34219 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming
Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2015D21459, datum: 2015-06-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2015Z10490:
- Indiener: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu
- Medeindiener: S.A. Blok, minister voor Wonen en Rijksdienst
- Volgcommissie: algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (2012-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2015-06-09 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-06-17 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2015-09-22 12:00: Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2016-02-03 10:00: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2016-02-09 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-04-07 20:55: Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (34 219) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-04-12 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W15.14.0446/IV 's-Gravenhage, 30 januari 2015
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 27 november 2014, no.2014002279, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Minister voor Wonen en Rijksdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, met memorie van toelichting.
Het voorstel voorziet in de oprichting van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (de Autoriteit). Het betreft een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) onder verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M).1 Aan de Autoriteit worden verschillende taken en bevoegdheden opgedragen die samenhangen met de regulering van en het toezicht op de nucleaire sector in Nederland. Het voorstel voorziet tevens in de overdracht van de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken voor het beleid en de wet- en regelgeving op het terrein van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, en de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, aan de Minister van I&M.
De Afdeling advisering van de Raad van State gaat onder meer in op de verhouding tussen enerzijds het vereiste van onafhankelijke taakuitoefening door de Autoriteit en anderzijds de aan de Minister van I&M toegekende bevoegdheden om de politieke verantwoordelijkheid voor de taakvervulling van het zelfstandig bestuursorgaan inhoud te kunnen geven. In dat verband acht de Afdeling niet overtuigend gemotiveerd waarom de Minister van I&M niet de bevoegdheid krijgt beleidsregels te stellen met betrekking tot de taakuitoefening door de Autoriteit. Ook is niet duidelijk welke klemmende redenen bestaan om de vernietigingsbevoegdheid van de Minister te beperken tot vernietiging vanwege strijd met het recht.
De Afdeling adviseert het voorstel naar de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een nadere motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen.
1. Toezicht op de Autoriteit
De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet) is op de Autoriteit van toepassing. Op twee punten wordt van de Kaderwet afgeweken. Ten eerste kan de Minister van I&M geen beleidsregels stellen met betrekking tot de taakuitoefening door de Autoriteit.2 Ten tweede kan de Minister besluiten van de Autoriteit alleen vernietigen vanwege strijd met het recht en niet tevens vanwege strijd met het algemeen belang.3 Wel beschikt de Minister over de mogelijkheid noodzakelijke voorzieningen te treffen, indien naar zijn oordeel het zelfstandig bestuursorgaan zijn taak ernstig verwaarloost.4
De vernietigingsbevoegdheid, de bevoegdheid om beleidsregels te stellen en de bevoegdheid om voorzieningen te treffen in geval van taakverwaarlozing, die ingevolge de Kaderwet aan de betrokken minister worden toegekend, dienen om de politieke verantwoordelijkheid van de betrokken minister voor de taakvervulling van het zelfstandig bestuursorgaan inhoud te kunnen geven. Tegelijkertijd kan het vereiste van onafhankelijke taakuitoefening door het betrokken bestuursorgaan met zich brengen dat deze bevoegdheden van de verantwoordelijke minister worden beperkt.
Richtlijn 2009/71 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties5 bepaalt in artikel 5, tweede lid, dat de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde regelgevende autoriteit daadwerkelijk onafhankelijk is van ongewenste beïnvloeding van besluitvorming op regelgevingsgebied. Met dit doel voor ogen dienen, aldus het tweede lid, de lidstaten ervoor te zorgen dat het nationale kader een aantal voorschriften opstelt ten aanzien van de bevoegde regelgevende autoriteit.
Naast het EU-recht is een aantal internationale normen van belang. De Safety Standards van het Internationaal Atoomagentschap bepalen dat:
“The government shall ensure that the regulatory body is effectively independent in its safety related decision making and that it has functional seperation from entities having responsibilities or interests that could unduly influence its decision making.”
