34396 ARvS inzake Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete
Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2016D03694, datum: 2016-01-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2016Z01763:
- Indiener: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-02-02 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-02-02 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-03-02 14:00: Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete (34396) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-04-12 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-04-13 13:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-05-17 16:40: Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete (34 396) (Eerste Termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-05-18 10:45: Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete (34 396) (Voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-05-24 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2016-05-31 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W12.15.0202/III 's-Gravenhage, 22 oktober 2015
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 26 juni 2015, no.2015001141, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete, met memorie van toelichting.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 november 20141 en het onderzoek van de Nationale Ombudsman naar de toepassing van de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping), wordt in het wetsvoorstel het boetestelsel aangepast dat van toepassing is wanneer de inlichtingenplicht op grond van socialezekerheidswetgeving is overtreden. De voorgestelde aanpassingen leiden onder meer tot een onderscheid in boetehoogte tussen de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd op grond van het opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht en overtredingen waarbij geen sprake is van opzet. Aansluiting wordt gezocht bij het strafrecht.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over het voorstel
die van dien aard zijn dat zij adviseert het voorstel niet aan de Tweede Kamer te
zenden dan nadat daarmee rekening is gehouden. Het voorgestelde boetestelsel werkt wat de aansluiting op de strafrechtelijke leerstukken opzet en grove schuld betreft complexiteit in de uitvoering en rechtsongelijkheid in de hand. De Afdeling adviseert het boetestelsel zodanig vorm te geven dat complexiteit voor bestuursorganen zoveel mogelijk wordt vermeden, maar overtreding van de inlichtingenplicht zwaarder dan bij normale verwijtbaarheid kan worden bestraft, waar dat nodig is. Bij opzet of grove schuld zou de handhaving plaats kunnen vinden via het reguliere strafrecht of eventueel aan de hand van de bestuurlijke strafbeschikking. Buiten opzet of grove schuld kan de handhaving blijven geschieden door middel van de bestuurlijke boete. De Afdeling adviseert het voorgestelde boetestelsel te heroverwegen.
1. Achtergrond en voorgestelde aanpassingen
Het wetsvoorstel wijzigt het boetestelsel van de Wet aanscherping.
Laatstgenoemde wet leidde in een groot aantal socialezekerheidswetten en
arbeidswetten tot aanscherping van de handhaving en een verhoging van de
boetetarieven. De Wet aanscherping bepaalt bijvoorbeeld dat, wanneer de
inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, het
uitgangspunt voor een boete 100% is van het bruto benadelingsbedrag,
terwijl dat voor 1 januari 2013 10% was. Daarnaast worden ten onrechte
betaalde uitkeringen teruggevorderd en is onder andere de minimumboete
geïntroduceerd.
De voorgestelde aanpassingen in het boetestelsel beogen een meer
proportionele boeteoplegging.2
De directe aanleiding voor onderhavig wetsvoorstel is volgens de toelichting een uitspraak van de CRvB van 24 november 2014. Daarin heeft de CRvB geoordeeld dat nu het in de Wet aanscherping neergelegde boetestelsel geen gefixeerd boetestelsel betreft en het stelsel hoge boetes mogelijk maakt, een indringende toets aan de omstandigheden van het geval aangewezen is. De CRvB vergelijkt met de strafrechtelijke normering inzake uitkeringsfraude alsmede met de bestuursrechtelijke beboeting van fraude met toeslagen waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verzuimen en vergrijpen. De CRvB oordeelt dat een boete ter hoogte van 