[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst van de Vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 201.)

Vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 201.)

Eindtekst

Nummer: 2015D09996, datum: 2015-03-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z11829:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

3 maart 2015



	Vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor
strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor
strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 201.)





	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
rechtsprekende taak van de Raad voor strafrechtstoepassing en
jeugdbescherming te versterken door de toetsingsgronden voor
penitentiaire rechtspraak uit te breiden, de mogelijkheid tot cassatie
in het belang der wet in te voeren en de rechtsprekende en adviserende
taak van de Raad scherper te scheiden en daartoe de Instellingswet Raad
voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

b. vrijheidsstraf: gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis,
militaire detentie, jeugddetentie en vervangende jeugddetentie;

c. vrijheidsbeperkende straf: voorwaardelijke vrijheidsstraf en
taakstraf;

d. vrijheidsbenemende maatregel: voorlopige hechtenis,
vreemdelingenbewaring, gijzeling, terbeschikkingstelling met bevel tot
verpleging, plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, plaatsing in een
justitiële jeugdinrichting of een accommodatie als bedoeld in artikel
29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg in verband met de
tenuitvoerlegging van een machtiging als bedoeld in artikel 29b en 29c
van de Wet op de jeugdzorg, plaatsing in een inrichting voor
stelselmatige daders en vrijheidsbeneming die op andere gronden dan de
in onderdeel b genoemde gronden plaatsvindt;

e. vrijheidsbeperkende maatregel: voorwaardelijke vrijheidsbenemende
maatregel;

f. de Raad: de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming,
bedoeld in artikel 2, eerste lid.

HOOFDSTUK 2. DE RAAD IN HET ALGEMEEN

§ 1. Instelling, taak en samenstelling

Artikel 2

1. Er is een Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.

2. De Raad is gevestigd te ’s-Gravenhage.

Artikel 3

De Raad is belast met de taken die hem bij of krachtens de wet zijn
opgedragen.

Artikel 4

1. De Raad wordt gevormd door een voorzitter en ten hoogste vijftien
andere leden. De Raad kan uit de andere leden ondervoorzitters
aanwijzen.

2. In de Raad kunnen buitengewone leden worden benoemd. De buitengewone
leden hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden van een lid
van de Raad. De buitengewone leden kunnen met bepaalde taken worden
belast.

3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder leden mede begrepen
buitengewone leden, voor zover niet uit enige bepaling anders volgt.

Artikel 5

1. De voorzitter wordt, de Raad gehoord, op voordracht van Onze Minister
bij koninklijk besluit benoemd. Voor de benoeming van de andere leden
doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de
afdeling van de Raad waarvan het te benoemen lid deel zal uitmaken.

2. De leden worden bij koninklijk besluit benoemd in de Afdeling
advisering of de Afdeling rechtspraak. De benoeming kan worden
gewijzigd, met dien verstande dat een benoeming in de Afdeling
rechtspraak slechts op verzoek van het lid kan worden beëindigd.

3. De benoeming geschiedt voor een periode van ten hoogste vier jaren.
Herbenoeming kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaar
plaatsvinden.

4. Onze Minister draagt zorg voor openbaarmaking van een vacature in de
Raad.

Artikel 6

1. De leden van de Raad worden benoemd op grond van de deskundigheid die
nodig is voor een goede vervulling van de in de artikelen 3, 24 en 28
genoemde taken alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

2. Van de Raad maken in ieder geval deel uit:

a. met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht,

b. deskundigen uit de kring van het maatschappelijk werk,

c. deskundigen op het gebied van de gedragswetenschappen,

d. advocaten, en

e. artsen.

3. Voor benoeming als lid komen niet in aanmerking:

a. personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister,
indien hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid hetzij door hun positie,
hetzij door de aard van hun werkzaamheden in het geding zou kunnen
komen;

b. 	personen die werkzaam zijn bij of deel uitmaken van een instantie
die toezicht houdt op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende of
vrijheidsbeperkende straffen of maatregelen of op de taken, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet op de jeugdzorg;

c. personen tegen wie bezwaren bestaan voor wat betreft de vervulling
van de functie, die blijken uit de justitiële gegevens, bedoeld in het
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, of uit
politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet
politiegegevens; de bezwaren hebben betrekking op het vertrouwelijk
karakter van de functie alsmede de aan de functie verbonden
bevoegdheden.