Deze standaarden bepalen voorts het volgende:
‘The regulatory body shall be able to make independent regulatory judgements and decisions, free from any undue influences that might compromise safety, such as pressures associated with changing political circumstances or economic conditions, or pressures from government departments or from other organizations’.6
In het licht van het voorgaande maakt de Afdeling opmerkingen over het ontbreken van de mogelijkheid tot het stellen van beleidsregels en over de beperking van de vernietigingsbevoegdheid tot vernietiging vanwege strijd met het recht.
a. Beleidsregels
De toelichting verwijst ter motivering van het voorstel om de minister de bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels te onthouden naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-518/07. Dit arrest, dat uitleg geeft aan de onafhankelijkheidseis met betrekking tot de toezichthoudende autoriteiten uit richtlijn 95/46,7 heeft ertoe geleid dat de ministeriële bevoegdheden ten aanzien van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) zijn beperkt.8 Zoals de toelichting terecht opmerkt, is in artikel 59a van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bepaling van de Kaderwet over het vaststellen van beleidsregels niet toegepast op het Cbp.
De toelichting bij het voorstel motiveert onvoldoende waarom het arrest van het EU Hof van Justitie C-518/07 betreffende de vereiste onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van verwerking van persoonsgegevens, en de daaruit voortvloeiende voorschriften van de Wet bescherming persoonsgegevens, richtinggevend worden geacht voor de onderhavige afwijking van de Kaderwet. De Afdeling merkt daartoe het volgende op.
Zoals de toelichting terecht vermeldt, is de richtlijn die bij voornoemd arrest het toetsingskader vormde een andere dan de onderhavige richtlijn.9 Vastgesteld moet worden dat Richtlijn 2009/71, die geldt met betrekking tot de Autoriteit, niet dwingt tot de voorgestelde bepaling die bewerkstelligt dat de Minister van I&M in het geheel niet bevoegd is beleidsregels te stellen.
Het arrest van het Hof toont volgens de toelichting de invulling die het Hof geeft aan het begrip onafhankelijkheid. Zoals de toelichting terecht opmerkt, was in de zaak die bij het Hof voorlag van belang dat sprake was van een stelsel dat toeliet dat invloed op de concrete beslissingen kon worden uitgeoefend. Uit het arrest kan dan ook worden afgeleid dat de Minister van I&M zich in ieder geval moet onthouden van beïnvloeding van beslissingen van de Autoriteit in individuele gevallen, bijvoorbeeld bij vergunningverlening en bij handhavingsbeschikkingen. Overweging 6 van Richtlijn 2014/87, die ziet op de onafhankelijkheid van de Autoriteit, vermeldt expliciet de ongepastheid van beïnvloeding bij reguleringsbeslissingen en handhavingsacties. Overweging 6 vermeldt echter eveneens dat de toepassing van algemene beleidsrichtsnoeren van de lidstaten de eisen ten behoeve van de onafhankelijkheid onverlet moeten laten. Uit het voorgaande volgt dat beleidsregels die de regulerende taak van de Autoriteit ten behoeve van concrete beslissingen (kunnen) beïnvloeden niet zijn toegestaan maar dat algemene, kaderstellende beleidsregels wel mogelijk blijven.
Artikel 21 van de Kaderwet ziet op de mogelijkheid van de minister om via algemene regels een kader te stellen of bij te stellen waarbinnen de taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan moet plaatsvinden. Dit, opdat de minister voldoende handvatten heeft om zijn ministeriële verantwoordelijkheid voor een zelfstandig bestuursorgaan inhoud te kunnen geven, aldus de toelichting op voornoemd artikel uit de Kaderwet. Het voorstel maakt, door elke beleidsregel met betrekking tot de taakuitoefening van de Autoriteit uit te sluiten, het niet mogelijk om de verantwoordelijkheid van de Minister van I&M inhoud te geven daar waar algemene, kaderstellende beleidsregels door de minister wenselijk of noodzakelijk worden geacht.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de algehele onmogelijkheid om beleidsregels te stellen, ook als deze slechts een kader stellen waarbij de onafhankelijkheid van de Autoriteit bij concrete beslissingen in individuele zaken niet in geding is, niet overtuigend gemotiveerd. Voor zover het wenselijk of noodzakelijk wordt geacht om het stellen van beleidsregels te clausuleren, zoals in de Wet op het financieel toezicht is geschied,10 dient dit in de toelichting toereikend te worden gemotiveerd.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het voorstel op dit punt dragend te motiveren en zo nodig aan te passen.
b. Vernietigingsbevoegdheid
Met betrekking tot de vernietigingsbevoegdheid van de Minister van I&M wordt voorgesteld deze te beperken tot vernietiging vanwege strijd met het recht. Daarmee wordt vernietiging in strijd met het algemeen belang uitgesloten.
