[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst 34129

Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel

Eindtekst

Nummer: 2016D09615, datum: 2016-03-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2015Z00737:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

16 februari 2016



	Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de
Politieacademie in het nieuwe politiebestel







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is tot een
nauwere aansluiting van het politieonderwijs en de onderzoeks- en
kennisfunctie over de politie en de politietaak op de organisatie van
het landelijk politiekorps te komen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Politiewet 2012 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel j door een puntkomma, tien onderdelen toegevoegd,
luidende:

k. Politieacademie: de Politieacademie, bedoeld in artikel 73, eerste
lid;

l. directeur van de Politieacademie: de directeur, bedoeld in artikel
73, derde lid;

m. raad van advies van de Politieacademie: de raad van advies, bedoeld
in artikel 77;

n. politieonderwijsraad: de politieonderwijsraad, bedoeld in artikel 82,
eerste lid;

o. politieonderwijs: onderwijs gericht op de uitoefening van de
politietaak;

p. kwalificatie: het geheel van bekwaamheden die een persoon
kwalificeren voor het functioneren in een beroep of functie of een groep
van samenhangende beroepen en in het vervolgonderwijs dat is beschreven
in het kwalificatiedossier;

q. kwalificatiedossier: een document waarin onder meer de voor een
beroep of functie vereiste kwalificaties zijn beschreven die benodigd
zijn voor het verkrijgen van een diploma, deeldiploma of certificaat;

r. kwalificatiestructuur: het stelsel van kwalificatiedossiers;

s. politieopleidingen: opleidingen gericht op de uitoefening van de
politietaak, waarvoor in de kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel
87, de kwalificaties zijn vastgesteld en ten bewijze waarvan na een met
goed gevolg afgelegd examen wordt uitgereikt:

1˚. een diploma ten bewijze van de behaalde kwalificatie op een niveau
dat overeenkomt met een niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid,
van de Wet educatie en beroepsonderwijs of op een niveau dat op grond
van artikel 7.10a of artikel 7.10b van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad
Associate degree, Bachelor of Master;

2˚. een deeldiploma ten bewijze dat een deel van een opleiding die
wordt afgesloten met een diploma als bedoeld onder 1°, is afgerond;

3˚. een certificaat;

t. student: degene die politieonderwijs volgt aan de Politieacademie.

B

Artikel 2a komt te luiden:

Artikel 2a

1. De personen die met inachtneming van artikel 96, eerste lid, werkzaam
zijn ten behoeve van de Politieacademie, worden gelijkgesteld met
ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b, of c, voor
zover zij direct daaraan voorafgaand ambtenaren van politie als bedoeld
in artikel 2, onder a, b onderscheidenlijk c, waren. De eerste volzin is
van overeenkomstige toepassing op de personen die met inachtneming van
artikel 83, eerste lid, werkzaam zijn ten behoeve van de
politieonderwijsraad. 

2. In afwijking van artikel 16 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen zijn de artikelen 11 en 12 op de personen, bedoeld in
het eerste lid, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, van toepassing, voor zover zij optreden ter handhaving van
de openbare orde of ter uitvoering van de hulpverleningstaak
onderscheidenlijk ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan
wel taken verricht ten dienste van de justitie.

C

In artikel 25, eerste lid, onderdelen b en c, wordt “bij ministeriële
regeling” telkens vervangen door: bij algemene maatregel van bestuur.

D

In artikel 33 wordt na “aan de politie” toegevoegd:, mede met het
oog op het feitelijk ter beschikking stellen van de sterkte aan de
politieonderwijsraad en de sterkte en middelen aan de Politieacademie. 

E

In artikel 36, eerste lid, wordt na de eerste volzin toegevoegd: Hij
bepaalt daarbij welk deel van de sterkte op grond van artikel 83, eerste
lid, feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de politieonderwijsraad
en welk deel van de sterkte en middelen op grond van artikel 96, eerste
lid, feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie. 

F

In artikel 37, tweede lid, wordt “artikel 25, eerste lid” vervangen
door: artikel 25, eerste lid, onder a.

G

Aan artikel 56 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Indien Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 15, derde
lid, uitoefent, verstrekt hij aan de korpschef de nodige opdrachten.

H

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt na “door de politie” ingevoegd:
en de Politieacademie.