4. Voor benoeming als lid in de Afdeling rechtspraak komen niet in
aanmerking:

a. ambtenaren of andere personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid
van Onze Minister op het terrein van de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende straffen of maatregelen;

b. de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° en onder
4°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, met uitzondering van de
raadsheren in buitengewone dienst en de advocaten-generaal in
buitengewone dienst bij de Hoge Raad;

c. bestuursleden, leden van een raad van toezicht, medewerkers of
personeelsleden van een instelling als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet
forensische zorg die werkzaam zijn op het terrein van de
tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende straffen
of maatregelen;

d. bestuursleden, leden van een raad van toezicht, medewerkers of
personeelsleden van een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op
de jeugdzorg, bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet op de jeugdzorg;

5. Bij de samenstelling van de Raad wordt gestreefd naar evenredige
deelneming van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele
minderheidsgroepen.

Artikel 7

1. De leden van de Raad worden op eigen aanvraag bij koninklijk besluit
ontslagen.

2. De leden worden voorts door de Raad, bij een met redenen omkleed
besluit ontslagen, geschorst of bij ongeschiktheid wegens ziekte met een
andere taak belast en de leden worden door de voorzitter van de Raad bij
met redenen omkleed besluit, gewaarschuwd overeenkomstig hoofdstuk 6A
van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande
dat:

- in plaats van “de rechterlijk ambtenaar” wordt gelezen: het lid;

- in plaats van “Hoge Raad” wordt gelezen: Raad;

- in plaats van “procureur-generaal” wordt gelezen: voorzitter;

- in plaats van “plaatsvervangend procureur generaal” wordt gelezen:
voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak;

- in plaats van “een gerecht” wordt gelezen: de Raad;

- in plaats van “functionele autoriteit” wordt gelezen: voorzitter;

- de Raad de mededeling van beslissingen, bedoeld in artikel 46p, vijfde
lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, doet aan Onze
Minister. 

3. De artikelen 46i, vijfde lid, 46k, vijfde lid, en 46l tweede lid, van
de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat wordt gelezen:

	- in plaats van “de rechterlijke ambtenaar”: het lid;

	- in plaats van “Hoge Raad”: Raad. 

Artikel 8

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de vergoeding van
reis- en verblijfkosten en verdere vergoedingen aan leden van de Raad
vastgesteld.

Artikel 9

1. De leden onthouden zich van deelname aan activiteiten van de Raad
die, gelet op andere functies die zij vervullen, kan leiden tot een
verstrengeling van belangen of verantwoordelijkheden of tot een verlies
van onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de Raad. 

	2. De leden van de Afdeling rechtspraak stellen het bestuur van de Raad
in kennis van hun overige betrekkingen. Zo mogelijk geschiedt de
kennisgeving zodra het voornemen bestaat tot het gaan vervullen van de
betrekking. Ook indien zij geen overige betrekkingen vervullen, stellen
zij het bestuur daarvan in kennis.

	3. De kennisgevingen worden jaarlijks geactualiseerd en gepubliceerd op
de website van de Raad.

§ 2. Ondersteuning van de Raad

Artikel 10

1. De Raad heeft een secretaris.

2. De secretaris wordt, na overleg met de voorzitter van de Raad, door
Onze Minister benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen.

3. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de Raad uitsluitend
verantwoording schuldig aan de Raad.

4. De secretaris is geen lid van de Raad.

Artikel 11

1. Aan de secretaris kunnen medewerkers worden toegevoegd.

2. Medewerkers worden, na overleg met de secretaris, door Onze Minister
benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen.

3. Medewerkers zijn geen lid van de Raad.

Artikel 12

Onze Minister draagt, na overleg met de Raad, zorg voor de nodige
voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de Raad.

§ 3. Bevoegdheden van de Raad

Artikel 13

De Raad wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 14

1. De Raad stelt een bestuursreglement vast. Dit bevat in ieder geval
regels over werkwijzen en procedures met het oog op een goede en
zorgvuldige uitoefening van de verschillende taken. Daarbij kan worden
voorzien in nadere waarborgen tegen vermenging van de adviserende en
rechtsprekende taak van de Raad.

