Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets
Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2016D05295, datum: 2016-02-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.G. Wolbert, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L. Boeve , adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2015Z25097:
- Indiener: S. Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: M. Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2016-01-12 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-01-14 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2016-02-08 10:00: Advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2016-05-19 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2016-06-01 10:00: De rekentoets (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2016-11-17 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2016-11-17 11:30: Stand van zaken rekenen in vo en mbo (Algemeen overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2017-01-18 12:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
31 332 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen
Nr. Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld d.d. …
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 december 2015 over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Kamerstuk 31 332, nr.71). Bij brief van ... hebben de minister en de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie
Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie
Boeve
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister en staatssecretaris over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets en over het onderzoek naar de middelen die zijn besteed om het rekenonderwijs te verbeteren. De voorgenoemde leden wachten de resultaten van het onderzoek af.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voornoemde brief.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de bovengenoemde brief over de consequenties van het advies van de Raad van State voor de besluitvorming over de rekentoets en voor de rekentoets in het voortgezet onderwijs (vo) zelf.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de eerdergenoemde brief van de minister en staatssecretaris over het advies van de Raad van State over de rekentoets. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister en staatssecretaris naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de rekentoets, en moeten met blijvende teleurstelling vast te stellen dat de staatssecretaris koste wat kost de rekentoets wil doorzetten, over het hoofd van kwetsbare leerlingen heen.
1. Advies Raad van State
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het advies van de Raad van State niet eerder openbaar wordt gemaakt dan met het besluit waarop het advies betrekking heeft. Nu echter duidelijk is geworden dat de Raad van State adviseerde de in de praktijk ontwikkelde rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen (de ER-toets) pas te regelen in een ontwerpbesluit nadat een daarvoor toereikende wettelijke grondslag is gerealiseerd, vragen zij of het voor het plenaire debat van 7 oktober 2015 over de rekentoets niet relevant was geweest dat de Kamer had geweten dat het de bedoeling van de staatssecretaris was dat de rekentoets ER – ondanks het veel meer toegestane gebruik van de rekenmachine – zó wordt samengesteld dat deze niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets. Kan de staatssecretaris ook toelichten in hoeverre men in algemene zin kan oordelen dat een ER-toets een zelfde moeilijkheidsgraad kent als de reguliere rekentoets, terwijl de leerlingen met dyscalculie onderling sterk kunnen verschillen? Kan een ER-toets voor de ene leerling met dyscalculie dan niet veel moeilijker uitvallen dan voor de andere leerling met dyscalculie? De leden van deze fractie vragen of de staatssecretaris inmiddels duidelijkheid kan verschaffen over de vrijstellingsregeling voor doorstromers op het vwo, die al op de havo de rekentoets hebben afgesloten met een voldoende. Vervalt hun vrijstelling als zij een poging doen om hun cijfer te verbeteren, ook als deze poging mislukt? Vormt dit voor leerlingen met een vrijstelling niet een onbedoeld negatieve prikkel om een beter cijfer te behalen voor de rekentoets of om deze op een hoger niveau af te leggen? Zo nee, welke overwegingen liggen dan hieraan ten grondslag, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie lezen dat, op basis van gegevens uit de pilotperiode, de rekentoets ER zo is samengesteld dat deze niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets. De leden vragen wat dan nog het voordeel is voor leerlingen met ernstige rekenproblemen. Klopt het dat een leerling die bijvoorbeeld een zware vorm van dyscalculie heeft, nooit het gevraagde rekenniveau kan halen? Is het uit te sluiten dat leerlingen met bijvoorbeeld dyscalculie op basis van die handicap nooit een voldoende kunnen halen op de verplichte toets? Vindt u dat er hier sprake is van gelijke kansen? Kunt u dat antwoord nader toelichten, zo vragen deze leden.