100% van het benadelingsbedrag passend is bij opzet en 75% bij grove schuld. In de overige gevallen is 50% van het benadelingsbedrag het uitgangspunt voor de op te leggen boete of, bij verminderde verwijtbaarheid, 25%. Van deze uitgangspunten moet worden afgeweken, indien de omstandigheden van het geval dit nodig maken. Tevens heeft de CRvB geoordeeld dat geen hogere boete kan worden opgelegd dan de geldboete die een strafrechter had kunnen opleggen. Ten slotte heeft de CRvB geoordeeld dat het overgangsrecht van de Wet aanscherping, waarin het nieuwe (strengere) boeteregime ook toegepast wordt wanneer de overtreding vóór de inwerkingtreding van die wet heeft plaatsgevonden, in strijd is met artikel 7, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
Kort na de uitspraak van de CRvB is een rapport verschenen van de
Nationale ombudsman naar aanleiding van een onderzoek naar de
evenredigheid en effectiviteit van de op grond van de Wet aanscherping
opgelegde boetes.3 In het rapport komt naar voren dat
degenen die geconfronteerd worden met een (hoge) bestuurlijke boete
vanwege het schenden van de inlichtingenplicht, vaak niet de intentie
hebben om te frauderen. De ombudsman is van oordeel dat de boetes
disproportioneel hoog zijn, wanneer er een andere oorzaak aan de
overtreding ten grondslag ligt dan opzettelijke fraude. De ombudsman
betwijfelt of de Wet aanscherping effectief is in het bereiken van de
doelen fraudebestrijding, fraudepreventie en het behouden van draagvlak
voor de sociale zekerheid. De wet verhoogt weliswaar de boetebedragen,
maar of dat in de praktijk leidt tot een verhoogde pakkans voor
fraudeurs is twijfelachtig.4 Volgens de ombudsman
lijkt de Wet aanscherping dan ook zijn doel voorbij te schieten.5
In reactie op de uitspraak van de CRvB en het rapport van de Nationale
ombudsman heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een
brief aan de Tweede Kamer laten weten dat het noodzakelijk is de
wetgeving die betrekking heeft op de bestuurlijke boete in de
socialezekerheidswetten aan te passen.6 De
minister kondigt onder meer aan dat het boeteregime wordt aangepast
conform de uitspraak van de CRvB: er zullen verschillende
boetecategorieën geïntroduceerd worden. Een overtreding van de
inlichtingenplicht zal worden gestraft met een boete ter hoogte van 100%
van het benadelingsbedrag bij opzet, 75% bij grove schuld, 50% bij
verwijtbaarheid en 25% bij verminderde verwijtbaarheid.7 Ook
kondigt de minister aan dat de mogelijkheden zullen worden uitgebreid om
na een geconstateerde overtreding van de inlichtingenplicht te volstaan
met een waarschuwing.
Dit wetsvoorstel geeft invulling aan bovengenoemde toezeggingen. Het
bepaalt dat een boete van 100% van het benadelingsbedrag slechts wordt
opgelegd wanneer opzet is bewezen. Indien geen sprake is van opzet
worden andere boetepercentages gehanteerd. Het voorstel werkt deze
categorieën overigens niet uit; dat zal gebeuren in het Boetebesluit
socialezekerheidswetten.8 Verder wordt onder andere de
minimumboete afgeschaft en wordt bepaald dat boetes in verband met het
schenden van de inlichtingenplicht niet hoger mogen zijn dan de
maximumboetes zoals die van toepassing kunnen zijn conform artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte wordt de
mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing uitgebreid en wordt het
overgangsrecht van de Wet aanscherping aangepast.
De voorgestelde aanpassingen sluiten nauw aan bij de uitspraak van de
CRvB. Het wetsvoorstel creëert meer flexibiliteit bij de handhaving en
bestraffing en onderkent de complexiteit en diversiteit waarmee
bestuursorganen in de uitvoeringspraktijk geconfronteerd kunnen worden.
Het in de Wet aanscherping geïntroduceerde handhavings- en boeteregime
wordt daarmee voor een deel tenietgedaan.
2. Vormgeving boetestelsel
De Afdeling onderschrijft de wens om bestuursorganen mogelijkheden te bieden om de handhaving en bestraffing toe te snijden op de omstandigheden van het geval. De keuze voor een niet-gefixeerd boetestelsel en maatwerk, leidt noodzakelijkerwijs tot een complexer stelsel. Er zal een balans moeten worden gevonden tussen het belang van evenredige boeteoplegging in individuele gevallen en het belang van algemene, voor de uitvoering goed handhaafbare regels.
