Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling BZK 2016
Brief regering
Nummer: 2015D44541, datum: 2015-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2015Z21878:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2015-11-18 15:30: Begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (34 300-VII) Voortzetting (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2015-11-26 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2015-12-02 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (HVII) heeft uw Kamer vragen gesteld. Met name om tijdswinst voor het debat te boeken doe ik de antwoorden op deze vragen schriftelijk toekomen. Op een aantal vragen zal ik tijdens mijn eerste termijn van het debat nader mondeling ingaan.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
dr. R.H.A. Plasterk
Vragen van het lid Raak, A.A.G.M. van (SP)
Vraag:
Kunnen mensen met een publieke functie altijd bescherming krijgen?
Antwoord:
Ja, iedereen met een publieke functie kan bescherming krijgen in het
geval van serieuze bedreiging. In het geval een bedreiging ernstige
vormen aanneemt, treedt het Stelsel Bewaken en Beveiligen in
werking.
Uitgangspunt van het stelsel is dat de verantwoordelijkheid voor het
nemen van veiligheidsmaatregelen voor politieke ambtsdragers bij het
lokaal bevoegd gezag ligt. Dat levert in een aantal situaties problemen
op voor het lokaal bestuur. Op 9 november jl. heb ik in een gesprek met
de VNG en de beroepsverenigingen (NGB, WHV en Raadslid.Nu) en diezelfde
dag bij brief aan uw Kamer toegezegd een aanvullende financiële
voorziening te treffen voor de veiligheid van bestuurders en
volksvertegenwoordigers in het geval van acute dreiging die om
aanvullende beveiligingsmaatregelen vraagt. In het AO Veilige Publieke
Taak heb ik toegezegd uw Kamer over de uitwerking spoedig nader te
informeren.
Vraag:
Is de minister bereid een lijst met salafistische organisaties te geven
die haat prediken dan wel betrokken zijn bij aanslagen?
Antwoord:
Ik verwijs u graag naar de brief ‘Grondrechten in een Pluriforme
Samenleving (29614, nr. 38), die ik samen met de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en Justitie naar
aanleiding van het door de AIVD en NCTV uitgebrachte rapport genaamd
"Salafisme in Nederland. Diversiteit en dynamiek" aan uw Kamer heb
aangeboden. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de problematiek die
kleeft aan het salafisme. Ten aanzien van het uitbrengen van een lijst
met salafistische organisaties, die voorkomen in het onderzoek van de
dienst, kan ik u melden dat de AIVD hierover in het openbaar geen
uitspraken kan doen.
Vraag:
Hoe verklaart de minister de toename van maffiose praktijken die het
gezag van het bestuur ondermijnen? Wordt van elk bedreiging aangifte
gedaan en worden deze allen opgepakt?
Antwoord:
Voor nadere toelichting en informatie over de aanpak van ondermijning
van lokaal bestuur verwijs ik uw Kamer naar de brief van 6 november jl.
van de minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf (Vergaderjaar
2015-2016, Kamerstuk 29911 nr. 120). Het doen van aangifte van
intimidatie en bedreiging is een verantwoordelijkheid van de betrokkene
zelf, maar ik benadruk richting politieke ambtsdragers dat het doen van
aangifte van belang is omdat daarmee een adequate reactie richting de
dader kan volgen (strafrechtelijk of anderszins) en waar nodig
beveiliging of nazorg voor de betrokkene. Aangifte is ook van belang
omdat politieke ambtsdragers een voorbeeldfunctie hebben richting hun
collega’s, ambtenaren en de burgers. Met politie en openbaar ministerie
zijn Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) gemaakt, die een uniforme
aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen functionarissen met
een publieke taak beogen. De ELA zijn opsporings- en
vervolgingsafspraken over onder andere prioritaire afhandeling en
verhoogde strafeis. Bedreiging en intimidatie van politieke ambtsdragers
is onaanvaardbaar en wordt serieus aangepakt.
Vraag:
Zorgt de minister dat er voldoende middelen voor het referendum zijn? En
hoe zal u de uitkomst van het referendum wegen?
Antwoord:
Ik vind het van belang dat het referendum zorgvuldig wordt voorbereid en
goed wordt uitgevoerd. Tegelijk hecht ik eraan dat het kostenefficiënt
wordt uitgevoerd. Dat belang is des te groter, nu niet is te voorspellen
hoe vaak er een referendum zal worden gehouden.
Het kabinet stelt €20 miljoen ter beschikking aan gemeenten voor het
organiseren en uitvoeren van het referendum. Ik ben met de VNG hierover
in overleg. De VNG en ik delen de wens dat het referendum op een goede
manier wordt georganiseerd. We streven er naar dat dit zo spoedig
mogelijk leidt tot overeenstemming over hoe tegen het kostenvraagstuk
wordt aangekeken.
Aanvullend zou het, zoals ik in mijn brief van 17 november over de
kosten van het referendum heb geschreven, naar mijn oordeel niet op
voorhand bezwaarlijk zijn als gemeenten – uiteraard gelet op de genoemde
randvoorwaarden – minder stemlokalen inrichten dan voor reguliere
verkiezingen gebruikelijk is, net zoals veel gemeenten nu ook al doen
bij bijvoorbeeld Europese Parlementsverkiezingen. Aanknopingspunt
daarvoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat gemeenten bij reguliere
verkiezingen vaak meerdere stemlokalen in eenzelfde gebouw inrichten.
Indien in zo’n locatie voor één stembureau zou worden gekozen, dan
blijven er voldoende stemlokalen in de buurt.
Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak zal het kabinet, op grond
van de Wet raadgevend referendum, een wetsvoorstel tot intrekking, dan
wel tot inwerkingtreding, van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig
maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of
verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een
dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en
daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht
daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat
over dit onderwerp zal worden gevoerd. Dit is tevens door de minister
van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister-president en de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geantwoord op Kamervragen
van de leden Verhoeven (D66) en Omtzigt (CDA) van 19 oktober 2015
(Handelingen (aanhangsel), 2015-2016, 425). Het laatste woord is hoe dan
ook aan het parlement.
Vraag:
Hoe gaat de minister het lokaal bestuur helpen om inwoners van gemeenten
inspraak te bieden bij de opvang van asielzoekers?
Antwoord:
Het kabinet is zich ervan bewust dat de vluchtelingenproblematiek bij
uitstek op lokaal niveau tot uiting komt. Ik heb inmiddels een vliegende
brigade ingesteld van deskundigen die lokale bestuurders kunnen
ondersteunen bij het organiseren van bijeenkomsten/inspraakavonden met
burgers, het omgaan met bedreiging van politieke ambtsdragers en het
omgaan met incidenten. Gemeenten maken veel gebruik van deze
ondersteuning.
Vraag:
Hoe wil de minister van BZK preventief deradicalisering van
teruggekeerde jihadisten gaan organiseren?
Antwoord:
Het beleid van het kabinet op het gebied van deradicalisering is
vastgelegd in het Actieprogramma Integrale Aanpak
Jihadisme. Deradicaliseringsbeleid valt onder de verantwoordelijkheid
van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Aanstaande
donderdag vindt een debat plaats met de minister-president, de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en
Justitie naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs. Deze vraag kan
in dat debat aan de orde komen.
Vraag:
Hoe gaat u er voor zorgen dat volgend jaar alle ministeries voldoen aan
de Roemernorm?
Antwoord:
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft een coördinerende
bevoegdheid voor de personeelsvoorziening bij het rijk. Dit betreft ook
de inhuur van externe personele capaciteit.
Er geldt een uitgavennorm voor externe inhuur van maximaal 10% van de
totale personele uitgaven. Dit is geen absolute norm, doch een norm met
het karakter van “comply-or-explain”. Bij overschrijding van de norm
dienen de ministeries dit in het eigen jaarverslag toe te lichten. Het
is dan aan de Tweede Kamer te oordelen over de hoogte van de
uitgaven.
De minister voor Wonen en Rijksdienst informeert de Tweede Kamer over de
omvang van de externe inhuur in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk
die elk jaar in mei aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Rijksbreed
maken de uitgaven externe inhuur in 2014 9,7% uit van de totale
personele uitgaven, waarmee het rijk als totaal nog onder de
uitgavennorm van 10% blijft.
Vraag:
Welke maatregelen gaat u treffen om het percentage externe inhuur op uw
ministerie te verminderen?
Antwoord:
Bij BZK realiseert het kerndepartement ruim onder de 10%-norm
«comply-or-explain» voor inhuur van externen (5,6% in 2014). Dit is
echter niet het geval bij de rijksbreed opererende agentschappen van BZK
(SSO’s, 31,4% in 2014). Bij deze SSO’s vindt inhuur veelal plaats ten
behoeve van en in opdracht van andere ministeries. Voor dergelijke
externe opdrachten geldt dat uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik
gemaakt wordt van externe inhuur vanwege het tijdelijke karakter van de
opdrachten en/of de gevraagde specifieke kennis en expertise. Ook zijn
de meeste van de rijksbreed opererende agentschappen nog in opbouw.
Werkzaamheden die voorheen door ministeries zelf werden uitgevoerd,
worden overgeheveld naar de SSO’s. In dit ontwikkelingsproces is extra
inhuur benodigd van specifieke expertise van tijdelijk karakter. Pas na
enige jaren kunnen de beoogde schaalvoordelen worden geïncasseerd. Een
transitie naar verambtelijking wordt gestart zodra de dienstverlening
stabiel genoeg is. Dat verschilt per SSO.
Voor mij staat voorop dat inhuur van externen, in het kader van
efficiënte bedrijfsvoering, tot het absoluut noodzakelijke wordt
beperkt. Mijn ministerie blijft daarop sturen en werkt aan een
meerjarige aanpak om toe te werken naar een daling van externe inhuur
bij de SSO’s. Daarbij kan gedacht worden aan verambtelijking van taken
die zich tot structurele werkzaamheden ontwikkelen en inzet van
arbeidsmarkt toeslagen bij specifieke functies waar schaarste van is op
de arbeidsmarkt. Ik teken daarbij nogmaals aan dat verambtelijking van
specifieke kennis, bijvoorbeeld op het gebied van ICT, moeilijk blijft
vanwege de schaarste binnen de arbeidsmarkt voor
ICT-professionals.
Vraag:
Kan de minister verzekeren dat de veiligheidsdiensten optimaal
samenwerken?
Antwoord:
De nationale samenwerking op het gebied van contra-terrorisme is belegd
bij de CT-infobox. Een groot aantal diensten zoals de politie, IND en de
MIVD werken hierin intensief samen om informatie op persoonsniveau uit
te wisselen.
