[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34275, bijgewerkt t/m nr. 9 (2e NvW d.d. 26 november 2015)

Vaststelling van een algemene kinderbijslagvoorziening voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderbijslagvoorziening BES)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2015D41049, datum: 2015-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2015Z16297:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 9 (2e NvW d.d. 26 november 2015)



	34 275	Vaststelling van een algemene kinderbijslagvoorziening voor de
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet
kinderbijslagvoorziening BES)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om te komen
tot een algemene kinderbijslagvoorziening voor de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Algemene bepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan
onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. openbaar lichaam/openbare lichamen: de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba;

c. SVB: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. 

Artikel 2. Ingezetene

1. Ingezetene in de zin van deze wet is degene die in de openbare
lichamen woont.

2. Waar iemand woont wordt naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld.

Artikel 3. Kind

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.

2. Als eigen kind wordt beschouwd het kind:

a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek BES als zijn moeder wordt aangemerkt;

b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek BES als zijn vader wordt aangemerkt;

c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek BES verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en
opvoeding, tenzij het kind reeds op grond van artikel 199 van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek BES als eigen kind van een andere man wordt
aangemerkt;

d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek
is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate
onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een
familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;

e. van de man die na toepassing van het in de openbare lichamen geldende
internationaal privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke
vaderschapsrelatie staat.

3. Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat duurzaam tot het
huishouden van de rechthebbende behoort en door de rechthebbende wordt
verzorgd.

Artikel 4. Uitvoerder

Onze Minister is belast met de uitvoering van deze wet.

HOOFDSTUK 2. KINDERBIJSLAG BES

Paragraaf 1. Kinderbijslag BES

Artikel 5. Rechthebbende

1. De ingezetene heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht
op kinderbijslag BES voor een kind dat:

a. ingezetene is;

b. jonger is dan 18 jaar; en 

c. tot zijn huishouden behoort.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, behoeft het kind
geen ingezetene te zijn en niet tot het huishouden van de rechthebbende
te behoren, indien het om onderwijsredenen, dan wel in verband met een
ziekte of handicap geen ingezetene is en niet tot het huishouden van de
rechthebbende behoort. Voor de toepassing van dit lid dient het
betreffende kind ten minste vijf jaar ingezetene te zijn geweest. 

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met
betrekking tot het tweede lid, waarbij kan worden bepaald dat in
specifieke gevallen voor een kind met een ziekte of handicap van de
termijn van vijf jaar kan worden afgeweken.

4. Geen recht op kinderbijslag BES bestaat voor de vreemdeling die op
grond van de Wet toelating en uitzetting BES niet rechtmatig in de
openbare lichamen verblijft.

Artikel 6. Samenloop kinderbijslag BES met studiefinanciering BES en
studiefinanciering 2000

1. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze
wet bestaat voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van de maand
recht heeft op studiefinanciering BES op grond van de Wet
studiefinanciering BES.

2. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze
wet bestaat voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van de maand
recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering
2000. 

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een reisvoorziening voor
de deelnemer, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, van de
Wet studiefinanciering 2000, niet beschouwd als studiefinanciering in de
zin van die wet.

Artikel 7. Samenloop kinderbijslag BES en kinderbijslagregelingen die
naar aard en strekking overeenkomen met de kinderbijslag BES

1. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze
wet bestaat voor de persoon die kinderbijslag op grond van de Algemene
Kinderbijslagwet of een vergelijkbare tegemoetkoming in de kosten van
kinderen van een andere mogendheid ontvangt.

2. Geen recht op kinderbijslag BES overeenkomstig de bepalingen van deze
wet bestaat voor een kalendermaand voor het kind waarvoor, voor die
kalendermaand, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet
of een vergelijkbare tegemoetkoming in de kosten van kinderen van een
andere mogendheid wordt ontvangen.

Artikel 8. Peildatum 

Recht op kinderbijslag BES over een kalendermaand heeft de rechthebbende
die op de eerste dag van die kalendermaand voldoet aan de voorwaarden
voor het recht op kinderbijslag BES. 

