34408 Adv RvSt inzake de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie
Regeling van de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van de detacheringsrichtlijn en tot wijziging van de IMI-verordening over de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2016D05573, datum: 2016-02-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2016Z02727:
- Indiener: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-02-10 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-02-16 15:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-02-16 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-03-09 14:00: Regeling van de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van de detacheringsrichtlijn en tot wijziging van de IMI-verordening over de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie) (34408) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-03-29 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-03-31 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-04-26 16:30: Regeling van de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers i.v.m. de implementatie van Richtlijn 2014/67/EU inzake de handhaving van de detacheringsrichtlijn en tot wijziging van de IMI-verordening over de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (34 408) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-04-28 17:00: Stemmingen (over de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie en over moties ingediend bij het VAO RBZ/Handelsraad) (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
No.W12.15.0372/III 's-Gravenhage, 14 december 2015 Bij Kabinetsmissive van 19 oktober 2015, no.2015001833, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot regeling van de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van de detacheringsrichtlijn en tot wijziging van de IMI-verordening over de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie), met memorie van toelichting. De zogeheten Detacheringsrichtlijn uit 1996 voorziet erin dat werknemers die tijdelijk arbeid verrichten in een andere lidstaat evenveel basisrechten hebben als de werknemers die in dat land gevestigd zijn. Deze richtlijn is in 1999 geĆÆmplementeerd in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid. In 2014 is een aanvullende richtlijn tot stand gekomen, bekend als de Handhavingsrichtlijn, die erop is gericht de handhaving van de Detacheringsrichtlijn te versterken om misbruik van de rechten van internationaal gedetacheerde werknemers tegen te gaan. Het voorliggende wetsvoorstel implementeert de Handhavingsrichtlijn; de bepalingen van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid worden eveneens opgenomen. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Dit betreft onder meer de uitbreiding van de werkingssfeer ten opzichte van de richtlijn waardoor deze ook zelfstandigen omvat. Op deze punten strekt het voorstel verder dan waartoe de richtlijn verplicht. 1. Uitbreiding reikwijdte tot zelfstandigen De Detacheringsrichtlijn, die in 1996 tot stand is gekomen, heeft tot doel werknemers die in een andere lidstaat worden te werk gesteld, dezelfde basisrechten te verlenen als de werknemers die daar zijn gevestigd. De Handhavingsrichtlijn bevat maatregelen om de uitvoering, toepassing en handhaving van de Detacheringsrichtlijn te versterken. Beide richtlijnen zijn uitsluitend van toepassing op dienstverrichters die werknemers detacheren in een andere EU-lidstaat. Ook de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid, waarin de Detacheringsrichtlijn is geĆÆmplementeerd, geldt alleen voor detachering van werknemers. De Handhavingsrichtlijn geeft de lidstaten de bevoegdheid om dienstverrichters te verplichten om grensoverschrijdende detachering vooraf te melden en om tijdens de detachering gegevens beschikbaar te hebben. Beide soorten informatieverplichtingen rusten op de dienstverrichter. Het wetsvoorstel heeft een ruimere werkingssfeer dan de Handhavingsrichtlijn: het legt niet alleen informatieverplichtingen op aan de dienstverrichter die werknemers detacheert, maar ook aan bepaalde categorieĆ«n zelfstandigen (namelijk zelfstandigen die werkzaam zijn in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen risicosectoren). De reden dat de regeling betrekking heeft op alle zelfstandigen die werkzaam zijn in de aan te wijzen sectoren, is dat het voor de handhavende instanties moeilijk is om onderscheid te maken tussen buitenlandse werknemers en buitenlandse zelfstandigen. a. Proportionaliteit Het voorgaande roept de vraag op of de uitbreiding van deze informatieverplichtingen tot zelfstandigen in overeenstemming is met het beginsel van proportionaliteit, zoals dat is neergelegd in het Nederlandse recht en in het Europese recht (in het bijzonder de hierna nog te bespreken Dienstenrichtlijn). De Afdeling heeft begrip voor het streven om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, maar merkt op dat het voorstel verplichtingen oplegt aan alle zelfstandigen die werkzaam zijn in (nog aan te