Daarnaast is er intensieve samenwerking met de NCTV en de politie via de
Regionale Inlichtingendiensten. Indien mogelijk deelt de AIVD informatie
middels ambtsberichten die andere organisaties zoals de IND,
burgemeesters of het OM in staat stellen maatregelen te nemen. Het
besluit om de AIVD en de MIVD gezamenlijk te huisvesten laat treffend
zien hoe intensief de samenwerking met de MIVD is en zal worden.
De internationale samenwerking tussen de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten is goed. Zoals ik uw Kamer ook tijdens het AO
IVD-aangelegenheden van 2 september jl. heb toegezegd, span ik mij in om
deze samenwerking nog verder te optimaliseren. Ik kan u hierover het
volgende mededelen:
De AIVD heeft een zeer actieve rol in de Counter Terrorism Group (CTG).
De CTG is een informeel samenwerkingsverband van inlichtingen- en
veiligheidsdiensten van de Europese lidstaten, Noorwegen en Zwitserland.
De CTG is continu op zoek naar mogelijkheden om de onderlinge
samenwerking en informatie-uitwisseling verder te verbeteren, te
verbreden en te verdiepen. Vanzelfsprekend hebben de diensten, met name
die van de door uitreizigers naar Syrië en Irak meest getroffen
EU-lidstaten, in de afgelopen jaren al een flinke extra inspanning
gepleegd op de zogeheten "Foreign Terrorist Fighters" (FTF). Er worden
gezamenlijke lijsten van FTF's bijgehouden. De AIVD heeft hierin een
initiërende rol gespeeld in 2013.
In lijn met de motie van het lid Recourt c.s. (30977 nr. 312 van 29
september 2015) spant de regering zich daarom in om de
gegevensuitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten verder
te optimaliseren. De CTG werkt momenteel bijvoorbeeld aan de
ontwikkeling van een gemeenschappelijke standaard zodat het voor alle
diensten duidelijk is welke dreiging uitgaat van personen die op lijsten
zijn geplaatst. De AIVD zet zich actief in om de bestaande samenwerking
en uitwisseling van operationele gegevens in CTG-verband te intensiveren
en heeft dit als prioriteit benoemd voor het voorzitterschap van de CTG
in de eerste helft van 2016.
Vraag:
Bent u bereid om de opschalingskorting voor gemeenten in te
trekken?
Antwoord:
Over de opschalingskorting heb ik al eerder, in antwoord op
schriftelijke vragen bij de begroting, aangegeven dat dit is
vastgelegd in het regeerakkoord. In deze kabinetsperiode zal geen
voorstel worden gedaan om deze korting terug te draaien.
Vragen van het lid Veldman, H. (VVD)
Vraag:
Is de informatie-uitwisseling tussen inlichtingendiensten in binnen- en
buitenland al verbeterd? Wat is de stand van zaken? Wat is er al
veranderd?
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Van Raak inzake de samenwerking
door de AIVD.
Vraag:
Is de minister bereid de schommelingen in het Gemeentefonds te
bestuderen en te bezien of dit beter beheersbaar te maken is?
Antwoord:
Zoals ik u heb geïnformeerd in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds
een interbestuurlijke werkgroep gestart die de trap-op/trap-af
systematiek zal evalueren. De werkgroep zal tevens de stabiliteit van de
systematiek en achterliggende factoren die de stabiliteit beïnvloeden
bestuderen. Ook zal de werkgroep alternatieve varianten ontwikkelen voor
de trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het
criterium stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en
evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar 2016 zijn bevindingen
aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren.
Vraag:
Wil de minister met een herziening van de grondslagen van het gemeente-
en provinciefonds aan de slag gaan?
Antwoord:
Op dit moment vinden verkennende gesprekken plaats met verschillende
stakeholders en deskundigen over een mogelijke herziening. Ik wacht de
uitkomsten van deze gesprekken af. Overigens zal een dergelijke
herziening tot nieuwe schommelingen leiden.
Vraag:
Wat is de stand van zaken rondom de Studiegroep Openbaar Bestuur? Mogen
we de resultaten van de studiegroep misschien eerder dan de zomer van
2016 verwachten?
Antwoord:
De Studiegroep Openbaar Bestuur werkt op dit moment, op basis van een
uitgebreide analyse en diverse gesprekken, aan de uitwerking van het
rapport. Ik kan u toezeggen dat het rapport van de Studiegroep Openbaar
Bestuur voor het meireces 2016 aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Vraag:
De heer Van Oosten heeft bij de begrotingsbehandeling vorig jaar de
suggestie gedaan om het initiatief tot herinrichting van het
middenbestuur bij de provincies neer te leggen. De minister van BZK
heeft aangegeven deze suggesties mee te nemen in bestuurlijke
overleggen. Wat is er uit deze overleggen gekomen? Zijn er
vervolgstappen gezet?
Antwoord:
Het verzoek van de heer Van Oosten heb ik overgebracht aan de voorzitter
van het IPO. Tot op heden heeft dit niet geleid tot provinciale
initiatieven.
Vraag:
Hoe staat het met het door gemeenten omgaan met privacy? Kan de minister
aangeven: - of de diverse garanties die gevraagd zijn ook door gemeenten
in uitvoering genomen zijn? - of er knelpunten zijn dan wel te
verwachten? - Welke acties er zijn verricht? Van privacy impact
assessments tot versterking van de positie voor de zorg gebruiker? -
kortom, gaat het volgens de minister goed of is hij bezig met
aanvullende acties?
Antwoord:
Veel gemeenten zijn op dit moment bezig met het vormgeven van
privacybeleid en wat nog belangrijker is met het goed inregelen daarvan
in de praktijk van het sociaal domein. Ik zie dat de bewustwording ten
aanzien van privacy enorm is toegenomen gedurende het afgelopen jaar. Er
worden bij gemeenten steeds meer audits en privacyimpactassessments
uitgevoerd. Ik zie in technische zin geen knelpunten. Nog niet alle
gemeenten zijn daarin al even ver. Dat blijkt ook uit de vragen naar
informatie en ondersteuning, et cetera die gemeenten stellen.
BZK heeft in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie
en de VNG het afgelopen jaar een richtlijn ontwikkeld en er zijn
allerlei instrumenten beschikbaar gesteld om gemeenten te ondersteunen
bij het goed inrichten van de privacy. Naast de privacyimpactassessments
worden masterclasses privacygegevens voor beleidsmedewerkers, juristen
en medewerkers van wijkteams en jeugdteams georganiseerd. Deze worden
druk bezocht. Er worden tenslotte workshops gegeven door het hele land.
Gemeenten zijn op de goede weg, maar het vraagt nog wel de nodige
aandacht.
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen de opvang die nodig is voor de
asielzoekers en vluchtelingen? Wat doet de minister na zijn brief aan de
provincies met een verzoek voor grootschalige opvang, nu hij daar geen
positieve reactie op heeft gehad?
Antwoord:
Ik ben, samen met de staatssecretaris van VenJ, volop in gesprek met
gemeenten en provincies om de opvang goed vorm te geven. Vorige week heb
ik nog samen met de staatsecretaris gesproken met de Commissarissen van
de Koning en aanstaande donderdag spreek ik (samen met een aantal
collega bewindspersonen) wederom met de gemeenten. Kern van deze
gesprekken is dat we (de verschillende overheden) voor een grote opgave
staan en dat we deze opgaven gezamenlijk oppakken. De bereidheid bij de
provincies en gemeenten om dit gezamenlijk te doen is groot.
Vraag:
Waarom is de nationale open data agenda (Noda) nog niet
beschikbaar?
Antwoord:
In mijn brief ‘Actieve beschikbaarstelling van overheidsinformatie’ van
12 oktober heb ik de activiteiten geschetst die ik samen met de collega
departementen de afgelopen tijd heb ondernomen. De nationale open data
agenda (Noda) is in concept klaar. Ik stem deze momenteel met de andere
departementen af. U krijgt de Noda voor het AO Open data van 8 december
a.s. toegezonden.
Vraag:
Bent u bereid om uw instemming voor het schorsen van de behandeling van
het wetsvoorstel misbruik WOB in te trekken? Zo niet, wat gaat u dan wel
doen in het aanpakken van misbruik bij de wet openbaarheid van
bestuur?
Antwoord:
Ja, ik ben van mening dat het goed zou zijn dat het debat over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in
verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik zou worden
heropend.
Vraag:
Is de minister bereid het wetsvoorstel over de precariobelasting met
spoed op te voeren?
Antwoord:
De vrijstelling kost gemeenten circa €110mln en het probleem is hoe dat
te compenseren. Het kabinet had het voornemen dit mee te nemen in de
verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, maar die heeft (nog)
niet de steun van een meerderheid van beide Kamers. Het kabinet gaat in
het eerstvolgende reguliere Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen
met de VNG in gesprek om te bekijken hoe een vrijstelling van
precariobelasting op de netwerken van nutsbedrijven, buiten een algehele
belastingherziening, alsnog kan worden gerealiseerd. Dit eerstvolgende
reguliere overleg vindt plaats in het voorjaar van 2016. De resultaten
van dit overleg zullen aan uw Kamer worden medegedeeld.
Vraag:
Hoe kijkt u aan tegen het bundelen van financiële middelen voor de
digitale infrastructuur van de overheid?
Antwoord:
Er is vorig jaar een Nationaal Commissaris Digitale Overheid aangesteld.
Hij heeft onder meer als opdracht om een financieringsarrangement voor
de Generieke Digitale Infrastructuur te bewerkstelligen. Hiermee is hij
op dit moment druk doende. Ik zal de suggestie naar hem doorgeleiden en
de Kamer hierover rapporteren.
Vraag:
Wat zijn de geaggregeerde doelen voor de digitale overheid? Hoe en waar
is de controle op de samenhang van al deze projecten binnen het
ministerie belegd? Kan de minister een beleidsdoorlichting op
hoofdlijnen maken over de gehele digitale agenda?
Antwoord:
De doelstelling van het kabinet is: burgers en bedrijven kunnen vanaf
2017 alle zaken met de overheid digitaal regelen. De geaggregeerde
doelen voor deze kabinetsdoelstelling zijn: realiseren van een
volledig digitaal aanbod, verbeteren van de kwaliteit van digitale
diensten, verhogen van het gebruik van digitale diensten, en integreren
van overheidsdienstverlening uit oogpunt van de gebruiker (burger en
bedrijf). Ik heb met alle overheden en uitvoeringsorganisaties een
gezamenlijke implementatieagenda opgesteld die alle partijen nu
uitvoeren. Ten aanzien van Digitaal 2017 heb ik met u afgesproken dat ik
u jaarlijks informeer. Deze voortgangsrapportage komt nog dit jaar naar
u toe. Daarbij voeg ik de uitkomsten van de eerste monitoring van de
GDI.