Het voorgestelde boetestelsel poogt door de aansluiting op het strafrecht bestuursorganen houvast te geven bij het leveren van maatwerk. Deze benadering, waarbij binnen het punitieve bestuursrecht op het terrein van de sociale zekerheid strafrechtelijke begrippen opzet en grove schuld worden geïntroduceerd, is bijzonder. De benadering als zodanig is niet nieuw. Een soortgelijke benadering bestaat binnen het fiscale boeterecht. In dat stelsel kan een vergrijpboete9 worden opgelegd bij opzet of grove schuld. Indien het niet gaat om opzet of grove schuld, kan een verzuimboete opgelegd worden.
Het voorstel leidt voor het punitieve sociale zekerheidsrecht tot een nieuwe vermenging van straf- en bestuursrecht. De Afdeling is van oordeel dat de voorgestelde vermenging van straf- en bestuursrecht in de sociale zekerheid leidt tot een voor de uitvoering onnodig complex stelsel. De Afdeling gaat in op alternatieven om tot een betere balans te komen tussen het maatwerk van de evenredige boeteoplegging en de handhaafbaarheid van het stelsel door een veelheid van bestuursorganen.
De Afdeling werkt het voorgaande als volgt uit.
a. Complexiteit
Op grond van het thans geldende (in de Wet aanscherping
geïntroduceerde) boetestelsel legt een bestuursorgaan een boete op ter
hoogte van het benadelingsbedrag10, tenzij sprake is van
verminderde verwijtbaarheid.11 Beoogd was daarmee een
gefixeerd boetestelsel toe te passen bij overtreding van de
inlichtingenplicht. Het voorstel vervangt dit stelsel door een stelsel
waarin, al naar gelang er sprake is van opzet, grove schuld of
(verminderde) verwijtbaarheid, verschillende boetes worden opgelegd. De
boete die bij het opzettelijk overtreden van de inlichtingenverplichting
kan worden opgelegd, is substantieel hoger dan de boete die in geval van
grove schuld of (verminderde) verwijtbaarheid kan worden opgelegd.
Al zullen er volgens de toelichting in het Boetebesluit
socialezekerheidswetten uniforme uitgangspunten geformuleerd worden voor
de boetehoogte, het boetestelsel als geheel wordt complexer. De keuze
voor een niet-gefixeerd boetestelsel brengt met zich dat iedere boete
afgestemd dient te zijn op de ernst van de overtreding, de mate van
verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval.12
De vaststelling en beoordeling van de voor de boete relevante feiten
wordt derhalve belangrijker en ingewikkelder. Daarbij dient een
bestuursorgaan bij de gradaties opzet en grove schuld, de opzet
(daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) dan wel grove schuld te
stellen en bewijzen, terwijl, in overeenstemming met uitgangspunten van
het algemeen bestuursrecht, de verwijtbaarheid verondersteld mag worden
ingeval het daderschap vaststaat.13 Het gaat er niet
alleen meer om vast te stellen dat de inlichtingenplicht is overtreden,
maar zo nodig zal bewezen moeten worden dat deze opzettelijk is
overtreden dan wel dat de overtreding aan de grove schuld van de
overtreder is te wijten.14 Voorts kan de
afbakening tussen de diverse categorieën (opzet, grove schuld en
(verminderde) verwijtbaarheid) in de uitvoering complex zijn, hetgeen
ook uit de toelichting zelf blijkt. Naar verwachting is het volgens
gemeenten ‘een flinke opgave om in de praktijk een werkbaar onderscheid
te maken in de diverse gradaties van verwijtbaarheid’.15
De aansluiting bij strafrechtelijke begrippen en leerstukken als opzet
en grove schuld, vergroot daarmee de complexiteit van het
boetestelsel.
Hiervoor is er reeds op gewezen dat er binnen het fiscale boeterecht eveneens aangesloten wordt op de strafrechtelijke leerstukken opzet en grove schuld. De handhaving binnen het belastingrecht en de handhaving van de inlichtingenplicht in de socialezekerheidswetten verschilt evenwel. Zo worden de belastingwetten voornamelijk uitgevoerd door één bestuursorgaan, de Belastingdienst, terwijl dat voor de uitvoering van de verschillende socialezekerheidswetten niet geldt. Uitvoering geschiedt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale verzekeringsbank (SVB) en door gemeenten.
