34251 Adv RvSt inzake Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen
Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2015D28027, datum: 2015-07-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2015Z13965:
- Indiener: M. Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: S. Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken (2012-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2015-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-09-03 10:00: Procedurevergadering OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2015-10-01 10:00: Wetsvoorstel Versterking bestuurskracht (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2015-10-05 10:00: Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2015-11-19 10:00: Procedurevergadering OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2015-11-25 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-01-21 14:15: Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (34 251) (1e Termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-02-03 10:15: Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (34 251) (voortzeting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-02-16 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W05.14.0470/I 's-Gravenhage, 20 april 2015
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 17 december 2014, no.2014002421, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel bevat een reeks van voorstellen tot wijziging van de onderwijswetten ten behoeve van de versterking van de bestuurskracht in het onderwijs. Daartoe introduceert het voorstel onder meer een meldplicht voor de interne toezichthouder aan de Inspectie van het onderwijs bij een redelijk vermoeden van wanbeheer. De voorgestelde meldplicht sluit aan bij het standpunt van de Ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke Belangen (hierna: commissie), zoals overgenomen door de regering. Deze commissie is van oordeel dat interne toezichthouders primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dienen en niet het belang van de instelling.
Aangezien het standpunt van de commissie over de positie van de interne toezichthouder betrekking heeft op diverse terreinen binnen de semipublieke sector, staat de Afdeling advisering van de Raad van State eerst stil bij dat standpunt alvorens zij ingaat op het wetsvoorstel. Bijlage 1 geeft een kort overzicht van de ontwikkelingen op deze terreinen, waaruit blijkt dat het aantal wettelijke regelingen aangaande het toezicht bij de verschillende departementen is toegenomen. Voor rechtspersonen geldt dat de interne toezichthouder een orgaan van de betreffende rechtspersoon is en dat de interne toezichthouder het belang van die rechtspersoon voorop stelt. Bij een vermoeden van ongeregeldheden gaat de interne toezichthouder op onderzoek uit. Als sprake is van ernstige problemen binnen of met het bestuur kan de interne toezichthouder ingrijpen. Bij rechtspersonen in de semipublieke sector wordt het publieke belang gediend door te voldoen aan het statutaire doel, aangezien daarin in de regel het publieke belang verweven is. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de interne toezichthouder primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dient. Een dergelijk standpunt staat op gespannen voet met de wijze waarop het rechtspersonenrecht is ingericht, nu de interne toezichthouder een eigen functie heeft en de uitoefening van die functie door dit voorstel wordt ondermijnd.
De Afdeling heeft ten aanzien van de voorgestelde meldplicht opmerkingen die van dien aard zijn, dat zij adviseert dit voorstel niet naar de Kamer te zenden, dan nadat de voorgestelde meldplicht is geschrapt. De meldplicht heeft gevolgen voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne en externe toezichthouder. Actief handelen van de Inspectie terwijl de interne toezichthouder aan zet is, geeft onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de interne toezichthouder. Uit de toelichting wordt niet duidelijk of de verantwoordelijkheden van de interne en externe toezichthouder overlappen, complementair zijn aan elkaar of geheel van elkaar zijn gescheiden. Tot slot ontbreekt een analyse van de noodzaak tot het invoeren van de voorgestelde meldplicht. Uit de toelichting kan niet worden opgemaakt waarom niet kan worden volstaan met optimale toepassing van bestaande wetgeving, in het bijzonder het gebruik van de continuïteitsparagraaf of de bestaande bevoegdheden van de Inspectie.
Meldplicht bij redelijk aannemelijk wanbeheer
Voorgesteld wordt dat als de interne toezichthouder redelijkerwijs wanbeheer bij de instelling moet aannemen, de interne toezichthouder dat meldt aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie). Volgens de toelichting kan de Inspectie haar proactieve toezichthoudende taak onvoldoende waarmaken, omdat de interne toezichthouder er niet toe verplicht is de Inspectie tijdig te informeren over redelijk aannemelijk wanbeheer bij de instelling. De maatregel heeft tot doel de Inspectie als externe toezichthouder beter in staat te stellen haar taak uit te voeren en eventueel in een vroeg stadium actief op te treden, doordat zij eerder op de hoogte kan raken van risico’s voor het goed functioneren van de instelling. Ook kan de Inspectie bij een melding beoordelen of er voldoende vertrouwen is in de effectiviteit van het optreden van de interne toezichthouder. Volgens de toelichting dient de Inspectie daarbij de verantwoordelijkheid van de interne toezichthouder te eerbiedigen.