Wat betreft uw verzoek om een beleidsdoorlichting kan ik u melden voor
het einde van het jaar uw Kamer de beleidsdoorlichting over de
dienstverlenende en innovatieve overheid over de periode 2011-2014 toe
te zenden.
Vraag:
In hoeverre heeft de minister in beeld welke neveneffecten van de
asielinstroom er zullen optreden en kan hij deze delen met de Kamer? Wat
vraagt dit van de samenleving? Zijn gemeenten hierop voorbereid? Vraagt
dit om verdergaande stappen in het versoberen van voorzieningen waar
statushouders gebruik van kunnen maken? Wat hoort de minister voor
geluiden van bestuurders en wat vindt hij hiervan?
Antwoord:
De staatssecretaris van V&J heeft uw Kamer hier reeds per brief over
geïnformeerd. Dat laat onverlet dat de verhoogde asielinstroom gevolgen
heeft voor de maatschappij. Geconstateerd is ook dat het nodig is om
intensiever in gezamenlijkheid met gemeenten te gaan inzetten op een
brede ketenaanpak en op de samenwerking tussen de betrokken partijen
daarbinnen. Ik hoop op korte termijn een set bestuurlijke afspraken te
kunnen maken waardoor het voor elke gemeente en provincie, maar ook voor
de rijkspartijen helder is wie wat doet en wie waar verantwoordelijk
voor is.
Vraag:
Gezien de huidige gebeurtenissen in Parijs: indien er meer geld nodig is
voor de veiligheidsdiensten, komt dat er dan ook?
Antwoord:
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs geldt voor de AIVD een
verhoogde staat van paraatheid. De dienst is naar aanleiding van de
gebeurtenissen een onderzoek gestart naar eventuele verbanden van de
gebeurtenissen in Frankrijk en de betrokken personen met Nederland en de
eventuele gevolgen voor activiteiten van targets van de AIVD.
Met het oog op de toegenomen dreiging heeft het kabinet in juli 2014
vanaf 2015 structureel 25 miljoen toegevoegd aan het budget van de
dienst. Daar is in februari 2015 oplopend tot € 40 mln. in 2020 aan
toegevoegd. Met de extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit
versterkt. De AIVD doet wat nu redelijkerwijs moet gebeuren, zo nodig
wordt worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt. Het kabinet
zal, zoals toegezegd in de brief van 27 februari 2015, oog blijven
houden of het pakket maatregelen gelet op alle ontwikkelingen afgewogen
en adequaat is en anders de nodige maatregelen nemen.
Vragen van het lid Toorenburg, M.M. van (CDA)
Vraag:
Nopen de gebeurtenissen in Parijs tot extra investeringen in de AIVD?
Wat betekent dit financieel?
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van
de AIVD.
Vraag:
Hoe gaat de minister het vertrouwen bij gemeenten herstellen gelet op de
bezuinigingen bij decentralisaties, de brandbrief van gemeenten en de
opeenstapeling van kortingen?
Antwoord:
Ik heb uiteraard begrip voor de opgave waar gemeenten zich met de
decentralisaties, zowel beleidsmatig als financieel, voor gesteld zien.
Ik heb ook grote waardering voor het werk dat wordt verricht. Ik ben
daarom altijd bereid om in gesprek te gaan met gemeenten indien er
specifieke omstandigheden zijn die doorwerken op de financiële situatie
van die gemeenten. Om die reden was ik ook graag bereid om de brandbrief
in ontvangst te nemen en in gesprek te gaan met de wethouders.
Voor de trap-op/trap-af systematiek geldt dat gemeenten evenredig delen
in de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven. Deze
normeringssystematiek is in overleg met de VNG ingesteld. Er is in
samenspraak met de koepels van medeoverheden een interbestuurlijke
werkgroep ingesteld die de normeringssystematiek evalueert en varianten
in kaart brengt. De werkgroep zal in het voorjaar rapporteren. Ik zal de
uitkomsten van de rapportage in het bestuurlijk overleg financiële
verhoudingen met de koepels bespreken.
Vraag:
Wanneer komt het voorstel voor aanpassing van de Wet op de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten naar de Kamer?
Antwoord:
Het concept-wetsvoorstel is in juli en augustus 2015 in
internetconsultatie gegeven; meer dan 1100 personen, bedrijven en
organisaties hebben gereageerd. Het bezien van al deze reacties en waar
daartoe aanleiding bestaat verwerken daarvan in het wetsvoorstel en de
memorie van toelichting moet zorgvuldig gebeuren. Ook hebben sommige
reacties aanleiding gegeven om bepaalde zaken te heroverwegen. Indiening
van het wetsvoorstel is beoogd zo snel als het kan, het liefst in het
eerste kwartaal van 2016.
Vraag:
Wie gaat de service/dienst van het Expertisecentrum Veilige Publieke
taak betalen nu de subsidie stopt?
Antwoord:
Ik constateer dat het expertisecentrum (na 5 jaar ondersteuning
vanuit mijn ministerie; tot op heden in totaal € 6,7 mln) van waarde is
geweest in het aanjagen van de aanpak van agressie en geweld en het
ondersteunen van werkgevers hierin.
Ik constateer tevens (en met mij de Inspectie SZW), dat
werkgevers inmiddels hun verantwoordelijkheid nemen bij het waarborgen
van een veilige werkplek voor hun werknemers. Uit divers onderzoek
blijkt dat er bij veel werkgevers inmiddels sprake is van een toegenomen
implementatie van beleid en steeds meer werkgevers kiezen er voor om hun
kennis en expertise te borgen in een eigen expertisecentrum, zoals
bijvoorbeeld in de gemeente Den Haag. Dit heeft als voordeel dat goed
aangesloten kan worden bij de specifieke context. In het openbaar
vervoer zijn nu eenmaal andere oplossingen nodig dan bij een sociale
dienst of in het onderwijs. Waar werkgevers de expertise zelf niet in
huis hebben, kunnen zij bij diverse (gesubsidieerde) sectorale
expertisecentra terecht (b.v. de Stichting School en Veiligheid, het
Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, Veilig werken in de
Zorg en AenO-fondsen) of bij diverse marktpartijen. Dat in een aantal
gevallen een prijs voor deze diensten betaald zal moeten worden, sluit
aan bij de Wet Markt en Overheid en ook bij de eigen
verantwoordelijkheid die werkgevers dragen. Overigens kunnen werkgevers
(en marktpartijen) gebruik blijven maken van alle beschikbare kennis,
instrumenten en goede voorbeelden omtrent de aanpak van agressie en
geweld, die beschikbaar blijft via de rijks-platformwebsite www.agressievrijwerk.nl. Ook
binnen mijn ministerie blijft de kennis en expertise op VPT-gebied
beschikbaar en kunnen vragen uit het veld worden beantwoord of kan
worden doorverwezen naar partijen die ondersteuning kunnen bieden. Zoals
ik u bij brief van 16 november jl. heb laten weten, is er daarmee niet
langer aanleiding voor subsidiering van het expertisecentrum door de
Rijksoverheid.
Vraag:
Moet de motie-PVV inzake recherchebevoegdheden niet worden heroverwogen
om informatie van veiligheidsdiensten te gebruiken voor
staatszaken?
Antwoord:
Ik heb eerder de motie om recherchebevoegdheden bij de AIVD neer te
leggen afgeraden en daarbij verwezen naar het gezonde rechtstatelijke
onderscheid tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten enerzijds en
politie en justitie anderzijds. Teveel macht in een organisatie is niet
wenselijk: het is goed dat de AIVD informatie vergaart en dat politie en
justitie arresteren en dat dit gescheiden verantwoordelijkheden
zijn.
De motie is verworpen.
Er bestaat al een zorgvuldige procedure die recht doet aan bovenstaande
en die het gebruik van inlichtingen door justitie mogelijk maakt. In
lijn met deze procedure brengt de AIVD jaarlijks vele ambtsberichten uit
aan het OM: deze kunnen leiden tot het opstarten van een strafzaak of
-indien noodzakelijk- tot directe arrestaties. De contacten met de
Landelijk Officier voor Terrorismebestrijding zijn intensief en de
lijnen uiterst kort. Ik zie geen aanleiding hieraan iets te
veranderen.
Vraag:
Wat gaat de minister doen met het beperkt vertrouwen in digitalisering
van de overheid?
Antwoord:
Uit onderzoeken in opdracht van mijn ministerie blijkt dat het
vertrouwen (van burgers) in digitalisering van de overheid feitelijk
niet zo beperkt is. Het gebruik van digitale diensten neemt toe en ook
de waardering van overheidsdienstverlening door burgers en bedrijven
laat een licht stijgende lijn zien. In mijn jaarlijkse
voortgangsrapportage hierover, die ik nog dit jaar naar uw Kamer stuur,
informeer ik u uitgebreider over de stand van zaken van de digitale
dienstverlening van de overheid.
Vraag:
Wat mogen we van de minister verwachten ten aanzien van de Vereniging
voor kleine kernen?
Antwoord:
2016 is het laatste jaar van de huidige subsidie voor de LVKK. We hebben
de vereniging uitgenodigd voor een gesprek om de voortgang van eerder
gemaakte afspraken, onder andere over het aanboren van andere
financieringsbronnen, te bespreken.
Vraag:
Is de minister bereid om in overleg met de VNG de kansen en risico’s van
samenwerkingsvormen tussen gemeenten in kaart te brengen en eventuele
belemmeringen in wet- en regelgeving, zoals op het gebied van
omzetbelasting en verrekening van btw, weg te nemen?
Antwoord:
Bij de begroting van EZ is een motie van het lid Mulder1 aangenomen die ‘verzoekt de regering
om, zich tot het uiterste in te spannen opdat de btw geen
kostprijsverhogende en dus belemmerende factor meer is voor publieke
investeringen via pps op het gebied van onderwijs en onderzoek en de
Kamer over de uitwerking te informeren'. Gelet op de vergelijkbare
strekking van deze vraag, zal ik gezamenlijk met de minister van
Economische Zaken de Kamer, na overleg met de VNG, van een reactie
voorzien. Daarbij merk ik op dat op dit terrein Europese regels gelden
die de kaders bepalen.
Vragen van het lid Wolbert, A.G. (PvdA)
Vraag:
Is de minister bereid het voortouw te nemen in betere positionering van
gemeenteraadsleden, te beginnen met nieuw onderzoek naar positie,
werkdruk, informatiebehoefte en beloning van gemeenteraadsleden?
Antwoord:
Ik schaar me graag achter de ambitie die uit de vraag spreekt om een
cultuuromslag te bevorderen en de waardering voor het raadswerk te
verhogen.