Het voorstel noch de toelichting geeft duidelijkheid over de wijze waarop de regering waarborgt dat de complexiteit die de aansluiting op het strafrecht voor de uitvoering met zich brengt, in de praktijk hanteerbaar zal worden gemaakt. Zodoende is onvoldoende duidelijk hoe de handhaafbaarheid van het voorgestelde boetestelsel zal worden gewaarborgd.16 Nu de inlichtingenverplichting in de verschillende socialezekerheidswetten niet wordt gehandhaafd door één bestuursorgaan waarbinnen de kennis met betrekking tot de aansluiting op het strafecht zich concentreert, klemt het temeer dat het voorstel de complexiteit die de aansluiting bij het strafrecht reeds met zich brengt, op een aantal punten door een onvolledige uitwerking nog lijkt te vergroten (zie hieronder punt 4 en 5).
b. Rechtsgelijkheid
De voorgestelde indeling in boetehoogtes werkt uniformerend; zij
biedt bestuursorganen handvatten bij de vaststelling van de
boetehoogte.
De Afdeling merkt op dat de complexiteit van het voorgestelde
boetestelsel gemakkelijk kan leiden tot rechtsongelijkheid. De kans dat
er verschillen in de uitvoering ontstaan, wordt vergroot doordat de
handhaving van de inlichtingenverplichting geschiedt door zowel het UWV
als de SVB als gemeenten. De wijze waarop wordt beoordeeld of er sprake
is van opzet, grove schuld dan wel verminderde verwijtbaarheid, zal in
de praktijk van bestuursorgaan tot bestuursorgaan kunnen verschillen.
Dat het in dit wetsvoorstel voorgestelde boetestelsel de
rechtsongelijkheid kan vergroten ten opzichte van het huidige
boetestelsel klemt te meer nu uit onderzoek van de Inspectie SZW is
gebleken dat het huidige boetestelsel reeds leidt tot grote verschillen
in de uitvoering en ertoe leidt dat de rechtsgelijkheid onder druk
staat.17
c. Alternatieven
De Afdeling wijst erop dat een van de criteria voor de keuze tussen het strafrecht en het punitieve bestuursrecht, zoals uitgewerkt in de memorie van toelichting bij de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, is het regelmatig moeten toepassen van algemene leerstukken die specifiek voor één van de rechtsgebieden zijn uitgewerkt.18 Een ander criterium uit de voornoemde memorie van toelichting houdt in dat, als plaatselijke verschillen in handhaving ongewenst zijn, bestuursrechtelijke handhaving door decentrale bestuursorganen niet aangewezen is.19 Er is voorts een contra-indicatie voor de bestuurlijke boete als vaak van strafrechtelijke opsporingsbevoegdheden gebruik gemaakt moet worden.20 Bij het vaststellen van opzet en grove schuld kan dat spelen. Bij dit alles komt dat het punitieve bestuursrecht oorspronkelijk bedoeld is voor lichte, massale en eenvoudig vaststelbare overtredingen.21
De oorspronkelijke gedachte achter het punitieve bestuursrecht, tezamen met de hierboven gemaakte opmerkingen over de complexiteit die de nieuwe mengeling van straf- en bestuursrecht oplevert, roept de vraag op waarom is gekozen voor de voorgestelde vormgeving van het boetestelstel. Tevens lijkt de introductie van de begrippen opzet en grove schuld niet aan te sluiten op de bedoeling van het wetsvoorstel dat het sanctieregime in een complexe uitvoeringspraktijk toepasbaar moet zijn.22 Nu het bewijzen van opzet en grove schuld ingewikkeld kan zijn voor de uitvoeringspraktijk, kan de effectiviteit van het stelsel hierdoor worden ondergraven. Dit terwijl de keuze voor de bestuurlijke handhaving van de inlichtingenplicht mede is ingegeven door de overweging dat bestuursrechtelijke afdoening sneller duidelijkheid zou geven over de (financiële) consequenties van overtredingen dan het strafrecht en meer mogelijkheden zou bieden voor een lik-op-stuk beleid.23
In de gevallen waarin geen sprake is van opzet of grove schuld zal de beboeting binnen het punitieve bestuursrecht doorgaans effectief kunnen plaatsvinden. Voor zover aangesloten wordt op de strafrechtelijke leerstukken opzet en grove schuld ligt het naar het oordeel van de Afdeling meer voor de hand om de handhaving te laten geschieden binnen het reguliere strafrecht of eventueel aan de hand van het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking. In ieder geval zal gewaarborgd moeten zijn dat een evenredige boete kan worden opgelegd die afgestemd is op de omstandigheden van het geval. Op deze manier kan de complexiteit voor bij de uitvoering betrokken bestuursorganen worden gereduceerd.
