Inbreng verslag schriftelijk overleg over de JBZ-raad van 12 en 13 maart 2015 (Justitiedeel)
JBZ-Raad
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2015D08744, datum: 2015-03-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Ypma, voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: P.T.M. van Doorn, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2015Z03899:
- Indiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Medeindiener: F. Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-03-10 16:00: JBZ-Raad van 12 en 13 maart 2015 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-03-10 16:00: JBZ-Raad van 12 en 13 maart 2015 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en vreemdelingenbeleid) op 10 maart 2015 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-03-11 15:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-03-25 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2017-03-30 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
32 317 JBZ-Raad
Nr. Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld 10 maart 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en
opmerkingen ter beantwoording voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie over de geannoteerde agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 12-13 maart 2015 (Kamerstuk 32317, nr. 272), het verslag van de informele bijeenkomst van de JBZ-Raad op 29 en 30 januari 2015 (Kamerstuk 32317, nr. 270), het verslag van de bespreking tijdens de informele JBZ-Raad te Riga op 29-30 januari 2015, onderdeel terrorisme (Kamerstuk 32317, nr. 269), de stand van zaken over de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (Kamerstuk 32761, nr. 80) en de reactie inzake toezeggingen uit het algemeen overleg over cybersecurity op 22 januari 2015 (Kamerstuk 26643, nr. 350)
Bij brief van ... heeft de minister van Veiligheid en Justitie deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Ypma
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Doorn
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie stellen voor dat als er ingestemd zou worden met de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), er dan ook een bevoegdheid moet bestaan voor een transactie. Daarnaast willen deze leden niet dat Eurojust komt te lijden onder een eventuele oprichting van het EOM.
Voornoemde leden onderschrijven met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel
de proportionaliteitsproblemen die het kabinet ziet bij de rechtsbijstandsrichtlijn en maakt zich zorgen over de uitvoering ervan.
De aan het woord zijnde leden merken bij het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en bedrijven door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de EU en tot wijziging van Verordening 1024/2012 op dat met het aannemen hiervan ten aanzien van verdragen die deze materie bestrijken externe bevoegdheid van de Europese Unie ontstaat. Dat gevolg treedt óók in nu het toepassingsgebied wordt beperkt tot akten van de burgerlijke stand. Is de minister zich bewust van de consequenties hiervan voor het functioneren van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (CIEC)? Nederland was in 1949 mede-oprichter van deze internationale organisatie. De meeste lidstaten van de CIEC zijn EU-lidstaten. Deze leden zijn van mening dat de Europese Unie tezamen met de EU-lidstaten een verantwoordelijkheid draagt tegenover de CIEC.
De aan het woord zijnde leden merken op dat in de annotatie staat dat de verordening nu zo is ingericht dat burgers gebruik kunnen blijven maken van al bestaande en goed werkende internationale instrumenten, waaronder het Apostilleverdrag en de meertalige uittreksels van de burgerlijke stand. Buiten de boot vallen echter twee CIEC-verdragen die recent tot stand zijn gekomen maar nog niet in werking zijn getreden. Tot die twee verdragen behoort de zeer onlangs geactualiseerde versie van de meertalige uittreksels. Die versie is bedoeld om het bestaande verdrag te vervangen. Aan dat nieuwe verdrag is in het internationale verkeer behoefte, óók het verkeer met voor de EU belangrijke derde landen, zoals Zwitserland en Turkije. Kan de minister uitleggen waarom niet is overwogen de regels van dit nieuwe CIEC-verdrag te incorporeren in de verordening door daarnaar te verwijzen? Dit is in de Alimentatieverordening gebeurd met het Haags Alimentatieprotocol 2007, welk protocol inmiddels door de EU is geratificeerd. Het in stand laten van bestaande verdragen, dat wil zeggen verdragen die in werking zijn getreden, is overigens geen novum. Deze leden geven als voorbeelden de verordeningen Rome I en Rome II (over verbintenissen uitovereenkomst en uit onrechtmatige daad). Deze verordeningen laten de specifieke Haagse verdragen op deze twee terreinen intact. De instandhouding van het verouderde verdrag over meertalige uittreksels brengt geen soelaas voor de CIEC. Uit de annotatie valt op te maken dat de EU eigen standaardformulieren heeft ontwikkeld, die daarvan afwijken. Van aanvaarding van het nieuwe CIEC-verdrag over meertalige uittreksels zal het niet meer komen.