Ik geef hier op verschillende manieren invulling aan. Om te beginnen heb
ik in het kader van het interbestuurlijke programma ‘Aanzien van het
ambt’ een belevingsonderzoek laten uitvoeren onder decentrale
volksvertegenwoordigers om een scherper beeld te krijgen van wat zij
zelf als de voornaamste baten en lasten van hun vak ervaren.
BZK zet samen met de partners als de VNG, Raadslid.nu en de
griffiersvereniging in op het equiperen van raadsleden om hun
vertegenwoordigende rol nog beter te kunnen spelen. Opleiding, training,
professionalisering, alsook het bieden de juiste (rand)voorwaarden en
ondersteuning om politiek actief te willen blijven horen daarbij.
Daarnaast zal ook in het kader van de decentralisaties van het sociaal
domein komend jaar nog specifiek aandacht worden besteed aan de rol van
raadsleden in het sociaal domein door het gezamenlijk met de VNG en
Raadslid.nu organiseren van een congres en bijeenkomsten.
Tevens kan worden bezien of de instrumenten die de Gemeentewet toekent
aan raadsleden en waarvoor middelen zitten in het Gemeentefonds - zoals
ambtelijke bijstand en fractieondersteuning, de griffie, de rekenkamer,
het onderzoeksrecht - versterkt kunnen worden ingezet. Deze instrumenten
zijn bedoeld om raadsleden in hun functioneren te ondersteunen. Het is
in de eerste plaats een lokale verantwoordelijkheid dat men
hier optimaal gebruik van maakt.
Vraag:
Waarom is er nog steeds geen raadsvriendelijk personeelsbeleid
afgesproken dat algemeen bekendheid heeft en iets verder gaat dan een
enkele CAO waarin iets is afgesproken?
Antwoord:
Een nadere verkenning van wat de behoefte is aan raadsvriendelijk
personeelsbeleid onderneem ik in het kader van het vervolg op het
Belevingsonderzoek onder decentrale volksvertegenwoordigers. Dat doe ik
met de beroepsvereniging voor raadsleden (Raadslid.nu) en met de
raadsleden zelf.
Vraag:
Kan de minister een inventarisatie doen van wat er nu al door werkgevers
in de aanbieding wordt gedaan ten faveure van het raadswerk? Hoe kan de
minister zich voor deze zaak inzetten?
Antwoord:
Het wordt steeds makkelijker en gebruikelijker om flexibel te werken.
Medewerkers krijgen meer mogelijkheden om tijd- en plaatsonafhankelijk
te werken. Dit geeft wellicht ook raadsleden meer ruimte om hun
raadstaken goed te kunnen combineren met hun dagelijks werk. Een nadere
verkenning van wat raadsleden op dit punt nodig hebben onderneem ik in
het vervolg op het Belevingsonderzoek onder decentrale
volksvertegenwoordigers.
Vraag:
Hoe zorgt de minister er nu voor dat het actieplan lokale en
G1000-activiteiten steviger wordt en dat al die kleine druppels en de
Nederlandse gemeenten aanzwellen tot een grote golf die burger én lokaal
bestuur optilt naar steviger en herkenbaar lokaal bestuur?
Antwoord:
Vormen van participatieve en deliberatieve democratie zijn een
waardevolle aanvulling op de klassieke representatieve democratie.
Daarom heb ik in de Agenda Lokale Democratie maatregelen aangekondigd om
deze vormen van democratie te ondersteunen en verder te ontwikkelen. Ik
geef financiële steun aan het G1000 platform dat deliberatieve vormen
van democratie bevordert en verder ontwikkelt. Ook heb ik subsidie
verleend voor onderzoek naar de effecten en de doorwerking van
verschillende G1000-bijeenkomsten. Een samenwerkingsverband van drie
universiteiten onder leiding van prof. mr. dr. M.J. Cohen voert dit uit.
De resultaten van dit onderzoek neem ik mee in de verdere
beleidsontwikkeling. Daarnaast heb ik u recent mijn standpunt over het
recht op participatie/buurtrechten gestuurd. Tot slot heb ik via de
‘Democratic Challenge’ opgeroepen om vernieuwende democratische ideeën
en praktijken aan te dragen. In reactie hierop zijn 99 experimenten
gemeld.
Vraag:
We waarderen het initiatief van de minister om tegemoet te komen aan de
gestegen kosten van beveiliging en voorkomen van escalatie. Maar kan de
minister het daarbij laten? Vindt hij niet ook, net als de PvdA fractie,
dat ook niet-materiële bijdragen van belang zijn zoals het krachtig
veroordelen en dat een normstellende houding in het publieke domein
juist nu erg belangrijk is?
Antwoord:
Ja dat onderschrijf ik. Het gebruik van agressie en geweld of
intimidatie tegen functionarissen met een publieke taak in dienst van de
lokale democratie is onaanvaardbaar en vraagt te allen tijde om een
krachtige veroordeling.
Vraag:
Kan er met betrekking tot nadeelgemeenten getemporiseerd worden en wat
zouden de consequenties zijn voor de groep die niet tot de groep
nadeelgemeenten horen?
Antwoord:
De invoering van de verdeelmodellen sociaal domein gaat gepaard met
herverdeeleffecten, omdat de verdeling volgens de verdeelmodellen
afwijkt van de historische verdeling. De verdeelmodellen zijn immers in
tegenstelling tot de historische verdeling gebaseerd op objectieve
verdeelmaatstaven, die recht doen aan de feitelijke kosten van
gemeenten. Temporiseren van het nadeel kan ten koste gaan van het
voordeel voor de andere gemeenten. Het is zodoende altijd zoeken naar
een balans. De duur en wijze van de overgang naar de structurele
situatie zijn uitvoerig aan de orde geweest. De duur van de
overgangsregeling bedraagt maximaal vier jaar. Er wordt voor gezorgd dat
het nadeel als gevolg van de nieuwe verdeling wordt beperkt tot maximaal
15 euro per inwoner. Er is hierover onder meer overlegd met de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Er zijn geen nieuwe feiten die
aanleiding geven om de besluitvorming te herzien.
Vraag:
Hoe ziet de minister de situatie dat gemeenten geen titel hebben om
shared savings opnieuw in te kunnen zetten en is hij het eens dat er
nagedacht moet worden hoe er tot een meer stabiele en toekomstbestendige
gemeentebegroting kan worden gekomen?
Antwoord:
Zoals ik u heb geïnformeerd in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds
een interbestuurlijke werkgroep gestart die de systematiek zal
evalueren. De werkgroep zal tevens de stabiliteit van de systematiek en
achterliggende factoren die de stabiliteit beïnvloeden bestuderen. Ook
zal de werkgroep alternatieve varianten ontwikkelen voor de
trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium
stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en
evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar 2016 zijn bevindingen
aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren. In deze
context zal ik onderzoeken of shared savings toepasbaar is.
Vraag:
Kunt u reageren op de zorgen over fluctuaties en onhelderheid over de
gemeentebegroting en het wijzigen van afspraken, in het licht van andere
ontwikkelingen, zoals de wens tot helderheid bij Voorjaarsnota?
Antwoord:
De wethouders hebben voorgesteld om de uitkomst van de normering in het
voorjaar vast te leggen. De huidige systematiek is een afspraak tussen
Rijk en gemeenten. Het (tussentijds) wijzigen van de systematiek kent
voor gemeenten ook een keerzijde. Zo zouden gemeenten dan bijvoorbeeld
ook niet meer delen in intensiveringen die na het voorjaar plaatsvinden.
De evenredigheid van de systematiek neemt daardoor af, en juist dit punt
was in het verleden reden voor gemeenten om voor deze systematiek te
kiezen.
Zoals ik u heb gemeld in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds een
interbestuurlijke werkgroep gestart die de trap-op/trap-af systematiek
zal evalueren. Die werkgroep kan tevens bezien wat de gevolgen zijn van
het eerder helderheid bieden, bijvoorbeeld in het voorjaar. De werkgroep
zal tevens alternatieve varianten ontwikkelen voor de trap-op/trap-af
systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium stabiliteit
alsmede voor andere criteria zoals actualiteit en evenredigheid. De
werkgroep zal in het voorjaar van 2016 zijn bevindingen aan het
Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren.
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij het werk van de Vereniging Kleine
Kernen laat doorlopen door te voorzien in een meerjarige subsidie?
Antwoord:
2016 is het laatste jaar van de huidige subsidie voor de LVKK. We hebben
de vereniging uitgenodigd voor een gesprek om de voortgang van eerder
gemaakte afspraken, onder andere over het aanboren van andere
financieringsbronnen, te bespreken.
Vragen van het lid Oosenbrug, R.F.A. (PvdA)
Vraag:
Wat gaat de minister doen om ook de provincies, gemeenten en
semi-overheden mee te laten werken aan de uitvoering van de motie
Oosenbrug-Gesthuizen inzake het gebruik van open standaarden door de
overheid en de semi-overheid?
Antwoord:
Open standaarden zijn zeer belangrijk voor open communicatie en
voor gegevensuitwisseling waarop een ieder kan aansluiten. Daarom
voeren de minister van Economische Zaken en ik daarop gericht
beleid.
Wij hebben in het kader daarvan het Forum standaardisatie opgericht dat
open standaarden vaststelt en bevordert. Open standaarden maken ook deel
uit van de Generieke Digitale Infrastructuur en de Digicommissaris heeft
ook hier een regierol in het stimuleren van het gebruik van open
standaarden.
Het is ook goed om te melden dat de VNG open standaarden onderdeel heeft
gemaakt van de gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Dat bevordert een gelijk
speelveld voor alle softwareleveranciers. Ik ben voornemens het gesprek
met de VNG en andere overheidsorganisaties te intensiveren en
maatregelen te bespreken om de toepassing van open standaarden verder te
bevorderen.
Vraag:
Het grensgebied tussen de openbaarheid die het internet biedt en de
bescherming van de privacy van de burger die informatie aan de overheid
aanbiedt, verdient meer aandacht. Een handreiking van de minister aan de
gemeenten is zeker welkom. Hoe kan hij dat gaan doen?
Antwoord:
U besteedt terecht aandacht aan het belang van een goed evenwicht tussen
openbaarheid en privacy. Bij de decentralisaties in het sociale domein
is veel aandacht besteed aan privacy-aspecten waaraan gemeenten aandacht
moeten schenken en waarmee ze rekening moeten houden. In dat verband
zijn verschillende handreikingen opgesteld voor gemeenten over privacy
en informatieveiligheid.
Verder is van belang dat we een wet bescherming persoonsgegevens hebben,
die duidelijke richtlijnen geeft. Het College Bescherming
persoonsgegevens heeft vele adviezen gegeven over de toepassing van deze
wet. Daarnaast bevat de Wet openbaarheid van bestuur ook bepalingen die
inhouden dat bijzondere persoonsgegevens zoals levensovertuiging en ras
niet openbaar worden gemaakt. Het grondwettelijk recht op bescherming
van de persoonlijke levenssfeer is een van de belangrijkste beperkingen
op het beginsel van openbaarheid.
