[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34279 ARvS inzake Wijziging van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet

Wijziging van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2015D34270, datum: 2015-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2015Z16705:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W13.15.0186/III	's-Gravenhage, 15 juli 2015

Bij Kabinetsmissive van 17 juni 2015, no.2015001059, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van wet houdende wijziging van de Wet langdurige zorg, de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Zorgverzekeringswet
en het Burgerlijk Wetboek, met memorie van toelichting.

Het voorstel van wet omvat wijzigingen van verschillende wetten van
zowel technische als meer inhoudelijke aard. De wijzigingen betreffen
voornamelijk reparaties en aanvullingen in verband met de
inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet op 1 januari 2015.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan
de Tweede Kamer te zenden maar acht op onderdelen een dragende
motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Het vervallen van
de eis om bij het verzoek tot uithuisplaatsing een verleningsbesluit
over te leggen dient, mede in het licht van de gemeentelijke
verantwoordelijkheid voor het domein van de jeugdhulp, dragend te worden
gemotiveerd voorts dient de terugwerkende kracht die aan het voorstel
kan worden verleend te worden geclausuleerd.

1.	Schrappen van het verleningsbesluit bij een verzoek om
uithuisplaatsing

Artikel 1:265b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat
wanneer de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie
verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige,
een verleningsbesluit van het college van burgemeester en wethouders
(hierna: het college) wordt overgelegd aan de kinderrechter. Een
dergelijk besluit is in beginsel vereist nu, ingevolge artikel 2.3,
eerste lid, van de Jeugdwet, het college bevoegd is
jeugdhulpvoorzieningen te treffen.

Het voorstel schrapt voornoemde eis om bij het verzoek tot
uithuisplaatsing een verleningsbesluit over te leggen. De toelichting
stelt dat deze eis in de praktijk voor problemen zou zorgen en
bureaucratisch, tijdrovend en onnodig zou zijn.

De Afdeling merkt op dat met de decentralisatie van het jeugdstelsel
onder meer is beoogd de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid
voor het domein van de jeugdzorg bij gemeenten te leggen. Vanaf 1
januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor het gehele
jeugdstelsel. Deze verantwoordelijkheid betreft zowel de bekostiging als
de regie bij de verlening van jeugdhulp. In het licht van die regietaak
van de gemeente ligt het niet voor de hand dat nu al de eis wordt
geschrapt dat bij een verzoek van de raad voor de kinderbescherming of
het openbaar ministerie om uithuisplaatsing een verleningsbesluit wordt
overgelegd. Uit de praktijk blijkt dat gemeenten soms te lang doen over
het nemen van verleningsbesluiten hetgeen bij spoedmachtigingen kan
knellen. Eveneens komt het voor dat gemeenten de bevoegdheid tot het
nemen van verleningsbesluiten mandateren aan een gecertificeerde
instelling, maar dat mandaat vervolgens niet wordt geaccepteerd door de
rechter. Dergelijke problemen in de uitvoering die bij de invoering van
een omvangrijke wet als de Jeugdwet niet altijd te vermijden zijn,
hoeven er evenwel niet toe te leiden dat het essentiële uitgangspunt
van gemeenteljike regie over jeugdhulp dat onder meer tot uitdrukking
komt in het verleningsbesluit nu vervalt. De toelichting gaat niet in op
de aard en de omvang van de gepercipieerde problemen bij
verleningsbesluiten en maakt evenmin duidelijk hoe het schrappen van die
eis zich verhoudt tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid met
betrekking tot jeugdhulp. 

De Afdeling adviseert het vervallen van de eis om bij het verzoek tot
uithuisplaatsing een verleningsbesluit in de hierboven genoemde gevallen
over te leggen dragend te motiveren. Bij gebreke van een dergelijke
motivering dient de eis te worden gehandhaafd. 

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

Wanneer om een machtiging tot opname van een jeugdige in een gesloten
accommodatie wordt verzocht, wordt daarbij ingevolge de artikelen 6.1.9,
eerste lid jo. 6.1.2, vijfde lid, van de Jeugdwet een afschrift gevoegd
van het besluit dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig
is. Dit besluit is een besluit van het college of de gecertificeerde
instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij
uitoefent. Nu volgens de toelichting de eis om het verleningsbesluit van
het college bij een verzoek om uithuisplaatsing over te leggen tot
problemen leidt, roept dat de vraag op waarom het besluit van het
college in de procedure voor een machtiging gesloten jeugdhulp wordt
gehandhaafd.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan.

2. 	Administratieve lasten

Het wetsvoorstel voorziet in een delegatiegrondslag in de Wmo 2015 en de
Jeugdwet op grond waarvan het mogelijk wordt gemaakt om nadere regels te
stellen over de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht die de
houder van een persoonsgebondenbudget (hierna: pgb) op grond van de Wmo
2015 of de Jeugdwet sluit met degene die een voorziening levert. Beoogd
wordt dat in het kader van een pgb gesloten overeenkomsten eerst moeten
worden goedgekeurd door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB)
alvorens zij worden geëffectueerd. De goedkeuring van de SVB is mede
van belang voor de vraag of declaraties op grond van die overeenkomsten
al dan niet worden betaald.

De Afdeling merkt op dat het aannemelijk is dat de voornoemde eis van
goedkeuring voor budgethouders tot een verhoging van de administratieve
lastendruk zal leiden. Uit de toelichting blijkt evenwel niets van een
eventuele toename van administratieve lasten.

De Afdeling adviseert de toelichting in het licht van het vorenstaande
aan te vullen.

3.	Inwerkingtreding

Artikel VI biedt een ongeclausuleerde mogelijkheid om aan artikelen of
onderdelen van de wet terugwerkende kracht te verlenen. Uit het oogpunt
van rechtszekerheid bestaat hiertegen bezwaar. Daarnaast verzet de aard
van sommige voorgestelde wijzigingen – bijvoorbeeld het voorgestelde
artikel V - zich tegen het verlenen van terugwerkende kracht. Uit de
artikelsgewijze toelichting blijkt dat het de bedoeling is om bepaalde
artikelen – die de wijzigingen met betrekking tot overbruggingszorg en
de grondslag voor de subsidie voor orthocommunicatieve behandeling van
autisme bevatten – terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1
januari 2015. Gelet hierop adviseert de Afdeling de ongeclausuleerde
mogelijkheden om terugwerkende kracht te verlenen te beperken tot de in
de toelichting opgesomde gevallen en toe te lichten waarom terugwerkende
kracht nodig is, alsmede dat de terugwerkende kracht geen belasting voor
burgers oplevert.

De Afdeling adviseert het voorstel in het licht van het vorenstaande aan
te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

 	Het derde lid van artikel 265b van Boek I van het Burgerlijk Wetboek
formuleert namelijk 

	een uitzondering op het tweede lid en bepaalt dat een verleningsbesluit
achterwege kan blijven 	indien het belang van het kind dat vergt.

	Artikelsgewijze toelichting.

	Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, blz. 3.

	Artikel 6.1.2, vijfde lid, van de Jeugdwet.

	Toelichting, paragraaf 3.3.

	Toelichting, paragraaf 3.3.

  PAGE  2 

........................................................................
...........

AAN DE KONING