wijzen) risicosectoren. Zij moeten aan administratieve verplichtingen voldoen om aan te tonen dat zij geen schijnzelfstandige zijn; bij niet voldoen aan die administratieve verplichtingen kan hen een bestuurlijke boete worden opgelegd, ook als zij op zichzelf geen schijnzelfstandige zijn. In dit verband wijst de Afdeling erop dat zowel de Handhavingsrichtlijn als de Dienstenrichtlijn de lidstaten ā ook bij het opleggen van verplichtingen uitsluitend aan dienstverrichters met gedetacheerde werknemers ā de mogelijkheid openlaten om in hun handhavingspraktijk in concrete gevallen schijnzelfstandigheid op te sporen. De uitbreiding van de meldingsplicht tot alle zelfstandigen in de risicosectoren wordt in de toelichting slechts gerechtvaardigd met de opmerking dat het in de praktijk voor handhavende instanties moeilijk is om het onderscheid te maken tussen buitenlandse werknemers en buitenlandse zelfstandigen. Daarmee is echter nog niet aangetoond dat de mogelijkheden die de richtlijn biedt om schijnzelfstandigheid op te sporen in Nederland onvoldoende effect zouden kunnen hebben. Evenmin wordt toegelicht waarom de nadelen van de in de richtlijn voorziene mogelijkheden zodanig zwaar zouden wegen dat het opleggen van een extra last op alle zelfstandigen in de risicosectoren daardoor evenredig is. Indien de evenredigheid niet kan worden aangetoond, past de meldingsplicht voor zelfstandigen niet goed in het uitgangspunt van het kabinet, dat bij de implementatie van Europese richtlijnen geen ruimere verplichtingen worden opgenomen dan waarin de richtlijn voorziet, tenzij het belang hiervan kan worden aangetoond. De Afdeling adviseert in de toelichting overtuigend te motiveren dat uitbreiding van de meldingsplicht tot alle zelfstandigen in de risicosectoren een noodzakelijke en proportionele maatregel is. b. Verhouding tot vrijheid van dienstverlening De Afdeling merkt op dat door de toepassing van de regelgeving voor gedetacheerde werknemers op zelfstandigen spanning ontstaat met de vrijheid van dienstverlening binnen de Europese Unie. i. Het Belgische systeem In de toelichting wordt aandacht besteed aan de rechtvaardiging van de aan de zelfstandige opgelegde verplichtingen, in lijn met de overwegingen van het Hof van Justitie over het vrij verkeer van diensten in zaak C-577/10. Die zaak had betrekking op een Belgische meldingsplicht die aan de āgedetacheerdeā zelfstandige was opgelegd. Volgens de toelichting heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de Belgische meldingsplicht een inbreuk vormt op het vrij verkeer van diensten, maar dat deze inbreuk geoorloofd is om de bescherming van werknemers te kunnen garanderen. In het betrokken arrest heeft het Hof echter meer precies vastgesteld dat de betrokken bepalingen als onevenredig moeten worden beschouwd, omdat zij verder gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van algemeen belang die waren aangevoerd (bestrijding van (sociale) fraude en voorkoming van misbruik), en derhalve niet verenigbaar met artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In de toelichting bij het voorstel wordt opgemerkt dat BelgiĆ« in overleg met de Europese Commissie heeft besloten de meldingsplicht te beperken tot zelfstandigen die werkzaam zijn in risicosectoren. Bij dit systeem sluit het Nederlandse voorstel aan. In de toelichting wordt geen concrete bron genoemd voor de instemming van de Commissie met het aldus beperkte stelsel. De Afdeling adviseert de toelichting te preciseren en aan te vullen. ii. Zijn de aan de zelfstandige opgelegde verplichtingen gerechtvaardigd? De uitspraak van het Hof in de Belgische zaak is voor de voorgestelde maatregel niet van doorslaggevend belang, omdat inmiddels op grensoverschrijdende dienstverlening door zelfstandigen de Dienstenrichtlijn van toepassing is. De verruiming van de reikwijdte van het voorstel tot bepaalde groepen zelfstandigen zal moeten worden getoetst aan de Dienstenrichtlijn, die in de toelichting niet ter sprake komt. Bij die toetsing is met name van belang dat de lidstaten dienstenactiviteiten op hun grondgebied niet afhankelijk mogen maken van wettelijke of bestuurlijke verplichtingen, verboden, voorwaarden of beperkingen die niet voldoen aan, onder meer, het beginsel van noodzakelijkheid. Dit houdt in dat dergelijke eisen moeten zijn gerechtvaardigd om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu. Het voorstel beoogt bij te dragen aan het vinden van ten onrechte als zelfstandige opgevoerde gedetacheerde werknemers. Uit de toelichting blijkt niet hoe daarmee kan worden voldaan aan het beginsel van 'noodzakelijkheid'. De Afdeling adviseert in het licht van het bovenstaande overtuigend te motiveren dat de toepassing van de verplichtingen uit de Detacheringsrichtlijn op zelfstandigen noodzakelijk is, en anders van deze uitbreiding af te zien. Voorts is van belang dat de regering in overleg treedt met de Europese Commissie over de vraag of deze uitbreiding niet op bezwaren stuit. c. Onderscheid tussen gedetacheerde zelfstandige en volledig