Dat betekent dus dat er op verschillende manieren duidelijk is gemaakt
hoe met persoonsgegevens moet worden omgegaan. Daarom acht ik een extra
handreiking niet nodig.
Vraag:
Inzake grip op de ICT. Vraag om, ook in het kader van de transparantie,
de rapporten die voorheen naar de Kamer werden gestuurd met een volledig
overzicht van licentiekosten, onderhoud, aanschaf hardware, inhuur
externe en verdere relevante informatie weer standaard naar de Kamer te
sturen, zodat de Kamer ook haar controlerende taak naar behoren uit kan
voeren. Graag een reactie van de minister.
Antwoord:
Ik streef er naar rapporten zo spoedig mogelijk openbaar te maken. Samen
met het ministerie van OCW heb ik voorts een pilot uitgevoerd rondom het
openbaar maken van rapporten. Op dit moment wordt deze pilot uitgebreid
naar meerdere ministeries.
Vragen van het lid Bosma, M. (PVV)
Vraag:
Het COA hanteert een overvaltechniek bij de plaatsing van asielzoekers.
Er is geen inspraak voor burgers en gemeenteraden. Wat vindt de minister
van deze ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de lokale
democratie?
Antwoord:
Het COA is als eerstverantwoordelijke voor de eerste opvang van
asielzoekers continu in gesprek met – bij uitstek – de gemeenten. Dat
gesprek is van groot belang en in de gesprekken die ik, maar ook mijn
collega’s uit het kabinet, voer wordt het belang van overleg tussen COA
en gemeenten consequent benoemd. Immers: in gemeenten komen de
discussies over draagvlak tot uiting, ligt de verantwoordelijkheid om de
asielzoekers die een status krijgen te huisvesten, en wordt juist het
gesprek met inwoners, binnen én buiten de gemeenteraad, gevoerd. Ik
ondersteun gemeentelijke bestuurders in dit proces door de inzet van een
vliegende brigade van deskundigen. Zij kunnen gemeenten ondersteunen bij
het organiseren van draagvlak voor (nood)opvang, het organiseren van
bijeenkomsten/inspraakavonden met burgers, het omgaan met bedreiging van
politieke ambtsdragers, en het omgaan met incidenten. Gemeenten maken
veel gebruik van deze ondersteuning.
Vraag:
Wil de minister toezeggen dat er voldoende middelen zijn voor het
referendum? Wat gaat het kabinet doen met de uitslag van het
referendum?
Antwoord:
Ik vind het van belang dat het referendum zorgvuldig wordt voorbereid en
goed wordt uitgevoerd. Tegelijk hecht ik eraan dat het kostenefficiënt
wordt uitgevoerd. Dat belang is des te groter, nu niet is te voorspellen
hoe vaak er een referendum zal worden gehouden.
Het kabinet stelt €20 miljoen ter beschikking aan gemeenten voor het
organiseren en uitvoeren van het referendum. Ik ben met de VNG hierover
in overleg. De VNG en ik delen de wens dat het referendum op een goede
manier wordt georganiseerd. We streven er naar dat dit zo spoedig
mogelijk leidt tot overeenstemming over hoe tegen het kostenvraagstuk
wordt aangekeken.
Aanvullend zou het, zoals ik in mijn brief van 17 november over de
kosten van het referendum heb geschreven, naar mijn oordeel niet op
voorhand bezwaarlijk zijn als gemeenten – uiteraard gelet op de genoemde
randvoorwaarden – minder stemlokalen inrichten dan voor reguliere
verkiezingen gebruikelijk is, net zoals veel gemeenten nu ook al doen
bij bijvoorbeeld Europese Parlementsverkiezingen. Aanknopingspunt
daarvoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat gemeenten bij reguliere
verkiezingen vaak meerdere stemlokalen in eenzelfde gebouw inrichten.
Indien in zo’n locatie voor één stembureau zou worden gekozen, dan
blijven er voldoende stemlokalen in de buurt.
Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak zal het kabinet, op grond
van de Wet raadgevend referendum, een wetsvoorstel tot intrekking, dan
wel tot inwerkingtreding, van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig
maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of
verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een
dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en
daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht
daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat
over dit onderwerp zal worden gevoerd. Dit is tevens door de minister
van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister-president en de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geantwoord op Kamervragen
van de leden Verhoeven (D66) en Omtzigt (CDA) van 19 oktober 2015
(Handelingen (aanhangsel), 2015-2016, 425). Het laatste woord is hoe dan
ook aan het parlement.
Vraag:
Wat betekenen de ontwikkelingen in Parijs & Hannover voor de
veiligheid van de burger en voor onze veiligheidsdiensten?
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van
de AIVD.
Vraag:
Wat betekent het in de praktijk dat Nederland in oorlog is met IS?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het debat dat
met de minister-president dat gepland staat op aanstaande donderdag naar
aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.
Vragen van het lid Koser Kaya, F. (D66)
Vraag:
Kan de minister enkele wetsvoorstellen digitaal openstellen voor
participatie door de bevolking. Kunnen we voor de zomer een voorstel
verwachten?
Antwoord:
De ministers van V&J, EZ en ik werken aan een gezamenlijk programma
voor toekomstbestendige regelgeving. Daarin komt ook de mogelijkheid van
een open regelgevingsproces met participatie van belanghebbenden aan
bod. Bij deze aanpak wordt uw voorstel derhalve betrokken. Ik verwacht
dat wij uw Kamer in de tweede helft van 2016 hierover meer duidelijkheid
kunnen geven.
Vraag:
Wat zijn de resultaten van de informele aanpak? Wanneer is de
telefooninstructie overal ingeregeld? Met andere woorden: als ik een
steekproef doe, krijg ik dan een naam?
Antwoord:
De resultaten van de informele aanpak zijn dat:
- gemiddeld tussen de 50 en 60% van het aantal bezwaren wordt
ingetrokken;
- de doorlooptijd van de procedures afneemt met gemiddeld genomen
37%;
- de tevredenheid van de burger met gemiddeld 40% stijgt;
- de arbeidstevredenheid van de ambtenaar met gemiddeld 20%
stijgt;
- de kosten voor de overheid met ruim 20% afnemen;
Er zijn landelijk inmiddels 450 pilotprojecten bij zo'n 300 individuele
bestuursorganen waarbinnen de informele aanpak wordt toegepast. Sinds
2013 verspreid ik onder bestuursorganen een handleiding over de wijze
waarop zij bezwaren kunnen behandelen. De informele aanpak (inclusief
telefoonconstructie) maakt deel uit van die handleiding. Het is aan de
betrokken bestuursorganen zelf om hier een afweging in te maken.
Vraag:
In samenwerking met het lid van Raak dien ik een amendement in om de
gemeentekosten voor het referendum te compenseren. Graag een reactie van
de minister.
Antwoord:
Ik vind het van belang dat het referendum zorgvuldig wordt voorbereid en
goed wordt uitgevoerd. Tegelijk hecht ik eraan dat het kostenefficiënt
wordt uitgevoerd. Dat belang is des te groter, nu niet is te voorspellen
hoe vaak er een referendum zal worden gehouden.
Het kabinet stelt €20 miljoen ter beschikking aan gemeenten voor het
organiseren en uitvoeren van het referendum. Ik ben met de VNG hierover
in overleg. De VNG en ik delen de wens dat het referendum op een goede
manier wordt georganiseerd. We streven er naar dat dit zo spoedig
mogelijk leidt tot overeenstemming over hoe tegen het kostenvraagstuk
wordt aangekeken.
Aanvullend zou het, zoals ik in mijn brief van 17 november over de
kosten van het referendum heb geschreven, naar mijn oordeel niet op
voorhand bezwaarlijk zijn als gemeenten – uiteraard gelet op de genoemde
randvoorwaarden – minder stemlokalen inrichten dan voor reguliere
verkiezingen gebruikelijk is, net zoals veel gemeenten nu ook al doen
bij bijvoorbeeld Europese Parlementsverkiezingen. Aanknopingspunt
daarvoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat gemeenten bij reguliere
verkiezingen vaak meerdere stemlokalen in eenzelfde gebouw inrichten.
Indien in zo’n locatie voor één stembureau zou worden gekozen, dan
blijven er voldoende stemlokalen in de buurt. Hoe dan ook is het naar
mijn oordeel ongewenst om voor de uitvoering van het referendum
hetzelfde bedrag uit te trekken als voor het organiseren van
een (full swing) Tweede Kamerverkiezing. Ik ontraad daarom het
amendement, en herhaal dat zowel de VNG als ikzelf ernaar streven om
spoedig tot overeenstemming te komen over het kostenvraagstuk.
Vraag:
Graag reactie van de minister op de zeven voorstellen van D66 om de
mensen meer invloed en inzicht te geven.
Antwoord:
Hieronder noem ik de zeven voorstellen van D66 met daarop mijn
reactie:
1. Maak het contact met ministeries en andere overheidsorganen
persoonlijker. Zo kunnen belanghebbenden gericht doorvragen naar een
bepaalde medewerker. Dit voorstel is in lijn met de aanbeveling van de
Nationale Ombudsman, welke stelt dat burgers recht hebben op de naam van
een overheidsmedewerker indien zij daar om vragen.
Reactie: Ik ben het eens dat persoonlijk contact zeer waardevol, maar
niet altijd mogelijk is.
2. Bied ambtenaren de ruimte voor maatwerk en durf als bestuur en
regelgever te vertrouwen op hun kwaliteiten. Veel situaties vragen om
maatwerk en zijn niet in algemene regels te vangen. Een ambtenaar hoort
geen protocollen af te vinken, maar moet oplossingsgericht kunnen
werken. Alleen dan kan hij of zij meer betekenen voor degene met een
probleem. Dit voorstel is in lijn met de Rob-Rfv-aanbeveling uit 2015 om
in te zetten op een ‘betere’, in plaats van een ‘kleinere’
overheid.
Reactie: Ik onderschrijf deze lijn en vind dit voorstel passen bij mijn
voornemens op het terrein van Ambtelijk Vakmanschap. Van ambtenaren
wordt verwacht dat zij als professional met een grote mate van
zelfstandigheid, creativiteit en visie de samenleving in onze
democratische rechtsstaat dienen. Ambtelijk vakmanschap gaat over het
functioneren in een politiek krachtenveld.
