[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34305, bijgewerkt t/m nr. 9 (3e NvW d.d. 10 november 2015)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2015D39828, datum: 2015-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2015Z16500:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 9 (Derde nota van Wijziging d.d. 10 november 2015)



	34 305 	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Overige fiscale maatregelen 2016)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het
fiscale beleid voor het jaar 2016 wenselijk is in een aantal
belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of
technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel a, wordt “een bloedverwant”
vervangen door: een bloed- of aanverwant.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

8. Een aanverwant van de belastingplichtige wordt uitsluitend als
aanverwant als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, aangemerkt
ingeval de belastingplichtige en de aanverwant in enig jaar een
gezamenlijk verzoek bij de inspecteur hebben ingediend om niet als
partners te worden aangemerkt.

9. Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het achtste
lid niet als partner van de belastingplichtige wordt aangemerkt, wordt
eveneens niet als partner van de belastingplichtige aangemerkt voor de
toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

B

Artikel 3.104 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel p wordt geletterd q.

2. Na onderdeel o wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

p. bij ministeriële regeling aan te wijzen publiekrechtelijke
uitkeringen en verstrekkingen die zijn gericht op het verbeteren of
behouden van de positie van de belastingplichtige op de arbeidsmarkt en
daarmee samenhangende vervoersvoorzieningen voor het bereiken van de
werkplek of opleidingslocatie;.

3. In onderdeel q (nieuw) wordt “de onderdelen a tot en met o”
vervangen door: de onderdelen a tot en met p.

C

Artikel 3.119e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “waarin de eerste
aflossingsachterstand is ontstaan” vervangen door: waarin voor het
eerst een aflossingsachterstand is ontstaan.

2. In het vierde lid wordt “voor de resterende periode van de looptijd
niet tot de eigenwoningschuld” vervangen door: niet tot de
eigenwoningschuld. 

3. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde en zevende
lid tot vijfde en zesde lid.

D

Artikel 3.119g komt te luiden:

Artikel 3.119g Informatieplicht bij schulden bij anderen dan aangewezen
administratieplichtigen

De belastingplichtige die een overeenkomst van geldlening aangaat anders
dan met een op grond van artikel 10.8 aangewezen administratieplichtige
en die de uit deze overeenkomst voortvloeiende schuld wil rekenen tot de
eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a, is gehouden jaarlijks in
de aangifte de bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens te
verstrekken.

E

Aan artikel 3.137, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De
tweede volzin is niet van toepassing bij afkoop van aanspraken als
bedoeld in artikel 3.133, eerste lid.

F

In artikel 6.31 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het
derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Onder monumentenpand wordt mede verstaan een pand dat op het
grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte is gelegen en waarvoor Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap een erkenning heeft afgegeven dat:

a. het pand een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed, en

b. het pand voor aanwijzing als beschermd monument op grond van de
Monumentenwet 1988 in aanmerking zou komen als het op Nederlands
grondgebied zou zijn gelegen.

G

In artikel 8.9a, eerste lid, vervalt de laatste volzin.

H

Na artikel 10bis.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10bis.11a Verzoek gezamenlijk genieten kapitaalverzekering eigen
woning, spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning

1. Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner
heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben
gehad, wordt op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn
partner een uitkering uit kapitaalverzekering eigen woning, een
gedeblokkeerd tegoed van een spaarrekening eigen woning of een
gedeblokkeerde waarde van een beleggingsrecht eigen woning bij leven
geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te
komen.

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan in de aangifte
over het jaar waarin de kapitaalverzekering eigen woning tot uitkering
is gekomen, de spaarrekening eigen woning is gedeblokkeerd of het
beleggingsrecht eigen woning is gedeblokkeerd. Op het verzoek kan niet
worden teruggekomen.

ARTIKEL II

In de Wet op de loonbelasting 1964 komt artikel 31, eerste lid,
onderdeel f, te luiden:

f. voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid: door de
inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder
begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, voor zover de
omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in
belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en
verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in
de regel worden aangewezen;.

ARTIKEL III

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. het zijn van medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming,
voor zover dit niet opkomt uit effectenbezit, waarbij de
medegerechtigdheid zich niet behoeft uit te strekken tot een eventueel
liquidatiesaldo.

B

In artikel 8e, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, wordt “zouden
blijven ingevolge onderdeel b,” vervangen door “zouden blijven”.
Voorts wordt “zouden zijn verricht” vervangen door: zouden zijn
verricht en bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat
privaatrechtelijke overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als
bedoeld in onderdeel b.

C

In artikel 8f, eerste lid, onderdeel a, wordt “zouden blijven
ingevolge onderdeel b,” vervangen door “zouden blijven”. Voorts
wordt “zouden zijn verricht” vervangen door: zouden zijn verricht en
bij die publiekrechtelijke rechtspersoon of dat privaatrechtelijke
overheidslichaam sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in
onderdeel b.

D

Artikel 8g, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking:

a. voordelen uit als academisch ziekenhuis verrichte activiteiten als
bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel a;

b. voordelen uit activiteiten als bedoeld in artikel 6b, eerste lid,
onderdeel b.

E

In het opschrift van afdeling 2.7 wordt “en juridische fusie”
vervangen door: , juridische fusie en bestuurlijke herindeling of
herschikking.

F

Na artikel 14b wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 14ba 

1. Indien vermogen van een onderneming van een gemeente, provincie of
waterschap of behorende tot een ministerie (overdragende partij) in het
kader van een bestuurlijke herindeling of herschikking overgaat naar een
andere gemeente of provincie, een ander waterschap of een ander
ministerie (verkrijgende partij), wordt de overdragende partij geacht de
vermogensbestanddelen van de onderneming die in het kader van de
bestuurlijke herindeling of herschikking overgaan ten tijde van die
bestuurlijke herindeling of herschikking te hebben overgedragen aan de
verkrijgende partij.

2. De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in
aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de
overdragende partij en de verkrijgende partij dezelfde bepalingen van
toepassing zijn, noch bij de overdragende partij, indien deze door de
bestuurlijke herindeling of herschikking ophoudt te bestaan, noch bij de
verkrijgende partij aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van
verliezen op de voet van artikel 20, op vermindering ter voorkoming van
dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing
van de innovatiebox, op toepassing van de objectvrijstelling voor
buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de
deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij
buitenlandse ondernemingswinsten en latere heffing is verzekerd. Indien
de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende partij met
betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling
of herschikking is verkregen in de plaats van de overdragende partij.

3. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid,
eerste volzin, kan Onze Minister op een gezamenlijk voor de bestuurlijke
herindeling of herschikking gedaan verzoek van de overdragende en de
verkrijgende partij, onder door hem te stellen voorwaarden, de
inspecteur belast met de aanslagregeling van de overdragende partij
toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten
dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende partij
met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke
herindeling of herschikking is verkregen, voor zover daaraan geen
voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de overdragende partij. De
inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking
waarin de voorwaarden, bedoeld in de eerste volzin, zijn opgenomen.

4. De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, mogen slechts strekken ter
verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke
verschuldigd zou zijn of zou worden indien het derde lid, eerste volzin,
buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld
die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst
van de verkrijgende partij, de toelaatbare reserves, de verrekening van
verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake
van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de
toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de
toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten en
kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische
verkeer van de vermogensbestanddelen waarop het verzoek, bedoeld in het
derde lid, ziet op het tijdstip van de overgang lager is dan de
boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

G

Na artikel 29a wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende: 

HOOFDSTUK VIIA AANVULLENDE DOCUMENTATIEVERPLICHTINGEN VERREKENPRIJZEN

ARTIKEL 29B

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. groep: een eenheid waarin lichamen door bezit, eigendom of
zeggenschap zodanig zijn verbonden dat ze ofwel op grond van de van
toepassing zijnde regels een geconsolideerde jaarrekening moeten opmaken
voor de financiële verslaggeving, ofwel dit zouden moeten doen indien
aandelenbelangen in een van de lichamen worden verhandeld op een
openbare effectenbeurs;

b. multinationale groep: een groep die:

1°. twee of meer lichamen omvat die hun fiscale vestigingsplaats in een
verschillende staat hebben; of 

2o. een lichaam omvat dat fiscaal inwoner is van de ene staat en in een
andere staat aan belasting onderworpen is met betrekking tot voordelen
verkregen uit een onderneming die of het gedeelte van een onderneming
dat wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting in die staat;

c. groepsentiteit:

1°. een lichaam van een multinationale groep dat is opgenomen in de
geconsolideerde jaarrekening van de multinationale groep voor de
financiële verslaggeving, of dat daarin zou worden opgenomen indien
aandelenbelangen in een lichaam van de multinationale groep op een
openbare effectenbeurs worden verhandeld;

2°. een lichaam van een multinationale groep dat enkel op grond van
omvang of materieel belang niet is opgenomen in de geconsolideerde
jaarrekening van de multinationale groep; of

3°. een vaste inrichting van een lichaam van een multinationale groep
als bedoeld onder 1° of 2°, indien het lichaam voor de vaste
inrichting een afzonderlijke jaarrekening opmaakt met het oog op de
financiële verslaggeving, het naleven van regelgeving, het voldoen aan
fiscale verplichtingen of de interne beheerscontrole;

d. rapporterende entiteit: de groepsentiteit die, in de staat waarvan
zij fiscaal inwoner is, gehouden is namens de multinationale groep een
landenrapport in te dienen dat voldoet aan de voorwaarden van artikel
29e, zijnde: 

1o. de uiteindelijkemoederentiteit; 

2o. de surrogaatmoederentiteit; of 

3o. enige andere groepsentiteit als bedoeld in artikel 29c, tweede of
derde lid;

e. uiteindelijkemoederentiteit: een groepsentiteit van een
multinationale groep:

1°. die middellijk of onmiddellijk een belang bezit in een of meer
andere groepsentiteiten van die multinationale groep dat voldoende is om
verplicht te zijn een geconsolideerde jaarrekening op te maken op grond
van de verslagleggingsregels die algemeen van toepassing zijn in de
staat waar de entiteit haar fiscale vestigingsplaats heeft, of om dit
verplicht te zijn indien haar aandelenbelangen in de staat waar ze haar
fiscale vestigingsplaats heeft, worden verhandeld op een openbare
effectenbeurs; en

2°. waarin geen andere groepsentiteit van die multinationale groep
middellijk of onmiddellijk een belang bezit dat aan de voorwaarde,
bedoeld onder 1°, voldoet;

f. surrogaatmoederentiteit: een groepsentiteit van een multinationale
groep die door die multinationale groep wordt aangewezen als enige
plaatsvervanger voor de uiteindelijkemoederentiteit om namens die
multinationale groep het landenrapport, bedoeld in artikel 29e, in te
dienen in de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, indien
aan een of meer van de voorwaarden, bedoeld in artikel 29c, tweede lid,
onderdelen a, b en c, wordt voldaan;

g. verslagjaar: een jaarlijkse verslagleggingsperiode waarover de
uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep haar
jaarrekening opmaakt;

h. geconsolideerde jaarrekening: de jaarrekening van een multinationale
groep waarin de activa, de passiva, de inkomsten, de uitgaven en de
kasstromen van de uiteindelijkemoederentiteit en van de groepsentiteiten
zijn weergegeven als die van een enkele economische entiteit;

i. systematische nalatigheid in relatie tot een staat: het door een
staat die een in werking zijnde overeenkomst met Nederland heeft die
voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten, om andere
redenen dan die welke in overeenstemming zijn met de bepalingen van die
overeenkomst, opschorten van die automatische uitwisseling, dan wel het
anderszins stelselmatig nalaten door die staat om aan Nederland
automatisch de landenrapporten te verstrekken die die staat in zijn
bezit heeft en die multinationale groepen betreffen met groepsentiteiten
in Nederland.

Artikel 29c

1. Een uiteindelijkemoederentiteit die haar fiscale vestigingsplaats in
Nederland heeft, verstrekt de inspecteur binnen twaalf maanden na de
laatste dag van een verslagjaar een landenrapport als bedoeld in artikel
29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar.

2. Een fiscaal in Nederland gevestigde groepsentiteit die niet de
uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep is, verstrekt
de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een
verslagjaar van de multinationale groep waarvan ze een groepsentiteit
is, een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op
dat verslagjaar, indien:

a. de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep niet
verplicht is een landenrapport in te dienen in de staat waarvan zij
fiscaal inwoner is;

b. uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar met de
staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is wel een
overeenkomst van kracht is die voorziet in de uitwisseling van
inlichtingen, waaronder de automatische uitwisseling van inlichtingen,
maar er geen in werking zijnde overeenkomst tussen de bevoegde
autoriteiten van die staat en Nederland is die voorziet in de
automatische uitwisseling van landenrapporten; of

c. de inspecteur de groepsentiteit heeft bericht dat er sprake is van
een systematische nalatigheid van de staat waarvan de
uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is. 