zelfstandige De Afdeling merkt op dat het wetsvoorstel geen onderscheid maakt tussen de zelfstandige die door een buitenlandse dienstverrichter ter beschikking wordt gesteld en de buitenlandse zelfstandige die zĆ©lf als dienstverrichter optreedt. Het voorstel legt informatieverplichtingen rechtstreeks op aan de zelfstandige die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf arbeid verricht in een andere lidstaat dan de staat waar hij gewoonlijk arbeid verricht. Uit de tekst van het voorstel noch uit de toelichting blijkt duidelijk dat deze verplichting ook rust op de zelfstandige indien hij door tussenkomst van een derde (de dienstverrichter) de arbeid verricht. In elk geval is niet toegelicht waarom in de laatstbedoelde situatie de informatieverplichting niet aan de dienstverrichter is opgelegd. De Afdeling adviseert de toelichting te verduidelijken en het voorstel zo nodig aan te passen. d. Beperking tot risicosectoren De meldingsplicht zal mede gelden voor zelfstandigen die werkzaam zijn in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen sectoren van het beroeps- of bedrijfsleven. Het voorstel zelf geeft echter geen criterium voor het aanwijzen van sectoren. Volgens de toelichting is het de bedoeling, in navolging van BelgiĆ«, risicosectoren aan te wijzen waarin de meldingsplicht zal gelden; daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de bouw, schoonmaak, zorg en IT. De reikwijdte van een wet dient zoveel mogelijk in de wet zelf te worden geregeld. De Afdeling adviseert daarom de criteria die nodig zijn om te bepalen voor welke sectoren de meldingsplicht zal gelden, in het voorstel zelf op te nemen. 2. Samenhang met de Wet arbeid vreemdelingen De dienstverrichter die niet in Nederland gevestigde werknemers ter beschikking stelt om tijdelijk arbeid te verrichten in Nederland is verplicht dit vooraf te melden. In de toelichting wordt ingegaan op de samenhang met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Voor dienstverrichters met derdelanders in dienst voor wie geen tewerkstellingsvergunning is vereist, geldt reeds een meldingsplicht op grond van Wav. De regering stelt voor de meldingsplicht op grond van de Wav en de in te voeren meldingsplicht op grond van de Handhavingsrichtlijn te harmoniseren. a. Geen tewerkstellingsvergunning In de toelichting wordt niet uiteengezet hoe deze harmonisatie zal plaatsvinden. De Wav regelt nu dat de meldingsplicht op grond van die wet niet geldt indien de werkgever reeds uit hoofde van andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, bepalingen een meldingsplicht heeft. Wellicht is aan deze bepaling gedacht. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen. b. Wel tewerkstellingsvergunning Voor bepaalde categorieĆ«n werknemers is wel een tewerkstellingsvergunning vereist. Voor hen roept het voorstel de vraag op of er naast de tewerkstellingsvergunning behoefte is aan de meldingsplicht zoals voorgesteld in dit voorstel. Als dat zo is, is de vervolgvraag of alle gegevens die bij de melding moeten worden verschaft noodzakelijk zijn, of dat kan worden volstaan met het overleggen van de tewerkstellingsvergunning en eventueel een identiteitsbewijs van de werknemer. De Afdeling adviseert de nieuwe meldingsplicht voor vergunningplichtigen nader te bezien. Daarbij verdient het aanbeveling in de toelichting een volledig overzicht te verschaffen van de diverse meldingsplichten die gelden voor categorieĆ«n werkenden (zoals derdelanders en onderdanen van nieuwe EU-lidstaten die nog onder het overgangsrecht vallen). 3. Documenten die op de werkplek aanwezig moeten zijn De lidstaten ā zo bepaalt de Handhavingsrichtlijn ā kunnen aan dienstverrichters de verplichting opleggen om documenten over de detachering ter beschikking te stellen en/of te bewaren op een toegankelijke en duidelijk identificeerbare plaats, zoals de werkplek of het bouwterrein. De Handhavingsrichtlijn omschrijft om welke gegevens het in ieder geval gaat. De lidstaten kunnen aanvullende administratieve eisen en controlemaatregelen opleggen indien in bepaalde situaties of bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande administratieve eisen en controlemaatregelen niet lijken te volstaan of onvoldoende efficiĆ«nt lijken te zijn om zorg te dragen voor het effectieve toezicht op de naleving van de richtlijn. Deze aanvullende eisen en controlemaatregelen moeten gerechtvaardigd en evenredig zijn. De voorgeschreven procedures en formaliteiten moeten gebruiksvriendelijk, op afstand en zoveel mogelijk elektronisch kunnen worden afgehandeld. Het wetsvoorstel stelt in twee opzichten verdergaande eisen: op grond van het voorstel dienen meer gegevens beschikbaar te worden gesteld dan de richtlijn voorschrijft. Met name gaat het om alle gegevens die de werkgever moet verstrekken aan de werknemer. Om een volledig beeld te geven zijn de gegevens opgesomd in bijlage I bij dit advies, bepaald wordt dat de gegevens aanwezig moeten zijn op de werkplek. De keuzevrijheid die de richtlijn met betrekking tot de