De voorgestelde meldplicht sluit aan bij het standpunt van de commissie. De Minister van Economische zaken heeft de Tweede Kamer namens het kabinet de inzichten uit deze commissie medegedeeld.1 De commissie stelt vast dat de governance van instellingen in semipublieke sectoren geen gelijke tred heeft gehouden met de professionalisering van de dienstverlening, de schaal van instellingen en de complexiteit van de omgeving. Verder meent de commissie dat veel problemen in de semipublieke sector hadden kunnen worden voorkomen indien de sturing op publieke belangen beter was geweest, de verantwoordelijkheidsverdeling scherper was afgebakend en actoren zich anders hadden gedragen. In het Regeerakkoord is daarom een aanpak aangekondigd die een bijdrage moet leveren aan het verbeteren van de prestaties in de semipublieke sector die ziet op drie fronten: ordening en sturing, toezicht en governance, en cultuur en gedrag.2
Op het punt van governance en toezicht is de commissie van oordeel dat de verschillende actoren zoals de interne en de externe toezichthouder hun eigen rol goed en effectief moeten invullen. Voor het goed functioneren van de interne toezichthouder acht de commissie het van belang de interne toezichthouder beter te positioneren. Daartoe zal onder meer wettelijk worden vastgelegd wat de taak is en welke wettelijke aansprakelijkheid een interne toezichthouder heeft als hij die taak onbehoorlijk vervult.3 Ook is de commissie van oordeel dat interne toezichthouders primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dienen en niet het belang van de instelling. Vanuit die gedachte wordt de interactie tussen de interne en externe toezichthouder versterkt in de volkshuisvesting4 en in het onderhavige voorstel, door een meldplicht op te leggen aan de interne toezichthouder.
De Afdeling is thans voor het eerst in de gelegenheid te reageren op het standpunt van de commissie. Nu het standpunt van die commissie over de positie van de interne toezichthouder invloed heeft op diverse terreinen binnen de semipublieke sector, daargelaten wat precies onder de semipublieke sector moet worden verstaan5, wordt hieronder eerst stil gestaan bij dat standpunt alvorens wordt ingegaan op het wetsvoorstel. De Afdeling gaat alleen in op het standpunt van de commissie ten aanzien van de governance en het toezicht.
a. Welk belang dient de interne toezichthouder?
Voor rechtspersonen geldt dat de interne toezichthouder een orgaan van de betreffende rechtspersoon is en dat de interne toezichthouder het belang van die rechtspersoon voorop stelt. Voor naamloze en besloten vennootschappen is dat als zodanig vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (BW).6 Voor stichtingen en verenigingen is een wetsvoorstel aangekondigd waarin dit eveneens zal worden vastgelegd.7 Het bestuur van de rechtspersoon draagt er zorg voor dat de rechtspersoon aan de wettelijke eisen voldoet. De interne toezichthouder controleert het bestuur. Als de interne toezichthouder vaststelt dat de rechtspersoon niet voldoet aan de wettelijke eisen, dient hij het bestuur daarop aan te spreken. Bij een vermoeden van ongeregeldheden gaat de interne toezichthouder op onderzoek uit en als sprake is van ernstige problemen binnen of met het bestuur staan de interne toezichthouder diverse bevoegdheden ter beschikking, zoals het schorsen of ontslaan van een bestuurder. Op deze wijze geeft de interne toezichthouder invulling aan de verantwoordelijkheid die hij dient te dragen. Daarmee is tevens sprake van interne checks and balances bij de rechtspersoon.