2. Het reglement alsmede elke wijziging daarvan wordt zo spoedig
mogelijk gezonden aan Onze Minister en behoeft diens goedkeuring.

Artikel 15

De Raad kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe
door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 16

1. De Raad kan zich doen bijstaan door andere dan de in artikel 15
bedoelde personen, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken
nodig is.

2. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

1. De leden van de Raad hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen
in de inrichtingen en instellingen die onder verantwoordelijkheid van
Onze Minister een taak uitoefenen in het kader van de tenuitvoerlegging
van vrijheidsstraffen, vrijheidsbeperkende straffen, vrijheidsbenemende
maatregelen en vrijheidsbeperkende maatregelen.

2. De leden van de Raad ontvangen van de directeur van de inrichting of
de instelling die is belast met de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsstraf, een vrijheidsbeperkende straf of een vrijheidsbenemende
of vrijheidsbeperkende maatregel, of van de personen, werkzaam bij die
inrichting of instelling, alle door hen gewenste inlichtingen.

3. De leden van de Raad die bij de uitvoering van hun taak de
beschikking krijgen over gegevens waarvan zij het vertrouwelijke
karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, zijn verplicht tot
geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk
voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of uit hun taak de noodzaak
tot bekendmaking voortvloeit.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 18

De Raad zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister een ontwerp voor
de begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar van de aan zijn
taakvervulling verbonden uitgaven.

Artikel 19

1. De Raad zendt Onze Minister jaarlijks voor 15 november een
werkprogramma voor het komende kalenderjaar toe.

2. Onze Minister verstrekt de Raad tijdig een overzicht van de
voornemens om advies te vragen.

Artikel 20

De Raad houdt bij het vervullen van zijn taken zo veel mogelijk rekening
met het werkprogramma. Onverminderd de Comptabiliteitswet 2001 vervult
hij zijn taak met de middelen die ingevolge de desbetreffende
begrotingswet ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 21

De Raad stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van de
werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid
en de doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het
bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze
Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 22

De Raad verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening
van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen
van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling
van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

HOOFDSTUK 3. DE AFDELING ADVISERING

Artikel 23

1. De Raad kent een Afdeling advisering.

2. De Afdeling advisering bestaat uit:

a. de voorzitter van de Raad en

b. de leden en buitengewone leden die in de Afdeling advisering zijn
benoemd.

3. De voorzitter van de Raad is tevens voorzitter van de Afdeling
advisering.

Artikel 24

De Afdeling advisering adviseert Onze Minister desgevraagd of uit eigen
beweging over de toepassing en uitvoering van beleid en regelgeving op
het terrein van de strafrechtstoepassing en omtrent jeugdigen, mede in
het licht van de overige werkzaamheden hem bij of krachtens de wet
opgedragen.

Artikel 25

De Afdeling advisering kan zich verdelen in secties en kan de
uitoefening van bepaalde taken opdragen aan commissies uit zijn midden.

HOOFDSTUK 4. DE AFDELING RECHTSPRAAK

Artikel 26

1. De Raad kent een Afdeling rechtspraak.

2. De Afdeling rechtspraak bestaat uit de leden en buitengewone leden
die in de Afdeling rechtspraak zijn benoemd.

Artikel 27

1. Bij koninklijk besluit wordt, op voordracht van Onze Minister, uit de
leden van de Afdeling rechtspraak een voorzitter van de Afdeling
rechtspraak benoemd. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling, de
Afdeling rechtspraak gehoord.

2. De benoeming geldt voor de periode gelijk aan die waarin de
betrokkene als lid van de Raad is benoemd. Zij kan slechts op verzoek
van de voorzitter worden ingetrokken en vervalt in geval van ontslag als
lid van de Raad.

3. De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling rechtspraak.

Artikel 28

De Afdeling rechtspraak is belast met rechtspraak die hem bij de wet is
opgedragen.