d. Slotsom
De Afdeling adviseert het boetestelsel zodanig vorm te geven dat
complexiteit voor bestuursorganen zoveel mogelijk wordt vermeden, maar
overtreding van de inlichtingenplicht in bepaalde gevallen zo nodig
zwaarder bestraft kan worden, gelet op de omstandigheden waaronder de
overtreding is begaan. In die gevallen, dat wil zeggen bij opzet of
grove schuld, zou de handhaving plaats kunnen vinden binnen het
reguliere strafrecht, eventueel aan de hand van de bestuurlijke
strafbeschikking. Buiten de gevallen van opzet of grove schuld kan de
handhaving blijven geschieden door middel van de bestuurlijke boete.
Tegen de achtergrond van deze alternatieven adviseert de Afdeling tevens
het voorgestelde stelsel te heroverwegen.
Voor zover de heroverweging niet zou leiden tot aanpassing van het
voorgestelde boetestelsel adviseert de Afdeling om de keuze voor de
aansluiting bij het strafrecht dragend te motiveren in het licht van de
complexiteit voor bestuursorganen waartoe die aansluiting leidt. Indien
het voorgestelde boetestelsel niet wordt aangepast, adviseert de
Afdeling tevens dragend te motiveren hoe de rechtsgelijkheid in dat
stelsel wordt bevorderd.
3. Effectiviteit
Het doel van de in de Wet aanscherping geïntroduceerde strenge
bestraffing van overtreding van de inlichtingenplicht is
fraudebestrijding, fraudepreventie en het behouden van draagvlak voor de
sociale zekerheid.24 Uit het rapport van de Nationale
ombudsman komt, naast de opmerkingen over onder meer de evenredigheid
van de boetes, naar voren dat de wet niet leidt tot een verhoogde
pakkans voor fraudeurs en niet bijdraagt aan de opsporing daarvan.25 In het rapport van de ombudsman
wordt zodoende betwijfeld of de Wet aanscherping wel effectief is en de
aan de wet ten grondslag liggende doelen bereikt.26
In reactie op voornoemd rapport is de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid onder meer ingegaan op de door de Nationale ombudsman
gemaakte opmerkingen met betrekking tot de evenredigheid van de
boeteoplegging in verband met het overtreden van de inlichtingenplicht.
De minister is evenwel niet ingegaan op de door de Nationale ombudsman
gemaakte opmerkingen met betrekking tot de effectiviteit van het in de
Wet aanscherping gebruikte mechanisme van hoge boetes om fraude te
voorkomen en te bestrijden. Ook in de toelichting wordt hierop niet
ingegaan, terwijl onderhavig wetsvoorstel weliswaar het opleggen van
evenredige boetes bevordert, maar het mechanisme waarmee fraude
tegengegaan moet worden ongewijzigd blijft.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de effectiviteit van het boetestelsel.
4. Wettelijke verankering gradatie grove schuld
Het wetsvoorstel bepaalt dat in geval van het opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht maximaal een boete opgelegd kan worden van de vijfde categorie. Wanneer er geen sprake is van opzet, of opzet niet kan worden bewezen bedraagt de boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie. In het wetsvoorstel zijn, afgezien van opzet, geen andere vormen van verwijtbaarheid opgenomen. Hiervoor is reeds aan de orde gekomen dat in het Boetebesluit socialezekerheidswetten gedifferentieerd zal worden naar onder meer opzet en grove schuld. Het bestuursorgaan dat een bestuurlijke boete wil opleggen vanwege het overtreden van de inlichtingenverplichting dient in geval van (voorwaardelijk) opzet of grove schuld, (voorwaardelijk) opzet dan wel grove schuld te bewijzen. Het bestuursorgaan moet zelf stellen en bewijzen dat er bij overtreding van de inlichtingenplicht sprake is geweest van opzet dan wel grove schuld.