Zoals de Afdeling eerder heeft opgemerkt11 is afwijking van de vernietigingsgronden van artikel 10:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onwenselijk, tenzij daarvoor klemmende redenen bestaan. De toelichting stelt slechts vast dat door het uitsluiten van de vernietigingsbevoegdheid wegens strijd met het algemeen belang het voor de minister van I&M niet mogelijk is om met een vernietigingsbesluit te treden in de inhoudelijke beoordeling van door de Autoriteit genomen besluiten en vervolgt dat dit met het oog op de onafhankelijkheid van de Autoriteit in met name haar besluitvorming niet gewenst is.12 Daarmee is echter onvoldoende gemotiveerd welke klemmende redenen er zijn om van de Awb af te wijken.
Allereerst is, gelet op de verschillende taken van de Autoriteit13 niet duidelijk op welke besluiten de vernietigingsbevoegdheid precies ziet. Daarmee kan niet op voorhand worden gesteld dat de bevoegdheid om besluiten te vernietigen in het algemeen belang de onafhankelijkheid van de Autoriteit raakt, met name indien het geen concrete beslissingen in individuele gevallen betreft in het kader van vergunningverlening of handhaving. Een toelichting acht de Afdeling temeer gewenst nu het de vernietigingsbevoegdheid wegens strijd met het algemeen belang betreft, aangezien dit nu juist een belang is, dat geacht wordt door de minister te worden behartigd.
De Afdeling merkt voorts op dat het volledig uitsluiten van de bevoegdheid tot vernietiging in het algemeen belang niet direct uit de artikelen van Richtlijn 2009/71 volgt. Uit het hiervoor aangehaalde met betrekking tot overweging 6 van Richtlijn 2014/87 betreffende de onafhankelijkheid van de Autoriteit, waaruit blijkt dat er ruimte blijft voor de toepassing van algemene beleidsrichtsnoeren van lidstaten, lijkt te kunnen worden afgeleid dat de eis van onafhankelijkheid geen beletsel vormt voor toezicht overeenkomstig het nationale constitutionele recht. Zoals de Afdeling eerder heeft opgemerkt14 dient in de toelichting tevens aandacht te worden besteed aan de vraag hoe de voorgestelde beperking van de vernietigingsbevoegdheid zich verhoudt tot de bevinding dat de onafhankelijkheidseisen geen beletsel mogen vormen voor toezicht overeenkomstig het nationale constitutionele recht.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.
2. Voor het toezicht beschikbare capaciteit
Het voorstel bepaalt dat de Minister van I&M voldoende en gekwalificeerd personeel ter beschikking stelt aan de Autoriteit voor de uitvoering van haar taken.15 In dit kader is van belang dat in het rapport ‘Stralingsbescherming vanuit Stelselperspectief’16 het volgende is geconcludeerd: “De capaciteit die bij de verschillende inspecties beschikbaar is voor toezicht op de naleving van het stralingsbeschermingsgebied, is zeer dun. Het belang van een goede samenwerking tussen de inspecties wordt hiermee acuter. In de praktijk komt deze samenwerking echter maar zeer beperkt van de grond”. Eerder gaf de Minister van Economische Zaken aan deze conclusie te delen en te betrekken bij de uitwerking van het onderhavige voorstel.17 De Afdeling constateert dat het voorstel de expertise en kennis op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming binnen de rijksoverheid zoveel mogelijk bundelt. Zij kan echter uit de toelichting onvoldoende opmaken of en hoe het voorstel bijdraagt aan oplossing van het geconstateerde capaciteitsprobleem. Een adequate oplossing is te meer van belang nu het voorstel naast bestaande taken ook een aantal nieuwe taken aan de Autoriteit toekent, zoals het evalueren, voorbereiden en adviseren over beleid en wet- en regelgeving en het geven van voorlichting.18
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan.