In de semipublieke sector ligt het voor de hand dat het belang van de privaatrechtelijke rechtspersoon nauw verband houdt met een publiek belang, bijvoorbeeld omdat de rechtspersoon belast is met een wettelijke taak. Uit het feit dat de privaatrechtelijke rechtspersoon een publiek belang dient, kan echter niet worden afgeleid dat de interne toezichthouder primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dient. Van een interne toezichthouder bij een privaatrechtelijk rechtspersoon kan immers niet worden verlangd dat hij het belang van de rechtspersoon ondergeschikt maakt aan het publieke belang. Een dergelijk standpunt staat op gespannen voet met de wijze waarop het rechtspersonenrecht is ingericht en is onverenigbaar met de wijze waarop in onze samenleving inhoud is gegeven aan de vrijheid en autonomie van personen, die daartoe privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen oprichten. Bovendien is daarmee miskend dat het interne toezicht een eigen functie heeft, die met dit voorstel wordt ondermijnd. Het feit dat sprake is van een privaatrechtelijke rechtspersoon met een publieke taak die (deels) met publiek geld wordt gefinancierd, maakt dit niet anders.8 Indien de overheid dit wel anders wenst, dan dient hij die taak door een publiekrechtelijk orgaan te doen uitvoeren. Bij privaatrechtelijke rechtspersonen in de semipublieke sector wordt het publieke belang gediend door te voldoen aan het statutaire doel, aangezien daarin in de regel het publieke belang verweven is. Het bestuur en de interne toezichthouder bewegen zich binnen deze statutaire grenzen. De overheid controleert of de middelen die het de privaatrechtelijke rechtspersoon geeft, zijn besteed volgens de geldende (administratieve en financiële) voorwaarden en conform dit statutaire doel. Daarbij kan de overheid subsidie- of bekostigingsvoorwaarden stellen ter controle van de besteding van publieke middelen, hetgeen doorgaans ook geschiedt.
Als een interne toezichthouder zich niet primair kan richten op het belang van de rechtspersoon, komt bovendien zijn relatie met het bestuur van de rechtspersoon en de stakeholders onder druk te staan. Het risico bestaat immers dat zij verschillende belangen dienen, waardoor het bestuur en de interne toezichthouder elkaar kunnen gaan tegenwerken. Bijvoorbeeld doordat het bestuur de interne toezichthouder niet volledig informeert, wat ten koste zal gaan van zijn controlerende taak. De bevoegdheden van de interne toezichthouder zijn overigens ook niet afgestemd op die situatie.
Gelet op het voorgaande is het onjuist uit te gaan van de aan de meldplicht ten grondslag liggende gedachte dat de interne toezichthouder primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dient. Onverminderd het voorgaande wijst de Afdeling op het volgende.
b. Verantwoordelijkheden toezichthouders in het onderwijs
De in het wetsvoorstel voorgestelde meldplicht voor de interne toezichthouders jegens de Inspectie roept de vraag op naar de verantwoordelijkheden van beide toezichthouders. Als de interne toezichthouder op eigen initiatief meldt dat sprake is van grote problemen, dan is het vanzelfsprekend aan de Inspectie om daarop al dan niet te reageren. De interne toezichthouder wordt blijkens dit voorstel echter verplicht reeds aan de Inspectie te melden bij een redelijk vermoeden van wanbeheer. Bovendien moet de interne toezichthouder dit onverwijld doen. Bij een redelijk vermoeden van wanbeheer is het echter bij uitstek aan de interne toezichthouder om te onderzoeken wat er aan de hand is en eventueel om in te grijpen. Uit de toelichting blijkt dat de Inspectie de verantwoordelijkheid van de interne toezichthouder na een melding moet eerbiedigen. Tegelijkertijd beoordeelt de Inspectie bij een melding of er voldoende vertrouwen is in de effectiviteit van het optreden van de interne toezichthouder. Dit impliceert dat wanneer dat vertrouwen er niet is, de Inspectie zich actief gaat mengen in de vraag hoe de interne toezichthouder te werk moet gaan. Actief handelen van de Inspectie terwijl de interne toezichthouder aan zet is, geeft onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de interne toezichthouder. Dit is te meer van belang nu volgens de toelichting nog geen duidelijkheid bestaat over de consequenties van deze meldingsplicht voor de aansprakelijkheid van de interne toezichthouder.9 Daarbij rijst tevens de vraag of de verantwoordelijkheden van de interne en externe toezichthouder overlappen, complementair aan elkaar zijn of geheel van elkaar zijn gescheiden. De toelichting gaat niet in op deze vragen.
Noodzaak
Een analyse van het probleem dat de meldplicht beoogt op te lossen ontbreekt. De toelichting bij het voorstel vermeldt slechts dat de Inspectie haar toezichthoudende taak niet goed kan uitvoeren omdat de meldplicht niet bestaat en dat daarom een meldplicht dient te worden ingevoerd.10 Daarmee wordt geen zelfstandige motivering van de voorgestelde maatregel gegeven. Evenmin worden in de motivering van het voorstel de reeds bestaande bevoegdheden van de Inspectie betrokken.