Artikel 9. Kinderbijslagbedrag BES

Het kinderbijslagbedrag BES bedraagt over een kalendermaand:

a. USD 38 per kind, indien rechthebbende ingezetene is van het openbaar
lichaam Bonaire;

b. USD 38 per kind, indien rechthebbende ingezetene is van het openbaar
lichaam Sint Eustatius;

c. USD 38 per kind, indien rechthebbende ingezetene is van het openbaar
lichaam Saba. 

Artikel 10. Wijziging kinderbijslagbedrag BES

1. Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek
vastgestelde consumentenprijsindexcijfers voor de openbare lichamen
blijkt, dat het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het lopende
jaar, vergeleken met het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van
het voorafgaande jaar is gestegen of gedaald, stelt Onze Minister
bedragen vast, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de
plaats treden van de in artikel 9 genoemde bedragen. Onze Minister
bepaalt welke consumentenprijsindexcijfers voor de toepassing van de
eerste zin worden gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor
de onderscheiden openbare lichamen verschillend zijn.

2. Indien er naar het oordeel van Onze Minister bijzondere
omstandigheden zijn, kunnen de bedragen, bedoeld in het eerste lid, bij
ministeriële regeling met ingang van een bij die regeling aan te geven
datum worden verhoogd. Onze Minister kan het bestuurscollege van het
betrokken openbaar lichaam in dat verband om advies vragen.

3. Indien een wijziging als bedoeld in het tweede lid samenvalt met een
herziening als bedoeld in het eerste lid, wordt het bedrag voorafgaande
aan de wijziging herzien en geschiedt de wijziging bij de in het tweede
lid bedoelde ministeriële regeling.

4. Onze Minister kan de bedragen, genoemd in artikel 9, eenmalig
aanpassen na de datum van inwerkingtreding van dat artikel.

5. Het vierde en dit lid vervallen zes maanden na de inwerkingtreding
van artikel 9.

Paragraaf 2. Het geldend maken van het recht op kinderbijslag BES

Artikel 11. Geldend maken van het recht op kinderbijslag BES

1. Onze Minister stelt op aanvraag vast of er recht op kinderbijslag BES
bestaat.

2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister
beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

3. Het recht op kinderbijslag BES kan niet vroeger ingaan dan een jaar
voorafgaand aan de eerste dag van de kalendermaand tijdens welk de
aanvraag om kinderbijslag BES werd ingediend. 

4. In afwijking van het eerste lid, is Onze Minister bevoegd de
kinderbijslag BES ambtshalve toe te kennen.

5. In afwijking van het derde lid ontstaat het recht op kinderbijslag
BES niet voor de inwerkingtreding van dit artikel. 

6. Het vijfde en dit lid vervallen één jaar na inwerkingtreding van
dit artikel. 

Artikel 12. Beslistermijn

1. Een beschikking op grond van deze wet wordt gegeven binnen een
redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. 

2. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer Onze
Minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking
heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in het derde lid is
gedaan.

3. Indien de beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan
worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en
wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 13. Herziening of intrekking besluit

1. Onze Minister kan een besluit tot toekenning en ter zake
kinderbijslag BES herzien dan wel intrekken indien:

a. het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van
artikel 14 of 15 heeft geleid tot het ten onrechte toekennen van
kinderbijslag BES;

b. ten onrechte kinderbijslag BES is toegekend;

c. het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van
artikel 14 of 15 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog
recht op kinderbijslag BES bestaat.

2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan Onze Minister
besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening dan wel intrekking als
bedoeld in het eerste lid af te zien.

Artikel 14. Informatieplicht

1. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen
voor kinderbijslag BES, is verplicht aan Onze Minister op zijn verzoek
of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te
delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij
van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag BES of op het
geldend maken van het recht op kinderbijslag BES, dat wordt betaald. 

2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien het
kind voor wie kinderbijslag BES wordt uitbetaald, recht heeft op
studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering BES.

Artikel 15. Controlevoorschriften

1. Bij ministeriële regeling kunnen controlevoorschriften worden
vastgesteld. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk
is voor een juiste uitvoering van deze wet.

2. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen
voor kinderbijslag BES, is verplicht de voorschriften op te volgen en
anderszins aan Onze Minister desgevraagd de medewerking te verlenen die
redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

3. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen
voor kinderbijslag BES, onthoudt zich van zeer ernstige misdragingen
jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties
tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

Artikel 16. Weigering kinderbijslag BES

Onze Minister is bevoegd de kinderbijslag BES tijdelijk of blijvend,
geheel of gedeeltelijk te weigeren, indien de rechthebbende de
verplichtingen, bedoeld in de artikelen 14 en 15, niet of niet
behoorlijk is nagekomen. Van de weigering wordt afgezien indien elke
vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Bij algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de weigering.

Paragraaf 3. Betaling kinderbijslag BES

Artikel 17. Betaling kinderbijslag BES

1. De kinderbijslag BES wordt betaalbaar gesteld door Onze Minister. De
betaling geschiedt per kalendermaand. Onze Minister betaalt zo spoedig
mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na het tijdstip waarop recht
op kinderbijslag BES wordt vastgesteld. De betaling is geschied, indien
de ontvanger de betaling daadwerkelijk heeft ontvangen.

2. Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over
eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag BES voor eenzelfde kind hebben,
wordt de kinderbijslag BES uitbetaald aan degene van hen die zij
gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.

3. Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede
lid bepaalt Onze Minister aan welke persoon de kinderbijslag BES wordt
uitbetaald.

4. Indien twee personen recht hebben op kinderbijslag BES voor eenzelfde
kind en dit kind niet tot het huishouden behoort van de twee personen,
wordt enkel het recht van de persoon tot wiens huishouden het kind als
laatste behoorde uitbetaald.

5. In afwijking van het eerste lid betaalt Onze Minister voor de
aanvragen die zijn ontvangen binnen vier maanden na inwerkingtreding van
dit artikel uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop recht
op kinderbijslag BES wordt vastgesteld. Dit lid vervalt een jaar na de
datum van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 18. Schorsing betaling

1. Onze Minister schort de betaling van de kinderbijslag BES op of
schorst de betaling, indien hij op grond van duidelijke aanwijzingen van
oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:

a. het recht op kinderbijslag BES niet of niet meer bestaat; of

b. de rechthebbende een verplichting die hem of haar op grond van de
artikelen 14 en 15 is opgelegd, niet is nagekomen.

2. Onze Minister schort de betaling van de kinderbijslag BES op, indien
blijkt dat het door de rechthebbende verstrekte adres van hemzelf of van
zijn kind afwijkt van het adres waaronder de rechthebbende of het kind
in een basisadministratie als bedoeld in artikel 2, van de Wet
basisadministraties persoonsgegevens BES staat ingeschreven.

3. Geen opschorting vindt plaats:

a. indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het
recht op kinderbijslag BES;

b. indien de rechthebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt
kan worden gemaakt.

4. Voordat Onze Minister overgaat tot opschorting van de betaling, geeft
hij de rechthebbende de gelegenheid zijn zienswijze bekend te maken voor
zover:

a. de beschikking steunt op gegevens over feiten die de rechthebbende
betreffen, en

b. die gegevens niet door de rechthebbende zelf zijn verstrekt.

5. Onze Minister doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de
rechthebbende.

6. De opschorting wordt beëindigd zodra het Onze Minister gebleken is
dat de afwijking niet meer bestaat.

Artikel 19. Geen betaling 

De kinderbijslag BES die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd
binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer
betaald. Onze Minister kan de eerste volzin buiten toepassing laten of
daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de
rechthebbende zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 

Artikel 20. Eigenschappen kinderbijslag BES

1. De kinderbijslag BES is:

a. onvervreemdbaar;

b. niet vatbaar voor verpanding of belening;

c. behoudens voor zover dit dient tot verhaal van een uitkering tot
levensonderhoud van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd
betaalde kinderbijslag BES als bedoeld in artikel 21, niet vatbaar voor
executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge
faillissement.

2. Volmacht tot ontvangst van kinderbijslag BES, onder welke vorm of
welke benaming ook door de rechthebbende verleend, is steeds
herroepelijk.