3. Externe ondersteuning
Richtlijn 2009/71 bepaalt dat de bevoegde regelgevende autoriteit een beroep kan doen op externe wetenschappelijke en technische middelen en expertise ter ondersteuning van haar regelgevende taken.19 Volgens de implementatietabel is dit voorschrift geïmplementeerd in artikel 3, derde lid, onder h, van het voorstel. Daarin is bepaald dat de autoriteit tot taak heeft “het doen van onderzoek ten behoeve van de uitvoering van haar taken”. De toelichting vermeldt weliswaar dat het voorstel ook ziet op onderzoek door derden, maar de voorgestelde tekst van artikel 3 ziet daar niet op. Ten behoeve van een volledige implementatie is het wenselijk expliciet te bepalen dat de bevoegde regelgevende autoriteit een beroep kan doen op externe wetenschappelijke en technische middelen en expertise ter ondersteuning van haar regelgevende taken.
De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.
4. Informatieuitwisseling met andere bevoegde regelgevende autoriteiten
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde regelgevende autoriteit indien nodig een samenwerking op het gebied van de nucleaire veiligheid aangaat met de bevoegde regelgevende autoriteiten van andere lidstaten in de nabijheid van een kerninstallatie, onder meer door het uitwisselen en/of delen van informatie.20 Volgens de implementatietabel is dit voorschrift geïmplementeerd in artikel 3, derde lid, onder f. Daarin is bepaald dat de autoriteit tot taak heeft het onderhouden van relaties met vergelijkbare buitenlandse autoriteiten en nationale en internationale organisaties. De Afdeling leest in dit voorschrift geen grondslag voor het uitwisselen en/of het delen van informatie afkomstig van toezichtactiviteiten. Het voorstel dient hiervoor wel een grondslag te bevatten.
De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.
5. Implementatietabel
De implementatietabel heeft betrekking op artikel 5, tweede en derde lid, en artikel 8, derde lid van richtlijn 2014/87.21 De toelichting noch de implementatietabel vermeldt hoe de andere artikelen van richtlijn 2014/87, voor zover zij betrekking hebben op de regelgevende autoriteit, zijn geïmplementeerd. Hierdoor rijst de vraag of en hoe deze andere artikelen zullen worden geïmplementeerd.
De Afdeling wijst in dit kader bijvoorbeeld naar het door richtlijn 2014/87 toegevoegde artikel 8, eerste lid.22 De Afdeling ziet niet terug hoe deze bepaling door het voorstel wordt geïmplementeerd en meent dat de taak die op basis van artikel 3, derde lid, onder d, van het voorstel wordt toegekend (‘het geven van voorlichting’) met het oog hierop onvoldoende specifiek is omschreven.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan, en zo nodig het voorstel aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
In lijn met het regeerakkoord wordt voorgesteld de Autoriteit vorm te geven als een publiekrechtelijk zbo dat deel uitmaakt van de rechtspersoon Staat der Nederlanden. (Bruggen slaan, 29 oktober 2012, blz. 42).↩︎
Artikel 12a.↩︎
Artikel 12c.↩︎
Artikel 12d alsmede artikel 23, eerste lid, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.↩︎
Richtlijn 2009/71/EURATOM van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, PbEU L 172 van 2 juli 2009, gewijzigd bij Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van 8 juli 2014, PbEU L 219 van 25 juli 2014.↩︎
International Atomic Energy Agency, General Safety Requirements Part 1, requirement 4 en 2.8.↩︎
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PbEG L 281 van 23 november 1995.↩︎
Kamerstukken II 2012/13, 33554, nr. 3, blz. 6.↩︎
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie (zaak C‑614/10 en zaak C‑288/12) blijkt daarnaast dat de eis van onafhankelijkheid van het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens ook samenhangt met het Handvest van de grondrechten van de EU.↩︎
Artikel 1:25b Wet op het financieel toezicht.↩︎
Kamerstukken II 2011/12, 33 186, nr. 4, blz. 6 en 7.↩︎