3. Indien meerdere groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep
fiscaal inwoner zijn van Nederland en aan een of meer van de
voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt
voldaan, mag de multinationale groep een van die groepsentiteiten
aanwijzen om uiterlijk binnen twaalf maanden na de laatste dag van het
verslagjaar van de multinationale groep te voldoen aan de verplichting
tot het verstrekken van een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat
betrekking heeft op dat verslagjaar. De aangewezen groepsentiteit
bericht de inspecteur dat de verstrekking van het landenrapport
geschiedt om te voldoen aan de verplichtingen die gelden voor alle
groepsentiteiten van die multinationale groep die fiscaal inwoner van
Nederland zijn.

4. Een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid is niet
verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een
verslagjaar van de multinationale groep waarvan ze een groepsentiteit
is, een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien
die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport
beschikbaar stelt via een surrogaatmoederentiteit die dit rapport
verstrekt aan de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal
inwoner is, mits:

a. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, het
verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e
verplicht;

b. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is,
uiterlijk twaalf maanden na het verslagjaar waarop het landenrapport
betrekking heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland
die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten;

c. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, de
Nederlandse autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een
systematische nalatigheid;

d. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, op
basis van een regeling vergelijkbaar met artikel 29d, eerste lid, door
die groepsentiteit in kennis is gesteld van het feit dat die
groepsentiteit surrogaatmoederentiteit is; en

e. de inspecteur hierover is bericht op basis van artikel 29d, tweede
lid.

5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op
groepsentiteiten van een multinationale groep die in het verslagjaar
onmiddellijk voorafgaande aan het verslagjaar waarop het landenrapport
betrekking zou hebben minder dan € 750.000.000 aan geconsolideerde
groepsopbrengsten heeft behaald.

Artikel 29d

1. Een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner
is van Nederland, bericht de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van
het verslagjaar van die multinationale groep of zij de
uiteindelijkemoederentiteit of de surrogaatmoederentiteit is. 

2. Indien een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal
inwoner is van Nederland noch de uiteindelijkemoederentiteit, noch de
surrogaatmoederentiteit is, bericht deze de inspecteur uiterlijk op de
laatste dag van het verslagjaar van die multinationale groep over de
identiteit en de fiscale vestigingsplaats van de rapporterende entiteit.


Artikel 29e

1. Het landenrapport is een rapport over de multinationale groep met:

a. voor elke staat waarin de multinationale groep actief is, opgestelde
informatie over de omvang van de inkomsten, de winst vóór
winstbelasting, de betaalde winstbelasting, de in de jaarrekening
opgenomen winstbelasting, het gestorte kapitaal, de gecumuleerde winst,
het aantal personeelsleden en de materiële activa andere dan
geldmiddelen of kasequivalenten;

b. een omschrijving van elke groepsentiteit van de multinationale groep
met vermelding van de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner
is, en indien afwijkend, de staat op grond van wiens recht die
groepsentiteit is opgericht, alsmede van de aard van de voornaamste
bedrijfsactiviteit of bedrijfsactiviteiten van die groepsentiteit.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm
en de inhoud van het landenrapport, waaronder regels over de bij het
opmaken van het landenrapport te gebruiken definities en richtlijnen.
Het landenrapport wordt in de Nederlandse of in de Engelse taal
opgesteld.

Artikel 29f

De inspecteur gebruikt het landenrapport voor het beoordelen van
substantiĂ«le verrekenprijsrisico’s en van andere risico’s voor
Nederland die verband houden met uitholling van de belastinggrondslag en
winstverschuivingen, daaronder begrepen het risico van het niet naleven
van de van toepassing zijnde verrekenprijsregels door leden van de
multinationale groep, en, waar nodig, voor het maken van economische en
statistische analyses. Een aanpassing van verrekenprijzen door de
inspecteur wordt niet gebaseerd op het landenrapport.

Artikel 29g

1. Een groepsentiteit die belastingplichtig is in Nederland neemt,
binnen de termijn gesteld voor het indienen van haar aangifte voor de
heffing van vennootschapsbelasting, een groepsdossier en een lokaal
dossier inzake het jaar waarop de aangifte betrekking heeft in haar
administratie op. Het groepsdossier en het lokale dossier worden in de
Nederlandse of in de Engelse taal opgesteld.

2. In het groepsdossier wordt een overzicht gegeven van de onderneming
van de multinationale groep, inclusief de aard van haar
bedrijfsactiviteiten, haar algehele verrekenprijsgedragslijn en haar
wereldwijde allocatie van inkomen en economische activiteiten om
belastingadministraties te ondersteunen bij de beoordeling van de
aanwezigheid van een substantieel verrekenprijsrisico.

3. In het lokale dossier wordt informatie opgenomen die relevant is voor
de verrekenprijsanalyse met betrekking tot transacties tussen een
belastingplichtige en een gelieerde groepsentiteit in een andere staat
en die helpt te onderbouwen dat aan artikel 8b wordt voldaan, alsmede
informatie die een zakelijke winstallocatie aan vaste inrichtingen
onderbouwt. 

4. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt voor
groepsentiteiten van een multinationale groep die, in het verslagjaar
dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarop de aangifte betrekking
heeft, ten minste € 50.000.000 aan geconsolideerde groepsopbrengsten
heeft behaald.

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm
en de inhoud van het groepsdossier en het lokale dossier. 

Artikel 29h

1. Indien het aan opzet of grove schuld van de rapporterende entiteit is
te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 29c, niet, niet
tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit
een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister haar een bestuurlijke boete
van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel
23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen. 

2. In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet
bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de
bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na het einde
van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.

3. Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met
uitzondering van het in artikel 69 van die wet genoemde vereiste dat het
feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die niet voldoet aan
de verplichtingen, bedoeld in artikel 29c.

