[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd)

Eindtekst

Nummer: 2015D09997, datum: 2015-03-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z20235:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

17 maart 2015 



	Aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering
kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde
leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige
arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd weg te nemen en tevens het risico op verdringing van nog niet
AOW-gerechtigde werknemers en ambtenaren te beperken;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGINGEN VAN BOEK 7 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 629 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In afwijking van lid 1 geldt het in dat lid bedoelde recht voor een
tijdvak van zes weken voor de werknemer die:

a. doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de
natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of

b. de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde
leeftijd heeft bereikt.

Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de
datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft
bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor
zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

2. In het dertiende lid wordt “lid 2” vervangen door: lid 2, aanhef
en onderdeel a,.

B

Artikel 658a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, tweede zin, wordt, onder vervanging van de punt
door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft
bereikt.

2. Aan het derde lid, eerste zin, wordt, onder vervanging van de punt
door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft
bereikt.

C

Artikel 660a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst. 

2. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Lid 1, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op de werknemer
die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde
leeftijd heeft bereikt.

D

Aan artikel 668a wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De periode, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd tot ten
hoogste 48 maanden, en het aantal, bedoeld in lid 1, onderdeel b,
bedraagt ten hoogste zes, indien het betreft een arbeidsovereenkomst met
een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Voor de vaststelling of de
in dit lid bedoelde periode of het bedoelde aantal arbeidsovereenkomsten
is overschreden worden alleen arbeidsovereenkomsten in aanmerking
genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd.

E

Artikel 669 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder b en c, wordt “26 weken” vervangen door:
26 weken, of bij een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de
Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, 6 weken,.

2. In het vierde lid wordt “artikel 7a, lid 1 van de Algemene
Ouderdomswet” vervangen door: artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet.

 

F

Artikel 670, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de
werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet
bedoelde leeftijd heeft bereikt, of.

2. Na onderdeel b wordt voor de daarop volgende zinnen ingevoegd: Indien
de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum
waarop de werknemer de in onderdeel a bedoelde leeftijd heeft bereikt,
geldt vanaf die datum de in dat onderdeel genoemde termijn van zes
weken, voor zover het totale tijdvak gedurende welke de werkgever niet
kan opzeggen niet meer bedraagt dan twee jaren. 

G

Artikel 672 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met tiende lid tot vierde tot
en met elfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van lid 2 bedraagt de door de werkgever in acht te nemen
termijn van opzegging Ă©Ă©n maand indien de werknemer de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft
bereikt.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt “bedoeld in lid 2” vervangen door:
bedoeld in lid 2 of lid 3.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt “bedoeld in lid 3” vervangen
door: bedoeld in lid 4.

4. In het achtste lid (nieuw) wordt “bedoeld in lid 6” vervangen
door: bedoeld in lid 7.

5. In het elfde lid (nieuw) wordt “lid 9” vervangen door: lid 10.

H

In artikel 673, zevende lid, onder b, wordt “artikel 7a, lid 1, van de
Algemene Ouderdomswet” vervangen door: artikel 7, onderdeel a, van de
Algemene Ouderdomswet.

ARTIKEL II. WIJZIGINGEN VAN DE AMBTENARENWET 

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van artikel 2, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. Titel III en IIIa zijn niet van toepassing op: 

2. In het tweede lid wordt na “126” ingevoegd:, alsmede Titel IIIa,.

B

Na artikel 126 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL IIIA

BEPALINGEN VOOR AMBTENAREN DIE DE AOW-GERECHTIGDE LEEFTIJD HEBBEN
BEREIKT

Artikel 127

1. Voor de ambtenaar die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt en die is aangesteld in
tijdelijke dienst wordt bij voorschriften of regels op grond van artikel
125, eerste en tweede lid, van de Ambtenarenwet en van artikel 47,
eerste lid, van de Politiewet 2012 bepaald dat die aanstelling als een
aanstelling in vaste dienst geldt vanaf de dag waarop:

a. de door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in tijdelijke
dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben
opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen,
hebben overschreden;

b. meer dan zes door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in
tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer
dan zes maanden. 

2. Voor de vaststelling of de in het eerste lid bedoelde periode of het
aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, wordt bij de in het
eerste lid genoemde voorschriften of regels bepaald dat slechts de
aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking worden genomen die zijn
aangegaan na het bereiken van de in het eerste lid bedoelde leeftijd. 

Artikel 127a

Indien bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en
tweede lid, van de Ambtenarenwet of van artikel 47, eerste lid, van de
Politiewet 2012 een in acht te nemen termijn van opzegging van het
dienstverband van de ambtenaar is bepaald, bedraagt die termijn voor de
ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft
bereikt, een maand. 

