dat luidde op 30 juni 2015, blijft van toepassing op
scholingsuitgaven die betrekking hebben op studiejaren tot en met het
studiejaar 2014/2015.

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET MAATREGELEN WONINGMARKT 2014 II

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.32 wordt “artikel 10a.15” vervangen door “artikel
10a.16” en wordt “Artikel 10a.16” vervangen door: Artikel 10a.17.

B

In artikel 3.33 wordt “artikel 10a.16” vervangen door: artikel
10a.17.

ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als
volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid wordt vernummerd tot zevende lid.

2. Na het vierde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

5. Met het oog op de bevordering van de kwaliteit van het hoger
onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek kan Onze minister in
afwijking van de algemene berekeningswijze, bedoeld in het eerste lid,
aan de rijksbijdrage waarop de in artikel 1.9, eerste lid, bedoelde
aanspraak betrekking heeft, een bedrag toevoegen in verband met de door
een instelling in het vooruitzicht gestelde of gerealiseerde kwaliteit
van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek.

6. Bij de berekening van het bedrag dat op grond van het vijfde lid aan
de rijksbijdrage wordt toegevoegd, worden in ieder geval de bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen maatstaven voor
onderwijsdifferentiatie, onderwijsintensiteit, docentkwaliteit en
studiesucces gehanteerd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen andere bij de berekening te hanteren maatstaven worden
vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voorts vastgesteld
voor welk tijdvak de berekeningswijze, bedoeld in het vijfde lid, geldt.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt “als bedoeld in het eerste en
tweede lid” vervangen door: als bedoeld in het eerste, tweede en zesde
lid.

4. Na het zevende lid (nieuw) wordt een nieuw achtste lid toegevoegd,
luidende:

8. Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het
zesde lid wordt niet aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd dan
nadat over dat ontwerp overleg heeft plaatsgevonden met een
vertegenwoordiging van de instellingsbesturen van de bekostigde
universiteiten, hogescholen en Open Universiteit en met de daarvoor in
aanmerking komende belangenorganisaties van studenten.

B

In artikel 7.51c, onderdeel b, wordt “prestatiebeurs” vervangen door
“prestatiebeurs hoger onderwijs” en vervalt: hoofdstuk 5 van.

C

Artikel 7.57i wordt vervangen door een nieuw artikel 7.57i, luidende: 

Artikel 7.57i. Ondersteuning ter bevordering van goede doorstroming naar
een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs

1. De onderwijs- en examenregelingen van de betreffende hogescholen,
universiteiten en Open Universiteit regelen de wijze waarop aan degene
die met goed gevolg het afsluitend examen, verbonden aan een
bacheloropleiding heeft afgelegd, door het instellingsbestuur
ondersteuning wordt geboden ter bevordering van een goede doorstroming
naar een verwante masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs.

2. Het instellingsbestuur kan voor het bieden van de ondersteuning,
bedoeld in het eerste lid, een vergoeding vragen. 

3. De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een
ondersteuning met een studielast van 60 studiepunten of meer maximaal
het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste
lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open
Universiteit, maximaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b,
eerste lid.

4. De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een
ondersteuning met een studielast van minder dan 60 studiepunten maximaal
een proportioneel deel van het wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel
7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding
bij de Open Universiteit, maximaal een proportioneel deel van het
collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.

5. Artikel 7.4, eerste en tweede lid, is op de berekening van de
studielast van de ondersteuning van overeenkomstige toepassing. 

6. Een student die gebruik maakt van de ondersteuning terwijl hij een
opleiding volgt waarvoor hij wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel
7.45, eerste lid, of collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste
lid, verschuldigd is, wordt vrijgesteld van het betalen van een
vergoeding voor de ondersteuning.

7. Een student die gebruik maakt van de ondersteuning en, in afwijking
van   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0005682/volledig/geldigheidsdatum_18-06-2
014" \l "Hoofdstuk7_Titel3_Paragraaf1a_Artikel732"  artikel 7.32, derde
lid , alleen met dat oogmerk is ingeschreven voor een opleiding, betaalt
gedurende de periode dat hij ondersteuning ontvangt in plaats van
collegegeld een vergoeding voor de ondersteuning.