2. In het eerste lid, onder c, wordt “de politieopleidingen”
vervangen door: het politieonderwijs. 

3. In het derde lid wordt “De korpschef verleent” vervangen door: De
korpschef en de directeur van de Politieacademie verlenen.

I

Na artikel 68 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 68a

1. Onze Minister stelt de regels, bedoeld in artikel 68, eerste lid,
vast ten aanzien van klachten over gedragingen van:

a. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger; 

b. personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs
ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of
onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten;

c. personen die werkzaamheden verrichten binnen de staf van de
Politieacademie. 

2. Artikel 68, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Bij ministeriële regeling worden de functies of de categorieën van
personen als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, aangewezen. 

J

Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid draagt de directeur van de
Politieacademie zorg voor de behandeling van de klacht die is ingediend
over een gedraging van een persoon die ten behoeve van de
Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis
ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden
verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de
Politieacademie. 

2. In het zesde lid (nieuw) wordt “de korpschef en de krachtens
artikel 28, derde lid, aangewezen leden van de leiding van de politie”
vervangen door: de korpschef, de krachtens artikel 28, derde lid,
aangewezen leden van de leiding van de politie, de directeur van de
Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

K

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “is aangesteld” vervangen door: is
tewerkgesteld.

2. In het vierde lid wordt “de korpschef en de krachtens artikel 28,
derde lid, aangewezen leden van de leiding van de politie” vervangen
door: de korpschef, de krachtens artikel 28, derde lid, aangewezen leden
van de leiding van de politie, de directeur van de Politieacademie en
zijn plaatsvervanger.

3. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. Een klacht over een gedraging van een persoon die ten behoeve van de
Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis
ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden
verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de
Politieacademie, wordt, in afwijking van het tweede lid, ingediend bij
de directeur van de Politieacademie.

6. In het zevende lid (nieuw) wordt na de tweede volzin toegevoegd: De
eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op de klacht die is
ingediend over een gedraging van een persoon die ten behoeve van de
Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis
ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden
verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de
Politieacademie.

L

Na hoofdstuk 7 wordt ingevoegd een hoofdstuk, luidende:

Hoofdstuk 8. De Politieacademie en de politieonderwijsraad

§ 1. Algemeen

Artikel 73

1. Er is een Politieacademie.

2. De Politieacademie heeft rechtspersoonlijkheid.

3. De directeur van de Politieacademie is belast met de leiding en het
beheer van de Politieacademie. Hij vertegenwoordigt de Politieacademie
in en buiten rechte.

4. De artikelen 12, eerste lid, en 15 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen zijn niet van toepassing.

Artikel 74

1. De Politieacademie heeft tot taak:

a. het ontwikkelen en verzorgen van politieonderwijs, bestaande uit het
ontwikkelen en het verzorgen van:

1°. politieopleidingen;

2°. overige opleidingen, anders dan bedoeld onder 1°;

3°. het examineren van de studenten die de opleidingen, bedoeld onder
1° of 2°, hebben gevolgd;

b. het ontwikkelen van kennis over de politie of de politietaak en het
bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak
waarop het politieonderwijs is gericht, onder meer door het verrichten
van onderzoek.

2. De Politieacademie verricht de in het eerste lid bedoelde taken ten
behoeve van de politie. De politie neemt de in het eerste lid, onder a,
bedoelde taken uitsluitend af bij de Politieacademie, onverminderd de
taken van de Europese Politieacademie.

3. De Politieacademie kan de in het eerste lid, bedoelde taken tevens
uitvoeren ten behoeve van: 

a. de Koninklijke marechaussee, voor zover het betreft de uitvoering van
de politietaak, en de rijksrecherche;

b. door Onze Minister aangewezen categorieën van personen, andere
openbare diensten of rechtspersonen, die een publiekrechtelijke taak
uitoefenen op het terrein van politie, justitie of veiligheid.

Artikel 75

1. De Politieacademie kan, na instemming van Onze Minister, andere
werkzaamheden uitvoeren, dan de in artikel 74, eerste lid, bedoelde
taken, mits die werkzaamheden samenhangen met de in dat lid bedoelde
taken. 