Artikel 127b

1. Voor zover in verband met een reorganisatie arbeidsplaatsen
vervallen, wordt de ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid,
bedoelde leeftijd heeft bereikt het eerst voor ontslag in aanmerking
gebracht. In deze leeftijdsgroep worden vervolgens de ambtenaren met het
kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht.

2. Bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en
tweede lid, van de Ambtenarenwet of van artikel 47, eerste lid, van de
Politiewet 2012 wordt bepaald welke diensttijd wordt meegeteld voor de
berekening van de duur van het dienstverband, bedoeld in de tweede
volzin van het eerste lid.

Artikel 127c 

1. De ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd
heeft bereikt, kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:

a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van zes weken, en

b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes weken na de
in onderdeel a genoemde periode van zes weken te verwachten is.

Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de
datum waarop de ambtenaar de in artikel 127, eerste lid, bedoelde
leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in onderdeel a genoemde
termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt
dan twee jaar. 

2. Voor de berekening van de periode van zes weken, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het
verrichten van arbeid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met
een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. 

3. Om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a en b, kan het bevoegd gezag een onderzoek naar
en een oordeel over het bestaan van ongeschiktheid tot werken als
bedoeld in artikel 32, zesde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aanvragen. 

Artikel 127ca

	1. In afwijking van de in artikel 127c, eerste en tweede lid, genoemde
termijn van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip een termijn van dertien weken voor de werknemer die de in
artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd
heeft bereikt. 

	2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen
voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd
heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde
termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

	3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in
artikel 127c, eerste lid, onderdeel a, genoemde termijn van zes weken,
voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

	4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder
vastgesteld, dan nadat:

	a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over
de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34073) in de praktijk gedurende
de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide
kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en 

	b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen
van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 127d

1. De op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de
Ambtenarenwet of van artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012,
vastgestelde voorschriften of regels, voor zover het de daarin opgenomen
bepalingen betreffende ontslag op grond van ongeschiktheid voor zijn
arbeid wegens ziekte of gebrek betreft, zoals deze bepalingen luidden
voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van de Wet werken
na de AOW-gerechtigde leeftijd, blijven gedurende zes maanden na dat
tijdstip van inwerkingtreding van toepassing op de ambtenaar:

a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de in
artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd
heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt,
en

b. die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet na
een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip
verhinderd is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens
ongeschiktheid als gevolg van ziekte.

2. Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van zes maanden,
geldt de in artikel 127ca, eerste lid, genoemde termijn van dertien
weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

Artikel 127e

Bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en tweede
lid, van de Ambtenarenwet en van artikel 47, eerste lid, van de
Politiewet 2012, kan ten gunste van de ambtenaar die de in artikel 127,
eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, van de artikelen 127 tot en
met 127d worden afgeweken.

ARTIKEL III. WIJZIGINGEN VAN DE ZIEKTEWET

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, vervalt “die de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en”.

B

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt “binnen het in het vijfde lid
genoemde tijdvak van 104 weken” vervangen door: binnen het op grond
van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak.

2. In het vierde lid wordt na “bereikt” ingevoegd: , indien de
eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor die leeftijd.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan de eerste volzin wordt toegevoegd: met dien verstande dat het
tijdvak zes weken bedraagt indien de eerste dag van de ongeschiktheid
tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd,
bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft
bereikt.

b. In de tweede volzin wordt “dit tijdvak” vervangen door: het in de
eerste volzin bedoelde tijdvak.

c. In de derde volzin wordt “desbetreffende periode van 104 weken”
vervangen door: desbetreffende periode van 104 weken onderscheidenlijk
zes weken.

C

Aan artikel 45, eerste lid, onderdelen o en p, wordt telkens toegevoegd:
tenzij de belanghebbende de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

D

Na hoofdstuk IIIA wordt een hoofdstuk met opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIB   VERHAAL ZIEKENGELD AAN AOW-GERECHTIGDE WERKNEMER

Artikel 63e

	1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt op de
werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, het ziekengeld, alsmede de
overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35, vermeerderd met de
verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van
de Zorgverzekeringswet, dat door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen is betaald aan de verzekerde ten aanzien van wie
de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de
dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a,
van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt, met uitzondering van het
ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen e, f en g.

	2. Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de onderneming
overdraagt in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement,
verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in het
eerste lid bedoelde bedragen op de werkgever die de onderneming
verkrijgt.

	3. Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het
tweede lid overgaat, blijft het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de in het eerste lid bedoelde bedragen verhalen
op de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

	4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het
eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat de kosten ter zake van de voorbereiding en het nemen van besluiten
op grond van deze wet ten aanzien van de verzekerde, bedoeld in het
eerste lid, en de kosten die voortvloeien uit het eerste, tweede en
derde lid, in rekening worden gebracht bij de werkgever, genoemd in deze
leden.