De leden van de VVD-fractie vinden het ook opvallend dat volgens de annotatie voor de informatie-uitwisseling tussen instanties gebruik zal worden gemaakt van het IMI informatie-uitwisselingssysteem en niet van het met medefinanciering door de Commissie (500.000 euro) ontwikkelde elektronische platform van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand. Kan de minister toelichten waarom deze keuze wordt gemaakt? Is er goed onderzoek gedaan naar de merites van het platform en zijn die merites voldoende duidelijk gemaakt aan de EU-lidstaten die niet bij de ontwikkeling betrokken zijn geweest?
Deze leden merken op dat de incorporatie van het desbetreffende CIEC-verdrag in de Europese verordening voor de hand zou hebben gelegen, ook gelet op de voorgeschiedenis. Nu dat niet gebeurt, is de taxatie van voornoemde leden dat aan de CIEC hiermee een slag wordt toegebracht. Het aanknopen van verdragsrelaties met derde landen wordt kennelijk niet van belang geacht. Hoe denkt de minister hierover, en meer in het algemeen over de toekomst van de CIEC, voor zover men nog over een toekomst kan spreken?
De leden van de VVD-fractie hebben ook enkele vragen inzake het voortgangsoverzicht van JBZ-dossiers. Allereerst vragen zij wat het voorstel inzake betekening en kennisgeving in de EU-lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken zal inhouden. Met betrekking tot het coherenter maken van bestaande EU-wetgeving inzake burgerlijk procesrecht vragen zij welke EU-regelgeving, rechtstreeks toepasselijk of al geïmplementeerd, voor dit onderwerp al voor handen is. Met betrekking tot de Richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft en van de Richtlijn 2013/34/EU wat bepaalde onderdelen van de verklaring inzake corporate governance betreft vragen voornoemde leden wat de meest recente stappen in dit dossier zijn en wat de stand van zaken is. Voor wat betreft de billijke compensatie voor reproductie van beschermde werken door natuurlijke personen voor privégebruik (thuiskopieheffing, auteursrecht) vragen de aan het woord zijnde leden hoe dit zich verhoudt tot de laatste ontwikkelingen in Nederland. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie met betrekking tot het overzicht wat de stand van zaken is voor wat betreft de Richtlijn schadevergoeding voor slachtoffers van misdrijven, en wat de meest recente ontwikkelingen zijn.
De leden van de VVD-fractie merken naar aanleiding van het verslag van de informele JBZ-Raad gehouden in Riga op 29 en 30 januari 2015 op, dat zij tegen de oprichting van Europese fondsen voor gevangenissen zijn.
Ten slotte lezen voornoemde leden met betrekking tot de stand van zaken over de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging dat Nederland bezorgd is over de consequentie die het niet bereiken van een dergelijk akkoord heeft en dat de druk op het opvolgend voorzitterschap hierdoor aanzienlijk stijgt. Graag vernemen deze leden aan welke consequenties wordt gedacht en waar de bezorgdheid precies op ziet.
2. Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de leeftijd waarbij jongeren toestemming nodig hebben van ouders en verzorgers bij de verwerking van persoonsgegevens verlaagt dreigt te worden van 16 naar 14 jaar. De regering spreekt in dit kader van een onvermijdelijk compromis, met als onderbouwing dat deze leeftijdsgrens ook gehanteerd wordt door de Verenigde Staten en sociale netwerken en dat deze leeftijdsgrens niet handhaafbaar is. Deze redenatie ontstemt voornoemde leden omdat ermee gesuggereerd wordt dat de wetgever zich aan zou moeten passen aan de praktijken van grote bedrijven en de wetgeving in andere landen. Kan de regering ingaan op de inbreuk op het primaat van de politiek dat hiermee ontstaat? Daarnaast willen deze leden een inhoudelijke reactie op de wenselijkheid of onwenselijkheid om de leeftijd voor toestemming bij de verwerking van persoonsgegevens aan te passen. Als het gaat om de handhaving van de leeftijdsgrens vragen zij of de ontwikkeling van een eId-middel hier, met behoud van privacy, behulpzaam kan zijn.
Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat er een systeem is voor
de samenwerking tussen de toezichthouders. Deze samenwerking is voor
deze leden vooral belangrijk om te voorkomen dat internationaal
opererende bedrijven hun domicilie mede kiezen op basis van de
standvastigheid van de nationale toezichthouder. Daarom is het
belangrijk bij welke grens het European Data Protection Board (EDPB) een
zaak zal behandelen. De grens in het huidige voorstel, met een derde van
de toezichthouders vinden voornoemde leden een realistisch voorstel dat
voldoende waarborgen voor de privacy geeft. Graag horen deze leden
hoeveel waarde de regering hecht aan deze grens en welke mogelijke
aanpassingen verwacht worden. Een effectieve inzet van het EDPB is voor
de aan het woord zijnde leden van cruciaal belang.