Paragraaf 4.3↩︎
Artikel 3, derde lid, van het voorstel bepaalt: De Autoriteit heeft met betrekking tot nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, alsmede beveiliging en waarborgen tot taak: a. de uitvoering van de taken die haar bij of krachtens de wet zijn toegekend; b. het toezicht op de naleving van bij of krachtens deze wet gestelde regels; c. het evalueren, voorbereiden van en adviseren over het beleid en wet- en regelgeving op basis van haar specifieke kennis en deskundigheid; d. het geven van voorlichting; e. het deelnemen aan activiteiten van internationale organisaties; f. het onderhouden van relaties met vergelijkbare buitenlandse autoriteiten en nationale en internationale organisaties; g. het met kennis ondersteunen van nationale organisaties; h. het doen van onderzoek ten behoeve van de uitvoering van haar taken.↩︎
Zie noot 10.↩︎
Artikel 10.↩︎
Stralingsbescherming vanuit stelselperspectief, Evaluatie van het Nederlandse stralingsbeschermingsbeleid, Berenschot, 7 december 2012, blz. 79. Bijlage bij kamerstukken II 2012/13, 32645, nr. 50.↩︎
Kamerstukken II 2012/13, 32 645, nr. 52, blz. 2.↩︎
Artikel 3, eerste lid, sub c en d.↩︎
Artikel 5, tweede lid, onder d, tweede zin, van Richtlijn 2009/71.↩︎
Ingevolge artikel 8, derde lid, van richtlijn 2009/71, dat verwijst naar artikel 5, tweede lid, van de richtlijn, dat bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde regelgevende autoriteit daadwerkelijk onafhankelijk is van ongewenste beïnvloeding van besluitvorming op regelgevingsgebied. Met dit doel voor ogen zorgen de lidstaten ervoor dat het nationale kader voorschrijft dat de bevoegde regelgevende autoriteit: a) functioneel gescheiden is van andere organen of organisaties die betrokken zijn bij de bevordering of het gebruik van kernenergie, en geen instructies vraagt of aanvaardt van zo'n orgaan of organisatie, bij de uitvoering van haar taken op regelgevingsgebied; b) regelgevingsbesluiten neemt die gegrond zijn op gedegen en transparante eisen op het gebied van nucleaire veiligheid; c) eigen, afdoende begrotingsmiddelen ontvangt, opdat zij haar regelgevende taken zoals vastgelegd in het nationale kader kan uitvoeren, en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de toegewezen begroting; d) over een voldoende aantal personeelsleden beschikt met de nodige kwalificaties, ervaring en deskundigheid om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Zij kan een beroep doen op externe wetenschappelijke en technische middelen en expertise ter ondersteuning van haar regelgevende taken; e) procedures vaststelt voor het voorkomen en beslechten van belangenconflicten; f) met nucleaire veiligheid verband houdende informatie verstrekt zonder vrijgave door enig ander orgaan of enige andere organisatie, mits daardoor geen andere, in de toepasselijke wetgeving of internationale instrumenten erkende overheersende belangen, onder meer inzake beveiliging, in het gedrang worden gebracht.↩︎
Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van 8 juli 2014, PbEU L 219 van 25 juli 2014.↩︎
Dit luidt: De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige informatie met betrekking tot de nucleaire veiligheid van kerninstallaties en de regulering ervan beschikbaar wordt gesteld voor de werkers en het publiek, met speciale aandacht voor de lokale autoriteiten, bevolking en belanghebbende partijen in de nabijheid van een nucleaire installatie. Deze verplichting houdt in dat de bevoegde regelgevende autoriteit en de vergunninghouders, elk binnen hun verantwoordelijkheidsgebied, in het kader van hun voorlichtingsbeleid: a) aan de werkers en het publiek informatie verstrekken over de normale bedrijfsomstandigheden van kerninstallaties, en b) in het geval van een incident of ongeval meteen informatie verstrekken aan de werkers en het publiek, alsook aan de bevoegde regelgevende autoriteiten van andere lidstaten in de nabijheid van een kerninstallatie.↩︎