D

Artikel 9.30a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming
van de gezamenlijke vergadering over de hoofdlijnen van de jaarlijkse
begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde
verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek,
huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 9.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming
van de universiteitsraad over de hoofdlijnen van de jaarlijkse
begroting, bedoeld in artikel 2.8. Het instemmingsrecht wordt niet
uitgeoefend indien het een onderdeel van de begroting betreft dat
inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens de wet gegeven
voorschrift. 

F

[Vervallen]

G

Artikel 9.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor zover
het gaat om een geschil over de hoofdlijnen van de begroting en de
geschillencommissie niet voor 1 januari van het jaar waarop de begroting
betrekking heeft, aan het college van bestuur toestemming heeft gegeven
een beslissing te nemen, kan het college van bestuur totdat de
geschillencommissie een besluit over het verlenen van toestemming heeft
genomen, voor het doen van uitgaven in dat jaar beschikken over ten
hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die in de
overeenkomstige begrotingsonderdelen van het voorafgaande jaar waren
opgenomen. 

2. In het zesde lid wordt de zinsnede “bedoeld in de artikelen 9.30a,
tweede en derde lid, of 9.33, onder a, b of d” vervangen door: bedoeld
in de artikelen 9.30a, tweede en derde lid, of 9.33, eerste lid, onder
a, b of d, en tweede lid.

H

Aan artikel 9.46 wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

7. Indien een medezeggenschapsorgaan dan wel het college van bestuur
beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de geschillencommissie
over een geschil betreffende het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van
de begroting en de ondernemingskamer op 1 januari van het jaar, waarop
de begroting betrekking heeft, nog geen uitspraak heeft gedaan, kan het
college van bestuur, totdat de ondernemingskamer uitspraak heeft gedaan
of als de uitspraak van de ondernemingskamer leidt tot het opstellen van
een nieuwe begroting, totdat een nieuwe begroting is vastgesteld, voor
het doen van uitgaven beschikken over de bedragen die daarvoor zijn
geraamd in de begroting waarover de ondernemingskamer oordeelt of heeft
geoordeeld.

I

Artikel 10.16b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vierde tot en
met zevende lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming
van de gezamenlijke vergadering over de hoofdlijnen van de jaarlijkse
begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde
verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek,
huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “onverminderd het tweede lid”
vervangen door: onverminderd het tweede en derde lid.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt “vierde lid” vervangen door:
zesde lid.

J

Aan artikel 10.20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming
van de medezeggenschapsraad over de hoofdlijnen van de jaarlijkse
begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde
verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek,
huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing.

K

[Vervallen]

L

Hoofdstuk 17, titel 9, vervalt.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN
SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 2.22 vervalt “of tempobeurs” en wordt “de hoofdstukken
5 of 10 van de Wet studiefinanciering 2000” vervangen door: hoofdstuk
5 van de Wet studiefinanciering 2000.

B

In artikel 6.3 wordt na “opgebouwd” een zinsnede toegevoegd,
luidende: waarbij de lening wordt aangemerkt als een lening
beroepsonderwijs.

ARTIKEL IX. INTREKKING UITGEWERKTE WIJZIGINGSWET

De Wet van 16 mei 2007 tot wijziging van onder meer de Wet
studiefinanciering 2000 in verband met aanpassing van de
berekeningssystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage en de
verlenging van experimenten met vooropleidingseisen, selectie en
collegegeldheffing (Stb. 2007, 198) wordt ingetrokken.

ARTIKEL X. Samenloop met de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger
onderwijs

[Vervallen]

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid treden van artikel I de onderdelen
AQ, subonderdeel 1, en BE, subonderdeel 1, in werking met ingang van de
dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt
geplaatst en werken terug tot en met 1 september 2010.

3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel CQ, in
werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1
januari 2015.

ARTIKEL XII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet studievoorschot hoger onderwijs.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   24