2. De vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden, bedoeld in het
eerste lid, door de afnemers van deze werkzaamheden zijn verschuldigd
aan Onze Minister.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de uit te voeren werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 76

1. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger worden
benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. De
artikelen 9 en 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen zijn van overeenkomstige toepassing op de
plaatsvervanger.

2. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger kunnen
niet tevens lid zijn van de raad van advies van de Politieacademie.

3. Bij de benoeming van de directeur van de Politieacademie en zijn
plaatsvervanger wordt ervoor zorg gedragen dat expertise op het terrein
van de politie, het onderwijs en onderzoek wordt gewaarborgd.

4. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger worden
benoemd voor een periode van ten hoogste zes jaar. Zij kunnen eenmaal
worden herbenoemd.

Artikel 77

	1. De Politieacademie heeft een raad van advies van de Politieacademie.

	2. De raad van advies van de Politieacademie adviseert de directeur van
de Politieacademie desgevraagd of uit eigen beweging over de
taakuitvoering door de Politieacademie. 

	3. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger
verstrekken de raad van advies van de Politieacademie desgevraagd alle
gegevens en inlichtingen die deze voor de uitoefening van zijn taak
nodig heeft.

Artikel 78

	1. De raad van advies van de Politieacademie bestaat uit ten minste
drie en ten hoogste vijf leden, waaronder een voorzitter.

	2. De artikelen 9, 11, 12, tweede lid, 13, 18, 39, eerste lid, en 41
van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van overeenkomstige
toepassing op de raad van advies van de Politieacademie, met dien
verstande dat hij het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid,
van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen tezamen met het jaarverslag
van de directeur van de Politieacademie kan uitbrengen.

	3. De raad van advies van de Politieacademie stelt bij reglement in
ieder geval regels vast omtrent zijn werkwijze.

	4. Onze Minister kent de leden van de raad van advies van de
Politieacademie, ten laste van de Politieacademie, een vergoeding toe
voor hun werkzaamheden. De leden hebben aanspraak op vergoeding door de
Politieacademie van de door hen in de uitoefening van hun functie
gemaakte reis- en verblijfkosten.

Artikel 79

	1. De voorzitter en de overige leden van de raad van advies van de
Politieacademie worden benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij
koninklijk besluit. 

	2. Bij de samenstelling van de raad van advies van de Politieacademie
wordt ervoor zorg gedragen dat deskundigheid op het terrein van de
politie, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gewaarborgd. 

	3. De leden hebben geen directe belangen bij de Politieacademie. Zij
hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder
last of ruggespraak. 

	4. De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.
Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.

Artikel 80

	Ter ondersteuning van de raad van advies van de Politieacademie stelt
de directeur van de Politieacademie sterkte feitelijk ter beschikking.
De personen die werkzaam zijn ten behoeve van de raad van advies van de
Politieacademie staan onder gezag van de raad van advies van de
Politieacademie en leggen over hun werkzaamheden uitsluitend daaraan
verantwoording af.

Artikel 81

1. Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk of de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen niet anders is bepaald, worden bij of krachtens de
algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 47, eerste lid, voor
de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger regels
gesteld over de in dat lid bedoelde onderwerpen. 

2. Artikel 47, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op
de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

3.   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0006299/geldigheidsdatum_21-09-2011" \l
"HoofdstukVIII704221_Artikel50"  Artikel 47, vierde lid,  is van
overeenkomstige toepassing op de Politieacademie.

4. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, worden
regels gesteld omtrent de titulaire rang van de directeur van de
Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 22, worden regels gesteld omtrent de kleding van de directeur
van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

§ 2. Politieonderwijsraad

Artikel 82

1. Er is een politieonderwijsraad.

2. De politieonderwijsraad bestaat uit een oneven aantal van ten hoogste
vijftien leden, onder wie de onafhankelijke voorzitter. De leden wijzen
uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

3. In de politieonderwijsraad hebben, naast de voorzitter, in ieder
geval als lid zitting:

a. een burgemeester;

b. een lid van de leiding van de politie en twee politiechefs;

c. een lid van het openbaar ministerie;

d. twee vertegenwoordigers vanuit de politievakorganisaties;

e. een vertegenwoordiger van het beroepsonderwijs;

f. een vertegenwoordiger van het hoger onderwijs;

g. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger; 

h. een onafhankelijk lid dat deskundig is op het terrein van het
toegepast wetenschappelijk onderzoek.

