[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34404 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de samenstelling van het College van procureurs-generaal

Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de samenstelling van het College van procureurs-generaal

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2016D05218, datum: 2016-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2016Z02505:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W03.15.0391/II 's-Gravenhage, 17 december 2015

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 11 november 2015, no.2015001971, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de samenstelling van het College van procureurs-generaal, met memorie van toelichting.

Het voorstel voorziet erin dat in het College ten hoogste één lid kan worden benoemd, dat niet voldoet aan de vereisten tot benoeming als rechterlijke ambtenaar.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderkent dat de uitdagingen van het Openbaar Ministerie groot en divers zijn en vindt het begrijpelijk dat om deze reden het College gediversifieerd wordt samengesteld. De Afdeling acht het terecht dat niet wordt voorgesteld dat het nieuwe lid rechterlijk ambtenaar is, maar zijn positie ten opzichte van de minister dient wel op een vergelijkbare wijze geregeld te worden als die van de andere procureurs-generaal en niet op de wijze zoals alle ambtenaren die ondergeschikt zijn aan de minister. De Afdeling adviseert om deze reden het voorstel aan te passen.

  1. Onafhankelijke positie

Het voorstel geeft uitvoering aan de in de brief van 25 juni 2015 gedane toezegging van de minister van Veiligheid en Justitie om te zorgen voor een gediversifieerde samenstelling van het College van procureurs-generaal (hierna: College), door specifieke deskundigheid op het gebied van financiën en bedrijfsvoering in het College vertegenwoordigd te laten zijn.1 Het voorstel voorziet erin dat in het College ten hoogste één lid kan worden benoemd, dat niet voldoet aan de vereisten tot benoeming als rechterlijke ambtenaar.2

Het nieuwe lid van het College is volgens het voorstel integraal bevoegd en medeverantwoordelijk in het College.3 Hij is echter niet van rechtswege bevoegd om op te treden als plaatsvervangend advocaat-generaal of plaatsvervangend officier van justitie. Om deze reden wordt volgens de toelichting in het voorstel ervan afgezien deze procureur-generaal als rechterlijke ambtenaar aan te stellen.4 Hierdoor is dit lid – ondanks de benaming ‘procureur-generaal’ – ook geen lid van het openbaar ministerie.5

Een aanstelling als rechterlijke ambtenaar is volgens de toelichting niet van doorslaggevend belang om op gelijke voet met de andere procureurs-generaal volledig deel te kunnen nemen aan de collegiale besluitvorming.6 Dat laat onverlet dat de positie van de nieuw te benoemen procureur-generaal ten opzichte van de minister een andere is dan die van de overige procureurs-generaal in het College. De rechtspositionele aangelegenheden voor rechterlijke ambtenaren zijn geregeld bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren; die van alle andere ambtenaren, en daarmee dus ook die van deze procureur-generaal – in het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Daarmee heeft dit lid van het College niet dezelfde onafhankelijke positie ten opzichte van de minister als de andere leden. Het College en de Nederlandse vereniging voor rechtspraak (NVvR) wijzen hierop in hun commentaar op het voorstel.

In de toelichting wordt hierop niet ingegaan. De Afdeling acht het terecht dat niet wordt voorgesteld dat het nieuwe lid rechterlijk ambtenaar is, maar zijn positie ten opzichte van de minister dient wel op een vergelijkbare wijze geregeld te worden als die van de andere procureurs-generaal en niet op de wijze zoals alle ambtenaren die ondergeschikt zijn aan de minister.

De Afdeling adviseert om bovenstaande reden het voorstel aan te passen.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.


De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.15.0391/II

  • Zowel de considerans als de toelichting geven met zoveel woorden aan dat de samenstelling van het College wordt gewijzigd teneinde de mogelijkheden te verruimen tot het benoemen van een lid met specialistische kennis en ervaring op het gebied van financiën en bedrijfsvoering. In het voorstel wordt dit verder niet tot uitdrukking gebracht. Om deze reden wordt geadviseerd de considerans en de toelichting in overeenstemming te brengen met het voorstel.


  1. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 247, blz. 4.↩︎

  2. Het voorgestelde artikel 130, vierde lid, Wet op de rechterlijke organisatie.↩︎

  3. Toelichting, paragraaf 2.2.1.↩︎

  4. Artikel I, onderdeel A, van het wetsvoorstel.↩︎

  5. Kamerstukken II 1996/97, 25 392, nr. 3, blz. 50-51. Zie ook: Advies College, paragraaf “Het College adviseert een andere uitwerking”, blz. 4-5.↩︎

  6. Toelichting, paragraaf 3, derde alinea.↩︎