3. Verminder het juridische karakter van de bezwaarprocedure.
Bied ingezetenen een pakket aan niet-juridische mogelijkheden om in
direct contact te komen met de overheid wanneer er wat fout gaat of
dreigt te gaan. Gebruik bijvoorbeeld de informele methode, mediërende
vaardigheden, de methode Overijssel of andere aanpakken om te komen tot
een toegankelijkere overheid waar inwoners een grotere tevredenheid
kennen over de besluitvorming.
Reactie: Zie mijn antwoord op de vraag over bezwaarprocedures en
beroepsprocedures en de informele aanpak.
4. Breng op geschikte onderwerpen Wiki-wetgeving tot stand. Laat
geïnteresseerden, die hun tijd en expertise ter beschikking willen
stellen, aan wetten meeschrijven. Dit kan gebeuren binnen de
randvoorwaarden die de overheid stelt, bijvoorbeeld wat betreft de
reikwijdte en het beschikbare budget. Een voorbeeld van zo’n wet gevormd
vanuit onderop is de door de IJslandse bevolking geschreven
conceptgrondwet na de IJslandse bankencrisis.
Reactie: Zie mijn antwoord op de vraag over het digitaal openstellen van
wetsvoorstellen.
5. Bied met de website wiekrijgtmijngegevens.nl écht inzicht aan
wie bij de overheid liggende persoonsgegevens verstrekt zijn en voeg
daar een gemotiveerde aanvraagreden aan toe. Nu zijn er slechts papieren
lijsten beschikbaar met algemene informatie, waar op staat wie bij wet
gemachtigd zijn gegevens te krijgen.
Reactie: zie mijn beantwoording op de vraag over het kunnen zien aan wie
persoonsgegevens zijn verstrekt op overheid.nl.
6. Werk in externe overheidscommunicatie zoveel mogelijk op
B1-taalniveau. Dat vergroot de toegankelijkheid van overheidsdocumenten.
Rijksoverheid.nl schrijft bijna al haar teksten al op dit taalniveau,
maar bij gemeenten en andere overheden is nog een lange weg te
gaan.
Reactie: Ik deel dat het van groot belang is dat overheden communiceren
in begrijpelijke taal. B1-taal is echter niet altijd opportuun. Wat
begrijpelijke taal is hangt af van de doelgroep. Het taalniveau moet
daaraan zo goed mogelijk zijn aangepast. Dit is een belangrijke en
voortdurende opgave voor de communicatiediscipline.
7. Zie Wob-verzoeken als een kans om beleid uit te leggen, en
niet als een risico. Te vaak worden termijnen overschreden of krijgt de
verzoeker, indien doorgeprocedeerd wordt, van de rechter gelijk, omdat
de motivatie voor geheimhouding onvoldoende was. Een bestuursorgaan zou
moeten streven naar nul termijn overschrijdingen en nul
ongelijkstellingen door de rechter.
Reactie: Op Wob-verzoeken moet altijd zorgvuldig en zo spoedig mogelijk
worden gereageerd. Het project PCMO werkt aan praktische handreikingen
voor bestuursorganen. Naast een vlotte afhandeling leidt de informele
aanpak tot meer tevreden verzoekers en dus tot minder bezwaar- en
beroepsprocedures. Overigens kan het onder omstandigheden zijn dat de
omvang van het verzoek zodanig is dat de beoordeling van het verzoek
meer tijd vraagt dan de wettelijke beslistermijn van de Wob. In dat
geval kan in goed overleg met de verzoeker een passende oplossing worden
gevonden. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat periodiek in delen op het
verzoek wordt beslist, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de
informatie waaraan de verzoeker het meest belang hecht. Ook hier geldt
dat een goed contact tussen bestuursorgaan en verzoeker aan de basis
staat van een zo vlot mogelijke en tevredenstellende afhandeling van het
verzoek.
Vraag:
Wanneer is geregeld dat mensen via MijnOverheid (mijn.overheid.nl)
kunnen zien aan wie hun persoonsgegevens zijn verstrekt?
Antwoord:
Op dit moment kunnen burgers aan hun gemeente een overzicht vragen van
verstrekte gegevens. De gemeenten die aangesloten zijn op de
berichtenbox van MijnOverheid kunnen dit overzicht in beginsel digitaal
verstrekken via de berichtenbox.
Om te realiseren dat mensen dit via MijnOverheid kunnen inzien zijn
aanpassingen nodig in diverse systemen waaronder in de Basisregistratie
Persoonsgegevens (BRP). Een landelijk dekkende voorziening kan ik niet
tegelijkertijd met de operatie BRP realiseren. Zoals ik u gemeld heb in
de voortgangsrapportage Operatie BRP die we bespreken in het AO van 26
november a.s. wil ik de voortgang van de operatie BRP niet in gevaar
brengen.
Vraag:
Wat is er verbeterd bij de Europese samenwerking tussen
veiligheidsdiensten? Wanneer gaan we naar volledige Intcen?
Antwoord:
De AIVD is lid van de Counter Terrorism Group (CTG), waarbij alle
lidstaten van de EU zijn aangesloten. Op initiatief van de AIVD is
enkele jaren geleden een kopgroep opgericht binnen de CTG. Door het
grote onderlinge vertrouwen wordt binnen deze kopgroep operationele
informatie snel uitgewisseld.De AIVD zet zich actief in om de bestaande
samenwerking verder te verbeteren en heeft dit als prioriteit benoemd
voor het voorzitterschap van de CTG in het voorjaar van 2016.
Intcen is een analyseorgaan, geen inlichtingen en veiligheidsdienst.
Wezenlijk aan een inlichtingen- en veiligheidsdienst is de inzet van
bijzondere bevoegdheden, waarmee ongekende dreiging kan worden
gedetecteerd. Intcen beschikt niet over deze bevoegdheden. De nationale
veiligheid, die de inzet van bijzondere bevoegdheden rechtvaardigt, is
de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat (art. 4
EU-verdrag). Alle nationale diensten delen inlichtingenanalyses met
Intcen ten behoeve van de Europabrede analyse.
Vraag:
Hoe wordt het restant van de taakstelling ingevuld nu de AIVD en de MIVD
later gaan samenwonen (in 2022)? Welke gevolgen heeft dit voor de
capaciteit?
Antwoord:
Met de meest recente vaststelling van de meerjarenbegroting van de AIVD
beschikt de dienst over de middelen om op adequate wijze invulling te
geven aan zijn taken. De effecten van de gezamenlijke huisvesting van de
AIVD en de MIVD alsmede de restant taakstelling zijn hierin meegenomen
en doen niet af aan de operationele slagkracht. Het kabinet zal, zoals
toegezegd in de brief van 27 februari 2015, oog blijven houden of het
pakket maatregelen gelet op alle ontwikkelingen afgewogen en adequaat
is.
Vraag:
Zet de minister naast de Nationale Ombudsman ook in op halvering
bezwaarprocedures en beroepsprocedures?
Antwoord:
Ik zet in samenwerking met de minister van VenJ in op het voorkomen van
onnodige bezwaar- en beroepsprocedures.
Het programma Prettig Contact met de Overheid stimuleert bestuursorganen
om bij bezwaren de informele aanpak toe te passen en ondersteunt hen
daarbij.
Deze aanpak leidt, bij de 450 pilots, gemiddeld tot een afname van
50%-60% van het aantal bezwaarprocedures.
Vragen van het lid Voortman, L.G.J. (GL)
Vraag:
Er treden financiële problemen op bij de uitvoering van zorgtaken door
gemeenten. Nu 4% en straks 12% bezuinigen gaat zeker niet. Waar is geld
te vinden om gemeenten te steunen?
Antwoord:
Bij de decentralisatie van de jeugdzorg is in het regeerakkoord een
efficiencykorting ingevoerd. Deze korting is ingevoerd omdat gemeenten
door bv. de ontschotting van budgetten, het vroegtijdig signaleren van
problemen, meer preventief werk en het verschuiven van duurdere naar
lichtere zorgvormen doelmatigheidswinsten kunnen halen. Het kabinet
meent dat gemeenten daarom voldoende budget hebben ontvangen om de
jeugdzorg taak uit te voeren.
Vraag:
Waar is het budget belegd voor de uitvoering van de plannen op het
gebied van open data? Hoe weten we zeker dat de plannen worden
gerealiseerd als er geen budget is voor de uitvoering?
Antwoord:
Voor de nationale open data agenda is €200.000 opgenomen in de begroting
van BZK. Voor de ontwikkeling en het beheer van de "open data portal" is
daarnaast €620.000 opgenomen. In totaal is dus €820.000 euro beschikbaar
bij BZK voor de uitvoering van de plannen. Daarnaast investeren
departementen zelf in het ontsluiten van hun eigen data.
Vraag:
Is de minister bereid de regie te nemen en het aanspreekpunt te zijn
vanuit de regering voor gemeenten voor wat betreft de
decentralisaties?
Antwoord:
Vanaf 2013 vervul ik vanuit het kabinet de coördinerende rol in de
decentralisaties in het sociaal domein. Ik richt mij in deze rol op
randvoorwaarden die over de afzonderlijke decentralisaties heen van
belang zijn voor het laten slagen van de veranderingen in het sociaal
domein. Dat doe ik in goed overleg met mijn collega’s in de Ministeriele
Commissie Decentralisaties en ook met gemeenten en de VNG aan de
regietafel. Ik fungeer hierbij als aanspreekpunt voor gemeenten,
bevorder de integraliteit van het optreden van het Rijk en draag bij aan
de dialoog tussen gemeenten en het Rijk. Aan de regietafel sociaal
domein worden ontwikkelingen en knelpunten in het sociaal domein op
regelmatige basis besproken met gemeenten en de VNG. Vanuit de praktijk
wordt aan de hand van casuïstiek verkend of knelpunten in de uitvoering
ontstaan of dat wet- en regelgeving daar debet aan is. De rapportages
van de Transitiecommissie Sociaal Domein ondersteunen dit proces. In mei
2016 komt daarnaast de overall monitor uit, welke een beeld geeft van de
stand in het sociaal domein en kan worden gebruikt om de werking van het
systeem te duiden.
Als medefondsbeheerder ben ik verantwoordelijk voor de financiële
verhouding tussen Rijk, provincies en gemeenten en heb ik mij ingezet
voor een vrije besteedbaarheid van de aan gemeenten toegekende middelen
en draag ik zorg voor een goede werking van de verdeelsystematiek van
het gemeentefonds.
Tenslotte ben ik stelselverantwoordelijk voor goed functionerende
gemeenten. In samenwerking met andere departementen en de VNG draag ik
zorg voor ondersteuning van gemeenten bij de transitie en transformatie,
bijvoorbeeld door het leveren van handreikingen en het uitwisselen van
best practices en door het bieden van platforms waar gemeenten van
elkaar kunnen leren, zoals leerkringen, casustafels en congressen.
Vraag:
Is de minister bereid alsnog budget vrij te maken voor de uitvoering van
de doe-democratie?
