[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg over rapportagebrief over de aanpak van Internationale Misdrijven 2014

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2015D34422, datum: 2015-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2015Z12904:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


34000-VI		Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015

			

Nr. 		Inbreng verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld 


De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen
en

opmerkingen voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie over
zijn brief d.d. 29 juni 2015 inzake de aanpak van Internationale
Misdrijven 2014 (Kamerstuk 34000-VI, nr. 97).

Bij brief van ... heeft de minister van Veiligheid en Justitie deze
vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ypma

De griffier van de commissie,

Hessing-Puts

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding	

2. Cijfermatige rapportage

2.1 Strafrechtelijke gegevens

2.2 Vreemdelingenrechtelijke gegevens

3. Voortgang ketenbrede strategie voor de aanpak van internationale
misdrijven

3.1 Internationale samenwerking

3.2 Het verbeteren van het juridische instrumentarium Wetswijzigingen 

II. Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie



I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties	

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de jaarlijkse rapportagebrief over de aanpak van internationale
misdrijven. Zij constateren dat de brief een breed scala van onderwerpen
behandelt. Voornoemde leden hebben enkele vragen over de besproken
wetswijzigingen in de brief.

De leden van de SP-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van
de rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven 2014.
Deze leden zijn het eens met de koers dat Nederland geen veilige
vluchthaven mag vormen voor oorlogsmisdadigers. Vluchtelingen zouden
hier niet bang te hoeven zijn hun voormalige beul op straat tegen te
komen. Voornoemde leden complimenteren daarnaast de ketenbrede inzet om
straffeloosheid van internationale misdrijven tegen te gaan. De sterke
inzet op internationale samenwerking is daarnaast reden tot lof en
broodnodig. Internationale misdrijven beperken zich echter per definitie
niet tot de landsgrenzen en ook een succesvolle aanpak daarvan niet.
Desalniettemin geeft de rapportagebrief ook aanleiding tot een aantal
vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de rapportagebrief. Zij hebben daarover nog enkele vragen die zij graag
ruimschoots voor aanvang van de begrotingsbehandeling van Veiligheid en
Justitie in de laatste week van november 2015 beantwoord zouden willen
zien.

Deze leden vragen de regering meer inzicht te verschaffen in de huidige
capaciteit (anno 2015) en de capaciteitsprognose voor de komende jaren
van het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de nationale politie,
het Landelijk Parket en de Unit 1F bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (IND). Hoe verhouden de efficiencytaakstellingen van
het kabinet-Rutte II en personele reorganisaties bij het openbaar
ministerie (OM), de nationale politie en IND zich tot de (toekomstige)
capaciteit die bij deze specifieke afdelingen aanwezig is voor de
opsporing en/of het onderzoek naar internationale misdrijven?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de rapportagebrief
over de aanpak van internationale misdrijven 2014. Naar aanleiding
hiervan hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
rapportagebrief over de aanpak van internationale misdrijven. Zij
waarderen de algemene inzet om straffeloosheid tegen te gaan en een
actief beleid te voeren op het gebied van internationale misdrijven.
Deze leden hebben echter nog een aantal zeer kritische kanttekeningen
over de praktische toepassing van het 1F-beleid en de effecten hiervan.

2. Cijfermatige rapportage

2.1 Strafrechtelijke gegevens

Opsporingsonderzoeken in Nederland

De leden van de PVV-fractie lezen dat er ten opzichte van 2013 sprake is
van een toename van het aantal tactische opsporingsonderzoeken. Wat is
daarvan de oorzaak? Is dat het gevolg van het TIM dat meer werk verzet?
Of is dat het gevolg van de enorme asielinstroom waardoor er ook veel
meer van dit soort zaken in Nederland gaan spelen? 

Aangiftes

De hiervoor gestelde vraag stellen de leden van de PVV-fractie ook met
betrekking tot de stijging van het aantal aangiftes op het gebied van
internationale misdrijven.

Cijfermatige gegevens 1F en niet 1F-zaken Landelijk Parket

De leden van de PVV-fractie merken op dat bij niet-1F-zaken geen
tegenwerping door de IND van artikel 1F Vluchtelingenverdrag (Vlv) heeft
plaatsgevonden en de zaak op andere wijze onder de aandacht van het OM
en de politie is gekomen. Deze leden vragen of de IND deze zaken dan
gemist heeft of dat het geheel nieuwe gegevens zijn die niet eerder
bekend waren en de IND deze dus niet konden meenemen in zijn
overwegingen.

Rechtshulpverzoeken

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister een overzicht kan
geven van de landen die in 2014 rechtshulpverzoeken hebben ontvangen van
het Landelijk Parket en het TIM. Deze leden doelen hierbij op zowel de
18 als de 34 rechtshulpverzoeken waarover de regering in de brief
rapporteert. Deze leden vragen of de minister ook kan aangeven hoeveel
afwijzingen er zijn geweest op rechtshulpverzoeken, van welke landen
deze afwijzingen kwamen en wat de redenen hiervan waren. Zij vragen de
minister ook of landen aan wie rechtshulpverzoeken worden gericht
verschillend omgaan met (gelijksoortige) rechtshulpverzoeken.

Deze leden vragen hierbij specifiek ook in te gaan op weigeringen van de
Turkse autoriteiten om op rechtshulpverzoeken in te gaan. Welk standpunt
neemt het (Nederlandse) kabinet in ten aanzien van zaken waarin in
Turkije een onherroepelijke (sepot)beslissing is genomen en de
argumentatie van de Turkse autoriteiten om niet mee te werken aan een
Nederlands verzoek dientengevolge geënt wordt op het ne bis in idem
beginsel?

2.2 Vreemdelingenrechtelijke gegevens

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De leden van de PVV-fractie merken op dat uitgangspunt is dat Nederland
geen vluchthaven wil zijn. 1F’ers komen niet in aanmerking voor
rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken. Deze leden
wijzen erop dat Nederland in de praktijk wel vaak een vluchthaven is
voor daders wegens de onmogelijkheid tot uitzetten, al dan niet vanwege
het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM). Zij vragen in dat kader hoeveel van de
1F’ers daadwerkelijk zijn uitgezet of uitgeleverd en hoeveel van hen
hier (weliswaar als illegaal) gewoon een vluchthaven hebben gevonden.

De leden van de D66-fractie signaleren verschillende problemen inzake de
toepassing van het 1F-beleid. Deze leden willen graag voorop stellen dat
zij het uitgangspunt delen dat diegenen die zich schuldig hebben gemaakt
aan ernstige misdaden geen bescherming moeten krijgen in Nederland. Ook
achten zij het onwenselijk als slachtoffers oog in oog komen te staan
met de daders uit hun land van herkomst. Voornoemde leden vrezen echter
dat het huidige beleid contraproductief kan werken, omdat vreemdelingen
worden beschuldigd van oorlogsmisdaden maar niet strafrechtelijk
vervolgd worden. Daarnaast constateren zij dat de IND enkele 1F’ers
niet gedwongen uit mag zetten op grond van artikel 3 EVRM, maar deze
mensen wel ongewenst verklaart of een inreisverbod oplegt waardoor
1F’ers hun rechten op sociale voorzieningen verliezen. Sommigen
personen bevinden zich al veertien jaar in deze gecreëerde
illegaliteit.

De aan het woord zijnde leden menen dat de niet-uitzetbare 1F’ers in
een grijs juridisch gebied vallen, wat door verschillende internationale
organisaties is bekritiseerd. Daarnaast worden deze vermeende plegers
van ernstige misdrijven niet vervolgd. Hierdoor blijven zij dus
straffeloos en lopen slachtoffers alsnog het risico hun vermeende daders
tegen het lijf te lopen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de vraag of er sprake is van
ernstige redenen zoals genoemd in artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag sinds 2001 wordt beantwoord door de ‘personal and
knowing participation-toets. In artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
staat dat vreemdelingen waarbij ernstige redenen zijn om te
veronderstellen dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden
worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus. De term ‘ernstige
redenen’ is nader uitgewerkt in de ‘personal and knowing
participation-test’. Naar aanleiding van een voorstel van de
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) is in 2001 de ‘personal
and knowing participation-test’ ingevoerd in Nederland. Dit systeem is
gebaseerd op Canadese jurisprudentie. Voornoemde leden constateren dat
Nederland nog een van de weinige landen ter wereld is die dit systeem
gebruikt. Onlangs is Canada na een uitspraak van het Supreme Court of
Canada gestopt met dit systeem omdat het niet zou voldoen aan de
individuele toetsing van een vreemdeling (Ezokola v. Canada (Citizenship
and Immigration), 2013 SCC 40). Deze leden vragen daarom waarom dit
systeem nog wel voldoet aan de maatstaven van Nederland, dat naar eigen
zeggen internationaal een voortrekker is op het gebied van
internationale misdrijven.

De aan het woord zijnde leden constateren dat de inhoud van
ambtsberichten een grote rol speelt in het gebruik van de
1F-tegenwerping. Op grond van het ambtsbericht betreffende de
veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan van 29 februari 2000 is
aan de groep (onder)officieren van de KhAD/WAD collectief 1F
tegengeworpen. Er wordt in dat ambtsbericht melding gemaakt van een
rotatiesysteem waardoor alle (onder)officieren persoonlijk betrokken
zouden zijn geweest bij mensenrechtenschendingen. Deze conclusies uit
het ambtsbericht maken het voor deze groep die asiel heeft gezocht in
Nederland bijna onmogelijk om de 1F-tegenwerping te weerleggen. Dit
ambtsbericht is tot stand gekomen op basis van anonieme bronnen. Deze
leden vragen het ambtsbericht betreffende de veiligheidsdiensten in
communistisch Afghanistan van 29 februari 2000 op objectiviteit en
juistheid te herzien. Wat zijn volgens de minister de voor- en nadelen
van het instellen van een nieuwe onafhankelijk onderzoek dat de
Afghaanse 1F’ers in Nederland opnieuw kan toetsen?  

De leden van de D66-fractie constateren dat in het Vluchtelingenverdrag
niet nader wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden een vreemdeling
onder artikel 1F valt. In paragraaf 149 van het UNHCR Handbook is wel
uitgewerkt wanneer een vreemdeling onder artikel 1F valt. Zo is het niet
noodzakelijk dat iemand strafrechtelijk veroordeeld is. Zoals eerder
vermeld is het asielrecht ervoor bedoeld de vreemdeling te beschermen
die vlucht voor onrecht, niet de vreemdeling die vlucht voor
gerechtigheid. De laatste groep vreemdelingen mag internationale
strafrechtelijke vervolging niet ontlopen. In het strafrecht moet een
strafbaar feit door de aanklager worden bewezen. Er is sprake van een
onschuldpresumptie. In het bestuursrecht ligt dit anders. Zo geeft
artikel 1F aan dat er sprake moet zijn van een ernstige reden. Het
verschil in de bewijsmaatstaf tussen het strafrecht en het bestuursrecht
heeft er toe geleid dat er in Nederland slechts vijf 1F’ers
strafrechtelijk zijn veroordeeld. Daarnaast is van belang om op te
merken dat de bestuursrechter enkel een marginale toets toepast. De
burgerlijke rechter en de strafrechter toetsen inhoudelijk en
zelfstandig de feiten en omstandigheden. De bestuursrechter toetst enkel
procedureel de manier waarop het bestuursorgaan de feiten heeft
vastgesteld en heeft toegepast. 

Daarom vragen voornoemde leden of het mogelijk is in 1F-zaken te kiezen
voor een restrictievere uitleg en de term ‘ernstige redenen’ te
veranderen in een redelijk vermoeden van schuld’. Hierdoor zou een
1F-dossier kunnen worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. Deze
aanpassing wordt door het Nederlands Juristen Comité voor de
Mensenrechten (NJCM) en de UNHCR aanbevolen. Kan de minister hierop
ingaan?

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Unit 1F

De leden van de SP-fractie merken op dat Nederland haar steentje mag,
kan en moet bijdragen aan de opvang van de miljoenen vluchtelingen,
waaronder de vele Syriërs. Tegelijkertijd heerst er ook angst onder de
bevolking dat er tussen de vluchtelingen oorlogsmisdadigers kunnen
zitten. Deze leden zijn blij te lezen dat er in 2014 bijzondere aandacht
is besteed aan de instroom van asielzoekers uit de Arabische landen
waarbij zorgvuldig naar potentiĂ«le 1F’ers wordt gekeken. Zijn de
IND-medewerkers inmiddels, na onder andere de ‘awareness tour’,
voldoende toegerust om een mogelijk verhoogde instroom van 1F’ers aan
te kunnen? Worden deze maatregelen in de komende jaren doorgezet? Waar
ziet het kabinet nog ruimte voor verbetering en/of intensivering van
deze training en opleiding voor de IND-medewerkers? 

De aan het woord zijnde leden merken op dat er nog immer angst onder de
bevolking heerst, ondanks dat er slechts 10 1F’ers in 2014 waren.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om de bevolking gerust te stellen
en mogelijk te informeren over bijvoorbeeld de gespecialiseerde
1F-units?

In de rapportagebrief wordt vermeld dat er in 2014 50 maal artikel 1F
Vlv is tegengeworpen, maar dat in 20 van deze gevallen artikel 3 EVRM
een beletsel vormt om tot uitzetting over te gaan. Is de conclusie dan
juist dat er 30 mensen zijn die in 2014 een 1F tegenwerping hebben
gekregen en binnenkort uitgezet zullen worden? Welke nationaliteit
hebben zij? Er is een juridisch limbo voor de asielzoekers die 1F
tegengeworpen krijgen maar vervolgens wegens artikel 3 EVRM niet
uitgezet kunnen worden. Hoe wordt er omgegaan met 1F’ers die langdurig
niet kunnen worden uitgezet wegens artikel 3 EVRM? Na hoeveel jaar
kunnen zij toch een status krijgen? In hoeveel gevallen is dit in de
afgelopen jaren gebeurd? Omdat het voorkomt dat gezinsleden van een
1F’er na vijf jaar toch een status krijgen maar de 1F’er toch wordt
uitgezet, worden gezinnen gescheiden. Hoe verhouden deze scheidingen van
gezinnen zich tot enerzijds het recht op familieleven uit artikel 8 EVRM
en anderzijds de wil geen vluchthaven voor oorlogsmisdadigers te zijn?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de cijfermatige
gegevens. Er wordt gesproken over een aantal zaken waarin, naar
aanleiding van de screening van inmiddels verleende vergunningen aan
Rwandezen, een onderzoek naar 1F gestart is. Vervolgens bleek in
nagenoeg al deze zaken dat er voldoende aanleiding was om de vergunning
in te trekken. In hoeveel zaken precies is er een 1F-onderzoek gestart?
In hoeveel van deze zaken is de vergunning ingetrokken? In 2014 is aan
een aantal Somalische vreemdelingen artikel 1F Vlv tegengeworpen. Om
hoeveel Somaliërs ging het?

De leden van de CDA-fractie hebben reeds eerder hun zorgen geuit over de
aanwezigheid van potentiĂ«le 1F’ers en/of potentiĂ«le jihadstrijders
in de Syrische instroom. In reactie op de motie-Oskam/Voordewind
(Kamerstuk 19637, nr. 2019) heeft de staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie net voor het zomerreces ook aangegeven dat wat we nu doen, is
mensen bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) alert maken. De
minister schrijft in zijn rapportagebrief echter dat vanaf november 2014
een zogenoemde ‘awareness tour’ heeft plaatsgevonden. Vloeit uit
deze tour de toegezegde bewustwording onder het personeel van het COA
voort of betreft dat een ander project? Dat laatste lijkt deze leden het
geval, gelet op het verschil in tijdstip tussen november 2014 en het
verschijnen van de rapportagebrief. Zij vernemen hierop graag een
reactie. Ook zouden zij graag meer inzicht krijgen hoe structureel, en
niet enkel door middel van (eenmalige) tours of pilots, binnen de
procedures en opvang in de vreemdelingenketen aandacht wordt geschonken
aan het signaleren van radicalisering en ronselpogingen tot het
jihadisme. Zij vragen of de regering de noodzaak hiertoe inziet, ook
gelet op de verhoogde instroom van vluchtelingen uit Syrië, Libië en
Irak het afgelopen jaar. De leden van de CDA-fractie vragen ook hoeveel
mensen de IND per dag kan controleren. Volgens de locatiemanager van het
COA zijn dit er maar 80 per dag (AD Utrechts Dagblad, ‘Vluchteling is
vraagteken’, 18 september 2015). Deze leden spreken hier hun zorg over
uit gelet op de huidige instroomcijfers per week en vragen de minister
hier concreet op in te gaan. Welke maatregelen worden genomen om meer
grip te krijgen op asielzoekers die (acuut) worden opgevangen, dit in
het licht van de hierboven genoemde zorgen?

Voornoemde leden vragen de minister de (nieuwe) 1F-indicaties te
beschrijven die zijn onderkend door medewerkers van de IND en zijn
voorgelegd aan de Unit 1F.

De aan het woord zijnde leden vragen wat de ervaringen en lessen uit de
pilot zijn en ook op welke wijze deze structureel zijn verwerkt in de
geldende nareisprocedures. 

Deze leden vragen de minister de producten te beschrijven die zijn
ontwikkeld voor de hoor-en beslismedewerkers ten behoeve van het
onderkennen van 1F-indicaties.

De leden van de PVV-fractie merken op dat in 2012 de IND procedures is
gestart om het Nederlanderschap in te trekken. Deze weg is niet eerder
bewandeld en de procedures zijn tijds- en arbeidsintensief. Deze leden
vragen welke knelpunten bij deze procedures worden ervaren en hoe deze
worden weggenomen, zodat sneller het Nederlanderschap kan worden
ingetrokken.

Voornoemde leden vragen hoe de IND Syrische oorlogsmisdadigers en/of
terroristen onderschept nu blijkt dat er veel valse Syrische paspoorten
in omloop zijn.

Deze leden merken op dat van de 170 1F onderzoeken in 2014 in 50
gevallen heeft geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv in eerste
aanleg. Van deze groep is bij ongeveer 20 vreemdelingen een artikel 3
EVRM beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. Dat
is dus in bijna de helft van de gevallen. In dat kader wordt de top vijf
van nationaliteiten aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen in 2014
genoemd. De leden van de PVV-fractie willen er op wijzen dat dit precies
die nationaliteiten zijn die op dit moment massaal naar Europa komen en
worden binnengelaten door Nederland.

Wat doet het kabinet om ervoor te zorgen dat deze groep toch terugkeert
naar het land van herkomst of wordt uitgezet?

Dienst Terugkeer en Vertrek 

De leden van de SP-fractie merken op dat de kwestie van de Afghaanse
1F’ers een heikel punt blijft. De voornaamste kritiek die deze leden
hebben delen zij met de UNHCR. De omkering van de bewijslast,
gecombineerd met de brede conclusies en anonieme bronnen in het
ambtsbericht maken dat er mogelijk te vaak 1F wordt tegengeworpen.
Voornoemde leden achten het wenselijk dat, in het licht van het feit dat
artikel 3 EVRM nu langzaamaan steeds minder beletsel vormt tot
uitzetting van deze 1F’ers, de tegenwerping van 1F aan Afghaanse
vreemdelingen nogmaals wordt bekeken. Wat vindt de minister hiervan?
Daarnaast constateren de aan het woord zijnde leden dat er de komende
jaren wordt bezuinigd op het budget van het OM en de nationale politie
terwijl er wel een duidelijke toename van het aantal aangiftes ten
aanzien van internationale misdrijven zichtbaar is. Hebben deze
bezuinigingen effect op de capaciteit en/of werkwijze waar het gaat om
onderzoek naar internationale misdrijven? Zou er, met de verhoogde
asielinstroom en verhoogd aantal aangiftes niet juist geĂŻnvesteerd
moeten worden in meer capaciteit op dit gebied?

3. Voortgang ketenbrede strategie voor de aanpak van internationale
misdrijven

3.1 Internationale samenwerking

De leden van de SP-fractie merken op dat in de rapportagebrief vele
malen wordt benadrukt dat Nederland inzet op internationale samenwerking
om internationale misdrijven te bestrijden en bestraffen. Dit juichen
deze leden toe. Hoe is dit terug te zien in de samenwerking qua
rechtshulpverzoeken? Er zijn 15 rechtshulpverzoeken uitgevoerd, maar
hoeveel zijn er binnengekomen? Wat zijn redenen om niet aan die
verzoeken tegemoet te komen? Hoe wordt er omgegaan met
rechtshulpverzoeken vanuit Nederland? Hoeveel zijn er nagekomen, hoeveel
niet en welke redenen worden hiervoor gegeven? Ziet de minister hier
ruimte voor verbetering en op welke manier?

De leden van de PVV-fractie merken op dat in 2014 evenals in 2013 door
het TIM en het LP proactief informatie is gedeeld met
opsporingsautoriteiten in andere Europese landen. Het ging daarbij om
rest- en zijtakinformatie uit lopende of afgesloten Nederlandse
onderzoeken die erop wijst dat mogelijke daders van internationale
misdrijven elders in Europa verblijven. Deze leden vragen wat de
betreffende landen met de informatie die zij van Nederland kregen hebben
gedaan, zeker gezien de Schengenzone.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verhoudingen tussen
het 1F-beleid en de internationale hoven en tribunalen die in Nederland
gevestigd zijn. Als verdachten door een internationaal strafhof of
tribunaal vrijgesproken worden en asiel in Nederland aanvragen, kan aan
hen dan nog steeds de 1F-uitsluiting tegengeworpen worden? Zo ja, vindt
de minister niet dat een 1F-tegenwerping de rechtsmacht van het een
internationaal hof of tribunaal ondermijnt? Deze leden vragen hoe hier
politiek mee omgegaan zal worden door de minister.    

De aan het woord zijnde leden lezen dat de minister een duidelijke
stijging constateert van het aantal aangiften en tactische
opsporingsonderzoeken. Kan worden toegelicht wat de capaciteit en
middelen zijn van het TIM? Wat betekent de stijging in het aantal zaken
voor de capaciteit en middelen van het TIM?

Deze leden merken op dat in de brief wordt verwezen naar verbetering van
het juridisch instrumentarium. Welke gevolgen zullen de in de brief
aangehaalde verbeteringen dan wel uitbreidingen hebben voor de werklast
van het TIM en op welke wijze wordt daarmee budgettair rekening
gehouden?

Voornoemde leden merken op dat het TIM een essentiële rol speelt bij
eventuele berechting van de daders van de vliegramp met vlucht MH17. Het
OM houdt er rekening mee dat het onderzoek naar de vliegramp met vlucht
MH17 een zaak van lange adem is. Wanneer kunnen de uitkomsten van het
strafrechtelijk onderzoek worden verwacht? Wat betekent het
strafrechtelijk onderzoek naar de vliegramp met vlucht MH17 voor de
beschikbaarheid van het team voor overige onderzoeken? 

  

De leden van de D66-fractie merken op dat het OM met deskundigen
onderzoekt welke lessen uit de afgelopen tien jaar getrokken kunnen
worden om de positie van slachtoffers van internationale misdrijven te
verbeteren. Welke mogelijkheden zien zij daartoe en welke worden
overwogen? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten daarvan in een voorstel
tegemoet zien? 

De aan het woord zijnde leden merken op dat Nederland een actieve rol
speelt in de internationale samenwerking. Zij onderschrijven de inzet
van Nederland om voortrekker te zijn op internationale samenwerking. Op
welke wijze zal Nederland het EU-voorzitterschap benutten om aandacht te
vragen voor de door Nederland voorgestane aanpak van internationale
misdrijven? 

De leden van de D66-fractie herinneren de minister aan de aangenomen
motie-Sjoerdsma (Kamerstuk 32605, nr. 159) om in navolging van het
advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken
uit 2014, artikel 6 van de Wet internationale misdrijven uit te breiden
met het strafbaar stellen van het belemmeren van humanitaire hulp in een
niet-internationaal gewapend conflict. Wat is de stand van zaken rond de
uitvoering van deze motie? Wanneer kan de Kamer een voorstel hiertoe
tegemoet zien? Waarom is dit voorstel niet toegevoegd aan de behandeling
van de wetsvoorstellen die op dit moment aan de Kamer voorliggen met
betrekking tot de zogeheten Kampala-amendementen en waarbij specifiek
het wetsvoorstel tot uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala
aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal
Strafhof (Trb. 2011, 73) (Kamerstuk 33866) voorziet in een wijziging van
de wet internationale misdrijven?  

3.2 Het verbeteren van het juridische instrumentarium Wetswijzigingen 

De leden van de VVD-fractie merken op dat de rapportagebrief melding
maakt van het wetsvoorstel ter uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010
te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het
Internationaal Strafhof (de zogenaamde ‘Kampala-amendementen’,
Kamerstuknummers 33865 en 33866). Deze leden hebben begrepen dat de
Kampala-amendementen pas in werking treden als 30 statenpartijen van het
Statuut van Rome deze hebben geratificeerd. In het memo van de
Parliamentarians for Global Action, dat de Tweede Kamer op 1 september
2015 kreeg toegestuurd, staat dat de deadline voor de 30 ratificaties
verstrijkt op 31 december 2015. Is dat juist? Hoeveel landen hebben de
amendementen tot nu toe geratificeerd? Verwacht de minister dat
uiterlijk 31 december 2015 minimaal 30 landen dit hebben gedaan? Wat
zijn de gevolgen als deze deadline niet wordt gehaald?

De leden van de SP-fractie merken op dat oorlogsmisdadigers zoveel
mogelijk in eigen land berecht moeten worden,zodat het land zelf het
verleden kan verwerken en ook de bevolking het resultaat van
gerechtigheid en waarheidsvinding dichtbij kan zien. In principe vinden
deze leden daarom dat er zoveel mogelijk tegemoet moet worden gekomen
aan uitleveringsverzoeken. Wel moet er verzekerd worden dat de rechten
van de verdachte bij uitlevering niet worden geschonden. Wordt er, bij
een uitleveringsverzoek, nagegaan of de verdachte bijvoorbeeld een
eerlijk proces zal krijgen en of ook zijn/haar andere mensenrechten niet
geschonden zullen worden? Op welke manier heeft dit invloed op het al
dan niet inwilligen van een uitleveringsverzoek? Met ingang van 1 juli
2014 is het nieuwe artikel 8c van het Wetboek van Strafrecht in werking
getreden waarmee Nederland rechtsmacht krijgt over feiten die in het
buitenland zijn begaan door vreemdelingen die in Nederland verblijven
maar niet in aanmerking komen voor gelijkstelling met een Nederlander en
waarbij uitlevering niet mogelijk is. Hoe vaak is van dit artikel al
gebruik gemaakt? 

II. Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2