3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Artikel 21. Terugvordering kinderbijslag BES

1. Onze Minister is bevoegd de ten onrechte uitbetaalde kinderbijslag
BES terug te vorderen van diegene aan wie de kinderbijslag BES is
betaald, indien:

a. het ten onrechte uitbetalen het gevolg is van het niet verstrekken
van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste inlichtingen;

b. Onze Minister anderszins foutief of ten onrechte kinderbijslag BES
heeft uitbetaald.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 22. Voorrecht vordering

Een vordering van Onze Minister als bedoeld in artikel 21 is bevoorrecht
en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek
3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

HOOFDSTUK 3. BESTUURLIJKE BOETE EN GEGEVENSDELING

Artikel 23. Bestuurlijke boete

1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
rechthebbende, dan wel degene die in aanmerking wenst te komen voor
kinderbijslag BES, van de verplichting, bedoeld in artikel 14.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 14, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan kinderbijslag BES is verleend.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de rechthebbende, dan
wel degene die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES, van
de verplichting, bedoeld in artikel 14, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van
ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 27,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld
worden over de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete, alsmede de
verrekening van deze bestuurlijke boete.

Artikel 24. Gegevensdeling

1. Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van deze wet, worden aan Onze Minister kosteloos verstrekt
door:

a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor zover het
betreft de studiefinanciering BES en de studiefinanciering op grond van
de Wet studiefinanciering 2000;

b. de SVB, voor zover het betreft de toepassing van de Algemene
Kinderbijslagwet.

2. De gegevens of inlichtingen worden geleverd binnen een daartoe
gestelde termijn.

HOOFDSTUK 4. FINANCIERING

Artikel 25. Te besteden middelen

De op grond van deze wet uit te keren bedragen aan kinderbijslag BES en
de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van
het Rijk.

HOOFDSTUK 4a. TOEZICHT

Artikel 24a. Toezicht 

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de daartoe bij regeling van Onze Minister aangewezen
functionarissen belast.

	2. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met
uitzondering van de artikelen 5:18 en 5:19.

HOOFDSTUK 5. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 26. Wijziging van de Belastingwet BES

Artikel 8.10, tweede lid, onderdeel c, van de Belastingwet BES komt te
luiden:

c. de belastingvrije som, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet
inkomstenbelasting BES ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
verleend.

Artikel 27. Wijziging van de Wet inkomstenbelasting BES

De Wet inkomstenbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:

0A

In artikel 8 wordt na onderdeel k een onderdeel ingevoegd, luidende:

l. uitkeringen op grond van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;.

A

In artikel 12, eerste lid, wordt “artikel 24, tweede, derde en vierde
lid” vervangen door: artikel 24, tweede en derde lid.

Aa

	In artikel 24, derde lid, wordt “USD 1.522” vervangen door “USD
761” en wordt “USD 3.044” vervangen door: USD 1.522. 

B

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt na “de
belastingvrije som” ingevoegd: , en.

2. Het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, vervalt.

3. In het eerste lid, onderdeel a, wordt 4° vernummerd tot 3°.

4. Het derde en vijfde lid vervallen onder vernummering van het vierde
lid tot derde lid en het zesde en zevende lid tot vierde en vijfde lid.

Artikel 27a. Wijziging van de Wet inkomstenbelasting BES

	Indien artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES bij het begin van
het kalenderjaar 2016 wordt toegepast, worden, met overeenkomstige
toepassing van dat artikel, de in artikel 27, onderdeel Aa, opgenomen
bedragen eerst bij ministeriële regeling vervangen door andere
bedragen.

Artikel 28. Wijziging van de Wet loonbelasting BES

In artikel 8, tweede lid, van de Wet loonbelasting BES wordt “de
belastingvrije som, de kindertoeslag en de ouderentoeslag” vervangen
door: de belastingvrije som en de ouderentoeslag.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Inwerkingtreding

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen
terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor
de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden
vastgesteld.

2. In het in het eerste lid bedoelde besluit wordt zo nodig toepassing
gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

Artikel 30. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kinderbijslagvoorziening BES.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1