Volgens de toelichting is de aanleiding voor het wetvoorstel gelegen in het rapport van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis.11 Uit dat rapport blijkt echter dat bij de Inspectie in de periode 2007-2012 een veelheid aan signalen is binnen gekomen, waaruit afgeleid had kunnen worden dat Amarantis in meerdere opzichten in de problemen verkeerde.12 Desondanks is Amarantis in 2012 omgevallen. Het in februari 2015 eveneens omgevallen ROC Leiden stond sinds juli 2012 onder verscherpt toezicht van de Inspectie, maar ook hier kon dat kennelijk niet worden vermeden.13 Gelet op het feit dat de Inspectie reeds vroegtijdig wist van de problemen bij beide instellingen, rijst de vraag welke meerwaarde de voorgestelde meldplicht in dergelijke situaties heeft.
Daar komt bij dat het niet wenselijk is nieuwe maatregelen en bevoegdheden te introduceren, zolang volstaan kan worden met een optimale toepassing van bestaande wetgeving. In dat verband wijst de Afdeling er onder meer op dat het voor onderwijsinstellingen sinds het verslagjaar 2013 verplicht is een continuïteitsparagraaf in hun jaarverslag op te nemen. Deze continuïteitsparagraaf bevat de financiële verwachtingen voor de komende drie (verslag)jaren. Die paragraaf wordt door de accountant gecontroleerd. Doel van deze paragraaf is om meer zicht te krijgen op de gevolgen van het gevoerde en van het voorgenomen financiële beleid over een reeks van jaren. De regering beoogt met de continuïteitsparagraaf het financieel beheer bij onderwijsinstellingen te verbeteren door meer “early warning” signalen te realiseren.14 Daarmee worden raden van toezicht en de instellingsaccountant beter in positie gebracht om tegenspraak te bieden aan het bestuur. Ook de Inspectie, die de jaarverslagen van alle onderwijsinstellingen ontvangt, is op deze wijze op de hoogte van de financiële verwachtingen voor de komende jaren. De Inspectie verricht thans onderzoek naar het gebruik van dit instrument.15 Uit de toelichting blijkt niet wat de continuïteitsparagraaf betekent voor de proactieve toezichthoudende taak van de Inspectie en welke meerwaarde de introductie van de meldplicht, gelet op de continuïteitsparagraaf, heeft.
Tot slot wijst de Afdeling er op dat de Inspectie allerlei bevoegdheden ter beschikking staan om haar taken goed uit te oefenen. Zo is de Inspectie bevoegd om inlichtingen te vorderen en om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.16 Onduidelijk is waarom deze bevoegdheden onvoldoende zijn om de proactieve toezichthoudende taak van de Inspectie waar te maken. De toelichting gaat hier niet op in.
Conclusie
Aan de meldplicht ligt de gedachte ten grondslag dat de interne toezichthouder primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dient. De Afdeling acht dit uitgangspunt onjuist. Daarnaast past de voorgestelde meldplicht niet bij de taak en verantwoordelijkheid van de interne toezichthouder binnen de rechtspersoon en kan deze zijn functioneren ernstig bemoeilijken. Voorts ontbreekt een analyse van het probleem dat de meldplicht beoogt op te lossen en kan uit de toelichting niet worden opgemaakt dat niet kan worden volstaan met optimale toepassing van bestaande wetgeving, in het bijzonder het gebruik van de continuïteitsparagraaf of de bestaande bevoegdheden van de Inspectie. Gelet hierop adviseert de Afdeling af te zien van de voorgestelde meldplicht.
2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn
gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W05.14.0470/I
- Artikel IV, onderdeel B, onder c: ‘gevolgd’ wijzigen in ‘gevolg’.
Bijlage I
Standpunt Ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke Belangen
De afgelopen jaren hebben diverse commissies zich bezig gehouden met de vraag hoe het extern en intern toezicht zich tot elkaar verhouden en de vraag op welk belang het interne toezicht zou moeten zijn gericht.17 Het kabinet-Rutte II heeft daarop een Ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke Belangen (MC PB) ingesteld. Op 28 november 2014 heeft coördinerend minister Kamp de Kamer over de voortgang van de MC PB geïnformeerd.18 Hij wijst er op dat de afgelopen jaren verschillende incidenten hebben plaatsgevonden bij semipublieke instellingen en stelt vast dat de governance van instellingen in de semipublieke sectoren geen gelijke tred lijkt te hebben gehouden met de professionalisering van de dienstverlening, de schaal van de instellingen en de complexiteit van de omgeving.