bewaarplaats biedt, wordt dus niet overgenomen. De Afdeling maakt een tweetal opmerkingen. a. Verhouding met de richtlijn In de toelichting wordt niet uiteengezet of de verdergaande eisen die in het voorstel worden gesteld voldoen aan de criteria die de richtlijn stelt. Nu de richtlijn er de nadruk op legt dat aanvullende eisen noodzakelijk, gerechtvaardigd en evenredig moeten zijn, is daarover twijfel mogelijk. Dit betreft met name de discrepantie tussen de eis in het voorstel dat de gegevens op de werkplek aanwezig moeten zijn en de bepaling in de richtlijn dat de formaliteiten gebruiksvriendelijk, op afstand en zoveel mogelijk elektronisch moeten kunnen worden afgehandeld. Voorts zal bij elk van de gegevens die beschikbaar moeten zijn ā op grond van de Handhavingsrichtlijn ā de vraag moeten worden beantwoord voor welk doel (in het kader van de handhaving) het gebruikt wordt en of het voor dat doel noodzakelijk en evenredig is. De Afdeling adviseert het voorstel op de genoemde punten te toetsen aan de Handhavingsrichtlijn en het voorstel zo nodig aan te passen. b. Bestaande controleverplichtingen In de toelichting wordt uiteengezet dat de werkgever de gegevens in belangrijke mate nu al moet kunnen overleggen in het kader van de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). De Afdeling merkt op dat hierbij twee verschillende situaties dienen te worden onderscheiden. De situatie die de toelichting kennelijk voor ogen heeft, is die waarin een buitenlandse werknemer door een dienstverrichter in een andere EU-lidstaat ter beschikking wordt gesteld om tijdelijk arbeid te verrichten in Nederland. In die situatie is geen loonbelasting in Nederland verschuldigd en zijn de dienstverrichter, de dienstontvanger en de werknemer dan ook geen van alle verplicht gegevens te verschaffen voor de loonheffing in Nederland. De informatieverplichting van de WML is evenmin van toepassing, omdat die wet deze oplegt aan de werkgever; die is echter in het buitenland gevestigd. De stelling in de toelichting dat de werkgever de gegevens in belangrijke mate nu al moet kunnen overleggen op grond van de Wet op de identificatieplicht en de Wet op de loonbelasting 1964 is derhalve niet juist. De toelichting besteedt echter geen aandacht aan de spiegelbeeldige situatie, waarin een werknemer uit Nederland door een Nederlandse dienstverrichter ter beschikking wordt gesteld om tijdelijk arbeid te verrichten in een andere EU-lidstaat. Omdat deze dienstverrichter in Nederland loonbelasting verschuldigd is, is het de bedoeling dat hij de Nederlandse belastingdienst gegevens over de loonheffing verschaft en dat hij de (Nederlandse) Inspectie SZW gegevens verschaft over de naleving van de WML. Die gegevens zijn voortaan mede bestemd voor de handhaving van de Handhavingsrichtlijn in het land waarin de werknemer tijdelijk arbeid verricht. Het is niet direct duidelijk of het voorstel ook voldoende is toegespitst op die situatie. De Afdeling adviseert de toelichting aan te passen. 4. Verstrekking van gegevens aan de bevoegde instantie in andere lidstaat De Handhavingsrichtlijn stelt regels over de uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde instanties in de lidstaten. Daarbij wordt onder meer bepaald dat een lidstaat onverwijld op eigen initiatief alle relevante informatie verschaft aan de betrokken lidstaat als de feiten duiden op mogelijke onregelmatigheden. Bij de implementatie is deze verplichting om gegevens te verschaffen omgezet als een bevoegdheid. De Afdeling adviseert deze bevoegdheid om te zetten in een verplichting. 5. Medewerkingsplicht Het voorstel bepaalt dat de dienstverrichter desgevraagd aan de ambtenaren die belast zijn met het toezicht (Inspectie SZW) alle gegevens en inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van een bepaalde wet (zoals de ambtenaren van de Inspectie SZW) hebben de bevoegdheden, genoemd in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij kunnen onder meer inlichtingen vorderen en inzage vorderen van een identiteitsbewijs en van zakelijke gegevens en bescheiden. Een ieder is verplicht bij de uitoefening van die bevoegdheden medewerking te verlenen. Titel 5.2 van de Awb bevat daarnaast waarborgen voor een rechtmatige en zorgvuldige toepassing van toezichtsbevoegdheden, zoals de noodzakelijkheidseis, de legitimatieplicht en het verschoningsrecht. In dat licht kan van de voorgestelde bepaling worden afgezien. De Afdeling adviseert de bepaling te schrappen. 6. Bescherming van persoonsgegevens Het verbindingsbureau van het ministerie en de Inspectie SZW krijgen in het voorstel ruime bevoegdheden om persoonsgegevens te verwerken: zij kunnen gegevens, verkregen bij het toezicht op de naleving van diverse wetten verstrekken aan de bevoegde instanties in andere lidstaten ten behoeve van de handhaving van de twee richtlijnen, zij kunnen gegevens, verkregen van de bevoegde instanties in andere lidstaten, gebruiken voor het toezicht op de naleving van de genoemde wetten, andere bestuursorganen en toezichthouders zijn verplicht, gegevens die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de twee richtlijnen in andere lidstaten, te verstrekken aan het verbindingsbureau en de Inspectie SZW, het verbindingsbureau en de Inspectie SZW voeren controles, inspecties en onderzoeken uit op verzoek van bevoegde instanties uit andere lidstaten, mits het gaat om āmet gerechtvaardigde redenen omklede verzoekenā. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gegevens die verwerkt worden, over de wijze van verwerking en over de in acht te nemen termijnen. Volgens de toelichting zal daarbij worden aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor het gebruik van het (Europese) Informatiesysteem interne markt (IMI), zoals vastgelegd in de IMI-verordening en de daarbij behorende privacy-waarborgen. De IMI-verordening bevat regels over, onder meer, doelbeperking, vernietigingstermijnen, afscherming van gegevens, automatische verwijdering, verwerking van bijzondere categorieĆ«n gegevens (waaronder gegevens over disciplinaire, administratieve of strafrechtelijke sancties), informatie over de gegevensverwerking aan betrokkenen, en het recht op toegang tot en op rectificatie en wissing van gegevens. In het voorstel zelf wordt niet duidelijk omschreven welke privacy-waarborgen bij algemene maatregel van bestuur zullen worden uitgewerkt. Duidelijkheid op dit punt acht de Afdeling van belang, nu er wordt voorzien in een ruime bevoegdheid (en verplichting) om gegevens te verwerken en het mede zal gaan om gegevens over overtredingen en opgelegde boetes, gegevens met een punitief karakter. De verwijzing in de toelichting naar de toepasselijke Wet bescherming persoonsgegevens is niet voldoende: die wet is algemeen en moet voor dit soort gevallen concreet worden gemaakt. De Afdeling adviseert de grondslagbepaling voor de delegatie op dit punt te preciseren. 7. Hoogte van de bestuurlijke boete a. Hoogte van de bestuurlijke boete Het voorstel introduceert een bestuurlijke boete voor: het niet verstrekken van gegevens aan de toezichthouder (Inspectie SZW) die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet, het niet voldoen aan de verplichting om een detachering vooraf te melden, het niet voldoen aan de verplichting om de gegevens, genoemd in bijlage I bij dit advies, op de werkplek ter beschikking te hebben. Overtreding wordt bedreigd met een bestuurlijke boete van de vierde categorie (maximaal ā¬Ā 20.250), die bij recidive kan worden verhoogd met 100% of 200%). In de toelichting wordt de maximale hoogte van de boete gemotiveerd. Daar wordt gesteld dat de hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van het evenredigheidsbeginsel. Daarbij zijn vier criteria van belang: de ernst van de overtreding, uit te drukken in de mate waarin deze gevaar oplevert voor te beschermen maatschappelijke waarden, dan wel feitelijk schade veroorzaakt; het teniet doen van het voordeel dat met de normschending wordt behaald; het doorbreken van een patroon van overtredingen; het rekening houden met de draagkracht. De Afdeling merkt op dat het boetemaximum onevenredig hoog is. Het gaat immers alleen om overtreding van informatieverplichtingen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de onder i genoemde informatieverplichting zeer algemeen is, dat het bij iii om een groot aantal gegevens gaat (een administratieve vergissing is snel gemaakt) en dat het voorstel niet een bepaalde mate van schuld of verwijtbaarheid verlangt. Ook wanneer de geldende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden correct worden nageleefd (en er dus geen maatschappelijke schade is en geen onrechtmatig voordeel), maar alleen de administratie niet op orde is, kan een zware boete volgen. In het systeem van de Wav staat op het louter niet nakomen van een informatieverplichting een bestuurlijke boete van ā¬Ā 2.250. De Afdeling adviseert de hoogte van de voorgestelde boeten nader te bezien. b. Bestuurlijke boete voor zelfstandigen De Afdeling heeft begrip voor het streven schijnzelfstandigheid tegen te gaan. De meldingsplicht die in het voorstel wordt geĆÆntroduceerd wordt nu echter mede ingevoerd voor personen die daadwerkelijk zelfstandig zijn. Zij horen dus niet tot de doelgroep van de regeling, maar worden niettemin belast met administratieve verplichtingen. Ze lopen bovendien het risico op een boete van de vierde categorie (maximaal ā¬Ā 20.250, dat bij recidive kan worden verhoogd met 100% of 200%) omdat zij niet of niet tijdig aan formaliteiten hebben voldaan, ook als hen verder geen verwijt kan worden gemaakt. Afgemeten aan de criteria die in de toelichting worden genoemd (hiervoor, onder a, weergegeven) is de maximale boete voor de niet-schijn-zelfstandige die niet aan procedurele verplichtingen heeft voldaan onevenredig hoog. De maatschappelijke schade is gering of afwezig, er is geen voordeel dat met de boete teniet kan worden gedaan, en de draagkracht van een zelfstandige is doorgaans geringer dan die van een onderneming. De Afdeling adviseert de maximale boete voor zelfstandigen lager te stellen. 