Het vorenstaande roept de vraag op waarom opzet wel en grove schuld niet op het niveau van de wet wordt vastgelegd. De Afdeling adviseert het voorstel op dit punt te voorzien van een dragende motivering en zo nodig aan te passen.
5. Opzet: waarop gericht?
Waar het strafrecht duidelijk omschrijft waarop het opzet (het willens en wetens verrichten of nalaten van handelingen) betrekking moet hebben, maakt het onderhavige wetsvoorstel onvoldoende duidelijk waarop het (voorwaardelijk) opzet van de overtreder precies gericht dient te zijn. Dient het opzet gericht te zijn op de benadeling of op het onjuist geven van inlichtingen? Hetzelfde geldt voor grove schuld. Ook daarvan moet duidelijk zijn waarop het moet zijn gericht.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen en te verduidelijken waarop het (voorwaardelijk) opzet en grove schuld van de overtreder van de inlichtingenverplichting gericht dienen te zijn.
6. Zelfstandig leesbare toelichting
In reactie op de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 heeft de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een tweetal brieven aan
de Tweede Kamer aangekondigd tot welke wetswijzigingen die uitspraak
moet leiden.27
De Afdeling merkt op dat de bij het voorstel gevoegde toelichting niet
goed te begrijpen is los van de voornoemde brieven aan de Tweede Kamer.
Nu het wetsvoorstel voorziet in een nieuw boetestelsel, dient een
zelfstandig leesbare toelichting duidelijkheid te verschaffen over de
vormgeving daarvan.
De Afdeling adviseert te voorzien in een zelfstandig leesbare
toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn
gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
CRvB 24 november 2014, ECLI:NLCRVB:20214:3754.↩︎
Toelichting, paragraaf 1.2.↩︎
Nationale Ombudsman, “Geen fraudeur, toch boete”, rapport december 2014.↩︎
Nationale Ombudsman, “Geen fraudeur, toch boete”, rapport december 2014, blz 39.↩︎
Nationale Ombudsman, “Geen fraudeur, toch boete”, rapport december 2014, blz. 37.↩︎
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 495, blz. 5.↩︎
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 495, blz. 5.↩︎
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 495, blz. 5; Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 504, blz. 1.↩︎
Zie bijvoorbeeld artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).↩︎
Artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.↩︎
Artikel 2, derde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.↩︎
Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.↩︎
Al zal er geen bestuurlijke boete kunnen worden opgelegd als de overtreder in het geheel geen verwijt treft ter zake van de overtreding (artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht). Het ontbreken van verwijtbaarheid zal door de overtreder bewezen moeten worden.↩︎
Voor zover de opzet gericht dient te zijn op het overtreden van de inlichtingenplicht, hetgeen uit de voorgestelde bepaling overigens niet blijkt (zie punt 5).↩︎
Toelichting, paragraaf 4.1.↩︎
Dat verschillende betrokken uitvoeringsinstanties praktijkvoorbeelden met elkaar kunnen delen
zoals in paragraaf 4.1. van de toelichting blijkt, biedt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende waarborg, gezien de complexiteit en diversiteit waarmee bestuursorganen in de uitvoering geconfronteerd kunnen worden.↩︎
Inspectie SZW, “De boete belicht”, bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 495.↩︎
Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 119.↩︎
Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 119.↩︎
Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 119.↩︎
Ongevraagd advies sanctiestelsels, Analyse van enige verschillen in rechtsbescherming en rechtspositie van de justitiabele in het strafrecht en in het bestuursrecht, no. W03.15.0138/II, blz. 3. Zie eveneens de nota van de Minister van Justitie “De keuze tussen sanctiestelsels en de betekenis van het Wetsvoorstel OM-afdoening daarvoor”, Kamerstukken II 2005/06, 29 849, nr. 30, blz. 4.↩︎
Toelichting, paragraaf 1.1.↩︎
Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 3, blz. 18.↩︎
Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 3, blz. 2-4.↩︎
Nationale Ombudsman, “Geen fraudeur, toch boete”, rapport december 2014, blz. 37 en 39.↩︎
Nationale Ombudsman, “Geen fraudeur, toch boete”, rapport december 2014, blz. 39.↩︎
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 495 en Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 504.↩︎