Artikel 29

1. De Afdeling rechtspraak vormt en bezet op voorstel van de voorzitter
beroepscommissies.

2. De samenstelling geschiedt overeenkomstig de door de wet- en
regelgeving gestelde eisen.

3. Een lid van de Afdeling rechtspraak dat betrokken is geweest bij de
totstandkoming van een advies van de Raad, neemt geen deel aan de
behandeling van een geschil over een rechtsvraag waarop dat advies
betrekking had.

Artikel 30

Het is de leden van de Afdeling rechtspraak en de ten behoeve van deze
afdeling werkzame medewerkers verboden:

a. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken
dan voor de uitoefening van hun functie wordt gevorderd;

b. de gevoelens te openbaren die in raadkamer zijn geuit; en

c. over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak die naar zij weten
of redelijkerwijs kunnen vermoeden, voor hen aanhangig zal worden, op
enigerlei bijzondere wijze in contact te treden met partijen,
gemachtigden of degene die een partij bijstaat.

Artikel 31 

	1. Op verzoek van een der partijen kan elk van de leden van de
beroepscommissie die de betreffende beroepszaak behandelen dan wel de
voorzitter die een schorsingsverzoek behandelt, worden gewraakt op grond
van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid schade zou
kunnen leiden. 

	2. Wanneer een wrakingsverzoek wordt gedaan, wordt de behandeling van
het beroep dan wel de behandeling van het schorsingsverzoek geschorst.
Indien het wrakingsverzoek ter zitting wordt gedaan, wordt van het
verhandelde een proces-verbaal opgemaakt waarin de reden voor de wraking
is vermeld. 

	3. Het lid wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.

	4. Het wrakingsverzoek wordt behandeld door een wrakingskamer, waarin
het lid wiens wraking wordt verzocht geen zitting heeft.

	5. De verzoeker en het lid wiens wraking is verzocht, worden in de
gelegenheid gesteld te worden gehoord dan wel hun opmerkingen
schriftelijk kenbaar te maken. De wrakingskamer kan ambtshalve of op
verzoek van de verzoeker of het lid wiens wraking is verzocht, bepalen
dat zij niet in elkaars aanwezigheid worden gehoord. 

	6. Nadat op het verzoek is beslist, kan de wrakingskamer de behandeling
van het beroep voortzetten.

	7. Een volgend verzoek om wraking in dezelfde beroepszaak van hetzelfde
lid van de beroepscommissie wordt niet in behandeling genomen, tenzij
feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere
verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. 

	8. In geval van misbruik kan worden bepaald dat een volgend verzoek
niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing
melding gemaakt. 

	9. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open. 

Artikel 32

1. De Afdeling rechtspraak stelt een regeling vast voor de behandeling
van klachten.

2. Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen
ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een
rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep
openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige
procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing
betreffen.

3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd op de
website van de Raad.

HOOFDSTUK 5. CASSATIE IN HET BELANG DER WET

Artikel 33

1. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan cassatie in het belang der
wet instellen tegen de uitspraken van de Afdeling rechtspraak. Hij
handelt in dat geval overeenkomstig artikel 456, eerste lid, van het
Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat hij zich de stukken
van het geding doet opzenden door de Raad. De artikelen 443, 444 en 456,
derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.

2. Artikel 456, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de procureur-generaal
bij de Hoge Raad het aldaar bedoelde afschrift aan de Raad zendt.

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 34

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

	1. Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

	2. Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de
vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel
mogelijk en afhankelijk van het gedrag van de betrokkene dienstbaar
gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij. Bij
het verlenen van vrijheden aan gedetineerden wordt rekening gehouden met
de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en
nabestaanden.

2. In de artikelen 37, eerste lid, onder g, 69, tweede lid, en 73,
eerste lid, wordt na “leden” ingevoegd: of buitengewone leden.

3. In artikel 68, tweede lid, onder b, wordt na “alle in aanmerking
komende belangen,” ingevoegd: waaronder de veiligheid van de
samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden,.

4. Indien het bij koninklijke boodschap van 15 januari 2014 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen in verband met het vervoer, het medisch
klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstukken 33 844) tot wet
is of wordt verheven en die wet in werking treedt of is getreden, dan
wordt in artikel 71d, eerste lid, na “leden” ingevoegd: of
buitengewone leden.