De leden van de PvdA-fractie hebben voorts met enige verbazing
kennisgenomen van de voorstellen over de invulling van de bevoegdheden
van het Europees openbaar Ministerie (EOM). Ondanks dat er nog geen
beslissing is genomen over een EOM, worden er wel al voorstellen gedaan
over de invulling van de bevoegdheden van het EOM. Deze leden wijzen
daarbij op de mogelijkheid om transacties op te kunnen leggen. Een
meerderheid van het Nederlandse parlement heeft zich uitgesproken tegen
een EOM en ook in Europa is men het nog niet eens. Daardoor lijkt een
debat over de bevoegdheden van het EOM voorbarig. Deze leden zijn tegen
een EOM en zien ook niets in de mogelijkheid van het EOM om in Nederland
transacties op te leggen.
De leden van de PvdA-fractie kunnen ten slotte instemmen met de tekst in de verordening betreffende Eurojust over dataprotectie.
3. Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vinden de Europese samenwerking op justitiegebied van groot belang, bijvoorbeeld bij terrorismebestrijding. Tijdens een recent bezoek aan Europol begrepen deze leden dat de samenwerking tussen landen juist op dit gebied nog vrij stroef verloopt. Hoe is dit mogelijk, ondanks dat Nederland de mond vol heeft over daadkracht is er geen sprake van een goede gegevensuitwisseling over mensen van wie we weten of sterk vermoeden dat ze gevaarlijk zijn. Deze leden vinden het een prioriteit dat dit op orde wordt gebracht. Wat gaat de minister hieraan doen?
Het standpunt van de leden van de SP-fractie over het Pasenger Name Record (PNR)-dossier is bekend. Dankzij een Kamermeerderheid is de minister verplicht terughoudend te zijn. Maar wat betekent dat nu concreet? Deze leden vinden het belangrijk dat de Kamer hierover in details gaat informeren.
De leden van de SP-fractie lezen in het verslag dat voor veel landen preventie van radicalisering prioriteit heeft. Zij vinden dit terecht. De Kamer heeft op 28 januari 2015 een motie aangenomen waarin de regering is gevraagd om bij het ontwikkelen van deradicaliseringsprogramma’s nadrukkelijk te kijken naar de aanpak in het buitenland en succesvolle voorbeelden over te nemen (Kamerstuk 32317, nr. 266). Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
De leden van de SP-fractie constateren dat er nog steeds druk onderhandeld over het EOM. Er wordt zelfs al gesproken over de vestigingslocatie. Deze leden vinden dat dit te ver gaat en dat het uiterst voorbarig én onwenselijk is dat er wordt gesproken over de mogelijkheid voor het EOM om gebruik te maken van transacties. Allereerst omdat over deze manier van afdoening landelijk al vaak discussie is. Betekent dit dus ook dat er buiten het publiek om, dus niet openbaar, afspraken worden gemaakt met fraudeurs? Hoe transparant is die werkwijze? Waarom gaat het nu niet alleen over de vraag óf er een EOM moet komen? De meerwaarde staat niet vast. Is de discussie dan niet voorbarig, gelet op het feit dat er allerlei bezwaren zijn? Inmiddels hebben het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland aangegeven geen EOM te willen. Vindt de minister ook dat Nederland daar een voorbeeld aan zou moeten nemen? Wat is de reden geweest voor Ierland om zich terug te trekken? Wat betekent dit voor deze landen als het EOM er toch komt? Is dit niet juist een reden temeer om te zeggen dat het meert loont om puur samenwerking te zoeken, zonder direct een heel nieuw orgaan op te richten?
De leden van de SP-fractie hebben eerder uitgebreid gesproken over de richtlijn over de voorlopige rechtsbijstand voor verdachten,/ Over het standpunt van Nederland over de rechtsbijstand blijven voornoemde leden bezorgd. Zij vinden dat Nederland zich hierin ten onrechte veel te zuinig opstelt. Het is belangrijk dat de procesrechtelijke waarborgen nu goed worden geregeld. Graag ontvangen zij een reactie van de minister.