4. De leden van de politieonderwijsraad worden bij koninklijk besluit
benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen.

5. De leden van de politieonderwijsraad worden benoemd voor een periode
van zes jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.

6. Onze Minister kan adviserende leden of waarnemers benoemen.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de organisatie en de werkwijze van de
politieonderwijsraad.

Artikel 83

1. De korpschef stelt het door Onze Minister vastgestelde deel van de
sterkte als bedoeld in artikel 36, eerste lid, tweede volzin, feitelijk
ter beschikking aan de politieonderwijsraad voor de uitvoering van de
taken, bedoeld in de artikelen 84, 87, eerste lid, en 94, eerste lid.

2. Bij ministeriële regeling worden de functies of categorieën
aangewezen van personen die op grond van het eerste lid feitelijk ter
beschikking kunnen worden gesteld. Artikel 97, eerste lid, onder a en b,
en tweede lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing op de
voorzitter van de politieonderwijsraad ten aanzien van de personen,
bedoeld in de eerste volzin.

3. De personen die werkzaam zijn ten behoeve van de politieonderwijsraad
staan onder gezag van de voorzitter van de politieonderwijsraad en
leggen over hun werkzaamheden uitsluitend aan hem verantwoording af.
Artikel 97, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 84

1. De politieonderwijsraad draagt bij aan het ontwikkelen en onderhouden
van een kwalificatiestructuur als bedoeld in artikel 87, gericht op de
aansluiting en afstemming tussen het aanbod van politieopleidingen en de
behoefte van de politie daaraan, mede in het licht van de
arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, en mede gelet op van
belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband.

2. De politieonderwijsraad adviseert Onze Minister omtrent de eisen die
worden gesteld aan de plaatsen waar de beroepspraktijkvorming wordt
uitgevoerd.

3. De politieonderwijsraad ziet toe op de aansluiting van de
politieopleidingen op de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

4. De politieonderwijsraad adviseert Onze Minister over de strategische
onderzoeksagenda, bedoeld in artikel 94.

5. De politieonderwijsraad verzorgt de uitbesteding van het toegepast
wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 95, tweede lid, en de
begeleiding van dat onderzoek, die plaatsvinden onder
verantwoordelijkheid van de directeur van de Politieacademie.

6. De politieonderwijsraad geeft Onze Minister desgevraagd of uit eigen
beweging zijn zienswijze.

§ 3. Politieonderwijs

Artikel 85

1. Het politieonderwijs is gericht op de verwerving van kennis, inzicht,
vaardigheden en houding, nodig voor de uitoefening van de politietaak.
Het politieonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en de
persoonlijke ontplooiing van de studenten en draagt bij tot hun
maatschappelijk functioneren. 

2. Het politieonderwijs sluit aan bij de door de politie aangegeven
behoefte.

Artikel 86

1. De Politieacademie biedt in samenwerking met de politie het
politieonderwijs aan.

2. Bij ministeriële regeling worden de opleidingen, bedoeld in artikel
74, eerste lid, onder a, onder 2°, aangewezen, gehoord de korpschef en
de directeur van de Politieacademie. 

Artikel 87

1. Onze Minister draagt met het oog op de totstandkoming van een
kwalificatiestructuur en de vaststelling van de daarop gebaseerde
politieopleidingen zorg voor het vaststellen en onderhouden van een
samenhangend en gedifferentieerd geheel van kwalificatiedossiers en
bijbehorende kwalificaties. De politieonderwijsraad doet daartoe een
voorstel. Artikel 7.2.4, tweede, derde en vierde lid, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs is van overeenkomstige toepassing op de
vaststelling van de kwalificatiestructuur. 

2. Uit het voorstel, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dient te
blijken dat de politieonderwijsraad voldoende acht heeft geslagen op de
aansluiting van de politieopleidingen bij de beroepspraktijk alsmede de
opleidingen voortgezet onderwijs, de opleidingen voor middelbaar en
hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs.

3. Bij ministeriële regeling worden op basis van de
kwalificatiestructuur de politieopleidingen aangewezen. 

4. In de regeling, bedoeld in het derde lid, wijst Onze Minister
politieopleidingen aan waarvan een beroepspraktijkvorming deel uitmaakt.
De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een
overeenkomst, gesloten door de Politieacademie, de student en de
politie. Artikel 7.7, vijfde lid, tweede volzin, van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige
toepassing op deze overeenkomst.