Artikel 35

De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt
gewijzigd:

1. Aan artikel 2, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
het verlenen van vrijheden aan ter beschikking gestelden wordt rekening
gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van
slachtoffers en nabestaanden.

2. In de artikelen 36, eerste lid, onder g, 67, tweede lid, en 69,
tweede lid, wordt na “leden” ingevoegd: of buitengewone leden.

3. In artikel 66, tweede lid, onder b, wordt na “alle in aanmerking
komende belangen,” ingevoegd: waaronder de veiligheid van de
samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden,.

Artikel 36

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt
gewijzigd:

1. Aan artikel 2, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
het verlenen van vrijheden aan jeugdigen wordt rekening gehouden met de
veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en
nabestaanden.

2. In de artikelen 42, eerste lid, onder g, 74, tweede lid, en 78,
eerste lid, wordt na “leden” ingevoegd: of buitengewone leden.

3. In artikel 73, tweede lid, onder b, wordt na “alle in aanmerking
komende belangen,” ingevoegd: waaronder de veiligheid van de
samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden,.

4. Indien het bij koninklijke boodschap van 15 januari 2014 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen in verband met het vervoer, het medisch
klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstukken 33 844) tot wet
is of wordt verheven en die wet in werking treedt of is getreden, dan
wordt in artikel 76d, eerste lid, na ‘leden’ ingevoegd: of
buitengewone leden.

Artikel 37

In artikel 78 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt, onder
vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, een
lid ingevoegd, luidende: 

5. De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie ingesteld “in
het belang der wet” tegen uitspraken van de Raad voor
strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, bedoeld in artikel 32 van de
Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

Indien artikel 11.7 van de Jeugdwet in werking treedt of is getreden,
worden in deze wet de volgende artikelen als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1, onder d, wordt “een accommodatie als bedoeld in
artikel 29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg in verband met de
tenuitvoerlegging van een machtiging als bedoeld in artikel 29b en 29c
van de Wet op de jeugdzorg” vervangen door: een gesloten accommodatie
als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet in verband met de
tenuitvoerlegging van een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2
en 6.1.3 van de Jeugdwet.

2. In artikel 6, derde lid, onder b, wordt “de taken, bedoeld in
artikel 10, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet op de jeugdzorg”
vervangen door: de uitvoering van de jeugdreclassering, bedoeld in
artikel 1.1 van de Jeugdwet. 

3. In artikel 6, vierde lid, onder d, wordt “een stichting als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de Jeugdzorg” vervangen door “een
gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet”
en wordt “op de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen c
en d, van de Wet op de jeugdzorg” vervangen door: de jeugdreclassering
als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Artikel 39

1. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lid zijn
van de Raad, blijven lid van de Raad gedurende de resterende termijn van
hun benoeming. Artikel 4 blijft zo nodig buiten toepassing. Zij zijn lid
van de Afdeling advisering en de Afdeling rechtspraak, tenzij bij
koninklijk besluit anders wordt bepaald, onverminderd de tweede volzin
van artikel 5, tweede lid.

2. Zolang de Raad meer leden telt dan voorzien in artikel 4 kunnen,
indien een vacature ontstaat, in afwijking van dat artikel nieuwe leden
worden benoemd of leden worden herbenoemd, indien een evenwichtige
samenstelling van de Raad, dan wel artikel 6, tweede lid, dit vergt,
mits het aantal leden daardoor niet groter wordt dan voor het ontstaan
van de vacature. Leden van de Raad die op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet onderdeel uitmaken van het bestuur van de
Raad kunnen na afloop van de resterende termijn van hun benoeming en in
afwijking van artikel 4 worden herbenoemd, mits het aantal leden
daardoor niet groter wordt dan voordat het bestuurslid werd herbenoemd.

3. Plaatsvervangende leden die zijn benoemd voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet, zijn als buitengewoon lid belast met de
taak of taken waarmee zij op de dag voor de datum van inwerkingtreding
van deze wet waren belast, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt
bepaald, onverminderd de tweede volzin van artikel 5, tweede lid.

Artikel 40

De Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming
wordt ingetrokken.

Artikel 41

Deze wet wordt aangehaald als: Instellingswet Raad voor
strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, met vermelding van het
jaartal van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 42

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   12