Artikel 63f

1. Een beschikking tot verhaal van ziekengeld als bedoeld in artikel 63e
wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het einde van
het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij is betaald.

2. Ziekengeld dat niet is ingevorderd binnen tien jaren na het geven van
de beschikking tot verhaal, wordt niet meer ingevorderd.

3. De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald
bedrag in verband met verhaal van ziekengeld verjaart door verloop van
vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking
tot verhaal is gegeven.

Artikel 63g

De vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens
verhaal als bedoeld in artikel 63e, eerste lid, is bevoorrecht op alle
goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met
uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat
van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

E

In artikel 73b wordt “artikel 63a, derde lid, bedoelde betaling”
vervangen door: artikel 63a, derde lid, bedoelde betaling dan wel tegen
het verhaal, bedoeld in artikel 63e, eerste lid,. 

F

Artikel 76a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na “104 weken” ingevoegd:
onderscheidenlijk het in het achtste lid, eerste volzin, bedoelde
tijdvak van zes weken.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. In afwijking van het eerste lid bestaat de in dat lid bedoelde
aanspraak gedurende een tijdvak van zes weken voor de persoon, bedoeld
in artikel 76, die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Indien de ongeschiktheid
als gevolg van ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de
werknemer de in de vorige volzin bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt
vanaf die datum het in die volzin genoemde tijdvak, voor zover het
totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in het
Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van
hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.

G

Aan artikel 76b wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het tweede lid, onderdeel i, is niet van toepassing indien de
betrokkene de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet
bedoelde leeftijd heeft bereikt.

H

Artikel 76e wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, tweede zin, wordt, onder vervanging van de punt
door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft
bereikt.

2. Aan het derde lid, eerste zin, wordt, onder vervanging van de punt
door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft
bereikt. 

I

Aan hoofdstuk II van de vijfde afdeling worden drie artikelen waarvan de
nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd,
luidende:

Artikel 0#

	1. In afwijking van het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde
en achtste lid, genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken
voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

	2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen
voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd
heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde
termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
 

	3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt het in
de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde
tijdvak van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt
dan dertien weken.

	4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder
vastgesteld, dan nadat:

	a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over
de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34073) in de praktijk gedurende
de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide
kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en 

	b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen
van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel #

1. Het in artikel 76a, eerste lid, genoemde tijdvak van 104 weken blijft
gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
III, onderdeel F, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd van
toepassing op de werknemer:

a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de in
artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd
heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt,
en

b. die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet na
een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip
verhinderd is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens
ongeschiktheid als gevolg van ziekte.

2. Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van zes maanden,
geldt het in artikel 0# genoemde tijdvak van dertien weken voor zover
het totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in
het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van
hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.

Artikel ##

	Artikel 63e is niet van toepassing voor zover de eerste dag van
ongeschiktheid tot werken is gelegen voor de datum van inwerkingtreding
van artikel III, onderdeel D, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG

In artikel 7, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag vervalt “doch niet de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet”.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET AANPASSING ARBEIDSDUUR

	Na artikel 1 van de Wet aanpassing arbeidsduur wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Beperking toepassingsbereik

Artikel 1a

	Deze wet is niet van toepassing op de werknemer die de in artikel 7,
onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft
bereikt.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

Artikel 8, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
komt te luiden:

1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering
van de werknemer:

a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel
g, van die wet, of

b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet, heeft bereikt.

ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 50b, eerste lid, komt te luiden:

1. De artikelen 47 en 49 zijn niet van toepassing, indien de werknemer:

a. arbeid verricht in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van
de Wet sociale werkvoorziening, of

b. de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a,
van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, met ingang van de eerste
dag van de maand waarin deze leeftijd is bereikt.

B

In artikel 114, onderdeel j, wordt “en 63c, tweede lid” vervangen
door: 63c, tweede lid, en 63e.

C

Aan artikel 115, eerste lid, onderdeel e, wordt toegevoegd: en de op
grond van de Ziektewet te betalen uitkeringen aan de verzekerde die de
leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet heeft bereikt.

D

	Aan hoofdstuk 7a wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het
laatste artikel van het hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 122#. Overgangsrecht in verband met de Wet werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd

	Artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, blijft buiten toepassing
op het ziekengeld op grond van de Ziektewet, alsmede de
overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet,
vermeerderd met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld
in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat is of wordt betaald aan de
verzekerde ten aanzien van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot
werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld
in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en
voor de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de
Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE TOESLAGENWET

	Aan artikel 2 van de Toeslagenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Geen recht op toeslag heeft de gehuwde of ongehuwde die de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

ARTIKEL VIIIA. OVERGANGSRECHT BURGERLIJK WETBOEK

	1. In afwijking van het in de artikelen 629, lid 2, en 670, lid 1,
onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6
weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een
tijdvak van dertien weken voor de werknemer:

	a. die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet
bedoelde leeftijd heeft bereikt, en 

	b. die geen werknemer als bedoeld in artikel 629, lid 2, onderdeel a,
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is. 