5. Indien ten aanzien van bepaalde uitvoerende functies of taken bij of
krachtens de wet vereisten zijn vastgesteld met betrekking tot de
kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden, houding,
ervaring of persoonlijke eigenschappen waarover degenen die die functie
of taak gaan vervullen, moeten beschikken, neemt Onze Minister deze
vereisten in acht bij de vaststelling van de kwalificatiestructuur.

6. De directeur van de Politieacademie draagt zorg voor de aanleg, het
beheer en de bekendmaking van een centraal register politieopleidingen
waarin de relatie met de kwalificatiestructuur en de onderliggende
kwalificatiedossiers van de onderscheiden politieopleidingen zijn
opgenomen.

Artikel 88

De directeur van de Politieacademie stelt de studieduur van de
politieopleiding waarbij het niveau overeenkomt met een niveau als
bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en
beroepsonderwijs vast met inachtneming van de regels in artikel 7.2.4a,
tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 89

De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat de
politieopleidingen zodanig zijn ingericht dat de studenten de
kwalificaties binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat
het onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende
begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming omvat.

Artikel 90

1. De directeur van de Politieacademie stelt tijdig, ten behoeve van de
studenten, voor elke politieopleiding en voor elke overige opleiding als
bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, onder 2°, die wordt
afgesloten met een examen een onderwijs- en examenregeling vast. De
artikelen 7.13 en 7.14 van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek zijn van overeenkomstige toepassing op de
onderwijs- en examenregeling.

2. De onderwijs- en examenregeling wordt door de directeur van de
Politieacademie tijdig bekendgemaakt, zodanig dat de aanstaande student
zich een adequaat beeld kan vormen van de inhoud en inrichting van het
politieonderwijs en de examens.

Artikel 91

1. Elke politieopleiding wordt afgesloten met een examen. Overige door
de Politieacademie verzorgde opleidingen kunnen worden afgesloten met
een examen. 

2. Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de
vaardigheden en de beroepshouding van de examinandus alsmede de
beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek aan de hand van de
vereisten in het kwalificatiedossier.

3. De directeur van de Politieacademie geeft de studenten de gelegenheid
een examen af te leggen.

4. Het examen van een politieopleiding of overige opleiding waarvan een
beroepspraktijkvorming deel uitmaakt, is eerst dan met goed gevolg
afgesloten indien zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel
van de politieopleiding met goed gevolg is afgesloten.

5. Ten bewijze dat een examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de
examencommissie een diploma, deeldiploma of certificaat uitgereikt,
nadat de directeur van de Politieacademie heeft verklaard dat aan de
procedurele eisen voor de afgifte is voldaan.

Artikel 92

1. Elke politieopleiding of groep van politieopleidingen en elke
opleiding als bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, onder 2°, die
wordt afgesloten met een examen, of groep van dergelijke opleidingen aan
de Politieacademie heeft een examencommissie. Artikel 7.12, tweede lid,
van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs is op de
examencommissie van toepassing.

2. De directeur van de Politieacademie stelt de examencommissie in en
benoemt de leden van de examencommissie. Op de benoeming, samenstelling,
taken en bevoegdheden van de examencommissie zijn de artikelen 7.12a en
7.12b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
van overeenkomstige toepassing. 

3. De leden van de examencommissie oefenen hun taak uit zonder last of
ruggespraak.

4. Voor het afnemen van examens en het vaststellen van de uitslag
daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan. De examinatoren
verstrekken de examencommissie de gevraagde inlichtingen.

Artikel 93

1. De directeur van de Politieacademie stelt een commissie van beroep
voor de examens in. Artikel 7.5.1 van de Wet educatie en
beroepsonderwijs is van overeenkomstige toepassing op de leden van de
commissie.

2. De commissie oordeelt over beslissingen van de directeur van de
Politieacademie ter uitvoering van de artikelen 87, vierde lid, en 91,
de examencommissie of de examinatoren. De artikelen 7.5.2, tweede tot en
met zesde lid, en 7.5.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn van
toepassing op de commissie.