8. Uitvoering door een zelfstandig bestuursorgaan Het voorstel bepaalt dat de werkzaamheden van de minister in verband met de meldingsplicht kunnen worden uitgevoerd door een door de minister aan te wijzen zelfstandig bestuursorgaan. In de toelichting op het artikel wordt de inhoud van deze bepaling kort herhaald, maar niet wordt uiteengezet waarom deze mogelijkheid nu wordt voorzien, onder welke omstandigheden aan deze taakoverdracht behoefte kan bestaan of aan welk (bestaand of nog op te richten) zelfstandig bestuursorgaan wordt gedacht. Oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan of toekenning van openbaar gezag aan een bestaand zelfstandig bestuursorgaan houdt een beperking in van de ministeriĆ«le verantwoordelijkheid. Daarom dient zoān beslissing te worden gemotiveerd aan de hand van de instellingsmotieven, genoemd in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Bovendien wordt zoān beslissing bij voorkeur bij wet genomen en alleen in bijzondere gevallen krachtens de wet. Nu aan die criteria niet wordt voldaan adviseert de Afdeling de voorgestelde bepaling te schrappen. 9. Referendum In het inwerkingtredingsartikel wordt bepaald dat zo nodig toepassing kan worden gegeven aan de spoedprocedure van de Wet raadgevend referendum. Volgens de toelichting is daarvoor gekozen omdat de wet gelet op de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn niet referendabel kan zijn. De Afdeling merkt op dat het voorstel ā nadat het tot wet is verheven ā referendabel is, omdat het niet uitsluitend strekt tot uitvoering van richtlijnen van de Europese Unie, maar ook andere elementen bevat (punten 1 en 3 van dit advies). Dat laat onverlet dat de inwerkingtreding daar niet op hoeft te wachten: de spoedprocedure houdt in dat een eventueel referendum na inwerkingtreding kan worden gehouden. De Afdeling adviseert de toelichting bij te stellen. 10. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende (redactionele) bijlagen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State,Bijlage I. Overzicht van gegevens die volgens het voorstel op de werkplek aanwezig zullen moeten zijn (artikel 9, eerste lid, van het voorstel) a. De arbeidsovereenkomst met de gedetacheerde werknemer b. Een opgave als bedoeld in artikel 626 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen een opgave van: het loonbedrag, de bedragen waaruit dit is samengesteld, de bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden, het bedrag van het loon waarop een persoon van de leeftijd van de werknemer over de termijn waarover het loon is berekend ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag recht heeft, de naam van de werkgever en van de werknemer, de termijn waarover het loon is berekend, de overeengekomen arbeidsduur. c. Een opgave als bedoeld in artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen: naam en woonplaats van partijen, de plaats of plaatsen waar de arbeid wordt verricht, de functie van de werknemer of de aard van zijn arbeid, het tijdstip van indiensttreding, indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, de duur van de overeenkomst, de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van de aanspraak, de duur van de door partijen in acht te nemen opzegtermijnen of de wijze van berekening van deze termijnen, het loon en de termijn van uitbetaling, indien het loon afhankelijk is van de uitkomsten van de te verrichten arbeid, de per dag of per week aan te bieden hoeveelheid arbeid, de prijs per stuk en de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering is gemoeid, de gebruikelijke arbeidsduur per dag of per week, of de werknemer gaat deelnemen aan een pensioenregeling, indien de werknemer voor een langere termijn dan een maand werkzaam zal zijn buiten Nederland, mede de duur van die werkzaamheid, de huisvesting, de toepasselijkheid van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving dan wel opgave van de voor de uitvoering van die wetgeving verantwoordelijke organen, de geldsoort waarin betaling zal plaatsvinden, de vergoedingen waarop de werknemer recht heeft en de wijze waarop de terugkeer geregeld is, de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, of de arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 BW. d. Bescheiden waaruit blijkt hoeveel uren de gedetacheerde werknemer heeft gewerkt e. Bewijsstukken waaruit de bijdrage voor socialezekerheidsregelingen en de identiteit van de dienstverrichter, de dienstontvanger, de gedetacheerde werknemer en van de voor de uitbetaling van het loon verantwoordelijke persoon blijken f. Een bewijs, waaruit blijkt welk loon aan de gedetacheerde werknemer is voldaan. Bijlage II. Redactionele kanttekeningen bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W12.15.0372/III In artikel 1, eerste lid, de Richtlijnen 2014/67/EU en 96/71/EG definiĆ«ren onder hun roepnaam (Handhavingsrichtlijn en Detacheringsrichtlijn), omdat zulke aanduidingen de herkenbaarheid vergroten. In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, het begrip ādienstverrichterā ā in lijn met artikel 1, eerste lid, van de Detacheringsrichtlijn ā beperken tot ondernemingen (de woorden ādegene dieā omvatten ook natuurlijke personen). De termen āzeevarend personeelā en ākoopvaardijondernemingenā en de inhoud van de die termen (artikel 1, tweede en derde lid, van het voorstel) zoveel mogelijk harmoniseren met artikel 693 van Boek 7 BW. De Inspectie SZW uitdrukkelijk aanwijzen als bevoegde instantie in de zin van de artikelen 2 en 3 van de Handhavingsrichtlijn (naast het Verbindingsbureau), nu dat blijkens de transponeringstabel is beoogd. In artikel 9, eerste lid, aanhef, de verwijzing naar artikel 8, eerste lid, onderdeel f, schrappen, nu die verwijzing niet verhelderend werkt en het bovendien gaat om de feitelijke werkplek, die anders dan kan zijn dan de voorgenomen werkplek. In artikel 11 āhet Rijkā vervangen door: Onze Minister. (Vergelijk artikel 154l van de Gemeentewet: het Rijk is geen bestuursorgaan.) Artikel 12, tweede lid, wijzigen in: āAls overtreding wordt aangemerkt het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid of tweede lid, artikel 8, eerste, derde of vijfde lid, en artikel 9, eerste, tweede, of derde lid.ā, nu uit de verwijzing duidelijk blijkt wat de verplichting inhoudt en op wie die rust. In artikel 2, zesde lid, onderdeel c, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten toevoegen als element dat niet tot het minimumloon behoort: kosten van voeding (artikel 3, zevende lid, van de Detacheringsrichtlijn). Artikel 5 van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid in het voorstel overnemen en de Handhavingsrichtlijn daaraan toevoegen. Artikel 16 schrappen, nu artikel 4:87 van de Awb dit al regelt. In artikel 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (artikel 17, onderdeel A, van het wetsvoorstel) bepalen dat eventuele vergoeding voor reistijd (woon-werkverkeer) wel tot het minimumloon moet worden gerekend (Hof van Justitie van de Europese Unie 12 februari 2015, C-396/13 (SƤhkƶalojen ammattiliitto ry tegen Elektrobudowa SpĆ³lka Akcyjna), overwegingen 54-57). In de toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āMeldingsplichtā, de term āzelfstandige dienstverrichtersā vervangen door: zelfstandige dienstverleners, aangezien het begrip ādienstverrichtersā zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, betrekking heeft op werknemers en dus zelfstandigen uitsluit. In de transponeringstabel nauwkeurig uit laten komen hoe artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met g, zijn geĆÆmplementeerd in artikel 2 van het voorstel, nu dit laatste artikel afwijkt van het artikel waarin de richtlijnbepaling oorspronkelijk was geĆÆmplementeerd (namelijk artikel 1 van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid) en bij de oorspronkelijke implementatie geen tabel was gemaakt. In de toelichting uit laten komen dat Richtlijn 2014/67/EU van kracht is in de Europese Economische Ruimte (http://www.efta.int/eea-lex/32004L0017). Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997, L018). Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (āde IMI-verordeningā) (PbEU 2014, L159). De meldingsplicht-vooraf voor zelfstandigen betreft wel minder gegevens dan die voor dienstverrichters: de zelfstandige moet melden wat de aard en de vermoedelijke duur van de werkzaamheden zijn en wat zijn identiteit is (artikel 8, vijfde lid, van het wetsvoorstel). Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āIdentificatie van daadwerkelijke detachering en voorkoming van misbruik en omzeilingā. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āMeldingsplichtā. Overweging 10 van de Handhavingsrichtlijn: ā10. De elementen in deze richtlijn met betrekking tot de uitvoering van detachering en het toezicht daarop kunnen de bevoegde instanties ook helpen bij het identificeren van schijnzelfstandigen. Krachtens Richtlijn 96/71/EG is de toepasselijke definitie van āwerknemerā die van het recht van de lidstaat waar de werknemer is gedetacheerd. Een verdere verduidelijking van en verbeterd toezicht op detachering door de relevante bevoegde instanties leidt tot meer juridische zekerheid en vormt een nuttig instrument dat bijdraagt tot een doeltreffende bestrijding van het verschijnsel āschijnzelfstandigheidā, en waarborgt dat gedetacheerde werknemers niet ten onrechte als zelfstandigen worden opgevoerd, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen, vermijden en bestrijden van het omzeilen van de toepasselijke regels.ā Artikel 4, vijfde lid, van de Handhavingsrichtlijn: 5. De in dit artikel bedoelde elementen die de bevoegde instanties gebruiken om uit te maken of sprake is van een daadwerkelijke detachering, kunnen ook worden gebruikt om vast te stellen of een persoon onder de definitie van werknemer zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 96/71/EG valt. De lidstaten moeten onder andere kijken naar elementen in verband met de verrichting van arbeid, gezagsverhoudingen de beloning van de werknemer, ongeacht de wijze waarop de betrekking in een mogelijkerwijs tussen de partijen gesloten overeenkomst, van contractuele aard of anderszins, wordt gekenmerkt. Overweging 87 van de Dienstenrichtlijn: ā87. Deze richtlijn mag evenmin afbreuk doen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in gevallen waarin de werknemer die voor het verrichten van een grensoverschrijdende dienst is aangesteld, is geworven in de lidstaat waar de dienst wordt verricht. Verder mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaat waar de dienst wordt verricht, om te bepalen of er sprake is van een arbeidsverhouding en om het onderscheid vast te stellen tussen zelfstandigen en werknemers, met inbegrip van āschijnzelfstandigenā. In dat verband is het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het Verdrag het feit dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag diensten verricht en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt. Een activiteit die wordt uitgevoerd buiten een relatie van ondergeschiktheid moet in het kader van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag worden aangemerkt als een werkzaamheid anders dan in loondienst.ā Kamerstukken II 2007/08, 29Ā 515 en 29Ā 826, nr. 222, blz. 1 en 8. Artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āMeldingsplichtā. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 december 2012, C-577/10, Commissie/BelgiĆ«. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āMeldingsplichtā. Punt 50 van het arrest. Er kan in dit geval dus geen beroep worden gedaan op de zogenoemde 'dwingende redenen van algemeen belang' uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Zie artikelen 16, eerste lid, en 4, zevende lid, van de Dienstenrichtlijn. Andere beginselen waar eisen aan moeten voldoen zijn het discriminatieverbod en evenredigheid. Zie ook Kamerstukken II 2012/2013, 33 501, nr. 4. Artikel 8, vijfde lid, van het wetsvoorstel. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āMeldingsplichtā. Aanwijzing 22, toelichting, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Artikel 8, eerste lid, van het wetsvoorstel. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āMeldingsplichtā, negende tekstblok. Artikel 2a, tweede lid, van de Wav. Aan deze bepaling is tot nu toe geen uitvoering gegeven. Artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Handhavingsrichtlijn. Artikel 9, tweede en vierde lid, van de Handhavingsrichtlijn. Artikel 9, eerste lid, van het wetsvoorstel. De gegevens die de werkgever beschikbaar moet stellen aan de werknemer worden genoemd in artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; artikel 9 verwijst naar dat artikel. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de Handhavingsrichtlijn), onder āDocumenten op de werkplekā. Artikel 18b, tweede lid, WML zoals dat komt te luiden met ingang van 1 januari 2016. De verplichting voor Nederlandse instanties om gegevens te verstrekken aan instanties in andere EU-lidstaten is geregeld in artikel 4, vierde lid. Die bepaling spreekt echter over āgegevens over dienstverrichtersā. Het begrip ādienstverrichterā is in artikel 1 van het voorstel gedefinieerd als: ādegene die in het kader van transnationale dienstverrichting een werknemer ter beschikking stelt om tijdelijk arbeid te verrichten in Nederlandā. Dat betreft de omgekeerde situatie. Artikel 7, vierde lid, van de Handhavingsrichtlijn. Volgens de toelichting op artikel 4 is artikel 7, vierde lid, van de richtlijn geĆÆmplementeerd in artikel 4, tweede lid. Daarin wordt uitdrukkelijk gesproken over een bevoegdheid om uit eigen beweging gegevens te verstrekken aan de bevoegde instanties in andere lidstaten. Artikel 6, eerste lid, van he wetsvoorstel. Artikelen 5:16, 5:16a en 5:17 van de Awb. Artikel 5:20 van de Awb. Artikelen 5:11, 5:12 en 54:20, tweede lid, van de Awb. Voor het bedreigen van een bestuurlijke boete kan ook rechtstreeks worden verwezen naar artikel 5:20 van de Awb; vergelijk artikel 28b van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 4 van het wetsvoorstel. De Wet arbeid vreemdelingen, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten en het wetsvoorstel. Artikel 4, tweede tot en met zevende lid, van het wetsvoorstel. Toelichting op artikel 4, slotalinea. Artikelen 13 tot en met 19 van verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie, PB L 316. Artikel 12 van het wetsvoorstel. Toelichting, paragraaf 2 (Maatregelen in de handhavingsrichtlijn), onder āSanctieregimeā. Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2015, bijlage, in de kolommen die betrekking hebben op artikel 15 van de Wav. Artikel 8, zevende lid, van het wetsvoorstel. Artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Aanwijzing 124b, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Artikel 21 van het wetsvoorstel; artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum. Toelichting op artikel 21. PAGE 1 PAGE 2 PAGE III ........................................................................ ........... AAN DE KONING