Antwoord:
In mijn begroting is ongeveer €0,5 mln. beschikbaar voor de bevordering
van participatieve en deliberatieve vormen van democratie.
Vraag:
Is de minister bereid het vonnis inzake de zaak Prakken d'Oliveira niet
reeds uit te voeren, in afwachting van de nieuwe Wet op de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten?
Antwoord:
Eenieder is gehouden het vonnis van de rechter uit te voeren. Toen de
rechtbank zich in eerste instantie uitsprak over de zaak, heb ik, mede
namens de minister van Defensie, de Kamer op 27 juli jl. een brief
gestuurd waarin ik heb gemeld dat het kabinet zal voorzien in een vorm
van onafhankelijke toetsing bij het tappen van advocaten. Wij hebben
daarbij opgemerkt dat voor het inrichten van deze onafhankelijke toets
een wijziging van de wet noodzakelijk is en dat het kabinet zich beraadt
over de precieze inrichting van deze toets. De uitspraak van het
gerechtshof, dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand laat,
verandert niets aan wat ik uw Kamer eerder heb gemeld. Wij zullen dus
binnenkort een wetswijziging indienen.
Vraag:
Is de minister bereid om de budgetten voor het uitvoeren van zorgtaken
op 1 moment per jaar vast te stellen, uiterlijk in mei, voor het volgend
kalenderjaar?
Antwoord:
In mei 2015 zijn er afspraken gemaakt tussen de VNG en het Rijk over de
financiën van de decentralisaties van de jeugdzorg en de Wmo 2015. Deze
afspraken zijn opgenomen in de meicirculaire 2015. Afgesproken is dat de
budgetten voor het jaar 2015 niet neerwaarts bijgesteld zullen worden.
Voor 2016 en latere jaren stelt het Rijk een meerjarig stabiel budget
beschikbaar, waarmee gemeenten adequaat in staat zijn hun wettelijke
taken en de transformatie uit te voeren, met inachtneming van de
gemeentefonds-systematiek. Hiermee hebben gemeenten ook meerjarige
duidelijkheid en kunnen ze met zekerheid zorg inkopen. In het voorjaar
van 2016 en 2017 worden de uitkeringen voor het sociaal domein alleen
nog bijgesteld voor loon- en prijsontwikkeling, voor zover het kabinet
daartoe in algemene zin voor de Rijksbegroting besluit.
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen gemeenten die gezamenlijk zorg inkopen?
Is de minister bereid te komen met ideeën hoe de democratische
tekortkoming kan worden opgelost, zonder daarbij te gaan zwart-wit
denken (opschaling) bijvoorbeeld in de vorm van Verenigde
Vergadering?
Antwoord:
Samenwerken is verlengd lokaal bestuur, gemeenten besluiten samen en
niet langer alleen. Daar staat tegenover dat ze samen meer kunnen
bereiken in het verkeer met aanbieders. Gemeenteraden hebben een aantal
wettelijke bevoegdheden bij samenwerking op basis van de Wet
gemeenschappelijke regelingen, bijvoorbeeld bij de begroting van een
gemeenschappelijke regeling of het opvragen van informatie. Maar ook
zonder deze juridische grondslag kunnen gemeenteraden invloed uitoefenen
door onderling een standpunt af te stemmen, of een mandaat mee te geven
aan hun eigen bestuurders. Onlangs heb ik een handreiking uitgebracht
ter ondersteuning van gemeenteraden bij de oprichting en inrichting van
samenwerking. Ook heb ik een handreiking uitgebracht over keuzes die
gemeenten moeten maken als zij besluiten tot het aangaan van een
gemeenschappelijke regeling. Verder ontvang ik medio december een advies
van de Rob over de democratische legitimiteit van samenwerking dat naar
ik hoop eveneens kan bijdragen aan het helpen van gemeenteraadsleden bij
het stevig invullen van hun rol.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag:
In veel landen is het geloof in Europa als oplossing van alle problemen
stevig gekrompen. De Europese instellingen blijven echter alles proberen
om toch krampachtig dit geloof te creëren. Recente voorbeelden van de
Europese Verkiezingsakte en de Europese politieke partijen maken dit
duidelijk. De SGP zou graag zien dat zulke voorstellen om de Europese
gedachte te promoten snel van tafel gaan. Wil de minister van er zijn
kant alles aan doen om dit te bereiken?
Antwoord:
Ook ten aanzien van voorstellen die uit de kokers van Europese
instellingen komen, geldt dat de correcte procedures zorgvuldig dienen
te worden gevolgd. Dat geldt ook voor de door u genoemde
voorbeelden.
Het voorstel van het Europees Parlement om de Europese Verkiezingsakte
te wijzigen is van zeer recente datum (11 november jl.). Het streven is
er, mede ter uitvoering van de op 17 november jl. door uw Kamer
aangenomen motie-Taverne, op gericht binnen 3 weken een
kabinetsappreciatie van het voorstel van het Europees Parlement naar uw
Kamer te sturen. Vervolgens kan daarover desgewenst uiteraard een debat
met uw Kamer worden gevoerd.
Vraag:
Welke mogelijkheden ziet de minister om de opschalingskorting bij
gemeenten te verminderen of ongedaan te maken?
Antwoord:
Over de opschalingkorting heb ik al eerder, in antwoord op schriftelijke
vragen bij de begroting, aangegeven dat dit is vastgelegd in het
regeerakkoord. In deze kabinetsperiode zal geen voorstel worden gedaan
om deze korting terug te draaien.
Vraag:
Welke stappen neemt de minister en zijn collega van V&J om de
aanbevelingen uit het rapport de Wijckerslooth (uit 2010) uit te
voeren?
Antwoord:
De commissie-De Wijkerslooth heeft in haar rapport ‘Publiek geheim’ uit
2010 gewezen op enkele knelpunten bij de toepassing van de Wet
ministeriële verantwoordelijkheid en de daarin van toepassing verklaarde
Wet op de parlementaire enquête 2008. Ook bij de recente discussie over
de toepassing van die wet door uw Kamer zijn vragen gerezen over de
toepassing van deze wetgeving in de praktijk. Het kabinet zal – mede op
basis van de ervaringen die de komende periode zullen worden opgedaan –
bezien of en zo ja, welke actualisering van de wetgeving is
aangewezen.
Vraag:
Is de minister bereid een vervolg te geven aan subsidie voor de
Vereniging Kleine Kernen?
Antwoord:
2016 is het laatste jaar van de huidige subsidie voor de LVKK. We hebben
de vereniging uitgenodigd voor een gesprek om de voortgang van eerder
gemaakte afspraken, onder andere over het aanboren van andere
financieringsbronnen, te bespreken.
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Staatscommissie
Parlementair Stelsel?
Antwoord:
In 2014 is vanuit de Eerste Kamer het voorstel gekomen om een
staatscommissie in te stellen. Die zou zich moeten gaan buigen over een
staatsrechtelijke bezinning op het parlementaire stelsel, naar
aanleiding van de discussie over de positie van de Eerste Kamer. De
minister-president heeft toegezegd dat het kabinet het proces kan
faciliteren als beide Kamers behoefte hebben aan een staatscommissie.
Een eerste debat hierover in de Eerste Kamer stond gepland op 3 november
jl. maar dit debat is tot nader order uitgesteld. Het kabinet wacht dit
debat af.
Vraag:
Wordt 2016 een verloren jaar t.a.v. het lokaal belastinggebied?
Antwoord:
Zoals vorig jaar op Prinsjesdag is aangekondigd heeft het kabinet een
verruiming onderzocht. Het resultaat hiervan is in beknopte vorm terug
te vinden in de brief van staatssecretaris Wiebes van 19 juni jl. over
de hoofdlijnen van een belastingstelselherziening. Een verruiming heeft
nog niet de steun van een meerderheid van beide Kamers.
Vraag:
Wijkagenten zijn de voelhorens in de samenleving, die het
inlichtingenwerk kunnen voeden. Wil de minister bij collega V&J
regelen dat de wet wordt uitgevoerd t.a.v. het aantal wijkagenten?
Antwoord:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en
Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland
staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in
Parijs.
Vraag:
Hoe ziet de AIVD er nu na de restauratie uit? Is het nu een stabielere
organisatie? Is de AIVD met het huidige budget in staat om jihadistische
terroristisch guerilla tegen te gaan?
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van
de AIVD.
Vragen van het lid Krol, H. (50PLUS)
Vraag:
Hoe denkt de minister over de bezuinigingen op lokale overheden die de
leefbaarheid niet ten goede komen? Wat vindt de minister van de petitie
van meer dan 200 wethouders?
Antwoord:
Ik heb veel begrip voor de opgave waar gemeenten zich met de
decentralisaties voor gesteld zien, zowel beleidsmatig als financieel,
en ik heb grote waardering voor het werk dat wordt verricht. In reactie
op de laatste meicirculaire hebben verschillende gemeenten mij een brief
gestuurd en een petitie overhandigd. De meicirculaire is een
financieel-technische vertaling van bestaande afspraken tussen Rijk en
mede-overheden, zoals over de normeringssystematiek en van reeds
aangekondigde beleidsmaatregelen zoals de opschalingskorting en de
invoering van de decentralisaties op sociaal domein. Zie verder mijn
antwoord op de vraag van het lid Van Toorenburg hierover.
Vraag:
Kunnen gemeentelijke herindelingen bijdragen aan de financiële
stabiliteit van een gemeente?
Antwoord:
Gemeenten die voor een herindeling kiezen hebben daarvoor vaak andere
redenen dan het inboeken van besparingen, bijvoorbeeld het vergroten van
de bestuurskracht, het verminderen van de kwetsbaarheid van de
gemeentelijke organisatie of het verbeteren van de
dienstverlening.
Uit onderzoek van het COELO blijkt dat het algemene beeld is dat
herindeling geen effect heeft op de financiën van gemeenten. Maar dit is
een gemiddelde. Er zijn gemeenten die na herindeling financieel goede
resultaten boeken. Daarom laat ik op dit moment onderzoeken welke
mogelijkheden gemeenten hebben om te sturen op de financiële effecten
van herindeling, conform mijn toezegging naar aanleiding van Kamervragen
van het lid Fokke (kamerstuk 2014Z10714).
Vraag:
Graag uw reactie op het amendement voor extra budget naar het
gemeentefonds ten behoeve van de bekostiging van zorg thuis?
Antwoord:
De staatssecretaris van VWS heeft bij de begrotingsbehandeling van VWS
het amendement ontraden. Gemeenten hebben de plicht om mantelzorgers te
ondersteunen. Dat is geborgd in de wet. Daarvoor zijn middelen bij de
decentralisaties aan de gemeenten verstrekt.