3. De leden van de commissie van beroep voor de examens oefenen hun taak
uit zonder last of ruggespraak.

4. De leden van de examencommissie en examinatoren verstrekken aan de
commissie de inlichtingen die zij voor de uitvoering van haar taak nodig
oordeelt.

§ 4. Onderzoek

Artikel 94

1. Onze Minister stelt minimaal eenmaal in de vier jaar de strategische
onderzoeksagenda vast. De strategische onderzoeksagenda omvat de
strategische thema’s voor het toegepast wetenschappelijk onderzoek dat
door de Politieacademie wordt uitgevoerd en voor het toegepast
wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitbesteed.

2. De strategische onderzoeksagenda sluit aan op de politiepraktijk.

Artikel 95

1. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks, op basis van de
in artikel 94 bedoelde strategische onderzoeksagenda het
onderzoeksprogramma van de Politieacademie vast. 

2. Het onderzoeksprogramma omvat in ieder geval een beschrijving van het
toegepast wetenschappelijke onderzoek dat door de Politieacademie wordt
uitgevoerd en de uit te besteden toegepast wetenschappelijke
onderzoeken.

3. Het onderzoeksprogramma bevat een meerjarenprogramma voor de drie
jaren volgend op het programmajaar. 

4. Naast het onderzoeksprogramma kan de Politieacademie ander toegepast
wetenschappelijk onderzoek verrichten. 

§ 5. Beheer, planning en bekostiging 

Artikel 96

1. De korpschef stelt het door Onze Minister vastgestelde deel van de
sterkte en middelen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, tweede
volzin, feitelijk ter beschikking aan de Politieacademie voor de
uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 74, eerste lid, en 75,
eerste lid.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld
aan de sterkte en middelen die aan de Politieacademie feitelijk ter
beschikking worden gesteld en regels gesteld omtrent de door de
directeur van de Politieacademie te stellen behoefte aan sterkte en
middelen. 

Artikel 97

1. De directeur van de Politieacademie doet een aanbeveling voor en
heeft een instemmingsrecht bij:

a. de aanstelling van personen die ten behoeve van de Politieacademie
politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek
verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die
werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie;

b. de selectie van personen die ten behoeve van de Politieacademie
politieonderwijs ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek
verrichten of onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die
werkzaamheden verrichten binnen de staf van de Politieacademie, met het
oog op het feitelijk ter beschikking stellen, bedoeld in artikel 96,
eerste lid.

2. De directeur van de Politieacademie heeft een instemmingsrecht bij:

a. de selectie van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van de taken van de Politieacademie, bedoeld in de artikelen 74 en 75; 

b. de beëindiging van het feitelijk ter beschikking stellen van
personen die ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs
ontwikkelen en verzorgen, kennis ontwikkelen, onderzoek verrichten of
onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten of die werkzaamheden
verrichten ten behoeve van de staf van de Politieacademie, onverminderd
artikel 36, eerste lid;

c. de beëindiging van het feitelijk ter beschikking stellen van de
middelen, bedoeld onder a, onverminderd artikel 36, eerste lid. 

3. Bij ministeriële regeling worden de functies of de categorieën van
personen als bedoeld in de eerste lid, onder a en b, en tweede lid,
onder b, aangewezen.

4. De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat de
personen die werkzaam zijn ten behoeve van de Politieacademie in de
gelegenheid worden gesteld de aan hun aanstelling als ambtenaar van
politie verbonden rechten en verplichtingen na te komen.

Artikel 98

1. De directeur van de Politieacademie stelt een bestuursreglement vast.


2. In het bestuursreglement worden ten minste vastgelegd:

a. de wijze waarop de directeur van de Politieacademie de uitoefening
van zijn taken en bevoegdheden afstemt met de raad van advies van de
Politieacademie;

b. een nadere regeling van de organisatorische inrichting van de
Politieacademie;

c. de samenstelling en de werkwijze van de leiding van organisatorische
onderdelen van de Politieacademie;

d. de taken en bevoegdheden die zijn opgedragen aan de leiding van het
desbetreffende onderdeel.