ARTIKEL IV

In de Wet op de dividendbelasting 1965 komt artikel 3a te luiden: 

Artikel 3a

1. Voor zover de storting op aandelen in een vennootschap bestaat uit
aandelen in een andere vennootschap wordt ten aanzien van alle
aandeelhouders slechts als gestort aangemerkt hetgeen op de
laatstbedoelde aandelen is gestort, verminderd met hetgeen in contanten
is bijbetaald. In afwijking van de eerste volzin wordt, ingeval die
andere vennootschap niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal
aangemerkt de waarde in het economische verkeer van de ingebrachte
aandelen ten tijde van de storting, tenzij deze aandelenruil in
overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van
belastingheffing. 

2. In geval van een overgang onder algemene titel in het kader van een
splitsing van een rechtspersoon wordt ten aanzien van alle
aandeelhouders ten hoogste een evenredig gedeelte van het bedrag van het
op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal
aangemerkt als gestort kapitaal op de door de verkrijgende
rechtspersonen in het kader van de splitsing toegekende aandelen, en
wordt, in geval van een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon
blijft bestaan, het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon
gestorte kapitaal in dezelfde mate verminderd. Indien in het kader van
de splitsing een bijbetaling in contanten plaatsvindt, wordt voor de
toepassing van de eerste volzin het op de aandelen in de splitsende
rechtspersoon gestorte kapitaal verminderd met deze bijbetaling. In
afwijking van de eerste en tweede volzin wordt, ingeval de splitsende
rechtspersoon niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal op de
door de verkrijgende rechtspersoon in het kader van de splitsing
uitgereikte aandelen aangemerkt de waarde in het economische verkeer van
het vermogen dat als gevolg van de splitsing overgaat op de verkrijgende
rechtspersoon voor zover het vermogen niet bestaat uit aandelen in een
in Nederland gevestigde vennootschap, tenzij deze splitsing in
overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van
belastingheffing.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder een evenredig
gedeelte verstaan: een gedeelte dat evenredig is aan de verhouding
tussen de waarde in het economische verkeer ten tijde van de splitsing
van de vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon die
overgaan op de verkrijgende rechtspersoon en de waarde in het
economische verkeer ten tijde van de splitsing van het gehele vermogen
van de splitsende rechtspersoon.

4. Ingeval de splitsende rechtspersoon in Nederland is gevestigd en de
overgang onder algemene titel in het kader van een splitsing in
overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van
belastingheffing, blijft het tweede lid, eerste en tweede volzin, buiten
toepassing en wordt hetgeen bij de splitsing door een aandeelhouder als
zodanig wordt genoten aangemerkt als een uitdeling van winst door de
splitsende rechtspersoon. 

5. In geval van een overgang onder algemene titel in het kader van een
fusie van een rechtspersoon wordt ten aanzien van alle aandeelhouders
ten hoogste het bedrag van het op de aandelen in de verdwijnende
rechtspersoon gestorte kapitaal aangemerkt als gestort kapitaal op de
door de verkrijgende rechtspersonen in het kader van de fusie toegekende
aandelen. Indien in het kader van de fusie een bijbetaling in contanten
plaatsvindt, wordt voor de toepassing van de eerste volzin het op de
aandelen in de verdwijnende rechtspersoon gestorte kapitaal verminderd
met deze bijbetaling. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt,
ingeval de verdwijnende rechtspersoon niet in Nederland is gevestigd,
als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersoon in het
kader van de fusie toegekende aandelen aangemerkt de waarde in het
economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de fusie
overgaat op de verkrijgende rechtspersoon voor zover het vermogen niet
bestaat uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap, tenzij
de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van
belastingheffing.

6. Een aandelenruil, een splitsing en een fusie worden voor de
toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, tenzij het
tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn
gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de
aandelenruil, de splitsing, respectievelijk de fusie, niet plaatsvindt
op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of
rationalisering van de actieve werkzaamheden van de bij de aandelenruil,
de splitsing, respectievelijk de fusie, betrokken rechtspersonen. Bij
een splitsing worden zakelijke overwegingen voorts niet aanwezig geacht
indien de activa die bij de splitsing overgaan op de andere
rechtspersoon hoofdzakelijk, onmiddellijk of middellijk, bestaan uit
beleggingen, liquide middelen daaronder begrepen, of indien hetgeen bij
de splitsende rechtspersoon achterblijft hoofdzakelijk, onmiddellijk of
middellijk, bestaat uit beleggingen, tenzij de beleggingen die overgaan,
respectievelijk achterblijven, geen afzondering van ingehouden winst
representeren.

7. De rechtspersoon die zekerheid wenst omtrent de vraag of een
aandelenruil, een splitsing of een fusie in overwegende mate is gericht
op het ontgaan of het uitstellen van belastingheffing, kan vóór de
aandelenruil, de splitsing, respectievelijk de fusie, een verzoek
indienen bij de inspecteur die daarop bij voor bezwaar vatbare
beschikking beslist.

ARTIKEL V

In de Natuurschoonwet 1928 wordt artikel 1 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt “in Nederland gelegen,”
en wordt “het behoud van het natuurschoon wenselijk is” vervangen
door: het behoud van het natuurschoon wenselijk is, en:

1°. de onroerende zaak in Nederland is gelegen, of 

2°. de onroerende zaak is gelegen in een andere lidstaat van de
Europese Unie of een staat waarmee Nederland een regeling is
overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen en deze
zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed. 

2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. de criteria om aangemerkt te worden als element van het Nederlands
cultureel erfgoed ingeval de onroerende zaak niet in Nederland is
gelegen.

ARTIKEL VI

In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt in artikel 15, eerste
lid, onderdeel h, “en interne reorganisatie” vervangen door: ,
interne reorganisatie en taakoverdracht tussen verenigingen als bedoeld
in artikel 6.33, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of
algemeen nut beogende instellingen.

ARTIKEL VII

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 40, eerste lid, wordt “melding elektronische diensten”
telkens vervangen door: melding telecommunicatiediensten, omroepdiensten
of elektronische diensten.

B

Tabel I wordt als volgt gewijzigd:

1. [Vervallen.]

2. Er wordt een algemene aantekening toegevoegd, luidende:

Algemene aantekening

Tot tabel I behoren niet pootgoed en land- en tuinbouwzaden die kunnen
worden aangewend om planten of vruchtlichamen van schimmels uit voort te
laten komen of te doen komen die voorkomen op lijst I of lijst II
behorende bij de Opiumwet.