Ten aanzien van het punt governance en toezicht merkt de MC PB het volgende op19:
“Interne toezichthouders dienen primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger, niet de instelling
[…] Van belang is verder dat de interne toezichthouder voldoende informatie inwint onafhankelijk van de bestuurder. Om deze laatste schakel in de interne kwaliteitsbewaking, de interne toezichthouder, beter te positioneren zijn concrete stappen aangekondigd en ook reeds genomen. Een goede taakvervulling door interne toezichthouders wordt bevorderd door helder in het Burgerlijk Wetboek vast te leggen wat die taak is en welke aansprakelijkheid een interne toezichthouder heeft indien de taak onbehoorlijk wordt vervuld. Dit strekt zich uiteraard ook uit naar bestuurders. Ook is het van belang dat toezichthouders weten wat zij moeten doen als zij een tegenstrijdig belang hebben. In de brief aan de Tweede Kamer is een daartoe strekkend wetsvoorstel aangekondigd. Ook betekent de aangescherpte rolverdeling dat, bijvoorbeeld, raden van toezicht ten principale zijn geroepen om de dienstverlening aan de burgers centraal te stellen in hun toezicht op de instelling. Om het toezicht effectiever te maken, wordt in de sectoren onderwijs en wonen de interactie tussen interne en externe toezichthouder versterkt. Bij vermoedens van ongeregeldheden geldt er een meldingsplicht van de interne toezichthouder bij de externe toezichthouder. De externe toezichthouder voorziet de interne toezichthouder van dezelfde informatie als de bestuurder.”
Ontwikkelingen toezicht in overige sectoren
Volkshuisvesting
Na indiening van een amendement bij de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Kamerstukken I 2012/13, 32 769, A) ) kent deze wet de volgende bepaling:
“ Artikel 31
1. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de toegelaten instelling en de door haar in stand gehouden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de toegelaten instelling en de door haar in stand gehouden onderneming, naar het te behartigen maatschappelijke belang en naar het belang van de betrokken belanghebbenden.
[…]
4. In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen stelt de raad van toezicht Onze Minister en de autoriteit op de hoogte van zijn werkzaamheden ter uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid.”
De Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting is op 5 juli 2012 door de Tweede Kamer aangenomen en doorgezonden naar de Eerste Kamer. Op 5 november 2012 is het kabinet Rutte II aangetreden. In het regeerakkoord Rutte II is een aantal voorstellen opgenomen aangaande de toegelaten instellingen en dit heeft geleid tot het indienen van een Novelle tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Kamerstukken 2013/14, 33 966, nr. 2) bij de Tweede Kamer. De novelle is op 11 december 2014 aangenomen door de Tweede Kamer. De novelle wijzigt lid 4 van het bovenstaande artikel in die zin dat daarin ‘en de autoriteit’ komt te vervallen.
De toelichting bij de Novelle zegt over artikel 31, vierde lid (Kamerstukken II 2013/14, 33 966, nr. 3): “Op grond van artikel 31, vierde lid, dient de raad van toezicht de Minister – in bij AMvB te bepalen gevallen – te informeren over de uitoefening van zijn taak. Daartoe wordt ook het melden van het ontstaan van financiële problemen gerekend.”
Zorg
De zorg kent op dit moment geen bepaling die op deze meldplicht lijkt. De minister en staatssecretaris van VWS hebben in een brief van 22 januari 2015 aangegeven voorlopig af te zien van het eerder aangekondigde wetsvoorstel Goed Bestuur in de zorg. In plaats daarvan kijken zij naar de wijze waarop ze samen met het veld kunnen komen tot een meer responsieve bestuurscultuur en is gekeken naar mogelijkheden binnen bestaande wet- en regelgeving om goed bestuur te bevorderen en instellingen aan te spreken wanneer zij de zaken onvoldoende op orde hebben. Deze aanpak kent vier speerpunten:
1. Aanscherpen verantwoordelijkheden over en weer van bestuurders en toezichthouders.
2. Versterking extern toezicht en aanpak van onbehoorlijk bestuur en wanbeleid.
3. Optimaliseren van checks and balances langs de weg van de medezeggenschap.
4. Stimuleren van (debat over) goed bestuur.
Financiële sector
De Wet financieel toezicht (Wft) kent geen bepaling die een meldplicht voor de interne toezichthouder omvat. Voor het overige zijn financiële instellingen vaak een N.V. of soms een coöperatie en hierop zijn de bepalingen uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ook het BW kent deze meldplicht niet. De wens van de toezichthouder in de financiële sector om vroegtijdig te kunnen ingrijpen, heeft er echter wel toe geleid dat in de Wijzigingswet financiële markten 2016 een aanwijzingsbevoegdheid voor de toezichthouder wordt geïntroduceerd. Deze houdt in dat als er aanleiding bestaat voor een nieuwe beoordeling van de geschiktheid of betrouwbaarheid van medewerkers bij financiële instellingen, die zodanig ernstig is dat waarschijnlijk uit deze beoordeling zal volgen dat deze persoon niet geschikt is of zijn betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat, een aanwijzing voor zes maanden kan worden gegeven. De aanwijzing kan worden opgelegd zonder dat is vastgesteld dat een Wft-voorschrift is overtreden.
Kamerstukken II 2014/15, 33 822, nr. 4.↩︎
Regeerakkoord Rutte II, ‘Bruggen slaan’, hoofdstuk III.↩︎
Conceptwetsvoorstel bestuur en toezicht stichtingen en verenigingen in te dienen door de Minister van Veiligheid en Justitie. In de versie die in februari 2014 in internetconsultatie is gegaan, is voor verenigingen en stichtingen voorgesteld om, op dezelfde wijze als voor NV’s en BV’s, te regelen dat bestuurders en toezichthouders zich bij de vervulling van hun taak moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de met die rechtspersoon verbonden organisatie. Het conceptwetsvoorstel lijkt op dit punt strijdig met het standpunt van het kabinet, zoals blijkt uit de brief van minister Kamp, dat de interne toezichthouder primair het publieke belang en de dienstverlening aan de burger dient en niet het belang van de instelling.↩︎
Zie artikel 31, vierde lid, Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Kamerstukken I 2012/13, 32 769, A).↩︎
De commissie geeft in zijn brief van 28 november 2014 aan dat er geen unieke definitie bestaat van wat tot de semipublieke sector behoort en acht deze ook niet wenselijk. Een strakke definitie zou er volgens de commissie toe kunnen leiden dat maatregelen ‘blind’ ingevoerd worden in alle sectoren, terwijl het juist van belang is om rekening te houden met de specifieke sectorale kenmerken bij het formuleren van beleid (Kamerstukken II 2014/15, 33 822, nr. 4). Dit schept onduidelijkheid. Zo is niet duidelijk of rechtspersonen die zich ook ten doel stellen maatschappelijk verantwoord te ondernemen (Rijnlandsmodel) hieronder vallen.↩︎
Zie artikel 2:140/250, tweede lid, BW.↩︎
Toelichting, paragraaf 5.↩︎
Zou het feit dat sprake is van een rechtspersoon die deels met publiek geld wordt gefinancierd hierin bepalend zijn, dan zouden ook rechtspersonen die staatssteun ontvangen daaronder vallen.↩︎
Toelichting, paragraaf 8.↩︎
Toelichting, paragraaf 4.↩︎
Kamerstukken II 2012/13, 33 495, nr. 1.↩︎
Kamerstukken II 2012/13, 33 495, nr. 1, blz. 65.↩︎
Kamerstukken II 2014/15, 33 495, nr. 62.↩︎
Kamerstukken II 2012/13, 33 495, nr. 10.↩︎
De resultaten van dat onderzoek worden in mei 2015 verwacht (zie Kamerstukken II 2014/15, 33 495, nr. 62).↩︎
Zie artikel 9, eerste lid, Wet op het onderwijstoezicht juncto artikel 5:16 en 5:17 Awb.↩︎
Zie het rapport van Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Toezien op Publieke Belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht’ uit 2013 en ‘Van tweeluik naar Driehoeken: interne checks and balances bij semipublieke instellingen’ uit 2014 en de kabinetsreactie daarop. Ook het rapport van de Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht in de semipublieke sector ‘Een lastig gesprek’ uit september 2013 bevat aanbevelingen over de rol en positie van de interne en de externe toezichthouder bij de semipublieke overheid.↩︎
Kamerstukken II 2013/14, 33 822, nr. 4.↩︎
Kamerstukken II 2013/14, 33 822, nr. 4, blz. 8 en 9.↩︎