Deze leden vinden het goed om te lezen dat Nederland alleen stond in de wens om alleen zwaardere zaken onder de reikwijdte van de richtlijn te brengen. Zij vinden dat er nog steeds aangesloten moet worden bij de reikwijdte van de richtlijn over toegang tot een advocaat. Dit betekent dat wanneer er recht is op een advocaat, dan ook recht op rechtsbijstand moet zijn. Kan de minister daarop uitgebreid reageren?
Voornoemde leden vinden het ook slecht dat Nederland terughoudend is met het recht op rechtsbijstand bij het EAB, omdat een overlevering erg ingrijpend is. Waarom doet Nederland dat? Is er overlegd met de advocatuur hierover, zoals toegezegd?
De leden van de SP-fractie hebben altijd steun uitgesproken voor het streven naar een hoog niveau van gegevensbescherming. Nu is er toch weer reden tot zorg. Hebben deze leden het goed begrepen dat de EU-lidstaten onder druk van het bedrijfsleven de voorstellen uithollen, bijvoorbeeld door te tornen aan de bepalingen over doelbinding? Kan hierop worden ingegaan? Zal de regering hier extra alert op zijn? Begrijpen deze leden het goed dat gegevens die zijn verzameld voor een bepaald doeleinde volgens de verordening uiteindelijk zonder probleem verwerkt kunnen worden, ook al is het doel of de rechtsgrondslag tussentijds gewijzigd? De Europese Commissie wil dit niet, maar Nederland wel. Waarom vindt Nederland dat dit wel zou moeten kunnen?
De aan het woord zijnde leden constateren dat de verordening een aparte bepaling over de ouderlijke toestemming bevat bij de verwerking van gegevens van jeugdigen. In Nederland is de leeftijdsgrens nu 16 jaar, maar de EU-lidstaten neigen naar 14 jaar. Hoe verhoudt zich tot tot de grens die gehanteerd wordt als het gaat om aansprakelijkheid voor gedragingen van minderjarigen? Betekent het niet dat we verwachten dat gedragingen kinderen pas te verwijten zijn als ze 16 jaar zijn, maar dat we wel van ze verwachten dat ze op hun 14de volledig begrijpen wat er met hun persoonsgegevens gebeurt als zij die bijvoorbeeld op het internet achterlaten?
Tot slot vinden de leden van de SP-fractie het goed om te vernemen dat de Europese Commissie het voorstel voor een gemeenschappelijk Europees kooprecht heeft ingetrokken. Daarmee heeft de Commissie de niet aangenomen motie-Van Nispen (Kamerstuk 32317, nr. 233) uitgevoerd.
4. Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen, zich daarbij baserend op het werkbezoek dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie recent aan Europol heeft afgelegd, aan de behoefte die er ook bij Europol bestaat om tot nadere uitwisseling van de PNR-gegevens tussen EU-lidstaten te komen. Dit zou een toegevoegde waarde betekenen op tal van terreinen waarop de Eu-lidstaten samenwerken. Niet alleen in het kader van terrorismebestrijding, maar bijvoorbeeld ook als het gaat om operaties tegen (potentiële) plegers van kindersekstoerisme.
Deze leden hebben al eerder een oproep aan de minister gedaan om het belang te erkennen van EU-PNR en zich sterk in te zetten om dit in de EU te realiseren. Zij herhalen deze oproep hier. Zij vragen ook om de stand van zaken ten aanzien van het overleg hierover tussen de Raad en het Europees Parlement. Klopt het dat het Europees Parlement wel stappen wil zetten als ook de Raad voortvarend aan de gang gaat met de wetgeving rond dataprotectie? Kan de minister dit bevestigen en hoe beoordeelt de regering zelf de koppeling van deze twee dossiers? Is dit een succesvolle route of kan dit juist alleen maar vertragend werken ten aanzien van één van de twee? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts aandacht voor een brief van 17 juli 2014 van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) aan Europol over de verwerking van politiegegevens in het door Europol gebruikte informatie-uitwisselingssysteem EIS. Deze brief van het CBP komt voort uit een onderzoek dat het Gemeenschappelijk Controleorgaan (GCO) van Europol heeft uitgevoerd naar de verwerking van politiegegevens.