ARTIKEL VIII

De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1:3, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel g door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd,
luidende:

h. Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;

i. Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES-eilanden;

j. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk;

k. BES-eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet van 7 juli 2010
tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire en tussen
Sint Maarten en Saba (Stb. 2010, 342), het buiten de territoriale zee
van de BES-eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond
daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale
recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke
rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of
boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten
behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in
dat gebied.

B

In artikel 1:30 wordt in het eerste en vierde lid “De inspecteur is
bevoegd” vervangen door: De inspecteur en de ambtenaren die namens hem
een taak uitoefenen zijn bevoegd.

C

Aan artikel 1:33 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. In afwijking in zoverre van artikel 1:2 verstrekt de inspecteur
kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze
van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de ambtenaar onder
wiens leiding de belastingdienst op de BES-eilanden valt, voor zover
deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij de
wetgeving die geldt op de BES-eilanden en die betrekking heeft op
verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in,
onderscheidenlijk verlaten van de BES-eilanden, of die bij het kiezen
van een douanebestemming op de BES-eilanden van toepassing zijn.

ARTIKEL IX

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 48 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden
niet is gebruikt.

B

In artikel 49, eerste lid, wordt “artikel 48, onderdeel a of b”
vervangen door: artikel 48, onderdeel a, b of g.

ARTIKEL X

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 vervalt.

B

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: alsmede over de nog niet aangevangen
tijdvakken.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met
zesde lid tot het tweede tot en met vijfde lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt “derde lid” vervangen door:
tweede lid.

C

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. Teruggaaf van belasting wordt verleend over het bij aanvang van de
schorsing nog niet verstreken gedeelte van het lopende tijdvak.

2. Artikel 18, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

D

In artikel 64 wordt “artikelen 14, 15 en 16” vervangen door:
artikelen 14 en 15.

E

Artikel 66 komt te luiden:

Artikel 66

1. Teruggaaf van belasting wordt verleend over het lopende tijdvak, voor
zover dit niet is verstreken op het tijdstip waarop de tenaamstelling
van een kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel
62 vervalt. 

2. Artikel 18, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

F

In artikel 83 vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de
aanduiding “1.” voor het eerste lid.

G

In artikel 84a, tiende lid, vervalt: 16,.

ARTIKEL XI

Voor zover de motorrijtuigenbelasting voor 1 juli 2016 over vier
aaneensluitende tijdvakken is betaald blijft de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 van toepassing zoals deze luidde op
30 juni 2016.

ARTIKEL XII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 23 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende: 

3. Een ingevolge de EVOA bij beschikking verleende toestemming tot
overbrenging van afvalstoffen uit Nederland wordt geacht een toestemming
te zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor het totale
gewicht van de afvalstoffen waarop die toestemming betrekking heeft,
tenzij uit de beschikking anders blijkt.

B

Hoofdstuk IV, afdeling 8, vervalt.

C

In artikel 47 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid, een lid
ingevoegd, luidende:

3. Onder levering van aardgas, onderscheidenlijk elektriciteit, wordt
voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen
verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge de Wet op de
omzetbelasting 1968.

D

In artikel 50, vierde lid, wordt “een levering als bedoeld in het
eerste lid” vervangen door: een levering als bedoeld in het eerste lid
of het derde lid, onderdeel a.

E

In artikel 51, eerste lid, wordt “wordt als levering niet
aangemerkt” vervangen door: wordt als verbruik in de zin van artikel
50, derde lid, onderdeel d, niet aangemerkt.

Ea. 

In artikel 56, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt “artikel 47,
zesde lid” vervangen door: artikel 47, zevende lid.

F

In artikel 59a, eerste lid, wordt “€ 0,075 per kWh” vervangen
door: € 0,09 per kWh.

Fa

In artikel 61a wordt “artikel 47, zevende lid, onderdeel b”
vervangen door: artikel 47, achtste lid, onderdeel b.

G

In artikel 64, eerste, derde en vierde lid, wordt “de levering”
vervangen door: de levering of het verbruik.

H

Aan artikel 66 wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Voor de toepassing van dit artikel wordt elektriciteit waarvoor de
belasting wordt geheven ingevolge artikel 50, derde lid, onderdeel b, c
of d, mede aangemerkt als elektriciteit die aan de verbruiker is
geleverd, en wordt de op aangifte ter zake van het verbruik van die
elektriciteit voldane belasting mede in aanmerking genomen als belasting
die aan de verbruiker in rekening is gebracht.

I

Na artikel 70 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 70a

1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en
beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend voor
aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor vaartuigen op
communautaire wateren, met inbegrip van de visserij.

2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor
aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor particuliere
pleziervaartuigen.

3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder een particulier pleziervaartuig verstaan een vaartuig dat
wordt gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of
rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins,
voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere
doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het
verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van
overheidsinstanties.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL XIII

In de Belastingwet BES wordt in artikel 8.133 “de in artikel 8.129
bedoelde verplichting” vervangen door: de verplichtingen, bedoeld in
de artikelen 8.129 en 8.133a, en de daarop berustende bepalingen.

ARTIKEL XIV

De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.57 wordt in het eerste en vierde lid “De inspecteur is
bevoegd” vervangen door: De inspecteur en ambtenaren zijn bevoegd.

B

Aan artikel 2.63 wordt een lid toegevoegd, luidende: 

4. In afwijking in zoverre van artikel 1.2 verstrekt de inspecteur
kosteloos mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze
van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen aan de inspecteur die
bevoegd is in Nederland, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van het bepaalde bij de wetgeving die geldt in Nederland en
die betrekking heeft op verboden of beperkingen die op goederen bij het
binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van het douanegebied van de
Europese Unie dan wel Nederland, of die bij het kiezen van een
douanebestemming in Nederland van toepassing zijn.

ARTIKEL XV

	In de Wet waardering onroerende zaken wordt in artikel 30, zesde lid,
“artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen” vervangen
door: artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL XVI

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 25a vervalt. 

B

Na artikel 25b wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 1A MASSAAL BEZWAAR

Artikel 25c

1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet
en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde, zijn de bepalingen van deze
afdeling van toepassing op bezwaren waarvoor een aanwijzing massaal
bezwaar als bedoeld in het tweede lid is gegeven. 

2. Indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beslissing op een
groot aantal bezwaarschriften de beantwoording van eenzelfde rechtsvraag
van belang is, kan hij een aanwijzing massaal bezwaar geven. De
aanwijzing massaal bezwaar bevat de te beantwoorden rechtsvraag, al dan
niet met accessoire kwesties. Onze Minister zendt een afschrift van de
aanwijzing massaal bezwaar aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 

3. De aanwijzing massaal bezwaar geldt voor bezwaren voor zover deze de
rechtsvraag, bedoeld in het tweede lid, betreffen, mits het
bezwaarschrift is ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag
waarop de collectieve uitspraak, bedoeld in artikel 25d, wordt gedaan,
de indiening tijdig is en nog geen uitspraak op het bezwaarschrift is
gedaan. 

4. De termijn om te beslissen op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal
bezwaar geldt, wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de
dag waarop de collectieve uitspraak, bedoeld in artikel 25d, wordt
gedaan. Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van
toepassing op bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt. 

Artikel 25d

1. Met het oog op beantwoording van de rechtsvraag, bedoeld in artikel
25c, door de bestuursrechter in belastingzaken selecteert de inspecteur
een of meer zaken. 

2. De inspecteur kan met de belanghebbenden in de zaken, bedoeld in het
eerste lid, een vergoeding overeenkomen voor griffierecht en
proceskosten in verband met de beantwoording van de rechtsvraag door de
bestuursrechter in belastingzaken, alsmede voorwaarden waaronder deze
vergoeding wordt betaald. In dat geval zijn de artikelen 8:74 tot en met
8:75a en titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van
toepassing. 

Artikel 25e

1. Binnen zes weken nadat de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, al dan
niet met accessoire kwesties, onherroepelijk is beantwoord, beslist de
inspecteur door middel van Ă©Ă©n collectieve uitspraak op bezwaren
waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt. 

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid kan de inspecteur, indien
de bestuursrechter in belastingzaken de rechtsvraag heeft voorgelegd aan
de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing,
collectief uitspraak doen binnen zes weken nadat die bestuursrechter
heeft beslist.

3. De collectieve uitspraak, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt
bekendgemaakt door gelijktijdige kennisgeving ervan in de Staatscourant
en op de website van de Belastingdienst. Tegen de collectieve uitspraak
kan geen beroep worden ingesteld. 

4. Indien de inspecteur bij de rechterlijke uitspraak, bedoeld in het
eerste of tweede lid, geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld,
vermindert hij de belastingaanslagen en beschikkingen waarop bezwaren
waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt betrekking hadden binnen
zes maanden na de kennisgeving van de collectieve uitspraak. Indien de
bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt betrekking hebben
op ingehouden of op aangifte afgedragen belasting verleent de inspecteur
binnen zes maanden na de kennisgeving van de collectieve uitspraak een
teruggaaf. 

Artikel 25f

1. De inspecteur beslist bij individuele uitspraak: 

a. op andere bezwaren dan bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal
bezwaar, bedoeld in artikel 25c, geldt; 

b. op bezwaren die de rechtsvraag, bedoeld in artikel 25c, betreffen en
niet tijdig zijn ingediend. 

2. Op de individuele uitspraak, bedoeld in het eerste lid, is het bij of
krachtens deze wet en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde onverkort
van toepassing. 

C

In het opschrift van hoofdstuk V, afdeling 2, wordt “Beroep en hoger
beroep” vervangen door: Beroep. 

D

Na artikel 27g wordt een afdeling ingevoegd, luidende: 

AFDELING 2A PREJUDICIËLE VRAGEN AAN DE HOGE RAAD

Artikel 27ga

1. De rechtbank kan in de procedure op verzoek van een partij of
ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag voorleggen ter beantwoording bij
wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag
nodig is om op het beroep te beslissen.

2. Alvorens de Hoge Raad een vraag voor te leggen, stelt de rechtbank
partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om de
Hoge Raad een vraag voor te leggen, alsmede over de inhoud van de voor
te leggen vraag. 

3. De beslissing waarbij de Hoge Raad een vraag wordt voorgelegd,
vermeldt het onderwerp van geschil, de door de rechtbank vastgestelde
feiten en de door partijen ingenomen standpunten.

4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de
Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de zaak
betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge
Raad. 

5. De beslissing om een vraag ter beantwoording aan de Hoge Raad voor te
leggen, schorst de behandeling van de zaak totdat een afschrift van de
beslissing van de Hoge Raad is ontvangen. 

6. Indien in een andere lopende procedure het antwoord op een vraag
rechtstreeks van belang is om in die procedure te beslissen, kan de
rechtbank op verzoek van een partij of ambtshalve de behandeling van de
zaak schorsen totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te
beslissen als bedoeld in de eerste volzin, stelt de rechtbank partijen
in de gelegenheid zich daarover uit te laten. 

Artikel 27gb

In een procedure ter beantwoording van een rechtsvraag bij wijze van
prejudiciële beslissing, treedt bij de Hoge Raad Onze Minister op als
partij in plaats van de inspecteur. 

Artikel 27gc

1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds beslist
overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in de gelegenheid om
binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen
te maken. 

2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een door
de Hoge Raad te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om
schriftelijke opmerkingen als bedoeld in het eerste lid te maken. De
aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen
wijze. 

3. Schriftelijke opmerkingen worden ter griffie van de Hoge Raad
ingediend.

4. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge
Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een
termijn bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door
partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge toelichting heeft
bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen
hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over
hun opmerkingen te worden gehoord. Artikel 29c, eerste, derde en vierde
lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Een schriftelijke toelichting wordt door de partij getekend en ter
griffie van de Hoge Raad ingediend.

6. Nadat de toelichtingen zijn gehouden of ontvangen of, indien deze
niet zijn verzocht, na het verstrijken van de termijn voor het maken van
schriftelijke opmerkingen, stelt de griffier, indien de
procureur-generaal bij de Hoge Raad de wens te kennen heeft gegeven om
te worden gehoord, alle stukken in diens handen. De procureur-generaal
brengt zijn schriftelijke conclusie ter kennis van de Hoge Raad.
Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de
conclusie hun schriftelijk commentaar daarop doen toekomen aan de Hoge
Raad.

7. De uitspraak van de Hoge Raad wordt schriftelijk gedaan. De Hoge Raad
kan de vraag, bedoeld in artikel 27ga, herformuleren. Tenzij de
herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad
partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen
termijn schriftelijke opmerkingen te maken. 

8. De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de vraag, bedoeld in
artikel 27ga, indien hij, gehoord de procureur-generaal, oordeelt dat de
vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële
beslissing leent of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om
beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding
van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel. 