	2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen
voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid, onderdeel a,
bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste
lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt
dan 104 weken.  

	3. In afwijking van het in artikel 669, lid 3, onderdelen b en c, van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6 weken, geldt
tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van
dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de
Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. 

	4. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in
de artikelen 629, lid 2, en 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale
tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

	5. Het tijdstip, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt niet eerder
vastgesteld, dan nadat:

	a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over
de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34073) in de praktijk gedurende
de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide
kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en 

	b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen
van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

ARTIKEL IX. OVERGANGSRECHT BURGERLIJK WETBOEK

1. Het in artikel 629, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
genoemde tijdvak van 104 weken alsmede artikel 670, lid 1, onder a, van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze bepaling luidde voor het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F van de Wet
werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, blijven gedurende zes maanden na
dat tijdstip van toepassing op de werknemer:

a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel F, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd ten minste
de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde
leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd
bereikt, en

b. die voor het in onderdeel a bedoelde tijdstip en tevens, al dan niet
na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na die dag
verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten in verband met
ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, en 

c. op wie op die dag het in artikel 629, lid 1, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 104 weken van toepassing is.

2. Na afloop van de in lid 1 genoemde termijn van zes maanden, geldt de
in artikel VIIIA genoemde termijn van dertien weken, voor zover het
totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

ARTIKEL X. SAMENLOOP MET HET INITIATIEFWETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE
WET AANPASSING ARBEIDSDUUR TEN EINDE FLEXIBEL WERKEN TE BEVORDEREN

A

	Indien het bij geleidende brief van 9 september 2011 ingediende
voorstel van wet van de leden Van Gent en Van Hijum tot wijziging van de
Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen
(Kamerstukken 32 889) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in
werking is getreden of treedt dan artikel V van deze wet, komt dat
artikel te luiden:

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET FLEXIBEL WERKEN

	Na artikel 1 van de Wet flexibel werken wordt een artikel ingevoegd,
luidende:

Beperking toepassingsbereik

Artikel 1a

	Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van de aanpassing van de
arbeidsduur van de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de
Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

B

	Indien het bij geleidende brief van 9 september 2011 ingediende
voorstel van wet van de leden Van Gent en Van Hijum tot wijziging van de
Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen
(Kamerstukken 32 889) tot wet is of wordt verheven en die wet later in
werking treedt dan artikel V van deze wet, wordt in artikel 1a van de
Wet flexibel werken “van toepassing op” vervangen door: van
toepassing ten aanzien van de aanpassing van de arbeidsduur van.

ARTIKEL XA. WIJZIGING VAN DE WET MAATREGELEN WET WERK EN BIJSTAND EN
ENKELE ANDERE WETTEN

	Artikel IX, onderdeel A, subonderdeel 2, van de Wet maatregelen Wet
werk en bijstand en enkele andere wetten wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “Na het vijfde lid” vervangen door: Na het
zesde lid.

	2. Het voorgestelde zesde tot en met achtste lid wordt vernummerd tot
het zevende tot en met negende lid.

	3. In het achtste lid (nieuw) wordt “zesde lid” vervangen door:
zevende lid.

	4. In het negende lid (nieuw) wordt “zevende lid” vervangen door:
achtste lid.

ARTIKEL XB. WIJZIGING VAN DE VERZAMELWET SZW 2015

	Artikel X, onderdeel A, van de Verzamelwet SZW 2015 komt te luiden:

A

	Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste en
negende lid tot negende en tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:

	8. Het zevende lid is niet van toepassing op ongehuwden die de leeftijd
van 21 jaar nog niet hebben bereikt.

	2. Het negende lid (nieuw), onderdeel d, komt te luiden:

	d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op
studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering
2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in
aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die
onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op
grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.

	3. In het tiende lid (nieuw) wordt “achtste lid” vervangen door:
negende lid.

ARTIKEL XC

	Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt aan de
Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van
deze wet in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na
inwerkingtreding.

ARTIKEL XI. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd.

ARTIKEL XII. INWERKINGTREDING

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. 

	2. Indien het bij geleidende brief van 16 november 2005 ingediende
voorstel van wet van de leden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham,
houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend
referendum) (Kamerstukken 30 372) tot wet is verheven en deze wet is
bekrachtigd op of na de datum waarop de Wet raadgevend referendum in
werking is getreden, wordt in het in het eerste lid bedoelde besluit zo
nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend
referendum.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   15