De leden wijzen voorts op een stelling van professor Van Luit (Universiteit van Utrecht, hoogleraar diagnostiek en behandeling van kinderen met dyscalculie, directeur Bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen, hoofd Dyscalculie Expertisecentrum Nederland, en klinisch psycholoog BIG en orthopedagoog-generalist NVO) 1: “Kinderen met dyscalculie verschillen te zeer van elkaar om daar een eenduidige aangepaste toets voor te kunnen ontwikkelen. Wat voor de ene leerling met dyscalculie een oplosbare rekenopgave blijkt te zijn, is voor de ander abracadabra. Sterker nog: de volgende dag kan het omgekeerd zijn. Kenmerkend voor dyscalculie is dat als je denkt dat een kind een strategie voor een bepaald som type kent, hij/zij die een volgende dag weer vergeten kan zijn of verkeerd kan toepassen. Bovendien blijkt uit gesprekken die ik heb gehad met docenten sommige kinderen de ER-variant zelfs (iets) slechter maakten dan de reguliere toets. Hoe kan dat? Precies: het kan zijn dat voor deze kinderen meer herkenbare opgaven in de reguliere toets waren opgenomen dan in de ER-variant. Ik hoop dat u met mij tot de conclusie komt dat tenminste kinderen met dyscalculie vrijgesteld moeten worden van het maken van de rekentoets zowel in vo als in mbo.” Kunt u uitgebreid reageren op deze stellingname van de heer Van Luit, zowel op zijn conclusie als op zijn onderbouwingen? Kunt u aangeven op basis van welk wetenschappelijk onderzoek u tot uw antwoord komt, zo vragen de leden van deze fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de staatssecretaris van mening is dat voor de rekentoets ER geen wettelijke grondslag is vereist zoals de Raad van State adviseerde omdat deze toets makkelijker zou zijn dan de gewone rekentoets, nu na de pilotfase dit niveauverschil niet meer bestaat. Kunt u aangeven waaruit dan wel de aangepaste rekentoets bestaat zodat deze voor kinderen met ernstige rekenproblemen bruikbaar is? Wat is het verschil met de gewone rekentoets? Ook vragen deze leden een nadere motivatie waarom de staatssecretaris van mening is dat, ondanks de rekentoets ER en de tot nu toe behaalde resultaten van de rekentoets, sprake is van basisvaardigheden bij alle leerlingen. Kan hierbij ook worden ingegaan op het grote verschil in procenten dat de rekentoets haalt en niet haalt tussen bijvoorbeeld het vwo en het mbo, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat met name op het door de Raad van State genoemde tweede punt, over het uitgangspunt van beleid, de staatssecretaris het advies van de Raad van State in de brief op eigen wijze interpreteert, en daarmee de kern van het kritiekpunt niet wegneemt. De Raad van State zegt niet dat er een makkelijkere toets nodig is, maar wel een andere rekentoets, en dat dit een reden kan zijn om de uitgangspunten te heroverwegen. Ook wijst de Raad van State op de slechte resultaten. Kan de staatssecretaris hier uitgebreider op ingaan dan ‘hier hebben we het al over het gehad bij het debat’. De leden van deze fractie waren tijdens dit debat immers niet op de hoogte van dit advies, in tegenstelling tot de staatssecretaris. De leden lezen dat de reactie van de staatssecretaris voornamelijk gebaseerd is op de stelling dat de rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets en binnen hetzelfde referentieniveau valt. Welke onderzoeken heeft de staatssecretaris om deze stelling te staven? Voorts vragen de leden of het advies van de Raad van State geen reden is geweest voor de staatssecretaris om de rekentoets te heroverwegen, ook naar aanloop van het debat op 7 oktober, toen hij al op de hoogte was van dit advies. Deze leden wijzen op de grote kritiek op alle aspecten van de rekentoets, van de inhoud van de toets tot de zak/slaagregeling, van de geheimhouding tot dit advies van de Raad van State. Wordt het niet eens tijd om te stoppen met de huidige uitvoering van de rekentoets en de aandacht van leraren en leerlingen te kunnen stoppen in daadwerkelijk beter rekenonderwijs, zo vragen deze leden.
2. Opzet onderzoek naar besteding aanvullende middelen
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er een onderzoek komt naar de besteding van aanvullende middelen voor taal en rekenen in de afgelopen jaren, waarvan de resultaten naar verwachting voor de zomer van 2016 bekend worden. Zal dit onderzoek ook inzicht kunnen geven in welke leerlagen van basis- en voortgezet onderwijs scholieren achterstanden oplopen in hun rekenvaardigheid en in hoeverre onbekendheid van wiskundedocenten in het voortgezet onderwijs met de hedendaagse rekendidactiek in het basisonderwijs een rol heeft gespeeld bij tegenvallende opbrengsten van de bestede middelen, zo vragen de leden van deze fractie.
II Reactie van de minister en staatssecretaris
[1] Mail van de heer Luit aan de vaste commissie OCW d.d. 30 juni 2015↩︎