Vraag:
Wat vindt de minister van het spreiden van lokale verkiezingen zodat de
verkiezingsthema's meer lokaal zijn?
Antwoord:
Dat de landelijke politieke situatie, via de media, invloed heeft op de
raadsverkiezingen, valt niet te ontkennen. Daarentegen zal het
stemgedrag ook bij gespreide raadsverkiezingen altijd wel in meer of
mindere mate invloed blijven ondergaan van landelijke politieke
factoren. De wetgever heeft als nadeel van gespreide verkiezingen altijd
gezien dat de opkomst in de praktijk dan lager is.
Vraag:
Wat vindt de minister van de invulling van de beleidsvrijheid van
gemeenten, met bijvoorbeeld het verschil in eigen zorgbijdrage tot
gevolg?
Antwoord:
Als gevolg van de decentralisatie hebben gemeenten een zekere
autonomie op het gebied van taken in de zorg. Gemeenten mogen immers
zelf binnen de wettelijke kaders maatwerk leveren, waardoor verschillen
tussen gemeenten kunnen ontstaan.
Vraag:
Zijn de gebeurtenissen in Parijs aanleiding tot bijstelling van
AIVD-budget?
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van
de AIVD.
Vraag:
Kunt u reageren op het 'kwijtraken' van burgers door
digitalisering?
Antwoord:
Bij grote wijzigingen worden tal van maatregelen getroffen om te
voorkomen dat dat gebeurt, zoals gewenningsperiodes, het aanbieden van
dienstverlening zowel op papier als digitaal, en hulpvoorzieningen voor
niet (digitaal)vaardigen zoals balies, telefonische hulplijnen en
begeleiding.
In algemene zin geldt dat naast hulp voor niet (digitaal) vaardigen
vanuit de eigen omgeving het vangnet Digitaal Hulpplein bestaat. Dit is
een verwijsvoorziening, mede met mijn steun opgericht, die ook
telefonisch kan worden benaderd en die zorgt dat elke Nederlander kan
worden doorverwezen naar cursussen of naar hulp in persoon.
Vraag:
Vindt u het normaal dat de lokale belastingen stijgen als gevolg van
landelijke bezuinigingen?
Antwoord:
Beleidsbeslissingen ten behoeve van het laten sluiten van de
gemeentelijke begroting behoort tot de eigen autonomie.
Vraag:
Autoverzekeringen vragen tot 129% meer premie aan ouderen. Wat vindt de
minister van BZK daarvan? Is dit onderscheid terecht?
Antwoord:
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet
acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten
van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd bij
autoverzekeringen ongerechtvaardigd is en derhalve
leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik niet in het algemeen beoordelen.
Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen en
premies vast te stellen. Risicobeoordeling speelt daarbij een rol, maar
ook ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële
situatie van de verzekeraar. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant
zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik vind dat
verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren.
Vraag:
Wat is de stand van zaken van de 16 gemeenten die in de financiële
gevarenzone zitten?
Antwoord:
Voor alle 16 gemeenten geldt dat zij in het kader van het preventief
toezicht de taak hebben toe te werken naar een structureel en reëel
sluitende begroting. Daar ziet de provinciale toezichthouder op
toe.
Aan het eind van dit jaar ontvang ik van de provinciale toezichthouders
informatie of de situatie van het preventief financieel toezicht wordt
gecontinueerd of niet.
Vragen van het lid Klaveren, J.J. van (Groep Bontes/Van
Klaveren)
Vraag:
Bent u bereid zich hard te maken dat jihadgangers de toegang tot ons
land wordt ontzegd?
Antwoord:
Het eventueel ontzeggen van toegang van
jihadgangers tot Nederland betreft de verantwoordelijkheid van het
ministerie van Veiligheid en Justitie. U kunt deze vraag aan de orde
stellen in het debat dat gepland staat voor aanstaande donderdag naar
aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.
Vraag:
In sommige landen, bijvoorbeeld de VS, is het mogelijk om
terreurverdachten preventief administratief vast te zetten, met een
toets na een half jaar. Is de minister bereid om deze maatregel van
administratieve detentie in te zetten?
Antwoord:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en
Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland
staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in
Parijs.
Vraag:
Ik heb een amendement ingediend dat ertoe strekt om €100 mln over te
hevelen van de begroting van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking naar de begroting van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties omdat de enorme terreurdreiging in Europa noopt tot
structureel meer budget voor de Algemene Inlichtingen en
Veiligheidsdienst (AIVD). Graag een reactie van de minister.
Antwoord:
De AIVD doet wat nu redelijkerwijs moet gebeuren. Met de eerder
toegekende extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit versterkt. Zo
nodig worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt. Het kabinet
zal, zoals toegezegd in de brief van 27 februari 2015, oog blijven
houden of het pakket maatregelen gelet op alle ontwikkelingen afgewogen
en adequaat is. Derhalve ben ik van mening dat dit amendement op dit
moment niet opportuun is.
Vraag:
Wat is de visie van de minister op het invoeren van oorlogsrecht?
Antwoord:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en
Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland
staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in
Parijs.
Vragen van het lid Klein, N.P.M. (Klein)
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij voortaan bereid is gemeenten te
voorzien van een fatsoenlijk en realistisch budget voor het uitvoeren
van hun wettelijke verplichtingen?
Antwoord:
Gemeenten worden reeds voorzien van een budget dat fatsoenlijk en
realistisch is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat deze
kabinetsperiode het groot onderhoud van het gemeentefonds is
doorgevoerd. Daarmee sluit de verdeling van de algemene uitkering over
de gemeenten weer aan bij de uitgaven die gemeenten doen voor hun
wettelijke en autonome taken. Tevens blijkt het uit de afspraken
rondom de financiën van de decentralisaties van de jeugdzorg en de Wmo
2015. Afgesproken is dat de budgetten voor het jaar 2015 niet neerwaarts
bijgesteld zullen worden. Voor 2016 en latere jaren stelt het Rijk een
meerjarig stabiel budget voor de decentralisaties beschikbaar, waarmee
gemeenten adequaat in staat zijn hun wettelijke taken en de
transformatie uit te voeren.
Vraag:
Wanneer gooit de minister de verouderde normeringssystematiek overboord
en gaat de minister een stabiele en voorspelbare methode toepassen voor
de toekenning van uitkeringen aan het gemeentefonds?
Antwoord:
Zoals ik u heb geïnformeerd in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds
een interbestuurlijke werkgroep gestart die de trap-op/trap-af
systematiek zal evalueren. De werkgroep zal tevens de stabiliteit van de
systematiek en achterliggende factoren die de stabiliteit beïnvloeden
bestuderen. De werkgroep zal tevens alternatieve varianten ontwikkelen
voor de trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het
criterium stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en
evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar van 2016 zijn
bevindingen aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen
rapporteren.
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij verschuivingen ten behoeve van
gemeenten door provinciefondskortingen uitsluit, die dan door reserves
opgevangen moeten worden?
Antwoord:
Er zijn thans geen voornemens om middelen uit het provinciefonds te
verschuiven naar het gemeentefonds.
Vraag:
Hoe verwacht de minister dat gemeenten de negatieve spiraal van
herverdeeleffecten kunnen doorbreken?
Antwoord:
De herverdeeleffecten ontstaan omdat van de historische verdeling wordt
overgegaan naar een verdeling die recht doet aan de kosten van gemeenten
op basis van hun structuurkenmerken, door gebruik te maken van
objectieve verdeelmaatstaven. Een aantal gemeenten staat als gevolg
daarvan weliswaar voor een financiële opgave, maar deze gemeenten
krijgen door de getroffen overgangsregelingen de tijd om hun beleid af
te stemmen op deze financiële ontwikkeling.
Vraag:
Uit de begrotingsstaat van het gemeentefonds 2016 blijkt een laag aantal
'artikel 12-gemeenten'. Dat aantal kan volgens de VNG en provinciale
toezichthouders snel veranderen. Wat is de reactie van de minister op
deze sombere voorspelling? Hoe gaat hij voorkomen dat steeds meer
gemeenten op dit strafbankje moeten plaatsnemen? Is hier budgettair
rekening mee gehouden?
Antwoord:
Ik heb op dit moment geen signalen die erop wijzen dat het aantal onder
preventief financieel toezicht gestelde gemeenten toeneemt danwel het
vermoedelijk beroep op artikel 12 sterk zal stijgen. Echter, de
provinciale financiële toezichthouders vormen hun oordeel over de
sluitendheid van de gemeentebegrotingen in de komende weken. De artikel
12-aanvragen dienen door de gemeenten bij mij te zijn ingediend voor 1
december aanstaande.
Zoals gebruikelijk zal ik u begin 2016 informeren over het aantal
gemeenten onder preventief toezicht en het aantal artikel 12
gemeenten.
Voor wat betreft de budgettaire consequenties geldt dat de artikel
12-uitkeringen worden bekostigd uit het gemeentefonds.
Vraag:
Graag hoor ik een reactie van de minister op het voorstel om
constitutionele toetsing in te voeren bij wetsvoorstellen en
initiatiefwetten.
Antwoord:
Het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Van Tongeren dat ertoe strekt
constitutionele toetsing mogelijk te maken is in tweede lezing bij uw
Kamer aanhangig. In maart 2015 is een begin gemaakt met de plenaire
behandeling. De beantwoording door de initiatiefneemster van de toen
gestelde vragen moet nog plaatsvinden. In dat kader zal ook het kabinet
diens standpunt over het wetsvoorstel naar voren brengen.
Vraag:
Is de minister nog steeds van mening dat hij een oprecht en eerlijk
decentralisatiebeleid hanteert?
Antwoord:
Ja; de taken in het sociaal domein zijn in goed overleg met de gemeenten
gedecentraliseerd. De juiste kaders daarvoor zijn in acht genomen:
ontschotte budgetten, beperkte verantwoordingslasten, goede regionale
samenwerking, en beleidsvrijheid. Hierdoor is maatwerk mogelijk.
Vraag:
Vertrekkende Kamerleden kunnen toch niet zomaar terugkeren, maar moeten
bij volgende verkiezingen hun kansen wederom – net als ieder ander –
beproeven. Graag een reactie van de minister.
Antwoord:
Er kunnen allerlei redenen zijn die een volksvertegenwoordiger ertoe
bewegen om tussentijds zijn of haar zetel op te geven. Indien door het
tussentijds vacant worden van een zetel een teruggetreden lid op grond
van de Kieswet weer lid van de volksvertegenwoordiging kan worden en
hiervan gebruik maakt, dan is het aan hem of haar om deze beslissing te
verantwoorden. Ik zie dan ook geen aanleiding om de Kieswet op dit punt
te wijzigen.
Kamerstukken II, 2015/16, 34 300-XII, nr. 67↩︎