9. Indien het antwoord op de vraag, bedoeld in artikel 27ga, nadat deze
is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure, bedoeld in artikel
27ga, te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt,
de vraag desondanks beantwoorden. 

10. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de
rechtbank die de vraag, bedoeld in artikel 27ga, heeft voorgelegd en aan
partijen. De griffier zendt daarbij aan de rechtbank die de vraag heeft
voorgelegd tevens een afschrift van:

a. de schriftelijke opmerkingen, bedoeld in het derde lid; 

b. de schriftelijke toelichtingen, bedoeld in het vierde lid; 

c. de conclusie van de procureur-generaal, bedoeld in het zesde lid; en 

d. het schriftelijke commentaar, bedoeld in het zesde lid.

Artikel 30 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27gd

Bij de beantwoording van de vraag, bedoeld in artikel 27ga, zijn de
artikelen 8:14 tot en met 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met
8:40a, 8:41a, 8:44, 8:45, 8:60, 8:71 en 8:77 tot en met 8:79 van de
Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, voor zover in
deze afdeling niet anders is bepaald.

Artikel 27ge

Behoudens indien het antwoord op de vraag, bedoeld in artikel 27ga, niet
meer nodig is om op het beroep te beslissen, beslist de rechtbank, nadat
zij partijen de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk over de
uitspraak van de Hoge Raad uit te laten, met inachtneming van deze
uitspraak. 

E

Vóór artikel 27h wordt ingevoegd: 

AFDELING 3 HOGER BEROEP

F

In artikel 27h, tweede lid, wordt “27c tot en met 27g” vervangen
door: 27c tot en met 27ge. 

G

In artikel 64, eerste lid, onderdeel a, wordt “degene aan wie de
belastingaanslag wordt opgelegd,” vervangen door: de
belastingplichtige of de inhoudingsplichtige.

ARTIKEL XVII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. In afwijking in zoverre van artikel 585, onder a, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering kan een dwangbevel of een vonnis strekkend
tot betaling van schadevergoeding aan de ontvanger in verband met
belastingschuld die niet is voldaan, bij rechterlijk vonnis ten uitvoer
worden gelegd door lijfsdwang. 

2. Met betrekking tot een dwangbevel dat is uitgevaardigd aan een
lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan
lijfsdwang worden toegepast ten aanzien van: 

a. de bestuurder of vereffenaar van dat lichaam of, bij ontstentenis,
ten aanzien van de laatst afgetreden of ontslagen bestuurder of
vereffenaar; en 

b. degene die het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft
bepaald als ware hij bestuurder;

tenzij het niet aan hem te wijten is dat de belastingschuld niet is
voldaan. 

3. De artikelen 586 tot en met 600 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de
tenuitvoerlegging door lijfsdwang, bedoeld in het eerste lid. 

4. De gerechtelijke procedure tot toepassing van lijfsdwang wordt
gevoerd voor de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor
is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel of de dagvaarding
strekkend tot betaling van schadevergoeding heeft uitgevaardigd.

B

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Degene die, al dan niet tezamen met zijn
partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn” vervangen door: De
natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met zijn partner en zijn
bloedverwanten in de rechte lijn, of het lichaam dat, al dan niet
tezamen met een of meer verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Een persoon of lichaam is, in afwijking van het eerste lid, niet
aansprakelijk voor de vennootschapsbelasting die is of wordt
verschuldigd in verband met een op het tijdstip van de vervreemding van
de aandelen bij de vennootschap aanwezige egalisatiereserve als bedoeld
in artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting
2001 en de op dat tijdstip bij de vennootschap aanwezige stille
reserves, voor zover: 

a. deze reserves betrekking hebben op roerende zaken, onroerende zaken
of vermogensrechten; 

b. de zaken en rechten waarop de reserves betrekking hebben ten minste
gedurende zes maanden na de vervreemding van de aandelen in bezit zijn
van de vennootschap; en

c. de persoon of het lichaam bewijst dat het niet aan hem is te wijten
dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen
van de vennootschapsbelasting.

C

Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 67a

1. Ter bevordering van een doelmatige invordering van de uit een
belastingwet voortvloeiende schuld of van een op grond van deze wet of
een belastingwet op te leggen bestuurlijke boete kan de ontvanger
afwijken van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, indien:

a. de belastingschuldige instemt met deze wijze van invorderen, en

b. de invordering niet leidt tot voldoening van een lagere schuld dan de
schuld die voortvloeit uit de belastingwet of tot voldoening van een
lagere bestuurlijke boete dan de op grond van deze wet of de
belastingwet opgelegde bestuurlijke boete.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor
de toepassing van dit artikel.

3. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel k, wordt voor de
toepassing van dit artikel mede verstaan onder belastingschuldige:
degene die zonder toepassing van artikel 64 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen een belastingschuldige als bedoeld in artikel 2, eerste
lid, onderdeel k, zou zijn.

ARTIKEL XVIII

Onze Minister van Financiën zendt binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de
werking in de praktijk van artikel 67a van de Invorderingswet 1990, waar
nodig in samenhang met artikel 64 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.

ARTIKEL XIX

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt “een bloedverwant” vervangen door: een
bloed- of aanverwant.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Een aanverwant van de belanghebbende wordt uitsluitend als aanverwant
als bedoeld in het vijfde lid aangemerkt ingeval de belanghebbende en de
aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de
Belastingdienst/Toeslagen hebben ingediend om niet als partners te
worden aangemerkt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het achtste
lid niet als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, wordt
eveneens niet als partner van de belanghebbende aangemerkt voor de
toepassing van de Wet inkomensbelasting 2001.

B

In het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 4, wordt “Bezwaar en
beroep” vervangen door: Bezwaar, beroep en hoger beroep.

C

Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37a Schorsende werking hoger beroep

De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de
voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het
instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is
ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste
volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig
nemen van een besluit betreft.

ARTIKEL XX

In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen komt artikel 11 te luiden: 

Artikel 11

1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige, de
administratieplichtige of de rapporterende financiële instelling is te
wijten dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 en afdeling 4A en de
op dat artikel en die afdeling berustende bepalingen, niet, niet tijdig,
niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een
vergrijp ter zake waarvan Onze Minister hem, onderscheidenlijk haar, een
bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie,
bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan
opleggen. 

2. Hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
een bestuurlijke boete die op grond van het eerste lid wordt opgelegd. 

3. In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet
bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de
bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren na het einde
van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.

4. Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met
uitzondering van het in artikel 69 van die wet genoemde vereiste dat het
feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die niet voldoet aan
de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 8 en 10 en afdeling 4A en de
op die artikelen en die afdeling berustende bepalingen.

ARTIKEL XXI

In de Wet strategische diensten wordt in artikel 18, tweede lid, “25a,
25b” vervangen door “25b tot en met 25f” en wordt “en 27f”
vervangen door: 27f en 27ga tot en met 27ge.

ARTIKEL XXII

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2,
artikel I, als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel AP wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde en vierde lid wordt “heeft behoord” vervangen door:
heeft behoord, alsmede met het bedrag aan tegoeden van een spaarrekening
eigen woning die en aan waarden van een beleggingsrecht eigen woning die
op grond van artikel 10bis.7 van die wet niet tot het inkomen uit werk
en woning hebben behoord.

2. In het vijfde lid wordt “Indien artikel 10bis.6 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot een levensverzekering”
vervangen door “Indien artikel 10bis.6, vijfde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot een levensverzekering of via
artikel 10bis.7 van die wet met betrekking tot een spaarrekening eigen
woning of een beleggingsrecht eigen woning”. Voorts wordt “deze
verzekering” vervangen door: deze verzekering of van artikel 10bis.7
van die wet op deze spaarrekening of dit beleggingsrecht.

B

Na onderdeel AP wordt, onder verlettering van onderdeel APa tot
onderdeel APb, een onderdeel ingevoegd, luidende:

APa Verzoek gezamenlijk genieten kapitaalverzekering

1. Voor de toepassing van de onderdelen AL, AM, AO en AP wordt, indien
de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner in de zin
van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft of voor de toepassing van
artikel 2.17 van die wet geacht wordt te hebben gehad, op gezamenlijk
verzoek van de belastingplichtige en zijn partner een uitkering uit
kapitaalverzekering bij leven geacht bij de belastingplichtige en zijn
partner voor de helft op te komen.

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan in de aangifte
over het jaar waarin de kapitaalverzekering tot uitkering is gekomen. Op
het verzoek kan niet worden teruggekomen.

ARTIKEL XXIII

Het in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in artikel IV,
onderdeel Y, opgenomen artikel 18e, zesde lid, onderdelen a en b, van de
Wet op de loonbelasting 1964 komt te luiden:

a. het in het eerste lid, onderdeel c, en in artikel 18, tweede lid,
onderdeel a, genoemde aantal deelnemingsjaren;

b. de in het eerste lid, onderdeel b, tweede lid, derde lid en vijfde
lid genoemde leeftijd.

ARTIKEL XXIV

De in artikel XIX, onderdeel A, onder 1 en 2, opgenomen wijzigingen zijn
mede van toepassing op:

a. vóór 1 juli 2015 gegeven toeslagbeschikkingen die op 1 juli 2015
nog niet onherroepelijk waren; en

b. na 30 juni 2015 gegeven toeslagbeschikkingen die betrekking hebben op
berekeningsjaren tot 1 januari 2016.

ARTIKEL XXV

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 december 2014 ingediende
voorstel van wet tot bundeling en aanpassing van regels op het terrein
van cultureel erfgoed (Erfgoedwet) (Kamerstukken 34 109) tot wet is of
wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan
deze wet, wordt in het in artikel I, onderdeel F, van deze wet opgenomen
artikel 6.31, derde lid, onderdeel b, “beschermd monument op grond van
de Monumentenwet 1988” vervangen door: rijksmonument op grond van de
Erfgoedwet.

ARTIKEL XXVI

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 december 2014 ingediende
voorstel van wet tot bundeling en aanpassing van regels op het terrein
van cultureel erfgoed (Erfgoedwet) (Kamerstukken 34 109) tot wet is of
wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan deze wet, komt
artikel 10.10 van die wet te luiden:

Artikel 10.10. Wet inkomstenbelasting 2001

Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt
gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “een van de registers, bedoeld in artikel 6
of artikel 7 van de Monumentenwet 1988” vervangen door: het
rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt “beschermd monument op grond
van de Monumentenwet 1988” vervangen door: rijksmonument op grond van
de Erfgoedwet.

ARTIKEL XXVIA

	In het Belastingplan 2015 komt artikel XV, onderdeel F, onder 3, te
luiden:

	3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 

	n. zuiveringsslib: bezinksel dat overblijft na het biologisch zuiveren
van afvalwater van huishoudens en bedrijven in een
rioolwaterzuiveringsinstallatie.

ARTIKEL XXVIB

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 mei 2015 ingediende voorstel
van wet houdende regels met betrekking tot de productie, het transport,
de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en
gaswet) (Kamerstukken 34 199) tot wet is of wordt verheven en artikel
12.7, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel XII,
onderdeel C, van deze wet, wordt in artikel 12.7, onderdeel A, onder 4,
van die wet “derde lid” vervangen door “vierde lid” en de
aanduiding “3.” voor de tekst vervangen door “4.”. Voorts wordt
in artikel 12.7, onderdeel A, onder 5, van die wet “vijfde lid”
vervangen door: zesde lid.

ARTIKEL XXVII

1. Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum
treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2016, met dien
verstande dat:

a. artikel III, onderdeel G, voor het eerst toepassing vindt met
betrekking tot te rapporteren jaren van multinationale groepen die
aanvangen op of na 1 januari 2016;

b. de artikelen XIII en XX voor het eerst toepassing vinden met
betrekking tot beboetbare en strafbare feiten die zijn begaan op of na 1
januari 2016;

c. artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat
luidde op 31 december 2015, van toepassing blijft op bezwaren die
ingevolge dat artikel vóór 1 januari 2016 zijn aangewezen als massaal
bezwaar;

d. artikel XIX, onderdeel C, eerst toepassing vindt met betrekking tot
uitspraken van de rechtbank of de voorzieningenrechter die zijn gedaan
op of na 1 januari 2016.

2. Artikel I, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 januari 2013.

3. Artikel XII, onderdelen D, E, G en H, werkt terug tot en met 1
januari 2015.

4. Artikel XVII, onderdeel B, werkt terug tot en met 15 september 2015,
15.15 uur.

5. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen X en XI in
werking met ingang van 1 juli 2016.

6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel V in werking op een
bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XXVIII

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2016.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1