[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Regels ten aanzien van de bestrijding van maritieme ongevallen, met inbegrip van wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten, ter uitvoering van het op 18 mei 2007 tot stand gekomen Verdrag van Nairobi inzake het opruimen van wrakken (Wet bestrijding maritieme ongevallen)

Eindtekst

Nummer: 2015D35524, datum: 2015-09-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z19916:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

24 september 2015







Regels ten aanzien van de bestrijding van maritieme ongevallen, met
inbegrip van wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en enige
andere wetten, ter uitvoering van het op 18 mei 2007 tot stand gekomen
Verdrag van Nairobi inzake het opruimen van wrakken (Wet bestrijding
maritieme ongevallen)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het nodig is nieuwe regels te
stellen over de bestrijding van maritieme ongevallen, onder intrekking
van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee, en Boek 8 van het Burgerlijk
Wetboek alsmede enige andere wetten te wijzigen, ter uitvoering van het
op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag
inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb. 2008, 115);

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 

	a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

	b. schip: een zeeschip, ongeacht het type, met inbegrip van
draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen,
drijvende vaartuigen en drijvende platforms, met uitzondering van
platforms die ter plaatse worden ingezet bij de exploratie, exploitatie
of productie van minerale rijkdommen van de zeebodem;

	c. kapitein: degene die het gezag heeft over het schip;

	d. maritiem ongeval: een aanvaring, een stranding of een ander
navigatieincident of een ander voorval aan boord van het schip of
daarbuiten waardoor materiële schade aan een schip of zijn lading wordt
veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt;

	e. wrak:

	1º. als gevolg van een maritiem ongeval gezonken of gestrand schip;

	2º. als gevolg van een maritiem ongeval gezonken of gestrand deel van
een schip, met inbegrip van zaken die zich aan boord van dat schip
bevinden of hebben bevonden;

	3º. als gevolg van een maritiem ongeval op zee door een schip verloren
zaak die is gestrand, gezonken of op zee op drift geraakt, of

	4º. schip dat als gevolg van een maritiem ongeval op het punt van
zinken of stranden staat of naar redelijkerwijs verwacht kan worden zal
zinken of stranden indien niet reeds doeltreffende maatregelen worden
genomen om hulp te verlenen aan het in gevaar verkerend schip of andere
zaak;

	f. gevaar: elke situatie of dreiging die:

	1o. een gevaar of belemmering vormt voor de scheepvaart of

	2o. naar redelijkerwijs verwacht kan worden zal uitmonden in grote
schadelijke gevolgen voor het mariene milieu of schade aan de kustlijn
of daarmee samenhangende belangen van een of meer staten;

	g. daarmee samenhangende belangen: de belangen van een kuststaat die
rechtstreeks worden getroffen of bedreigd door een wrak, zoals: 

	1º. maritieme activiteiten op of voor de kust, in een haven of in
zeemondingen, met inbegrip van de visserij, die een essentieel middel
van bestaan vormt voor de betrokken personen;

	2º. toeristische attracties en andere economische belangen in het
betrokken gebied;

	3º. de gezondheid van de bevolking aan de kust en het welzijn van het
betrokken gebied, met inbegrip van het behoud van de levende mariene
rijkdommen en van de flora en fauna;

	4º. infrastructuur buitengaats en onder water;

	h. opruiming en opruimen: elke vorm van voorkomen, beperken of ongedaan
maken van het gevaar dat ontstaat door een wrak;

	i. geregistreerde eigenaar: degene die als eigenaar van het schip is
ingeschreven of, bij het ontbreken van registratie, de persoon of
personen die eigenaar was of waren van het schip op het tijdstip van het
maritiem ongeval; indien evenwel een schip eigendom is van een staat en
geëxploiteerd wordt door een maatschappij die in die staat is
geregistreerd als exploitant van het schip, wordt onder
“geregistreerde eigenaar" die maatschappij verstaan;

	j. exploitant van het schip: de eigenaar van het schip of elke andere
organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die namens
de eigenaar de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de exploitatie
van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de
verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende
taken en verantwoordelijkheden die worden opgelegd door de
Internationale Veiligheidsbeleidscode (ISM-code), zoals gewijzigd;

	k. staat waar het schip geregistreerd is: met betrekking tot een
geregistreerd schip, de staat waarin het schip is geregistreerd en met
betrekking tot een niet-geregistreerd schip, de staat waarvan het schip
gerechtigd is de vlag te voeren;

	l. Nederlands schip: schip dat op grond van Nederlandse rechtsregels
gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren;

	m. Verdrag: het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen
Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb. 2008,
115);

n. Verdragsgebied: de exclusieve economische zone van een Staat die
Partij is, vastgesteld overeenkomstig het internationale recht, of,
indien een Staat die partij is een dergelijke zone niet heeft
vastgesteld, een gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee van
die Staat, door die Staat vastgesteld overeenkomstig het internationale
recht, en dat zich niet verder uitstrekt dan 200 zeemijl van de
basislijnen vanwaar de breedte van zijn territoriale zee wordt gemeten,
een en ander met dien verstande dat indien een Staat overeenkomstig
artikel 3, tweede lid, van het Verdrag een kennisgeving heeft gedaan dat
hij de toepassing van het Verdrag uitbreidt tot wrakken die zich binnen
zijn grondgebied, met inbegrip van de territoriale zee, bevinden, het
Verdragsgebied van die Staat dienovereenkomstig wordt uitgebreid;

o. interventiezone: het gedeelte van de Noordzee dat zich uitstrekt in
het noorden tot de breedtegraad van 56° noorderbreedte en in het zuiden
tot de breedtegraad van 51°10' noorderbreedte, voor zover niet behorend
tot territoriale zee van Nederland of een andere staat.

Artikel 2

	1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder het verlenen van hulp aan een schip mede verstaan het
verlenen van hulp aan zaken die zich aan boord daarvan bevinden of aan
van dat schip afkomstige drijvende of gezonken zaken.

	2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder de Nederlandse territoriale zee mede verstaan het gedeelte
van de Westerschelde dat is gelegen tussen de territoriale zee en de
lengtegraad van 3°35' oosterlengte.

Artikel 3 

	Indien het schip toebehoort aan een rederij die een boekhouder heeft
aangesteld, of indien er sprake is van rompbevrachting, treedt de
boekhouder, onderscheidenlijk de rompbevrachter voor de toepassing van
paragraaf 2.2 en hoofdstuk 3 en, in samenhang daarmee, de hoofdstukken 4
en 5 en de daarop berustende bepalingen in de plaats van de
geregistreerde eigenaar.

Hoofdstuk 2 WRAKKEN

Paragraaf 2.1 Reikwijdte

Artikel 4 

	1. Dit hoofdstuk is van toepassing op een wrak dat als gevolg van een
maritiem ongeval een gevaar vormt in de Nederlandse territoriale zee en
de Nederlandse exclusieve economische zone, voor zover niet elders in
dit hoofdstuk anders is bepaald.

	2. Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de Nederlandse
binnenwateren.

Paragraaf 2.2 Meldingsverplichting

Artikel 5 

	1. Indien zich een maritiem ongeval heeft voorgedaan ten gevolge
waarvan: 

	1o. een schip is gezonken of gestrand;

	2o. een deel van een schip, met inbegrip van zaken die zich aan boord
van dat schip bevinden of hebben bevonden, is gezonken of gestrand;

	3o. een door een schip op zee verloren zaak is gestrand, gezonken of op
zee op drift geraakt, of

	4o. een schip op het punt van zinken of stranden staat of naar
redelijkerwijs verwacht kan worden, zal zinken of stranden indien niet
reeds doeltreffende maatregelen worden genomen om hulp te verlenen,

	maakt de kapitein of de exploitant van het schip daarvan zo spoedig
mogelijk melding en verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 5,
tweede lid, van het Verdrag aan Onze Minister, die daarvoor een
instantie kan aanwijzen. Zodra door de kapitein of de exploitant van het
schip aan de meldplicht uit hoofde van dit artikel is voldaan, is de
ander daarvan ontslagen.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de te verstrekken informatie, alsmede de wijze waarop de
melding geschiedt en de informatie wordt verstrekt.

	3. Het eerste lid en het bepaalde krachtens het tweede lid is niet van
toepassing voor zover op grond van artikel 12 van de Wet voorkoming
verontreiniging door schepen of een voorschrift krachtens artikel 4 van
de Scheepvaartverkeerswet aan een bevoegd gezag van het ongeval melding
moet worden gemaakt en daarbij de in het tweede lid bedoelde informatie
moet worden verstrekt.

Artikel 6 

	Indien bij een maritiem ongeval als bedoeld in artikel 5, eerste lid,
onder 1º tot en met 4º, een Nederlands schip is betrokken dat zich
bevindt in een deel van het Verdragsgebied dat onder buitenlandse
jurisdictie staat, maakt de kapitein of de exploitant van het schip
daarvan zo spoedig mogelijk melding aan de bevoegde autoriteit van de
getroffen staat, en verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 5,
tweede lid, van het Verdrag. Zodra door de kapitein of de exploitant van
het schip aan de meldplicht uit hoofde van dit artikel is voldaan, is de
ander daarvan ontslagen.

Paragraaf 2.3 Lokaliseren, markeren, waarschuwen, vaststellen gevaar

Artikel 7 

	1. Zodra Onze Minister op de hoogte is van de aanwezigheid van een
wrak, draagt hij er zorg voor dat onmiddellijk de deelnemers aan het
scheepvaartverkeer en de betrokken staten worden gewaarschuwd.

	2. Indien Onze Minister redenen heeft om aan te nemen dat een wrak een
gevaar vormt, draagt hij er zorg voor dat alle redelijkerwijs
uitvoerbare maatregelen worden getroffen om de precieze locatie van het
wrak vast te stellen.

Artikel 8 

	1. Zodra Onze Minister op de hoogte is van de aanwezigheid van een
wrak, neemt hij een beschikking, inhoudend dat het wrak een gevaar
vormt, indien hij daarvoor met inachtneming van de criteria van artikel
6 van het Verdrag gronden aanwezig acht.

	2. Indien Onze Minister overeenkomstig het eerste lid heeft vastgesteld
dat een wrak een gevaar vormt, draagt hij er zorg voor dat:	

	a. alle redelijke maatregelen worden getroffen om het wrak te markeren
overeenkomstig het toepasselijke internationaal aanvaarde systeem voor
bebakening;

	b. de bijzonderheden van de markering van het wrak worden bekendgemaakt
met behulp van alle gepaste middelen, met inbegrip van zeevaartkundige
publicaties;

	c. de beschikking wordt bekendgemaakt aan de geregistreerde eigenaar en
wordt zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de staat waar het schip
geregistreerd is;

	d. met het bevoegd gezag van de staat waar het schip geregistreerd is
en van andere staten die negatieve gevolgen van het wrak ondervinden
overleg wordt gevoerd over de met betrekking tot het wrak te treffen
maatregelen. 

Paragraaf 2.4 Opruimen

Artikel 9 

	1. Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 8 heeft vastgesteld dat
een wrak een gevaar vormt, draagt de geregistreerde eigenaar er zorg
voor dat:

	a. het wrak wordt opgeruimd en

	b. aan Onze Minister een bewijs wordt overgelegd van verzekering of
andere financiële zekerheid als vereist op grond van artikel 12 van het
Verdrag, tenzij een andere belanghebbende een zodanig bewijs heeft
overgelegd.

	2. De geregistreerde eigenaar kan ter voldoening aan het eerste lid,
onderdeel a, een overeenkomst sluiten met een hulpverlener of andere
persoon teneinde het wrak te doen opruimen.

	3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot een wrak van een Nederlands schip dat zich bevindt in een
deel van het Verdragsgebied dat onder buitenlandse jurisdictie staat,
ingeval de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag
heeft vastgesteld dat een wrak een gevaar vormt.

Artikel 10 

	Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag heeft
vastgesteld dat een wrak een gevaar vormt:

	a. stelt hij in een beschikking een redelijke termijn binnen welke de
geregistreerde eigenaar het wrak moet opruimen, rekening houdend met de
aard van het vastgestelde gevaar;

	b. vermeldt hij bij de bekendmaking van de beschikking met de door hem
gestelde termijn dat hij het wrak overeenkomstig artikel 13 en artikel
8:656 van het Burgerlijk Wetboek voor rekening van de geregistreerde
eigenaar kan doen opruimen indien de geregistreerde eigenaar verzuimt
het wrak binnen die termijn op te ruimen en

	c. stelt hij de geregistreerde eigenaar schriftelijk ervan in kennis
dat hij voornemens is onmiddellijk op te treden indien het gevaar
bijzonder groot wordt.

Artikel 11 

	Alvorens het opruimen aanvangt, kan Onze Minister in een tot de
geregistreerde eigenaar gerichte beschikking voorschriften vastleggen
voor dit opruimen, uitsluitend voor zover dat nodig is om te waarborgen
dat het opruimen geschiedt in overeenstemming met overwegingen
betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

Artikel 12 

	Wanneer het opruimen door de geregistreerde eigenaar is aangevangen,
kan Onze Minister besluiten tot optreden bij het opruimen voor zover dat
nodig is om te waarborgen dat dit doeltreffend geschiedt, in
overeenstemming met overwegingen betreffende de veiligheid en de
bescherming van het mariene milieu. 

Artikel 13 

	1. Indien de geregistreerde eigenaar verzuimt het wrak binnen de
ingevolge artikel 10, onder a, vastgestelde termijn op te ruimen, of
indien geen contact kan worden gelegd met de geregistreerde eigenaar,
kan Onze Minister het wrak langs de naar zijn oordeel meest praktische
en snelle weg doen opruimen, in overeenstemming met overwegingen
betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu. 

	2. Voorts kan Onze Minister in omstandigheden waarin onmiddellijk
optreden vereist is en hij de staat waar het schip geregistreerd is en
de geregistreerde eigenaar daarvan in kennis heeft gesteld, het wrak
langs de naar zijn oordeel meest praktische en snelle weg doen opruimen,
in overeenstemming met overwegingen betreffende de veiligheid en de
bescherming van het mariene milieu.

Paragraaf 2.5 Bepalingen voor de territoriale zee en de binnenwateren

Artikel 14 

1. Met betrekking tot een wrak dat zich bevindt in de territoriale zee
of op een van de binnenwateren zijn artikel 8, tweede lid, onderdeel c,
wat betreft mededeling aan de staat waar het schip geregistreerd is, en
d, alsmede de kennisgevingsverplichtingen van artikel 13, tweede lid,
niet van toepassing.

	2. Met betrekking tot een wrak dat zich bevindt op een van de
binnenwateren berusten taken en bevoegdheden die elders in dit hoofdstuk
zijn opgedragen of toegekend aan Onze Minister bij de ingevolge de
Waterwet ter plaatse bevoegde beheerder dan wel beheerder die is belast
met het waterstaatkundig beheer, indien dat aldaar afzonderlijk is
toegedeeld. 

3. De beheerder overlegt over de uitoefening van de taken en
bevoegdheden met het op grond van de Scheepvaartverkeerswet bevoegde
gezag. Indien ter plaatse een beheerder die is belast met het
waterstaatkundig beheer bevoegd is, overlegt deze voorts over de
uitoefening van de taken en bevoegdheden met andere ingevolge de
Waterwet ter plaatse bevoegde beheerders. Overleg op grond van dit lid
vindt niet plaats indien zich een situatie voordoet die onmiddellijk
ingrijpen noodzakelijk maakt.

HOOFDSTUK 3 SCHEPEN IN NOORDZEEGEBIEDEN

Paragraaf 3.1 Territoriale zee

Artikel 15

De kapitein of de geregistreerde eigenaar van een schip dat is betrokken
bij een maritiem ongeval in de Nederlandse territoriale zee neemt,
onverminderd artikel 9, de nodige maatregelen om gevaar als gevolg van
dat ongeval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken, en verleent
alle nodige medewerking aan de toepassing van maatregelen als bedoeld in
artikel 16.

Artikel 16 

	1. Onze Minister kan ten aanzien van een schip dat zich bevindt in de
Nederlandse territoriale zee, onverminderd de paragrafen 2.3 en 2.4,
alle maatregelen nemen die nodig zijn om een veilige vaart en de
veiligheid van personen te verzekeren en het mariene milieu en het
kustmilieu te beschermen ingeval: 

	a. zich met betrekking tot het schip een maritiem ongeval voordoet;

	b. zich een ander voorval of een omstandigheid met gevolgen voor de
veiligheid van het schip of van de scheepvaart voordoet;

	c. zich een situatie voordoet die tot verontreiniging van de wateren of
de kust van een staat kan leiden, dan wel 

	d. in zee drijvende verontreinigende stoffen, containers of
stukgoederen worden waargenomen 

	2. De maatregelen op grond van het eerste lid kunnen in elk geval
bestaan uit een beschikking, houdende aanwijzingen aan de kapitein die
betrekking hebben op: 

	a. de aanwezigheid van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan
bevinden op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied;

	b. het verplaatsen van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan
bevinden van of naar een bepaalde plaats, met inbegrip van een
Nederlandse haven of een bepaald gebied;

	c. het doen verlenen van hulp aan het schip;

	d. het aan de grond zetten, tot zinken brengen of vernietigen van het
schip alsmede het onschadelijk maken, verwijderen, overboord zetten, tot
zinken brengen of vernietigen van de zaken die zich aan boord van het
schip bevinden op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied.

	3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, kunnen aan de
kapitein of de geregistreerde eigenaar met betrekking tot de toegang van
het schip tot of het verblijf van het schip in de haven beperkende
voorschriften worden opgelegd in het belang van de openbare veiligheid
van het gebied waarin de haven is gelegen.

	4. Indien een schip wordt gesleept onder een sleep- of
bergingsovereenkomst, kunnen de in het eerste lid bedoelde maatregelen
ook worden genomen jegens de betrokken bijstands-, bergings- en
sleepvaartondernemingen.

	5. De maatregelen op grond van het eerste lid kunnen voorts in elk
geval inhouden het vanwege Onze Minister: 

	a. verrichten van datgene, met betrekking waartoe ingevolge het tweede
of derde lid aanwijzingen kunnen worden gegeven;

	b. verrichten van onderzoek naar de toestand van het schip en de aard
en de toestand van de zaken die zich aan boord daarvan bevinden, of

	c. overnemen van het gezag over het schip.

Paragraaf 3.2 Interventiezone

Artikel 17 

	1. Indien na een maritiem ongeval of daarmee verband houdende
handelingen waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zullen
leiden tot aanzienlijke schadelijke gevolgen, zich een ernstig en
dreigend gevaar, door verontreiniging of dreigende verontreiniging,
voordoet voor de Nederlandse kust of voor daarmee samenhangende belangen
van Nederland, en het desbetreffende schip zich in de interventiezone
bevindt, maakt de kapitein van dat ongeval zo spoedig mogelijk melding
aan een daartoe door Onze Minister aangewezen instantie. Ingeval de
kapitein hiertoe niet in staat is, rust de meldingsplicht op de
exploitant van het schip.

	2. In een situatie als bedoeld in het eerste lid zijn de kapitein en de
exploitant van het desbetreffende schip en de eigenaar van gevaarlijke
of verontreinigende stoffen aan boord van het desbetreffende schip
verder verplicht om alle in verband met het ongeval gevraagde gegevens
onmiddellijk te verstrekken en om desgevraagd onmiddellijk mededeling te
doen van alle maatregelen die vanwege het schip in verband met het
ongeval zijn genomen.

	3. Artikel 5, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

	1. Onze Minister kan, onverminderd de paragrafen 2.3 en 2.4, ten
aanzien van schepen, met inbegrip van wrakken, in de interventiezone de
maatregelen nemen die nodig zijn ter bescherming van de Nederlandse kust
of daarmee samenhangende belangen van Nederland, tegen verontreiniging
of dreigende verontreiniging na een maritiem ongeval of daarmee verband
houdende handelingen waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze
zullen leiden tot aanzienlijke schadelijke gevolgen.

	2. Artikel 16, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

HOOFDSTUK 4 Organisatorische bepalingen, toelatingsplicht

Artikel 19

	1. Onze Minister oefent zijn in artikel 16 of 18 bedoelde bevoegdheid
niet uit dan na overleg met de geregistreerde eigenaar en, indien
hulpverlening is aangevangen of overeengekomen, na overleg met de
hulpverlener, tenzij zich een situatie voordoet die onmiddellijk
ingrijpen nodig maakt.

	2. Onze Minister oefent zijn in artikel 16 of 18 bedoelde bevoegdheid
niet uit ten aanzien van een schip onder buitenlandse vlag dan nadat met
de vlaggenstaat overleg is gepleegd, tenzij zich een situatie voordoet
die onmiddellijk ingrijpen nodig maakt.

	3. Wanneer een schip op grond van een voorschrift, aanwijzing of
maatregel als bedoeld in artikel 16 of 18 naar een Nederlandse haven
wordt gebracht, kan Onze Minister de exploitant of kapitein van het
schip verzoeken een verzekeringsbewijs met betrekking tot een
verzekering tegen maritieme vorderingen over te leggen.

	4. Een verzoek tot overlegging van een verzekeringsbewijs leidt niet
tot vertraging bij de opvang van een schip dat bijstand behoeft.

	5. Het ontbreken van een verzekeringsbewijs is geen grond voor een
weigering een aanwijzing te geven of een maatregel te treffen gericht op
de opvang van een schip dat bijstand behoeft op een daarvoor geschikte
locatie.

Artikel 20 

	Onze Minister oefent zijn bevoegdheid op grond van artikel 11, 12, 13,
16 of 18 ten aanzien van een schip dat zich in de Noordzee bevindt niet
uit dan in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat,
tenzij zich een situatie voordoet die onmiddellijk ingrijpen nodig
maakt.

Artikel 21

	1. Indien zich schadelijke gevolgen van een maritiem ongeval in de
Noordzee voordoen die van invloed zijn voor het gebied van een gemeente,
verstrekt Onze Minister de nodige inlichtingen aan de burgemeester en,
in geval van een situatie als bedoeld in artikel 39 van de Wet
veiligheidsregio’s, aan de voorzitter van de veiligheidsregio.

	2. Indien de toepassing van artikel 11, 12, 13, 16 of 18 met betrekking
tot een schip dat zich bevindt in de Noordzee van invloed zal zijn voor
het gebied van de gemeente, wordt over de gevolgen daarvan vooraf
overleg gevoerd met de burgemeester, dan wel, in geval van een situatie
als bedoeld in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, de voorzitter
van de veiligheidsregio, tenzij zich een situatie voordoet die
onmiddellijk ingrijpen nodig maakt. In dat geval wordt dit overleg zo
spoedig mogelijk gevoerd. Onze Minister verstrekt aan de Commissaris van
de Koning de nodige inlichtingen.

Artikel 22

	1. Indien Onze Minister ingevolge artikel 11, 12, 13, 16 of 18 een
schip naar een Nederlandse haven doet brengen, laat het daartoe bevoegde
gezag het schip toe tot de aangewezen haven.

	2. Onze Minister neemt de in het eerste lid bedoelde maatregel slechts
na overleg met het in het eerste lid bedoelde gezag, tenzij zich een
situatie voordoet die onmiddellijk ingrijpen nodig maakt. In dat geval
wordt dit overleg zo spoedig mogelijk gevoerd.

Artikel 23

	Ten behoeve van de goede uitvoering van deze wet met betrekking tot
schepen, met inbegrip van wrakken, die zich bevinden in de Noordzee
wordt bij besluit van Onze Minister, handelend in overeenstemming met
Onze Ministers wie het mede aangaat, een plan vastgesteld inzake de
organisatie en de coördinatie van de bestrijding van gevaar in of
vanuit de Noordzee.

Hoofdstuk 5 Vergoeding van kosten

Artikel 24

	Indien Onze Minister ingevolge artikel 11, 12, 13, 16 of 18 een schip
naar een Nederlandse haven heeft doen brengen, vergoedt Onze Minister de
redelijke kosten van die maatregelen van het daartoe bevoegde gezag die
redelijkerwijs nodig zijn om het gevaar verbonden aan het brengen van
het schip naar en het verblijf in de haven te voorkomen, te beperken of
ongedaan te maken.

Artikel 25

	1. Indien een persoon, nadat een maritiem ongeval heeft plaatsgevonden,
hulp heeft verleend aan het desbetreffende schip en als gevolg van een
besluit of handeling van Onze Minister krachtens artikel 11, 12, 13, 16
of 18 bij de hulpverlening schade heeft geleden die hij niet kan
verhalen op de geregistreerde eigenaar van dat schip of een andere
persoon, kent Onze Minister de hulpverlener op diens verzoek een
billijke tegemoetkoming in die schade toe.

	2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd of
kan slechts gedeeltelijk worden toegekend, indien de door de
hulpverlener geleden schade geheel respectievelijk gedeeltelijk is te
wijten aan diens schuld of de schuld van degenen voor wie hij
aansprakelijk is.

	3. Onze Minister neemt bij de toepassing van het eerste lid bij de
bepaling van de door de hulpverlener geleden schade in het bijzonder in
aanmerking: 

	a. de bij de hulpverlening gemaakte kosten;

	b. het verlies of de beschadiging van het bij de hulpverlening ingezet
materieel of gebruikte materialen;

	c. de bij de hulpverlening gelopen risico's;

	d. het gederfde hulploon.

Hoofdstuk 6 Verplichte verzekering of andere financiële zekerheid

Artikel 26

	1. De geregistreerde eigenaar van een in Nederland teboekstaand met een
brutotonnage van 300 of meer schip is verplicht een verzekering of
andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie, in stand te houden
ter dekking van zijn aansprakelijkheid overeenkomstig het bepaalde in
afdeling 6 van titel 6 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en artikel
12 van het Verdrag, voor het bedrag waartoe zijn aansprakelijkheid is
beperkt, berekend overeenkomstig artikel 755, eerste lid, onder b, van
Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. 

	2. De geregistreerde eigenaar van een schip met een brutotonnage van
300 of meer dat buiten Nederland teboekstaat of een andere dan de
Nederlandse vlag voert is verplicht om, indien het schip een haven of
laad- of losplaats in Nederland aanloopt of verlaat of een Nederlands
binnenwater bevaart, een verzekering of andere financiële zekerheid,
zoals een bankgarantie, in stand te houden voor het bedrag waartoe zijn
aansprakelijkheid is beperkt, berekend overeenkomstig artikel 755,
eerste lid, onder b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, ter dekking
van zijn aansprakelijkheid overeenkomstig het bepaalde in afdeling 6 van
titel 6 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 12 van het
Verdrag. 

Artikel 27

	De overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid ten aanzien
van een schip dat teboekstaat in Nederland of in een staat die geen
partij is bij het Verdrag, voldoet aan het volgende:

	a. de overeenkomst is aangegaan met een verzekeraar, een bank of andere
financiële instelling of een andere persoon van wie Onze Minister de
financiële draagkracht tot het geven van dekking voor de
aansprakelijkheid voldoende oordeelt;

	b. de gelden uit hoofde van de overeenkomst kunnen, indien de
verstrekker van financiële zekerheid buiten Nederland is gevestigd,
feitelijk in Nederland ter beschikking komen;

	c. uit de overeenkomst blijkt dat de benadeelde, in overeenstemming met
artikel 12, tiende lid, van het Verdrag, zijn vordering rechtstreeks
tegen de verstrekker van financiële zekerheid kan instellen; indien de
overeenkomst een beding inhoudt dat de geregistreerde eigenaar zelf voor
een deel in de vergoeding van de schade zal bijdragen, blijkt uit de
overeenkomst dat de verstrekker van financiële zekerheid niettemin
jegens de benadeelde ter zake van schade gehouden blijft tot betaling
ook van dat deel van de schadevergoeding;

	d. uit de overeenkomst blijkt dat de verstrekker van financiële
zekerheid deze binnen de tijdsduur waarvoor het certificaat als bedoeld
in artikel 28 is uitgegeven, niet eerder kan schorsen of beëindigen of
zodanig wijzigen dat hij niet meer aan dit artikel voldoet, dan na
verloop van drie maanden na de datum van ontvangst van een mededeling
als bedoeld in artikel 30, tenzij het certificaat is ingeleverd of een
nieuw certificaat is afgegeven vóór het verstrijken van de termijn.

Artikel 28

	1. Onze Minister geeft aan de geregistreerde eigenaar van een in
Nederland teboekstaand schip of van een schip dat niet is teboekgesteld
in een staat die partij is bij het Verdrag, op diens verzoek een
certificaat af als omschreven in artikel 12, tweede en vierde lid, van
het Verdrag, indien hem is gebleken dat de geregistreerde eigenaar aan
zijn in artikel 26 bedoelde verplichting voldoet.

	2. Bij het verzoek moet de geregistreerde eigenaar de volgende gegevens
en stukken overleggen:

	a. de naam en woonplaats van de geregistreerde eigenaar en de plaats
waar diens hoofdkantoor is gevestigd;

	b. een uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in
artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de
gegevens bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j,
van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige
aantekeningen, met dien verstande dat ingeval dat uittreksel meer dan
twee dagen vóór de dag der overlegging is afgegeven, op dat uittreksel
een verklaring van de bewaarder van het Kadaster en de openbare
registers moet voorkomen, afgegeven binnen voornoemde termijn van twee
dagen, dat sedert de afgifte de op dat uittreksel vermelde gegevens geen
wijziging hebben ondergaan;

	c. een afschrift van de overeenkomst tot verstrekking van financiële
zekerheid;

	d. de naam van degene die de financiële zekerheid verstrekt en de
plaats waar diens hoofdkantoor is gevestigd, alsmede, zo nodig, het
kantoor waar deze zekerheid wordt verstrekt;

	e. het tijdstip waarop de financiële zekerheid ingaat en het tijdstip
waarop deze een einde neemt.

Artikel 29

	Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in artikel 28 af indien de
overgelegde gegevens of stukken onvoldoende of onjuist zijn of de
overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid niet voldoet aan
de daaraan in artikel 27 gestelde eisen. 

Artikel 30

	1. De geregistreerde eigenaar aan wie een certificaat is afgegeven, is
verplicht om onmiddellijk aan Onze Minister schriftelijk mededeling te
doen van het ongeldig worden, de schorsing of de beëindiging van de
overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid binnen de
tijdsduur waarvoor het certificaat is afgegeven, alsmede van elke
wijziging welke zich gedurende die tijdsduur voordoet in de gegevens
welke bij het in artikel 28 bedoelde verzoek zijn overgelegd.

	2. Onze Minister draagt zorg, dat van een mededeling als bedoeld in het
eerste lid ten aanzien van een overeenkomst tot verstrekking van
financiële zekerheid voor een in Nederland teboekstaand schip
schriftelijk of elektronisch kennis wordt gegeven aan het kantoor van de
Dienst voor het Kadaster en de openbare registers, waar de openbare
registers waarin het verzoek tot teboekstelling van het schip is
ingeschreven, worden gehouden, welke kennisgeving aldaar wordt bewaard.

	3. Het bestaan en de dagtekening van ontvangst van kennisgevingen als
bedoeld in tweede lid worden onverwijld vermeld in de registratie voor
schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet. Kennisgevingen als
bedoeld in het tweede lid zijn openbaar.

	4. De in het eerste lid bedoelde mededeling kan behalve door de
geregistreerde eigenaar ook worden gedaan door degene die de financiële
zekerheid verstrekt.

Artikel 31

	1. Onze Minister kan een certificaat intrekken indien door wijziging in
de gegevens welke bij het in artikel 28 bedoelde verzoek zijn overgelegd
of doordat die gegevens onvoldoende of onjuist blijken te zijn, het niet
of niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde
eisen, of indien er goede gronden zijn om aan te nemen dat de
financiële draagkracht van de verstrekker van de financiële zekerheid
onvoldoende was, of is geworden of, indien deze buiten Nederland is
gevestigd, blijkt van een beletsel voor het feitelijk in Nederland
beschikbaar komen van de gelden uit hoofde van de overeenkomst.

	2. In de beschikking wordt een termijn gesteld voor de inlevering van
het certificaat.

	3. De werking van de beschikking wordt opgeschort totdat de
beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het
beroep is beslist.

Artikel 32

	1. De geregistreerde eigenaar is verplicht om het certificaat zo
spoedig mogelijk nadat overeenkomstig artikel 30 mededeling is gedaan
van het ongeldig worden, de schorsing of de beëindiging van de
overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid, of nadat de
tijdsduur waarvoor het certificaat is afgegeven is verstreken, bij Onze
Minister in te leveren.

	2. De geregistreerde eigenaar is verplicht om het certificaat ingeval
van onherroepelijke intrekking bij Onze Minister in te leveren binnen de
termijn bedoeld in artikel 31, tweede lid.

Artikel 33

	1. Onze Minister zendt een afschrift van elk door hem ten aanzien van
een in Nederland teboekstaand schip afgegeven certificaat, alsmede van
elke onherroepelijke beschikking tot intrekking van een ten aanzien van
een in Nederland teboekstaand schip afgegeven certificaat, aan het
kantoor van de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers, welke
kennisgeving aldaar wordt bewaard.

	2. Artikel 30, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

	Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld betreffende de
voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 28
verschuldigde vergoeding en de wijze van betaling daarvan. 

Artikel 35

1. Een Nederlands schip met een brutotonnage van 300 of meer vaart niet
een in Nederland, met inbegrip van de Nederlandse territoriale zee,
gelegen haven of ankerplaats binnen of vertrekt daaruit niet, indien het
voor dat schip overeenkomstig het gestelde in artikel 28 dan wel artikel
12, veertiende lid, van het Verdrag afgegeven certificaat zich niet aan
boord bevindt. 

2. Een niet in Nederland geregistreerd schip met een brutotonnage van
300 of meer vaart niet een in Nederland of in de Nederlandse
territoriale zee gelegen haven of ankerplaats binnen of vertrekt daaruit
niet, als voor dat schip niet overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag
een certificaat als bedoeld in dat artikel is afgegeven of indien dat
certificaat zich niet aan boord bevindt.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid behoeft het certificaat
zich niet aan boord te bevinden indien elektronisch, overeenkomstig
artikel 12, dertiende lid, van het Verdrag, door of vanwege Onze
Minister kan worden gecontroleerd of voor het desbetreffende schip een
certificaat is afgegeven.

Hoofdstuk 7 Verdere bepalingen

Artikel 36

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn belast de ambtenaren die zijn aangewezen bij besluit van
Onze Minister dan wel van het ingevolge artikel 14, tweede lid, bevoegde
bestuursorgaan. Zij zijn tevens belast met het uitvoeren van
maatregelen, genomen krachtens artikel 12, 13, 16 of 18. 

	2. De krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn bevoegd een
schip te betreden voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de
uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taken en met inachtneming
van artikel 220 en afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag.

	3. Zij gebruiken zo nodig de hulp van de sterke arm voor het betreden
van het schip en voor het aan boord uitvoeren van maatregelen, genomen
ingevolge artikel 13, 16 of 18.

	4. Bij toepassing van het tweede lid legitimeren de daarin bedoelde
ambtenaren zich desgevraagd en doen zij mededeling van het doel van het
betreden van het schip.

	5. De krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren kunnen zich bij
toepassing van het tweede lid door bepaalde door hen aan te wijzen
personen doen vergezellen.

Artikel 37

	1. Deze wet is niet van toepassing op buitenlandse oorlogsschepen en
buitenlandse militaire luchtvaartuigen, alsmede buitenlandse schepen of
buitenlandse luchtvaartuigen die eigendom zijn van of in beheer zijn bij
een staat ten tijde dat zij uitsluitend worden gebruikt in dienst van de
overheid voor andere dan handelsdoeleinden.

	2. Deze wet is, behoudens het bepaalde in het derde lid van dit
artikel, niet van toepassing op Nederlandse oorlogsschepen en
Nederlandse militaire luchtvaartuigen.

	3. Onze Minister van Defensie neemt na overleg met Onze Minister en
Onze Ministers wie het mede aangaat ten aanzien van Nederlandse
oorlogsschepen en Nederlandse militaire luchtvaartuigen de maatregelen
die nodig zijn om gevaar van maritieme ongevallen met deze schepen of
luchtvaartuigen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 38

	De Nederlandse strafwet is, waar nodig met inachtneming van artikel 220
en afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag en onverminderd
het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag of
het Verdrag tot rechtsvervolging over te gaan, mede toepasselijk op
ieder die zich aan boord van een Nederlands schip buiten Nederland
schuldig maakt aan overtreding van de bij of krachtens artikel 5, 6, 9,
eerste lid, onderdeel a, 15 of 17 gestelde regels.

Artikel 39

	De toepasselijkheid van deze wet wordt beperkt door de in het Verdrag
en het overige internationaal zeerecht erkende uitzonderingen.

Artikel 40

De uitvoering van deze wet geschiedt met inachtneming van de relevante
bepalingen van de IMO-richtsnoeren betreffende de billijke behandeling
van zeelieden bij een ongeval op zee in de onder hun jurisdictie
vallende wateren.

Hoofdstuk 8 Wijzigings- en intrekkingsbepalingen

Artikel 41 

	Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 541 wordt ‘afdeling 5’ vervangen door: ‘de afdelingen
5 en 6’.

B

	Aan titel 6 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

Afdeling 6. Aansprakelijkheid voor de kosten van het lokaliseren,
markeren en opruimen van een wrak

Artikel 655

	In deze afdeling wordt verstaan onder:

	a. “Verdrag”: het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen
Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb.
2008,115);

	b. “wrak”, “schip”, “maritiem ongeval”, “gevaar”,
“geregistreerde eigenaar”, “Staat waar het schip geregistreerd
is”: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Verdrag;

	c. “lokaliseren, markeren en opruimen”: hetgeen daaronder wordt
verstaan in het Verdrag.

Artikel 656

	1. De geregistreerde eigenaar is, behoudens het bepaalde in deze
afdeling, aansprakelijk voor de kosten van het lokaliseren, markeren en
opruimen van het wrak overeenkomstig de paragrafen 2.3 en 2.4 van
hoofdstuk 2, waar nodig in samenhang met hoofdstuk 5, van de Wet
bestrijding maritieme ongevallen.

	2. De geregistreerde eigenaar is niet op grond van deze afdeling
aansprakelijk indien hij bewijst dat het maritiem ongeval dat tot het
wrak geleid heeft:

	a. het gevolg is van een oorlogshandeling, vijandelijkheden,
burgeroorlog, opstand of een natuurverschijnsel van uitzonderlijke,
onvermijdelijke en onweerstaanbare aard;

	b. in zijn geheel is veroorzaakt door een handelen of nalaten door een
derde met het oogmerk schade te veroorzaken; of

	c. in zijn geheel is veroorzaakt door nalatigheid of een andere
onrechtmatige daad van een overheid of andere autoriteit die
verantwoordelijk is voor het onderhoud van verlichting of andere
navigatiehulpmiddelen bij de uitoefening van die taak.

	3. Niets in deze afdeling tast het recht aan van de geregistreerde
eigenaar zijn aansprakelijkheid te beperken uit hoofde van titel 7. 

	4. Geen vordering tot vergoeding van de kosten bedoeld in het eerste
lid kan tegen de geregistreerde eigenaar worden ingesteld anders dan in
overeenstemming met de bepalingen van deze afdeling. 

	5. Geen bepaling van dit artikel doet afbreuk aan enig recht van
verhaal tegenover derden.

Artikel 657 

	1. De geregistreerde eigenaar is uit hoofde van deze afdeling niet
aansprakelijk voor de kosten bedoeld in artikel 656, eerste lid, indien
en voor zover de aansprakelijkheid voor dergelijke kosten in strijd zou
zijn met:

	a. het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid
voor schade door verontreiniging door olie, 1969, zoals gewijzigd; 

	b. het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding
voor schade in verband met het vervoer over zee van gevaarlijke en
schadelijke stoffen, 1996, zoals gewijzigd;

	c. het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de
kernenergie, 1960, zoals gewijzigd, of het Verdrag van Wenen inzake
wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, 1963, zoals gewijzigd; of
nationaal recht dat beperking van de aansprakelijkheid voor kernschade
regelt of verbiedt; of

	d. het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid
voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001, zoals gewijzigd;


mits het desbetreffende verdrag van toepassing en van kracht is. 

	2. Voor zover maatregelen uit hoofde van de Wet bestrijding maritieme
ongevallen worden aangemerkt als hulpverlening overeenkomstig het op 28
april 1989 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake
hulpverlening, is dat verdrag van toepassing op kwesties omtrent het
loon of de vergoeding verschuldigd aan de hulpverlener en met
uitsluiting van de regels van deze afdeling.

Artikel 658

	1. Vorderingen tot vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 656,
eerste lid, kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of
andere persoon die financiële zekerheid heeft gesteld ter dekking van
de aansprakelijkheid van de geregistreerde eigenaar voor kosten bedoeld
in artikel 656, eerste lid. In dit geval kan de verweerder, zelfs indien
de geregistreerde eigenaar niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te
beperken, zijn aansprakelijkheid beperken tot het bedrag gelijk aan het
verzekerde bedrag of het bedrag van de andere financiële zekerheid als
bedoeld in artikel 26 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen.

	2. De verweerder komen alle verweermiddelen toe welke de geregistreerde
eigenaar tegen de vorderingen zou hebben kunnen aanvoeren, doch hij kan
geen beroep doen op de omstandigheid dat de geregistreerde eigenaar
surseance van betaling is verleend, dat ten aanzien van de
geregistreerde eigenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
van toepassing is, of dat de geregistreerde eigenaar zich in staat van
faillissement of vereffening bevindt. Hij kan zich voorts verweren met
een beroep op het feit dat de kosten zijn veroorzaakt door opzettelijk
wangedrag van de geregistreerde eigenaar zelf, doch andere
verweermiddelen welke hij zou hebben kunnen aanvoeren tegen een door de
geregistreerde eigenaar tegen hem ingestelde vordering komen hem niet
toe.

	3. De verweerder kan de geregistreerde eigenaar steeds in het geding
roepen.

C

Na afdeling 12 van titel 20 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

Afdeling 12a. Vorderingen ter zake van kosten van het lokaliseren,
markeren en opruimen van een wrak

Artikel 1833b

Het recht kosten uit hoofde van afdeling 6 van titel 6 te verhalen
vervalt wanneer niet binnen drie jaar na de datum waarop het gevaar is
vastgesteld in overeenstemming met afdeling 6 van titel 6 een vordering
wordt ingesteld. In geen geval kunnen vorderingen echter worden
ingesteld na zes jaar na de datum van het maritiem ongeval dat tot het
wrak heeft geleid. Indien het maritiem ongeval bestaat uit een reeks
feiten, loopt de termijn van zes jaar vanaf de datum van het eerste
feit.

Artikel 42 

Artikel 12a van de Wrakkenwet komt te luiden als volgt:

Artikel 12a

	Met betrekking tot een wrak waarop de Wet bestrijding maritieme
ongevallen van toepassing is, zijn:

de artikelen 1 tot en met 4 en 10 tot en met 12 niet van toepassing;

de artikelen 5 tot en met 8 van toepassing op de markering en opruiming

daarvan overeenkomstig die wet.

Artikel 43

	De Waterwet wordt gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 5.28, tweede lid, komt te luiden:

	2. Artikel 5.29, eerste lid, tweede volzin, is niet van toepassing op
gevaar dat uitgaat van een wrak in de zin van de Wet bestrijding
maritieme ongevallen dat zich bevindt in de Noordzee dan wel wordt
veroorzaakt door voorvallen of omstandigheden als bedoeld in artikel 16
of 18 van die wet.

B

	Aan artikel 7.21 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidend:

	4. Dit artikel is niet van toepassing op de kosten van lokaliseren,
markeren en opruimen van een wrak in de zin van de Wet bestrijding
maritieme ongevallen. 

Artikel 44

	De Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:

A

	In de alfabetische rangschikking van artikel 7 van bijlage 2 wordt
ingevoegd: Wet bestrijding maritieme ongevallen.

B

	In de alfabetische rangschikking van artikel 11 van bijlage 2 wordt
ingevoegd: Wet bestrijding maritieme ongevallen.

Artikel 45

	Artikel 2:2, eerste lid, onderdeel d, van de Arbeidstijdenwet komt te
luiden:

	d. een maritiem ongeval als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de  
HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0005444/geldigheidsdatum_07-05-2012" \l
"Hoofdstuk1_Artikel1"   Wet bestrijding maritieme ongevallen dan wel een
voorval of omstandigheid als bedoeld in artikel 16 of 18 van die wet. 

Artikel 46

	Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt gewijzigd als
volgt:

	1. In onderdeel 1o vervalt de zinsnede met betrekking tot de Wet
bestrijding ongevallen Noordzee.

	2. In onderdeel 1o wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de
Wet bestrijding maritieme ongevallen, de artikelen 5, eerste, tweede en
derde lid, 6, 9, eerste lid, onder a en b, 15, 17, eerste en tweede lid,
26, 32, eerste en tweede lid, en 35, tweede lid;.

Artikel 47

	De Wet bestrijding ongevallen Noordzee wordt ingetrokken.

Hoofdstuk 9 OVERGANgs- en Slotbepalingen

Artikel 48 Inwerkingtreding

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 49

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestrijding maritieme ongevallen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1