Artikel 99

1. Onze Minister stelt jaarlijks ten laste van de begroting van zijn
ministerie bijdragen ter beschikking aan de Politieacademie voor de
bekostiging van:

a. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;

b. de leden van de raad van advies van de Politieacademie;

c. de leden van de examencommissie en van de commissie van beroep voor
de examens, voor zover het geen ambtenaren van politie zijn;

d. het aangaan van samenwerkingsverbanden met onderwijsinstellingen;

e. de uit te besteden toegepast wetenschappelijke onderzoeken. 

2. De Politieacademie gebruikt de geldmiddelen, bedoeld in het eerste
lid, uitsluitend ter vervulling van de in het eerste lid bedoelde
kosten.

3. Het is de Politieacademie verboden:

a. personeel in dienst te nemen, onverminderd de directeur van de
Politieacademie, zijn plaatsvervanger en de leden van de raad van advies
van de Politieacademie; 

b. huur-, koop- en leaseovereenkomsten aan te gaan; 

c. leningen aan te gaan en overeenkomsten aan te gaan waarbij zij zich
verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor
schulden van derden of waarbij zij zich als borg of hoofdelijk
medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën worden
regels worden gesteld over het financieel beheer van de Politieacademie.


Artikel 100

1.  De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks een
meerjarenraming vast voor vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Het
beleidsplan wordt voor 15 november aan Onze Minister gezonden. 

2. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks een
meerjarenraming voor de daarop volgende drie jaren vast. De
meerjarenraming wordt tegelijk met de begroting, bedoeld in artikel 26
van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, aan Onze Minister
toegezonden.

3. De directeur van de Politieacademie stelt jaarlijks een jaarplan vast
voor de Politieacademie. Het jaarplan wordt voor 1 juni aan Onze
Minister gezonden.

4. De stukken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden algemeen
verkrijgbaar gesteld.

Artikel 101

Onze Minister, de korpschef en de directeur van de Politieacademie
voeren ten minste viermaal per jaar overleg. In het overleg wordt
gesproken over de werking van de regels bij of krachtens dit hoofdstuk,
waaronder in ieder geval:

a. het pakket van politieonderwijs;

b. de beoordeling van de uitvoering van het politieonderwijs;

c. de uitvoering van de strategische onderzoeksagenda;

d. de ter beschikking stelling van sterkte en middelen aan de
Politieacademie.

Artikel 102

1. De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat, zoveel
mogelijk in samenwerking met andere onderwijsinstellingen, wordt
voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke
deskundigen, van de kwaliteit van de werkzaamheden van de
Politieacademie. Artikel 1.18, eerste lid, tweede en derde volzin, van
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van
overeenkomstige toepassing op de directeur van de Politieacademie. 

2. Onze Minister ziet toe op de uitvoering van het eerste lid.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het
eerste lid.

M

Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden: Hoofdstuk 9.
Slotbepalingen

N

Artikel 73 vervalt.

O

De artikelen 74 tot en met 76 worden vernummerd tot 103 tot en met 105.

P

In artikel 103, eerste lid, (nieuw) wordt na “in de praktijk”
ingevoegd:, met uitzondering van hoofdstuk 8.

ARTIKEL II

In artikel 57, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s vervalt
onderdeel e, onder vervanging van de puntkomma in onderdeel d door een
punt.

ARTIKEL III

In artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt
“Politiewet 2012: de artikelen 18, 20, 34, 35, 37, eerste lid, 39,
derde en vijfde lid, en 52” vervangen door: Politiewet 2012: de
artikelen 18, 20, 34, 35, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 39, derde en
vijfde lid, en 52.

ARTIKEL IV

A

De	 rechtspersoon Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie
onderwijs- en kenniscentrum wordt met ingang van het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet aangeduid als Politieacademie en berust op
artikel 73, eerste lid, van de Politiewet 2012.

B

1. Alle rechten en verplichtingen van het Landelijk selectie- en
opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum, met
uitzondering van € 250.000,-, gaan met ingang van de datum van
inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op het landelijk
politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012
zonder dat daarvoor een akte of betekening wordt gevorderd. 

2. Onze Minister van Veiligheid en Justitie doet van de rechten en
verplichtingen die overgaan naar het landelijke politiekorps door een
accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek een verklaring opstellen, die door de politie wordt neergelegd
ten kantore van het handelsregister van de plaats waar zij haar zetel
heeft.

3. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rechten en
verplichtingen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal
verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de
bewaarders van die registers. De daartoe nodige opgaven worden door de
zorg van het college van bestuur van het Landelijk selectie- en
opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum aan de
bewaarders van de desbetreffende registers gedaan. 

4. Het college van bestuur van het Landelijk selectie- en
opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum treft zodanige
maatregelen dat de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet
2012, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet de
overgegane rechten kan uitoefenen en aan de overgegane verplichtingen
kan voldoen.

5. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde overgang van rechten
blijft heffing van overdrachtsbelasting op grond van de Wet op
belastingen van rechtsverkeer achterwege. 

C

	

	1. De benoeming van degene die op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel 76 van de Politiewet 2012 is benoemd tot
voorzitter van het college van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste
lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, wordt van
rechtswege gewijzigd in een benoeming als directeur als bedoeld in
artikel 73, derde lid, van de Politiewet 2012 voor de resterende duur
van diens oorspronkelijke benoeming.

	2. Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76
van de Politiewet 2012 het college van bestuur, bedoeld in artikel 6,
eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, bestaat uit
twee leden, waaronder een voorzitter, wordt, onverminderd onder 1, de
benoeming van degene die op dat moment is benoemd als lid, niet zijnde
een voorzitter, van rechtswege gewijzigd in een benoeming als
plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie als bedoeld in
artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012 voor de resterende duur
van diens oorspronkelijke benoeming.

	3. Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76
van de Politiewet het college van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste
lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, bestaat uit drie
leden, waaronder een voorzitter, worden, onverminderd onder 1, de
benoemingen van degenen die op dat moment zijn benoemd als lid, niet
zijnde een voorzitter, van rechtswege gewijzigd in een benoeming als
plaatsvervangers van de directeur van de Politieacademie voor de
resterende duur van hun oorspronkelijke benoeming. De regels bij of
krachtens de artikelen 68a, 70, zesde lid, 71, vierde lid, 76, 81 en 99
van de Politiewet 2012 zijn van toepassing op beide plaatsvervangers.

	4. De leden van de raad van toezicht, bedoeld in artikel 8 van de Wet
op het LSOP en het politieonderwijs, worden eervol ontslagen.

D

Het personeel van de Politieacademie, bedoeld in artikel 10, eerste lid,
onder b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, gaat op de
datum van inwerkingtreding van deze wet over in dienst van het landelijk
politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012
op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin
het op de dag, voorafgaand aan die datum, werkzaam was.

E

1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij het Landelijk
selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum is
betrokken als bevoegd gezag van zijn personeel als bedoeld in artikel
10, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs dan wel
ten aanzien van rechten en verplichtingen die op grond van onderdeel B,
onder 1, overgaan naar het landelijk politiekorps, treedt met ingang van
de datum van inwerkingtreding van deze wet het landelijk politiekorps,
dan wel de korpschef in de plaats van het Landelijk selectie- en
opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum.

2. In zaken, waarbij het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut,
Politie onderwijs- en kenniscentrum is betrokken als bevoegd gezag van
zijn personeel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op het
LSOP en het politieonderwijs dan wel ten aanzien van rechten en
verplichtingen die op grond van onderdeel B, onder 1, overgaan naar het
landelijk politiekorps, en waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te
doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar
een gedraging die kan worden toegerekend aan het Landelijk selectie- en
opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum, treedt de
korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, op dat tijdstip
als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats
van Onze Minister.

F

1. Na inwerkingtreding van deze wet berusten het Besluit bovenwettelijke
werkloosheidsuitkering politie en het Besluit suppletieregeling
gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie, voor zover deze
berustten op artikel 10, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het
politieonderwijs, op artikel 82, eerste lid, van de Politiewet 2012.

2. Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit
politieonderwijsraad op artikel 82, zevende lid, van de Politiewet 2012.

3. Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit LSOP op artikel
99, vierde lid, van de Politiewet 2012.

4. Na inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling landelijke
politieopleidingen PO2002 op de artikel 87, eerste, tweede en derde lid,
van de Politiewet 2012. 

ARTIKEL V

De Wet op het LSOP en het politieonderwijs wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

De Minister van Veiligheid van Justitie,

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

 

 

 PAGE    

 PAGE   17