Op basis van de onderzoeksresultaten in de EU-lidstaten heeft het Gemeenschappelijk Controle Orgaan (GCO) een rapport uitgebracht met aanbevelingen. Het GCO concludeert onder meer dat er grote verschillen bestaan tussen de EU-lidstaten in de rol en verantwoordelijkheden van de units en het niveau waarop wordt beslist over de gegevens die worden ingevoerd in het EIS. Als gevolg daarvan worden ook verschillende criteria gehanteerd bij de naleving van de Europolregeling. Het GCO geeft in zijn rapport een aantal aanbevelingen die vooral betrekking hebben op het harmoniseren van de beoordelingscriteria voor het EIS en op het nauwlettend toezicht houden op de juiste toepassing van de regelgeving. Het CBP heeft de regering al enige tijd geleden (2013) verzocht om passende aandacht te besteden aan de aanbevelingen en te zorgen voor een goede naleving.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de regering hier gevolg aan heeft gegeven en of zij kan aangeven of momenteel bepaalde informatie-uitwisseling niet mogelijk is volgens het huidige Europol Besluit. Welke informatie betreft dit? Zou in dat geval het Europol-Besluit niet door de Europese Raad moeten worden aangepast omdat deze informatie-uitwisseling wel zeer wenselijk is? Graag vernemen deze leden de reactie en desgewenst ook enige actie van de minister op dit punt.
Ten slotte willen voornoemde leden graag vernemen welke twee lidstaten het idee ten aanzien van gevangenissen gefinancierd uit Europese fondsen geopperd hebben en wat de reactie van de minister op dit voorstel is.
5. Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Voorzitterschap deze JBZ-Raad aan de ministers de vraag zal voorleggen of het EOM al dan niet moet kunnen beschikken over de mogelijkheid transacties op te leggen. Op deze manier probeert het Voorzitterschap namelijk de discussies vlot te trekken. Is de minister bereid tijdens de JBZ-Raad met kracht afstand te nemen van deze stellingname, en het woord ‘nee’ duidelijk uit te spreken? Tegelijkertijd wordt in het Europees Parlement namelijk druk gespeculeerd over de uitbreiding van de bevoegdheden van het EOM. Zo is er onlangs in het Europees Parlement door een Italiaans fractie besproken dat het EOM er maar bevoegdheden bij moet krijgen. Het zorgwekkende is dat dit ook gewoon in artikel 86 van het Verdrag van Lissabon is neergelegd. Een EOM met steeds verdergaande bevoegdheden dat ook nog eens transacties kan opleggen is in de ogen van deze leden de doodsteek voor ons prima functionerende Openbaar Ministerie. Zij verzoeken de minister dan ook duidelijk aan te aangeven dat Nederland tegen deze transactiebevoegdheid is.
De aan het woord zijnde leden merken op dat op het gebied van terrorisme de Europese Commissie van plan is een aantal maatregelen te nemen aan de hand van de verklaring die de Europese Raad heeft afgegeven. Zo staat in die verklaring van de Raad dat er een verbetering van grenscontroles nodig is. Deze leden merken op dat Nederland nooit volledige controle zal kunnen uitoefenen op wat er allemaal via de buitengrenzen van Italië, Griekenland en Bulgarije in de EU geïmporteerd wordt. De maatregelen van de EU op dit gebied zijn naar hun mening dan ook niet meer dan schijnmaatregelen. Deelt de minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Erkent de minister dat de enige manier om terrorisme te bestrijden het sluiten van de grenzen is voor terroristen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat op 18 februari 2015 de laatste bespreking op raadswerkgroepniveau inzake de CEPOL-verordening heeft plaatsgevonden en dat op veel punten overeenstemming is bereikt. Voornoemde leden willen weten om welke punten dit gaat. Is de minister hier eigenlijk zelf wel van op de hoogte, gelet op het feit dat ook op dit onderwerp blijkbaar in de achterkamertjes van de EU, op raadswerkgroepniveau, de lijnen worden uitgezet.
De aan het woord zijnde leden hebben nog een opmerking met betrekking tot het voortgangsoverzicht van de JBZ-dossiers op het gebied van Veiligheid en Justitie. Nog geen drie maanden geleden kondigde de kersverse Europees Commissaris Timmermans aan dat hij een flink aantal overbodige EU-regels zou schrappen. Voorts constateren deze leden dat maar liefst 11 nieuwe wetsvoorstellen (voornemens) in het voortgangsoverzicht zijn opgenomen. Deelt de minister de mening van deze leden dat al deze nieuwe wetsvoorstellen tegenstrijdig zijn met het voornemen van Eurocommissaris Timmermans, namelijk om overbodige EU-regels te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie of het voornemen van het coherenter maken van bestaande EU-wetgeving inzake burgerlijke procesrecht naar de mening van de minister prioriteit heeft in tijden van terroristische dreiging?
II. Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie