[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet)

Bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet)

Eindtekst

Nummer: 2016D14925, datum: 2016-04-08, bijgewerkt: 2024-05-15 13:12, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z14753:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)




De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

16 februari 2016



	Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van
de bestuurskracht van onderwijsinstellingen



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is, de
bestuurskracht van onderwijsinstellingen te versterken;

dat in verband hiermee wijzigingen moeten worden aangebracht in de
diverse onderwijswetten; 

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17a, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden:

De benoeming in de functies van het bestuur en het interne toezicht op
het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf
openbaar gemaakte profielen.

B

Artikel 17c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en
vijfde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan
pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.

2. Het vijfde lid (nieuw) wordt vervangen door:

5. Dit artikel is, met uitzondering van het derde lid, van
overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband. De interne
toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan van het
samenwerkingsverband pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de
ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap
op scholen.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 28g, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden: De benoeming in
de functies van het bestuur en het interne toezicht op het bestuur,
bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar
gemaakte profielen.

B

In artikel 28i wordt onder vernummering van het derde lid tot het vierde
lid een lid ingevoegd, luidende:

3. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan
pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.


ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

0A

	In artikel 24a, eerste lid, wordt na onderdeel i een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	ia. het leerlingenparticipatiebeleid, waaronder wordt begrepen de wijze
waarop leerlingen worden betrokken bij de vorming van het beleid van de
school, alsmede de wijze waarop deze betrokkenheid wordt gefaciliteerd
en gestimuleerd.

A

Artikel 24d, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden:

De benoeming in de functies van het bestuur en het interne toezicht op
het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf
openbaar gemaakte profielen.

B

Artikel 24e1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en
vijfde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan
pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.

2. Het vijfde lid (nieuw) wordt vervangen door:

5. Dit artikel is, met uitzondering van het derde lid, van
overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband. De interne
toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan van het
samenwerkingsverband pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de
ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap
op scholen.

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

0A

Na artikel 8a.1.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a.1.6. Instemmingsrecht hoofdlijnen jaarlijkse begroting

1. Het bevoegd gezag behoeft de voorafgaande instemming over de
hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting van een gezamenlijke vergadering
van de deelnemersraad, de ondernemingsraad en, in voorkomende gevallen,
de ouderraad, waarbij in elk geval aandacht wordt besteed aan de beoogde
verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs,
huisvesting en beheer, investeringen en personeel . 

2. Het bevoegd gezag stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of
krachtens deze wet, een reglement voor de gezamenlijke vergadering vast.
Artikelen 8a. 3.1, tweede lid, aanhef en onderdeel f, en derde lid, zijn
van overeenkomstige toepassing. 

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels of nadere regels
worden vastgesteld omtrent:

a. hetgeen wordt verstaan onder hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting;

b. situaties waarin het instemmingsrecht, bedoeld in het eerste lid,
niet wordt uitgeoefend;

c. de termijn waarbinnen tot instemming of onthouding van de instemming
moet worden besloten.

A

Aan artikel 8a.2.2, zesde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De deelnemersraad heeft eveneens adviesbevoegdheid met betrekking tot
benoeming of ontslag van de leden van het college van bestuur, bedoeld
in artikel 9.1.4, derde lid, onderdeel a. 

B

Na artikel 8a.2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a.2.2a. Advies

Indien een te nemen besluit op grond van artikel 8a.2.2 vooraf voor
advies dient te worden voorgelegd aan de deelnemersraad, draagt het
bevoegd gezag er zorg voor dat:

a. advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip dat het advies van
wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming,

b. de deelnemersraad in de gelegenheid wordt gesteld met het bevoegd
gezag overleg te voeren voordat dit advies wordt uitgebracht,

c. de deelnemersraad zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis wordt
gesteld van de wijze waarop aan het uitgebrachte advies gevolg wordt
gegeven, en

d. de deelnemersraad, indien het bevoegd gezag het advies niet of niet
geheel wil volgen, in de gelegenheid wordt gesteld nader overleg met het
bevoegd gezag te voeren alvorens het besluit definitief wordt genomen. 

C

In artikel 8a.4.5 wordt na “zesde lid” ingevoegd: , eerste volzin.

C1

Na artikel 8a.4.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 8a.4.6. Geschillen instemmingsrecht  hoofdlijnen begroting

Deze titel is van overeenkomstige toepassing op geschillen die
voortvloeien uit artikel 8a.1.6, met dien verstande dat:

a. onder “deelnemersraad” wordt verstaan: de gezamenlijke
vergadering;

b. voor zover de geschillencommissie de behandeling van het geschil niet
voor 1 januari van het jaar waarop de begroting betrekking heeft, heeft
afgerond, het bevoegd gezag totdat de geschillencommissie een besluit
heeft genomen, voor het doen van uitgaven in dat jaar kan beschikken
over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die in de
overeenkomstige begrotingsonderdelen van het voorgaande jaar waren
opgenomen;

c. indien beroep is ingesteld tegen een uitspraak van de
geschillencommissie en de ondernemingskamer op 1 januari van het jaar,
waarop de begroting betrekking heeft, nog geen uitspraak heeft gedaan,
het bevoegd gezag, totdat de ondernemingskamer uitspraak heeft gedaan of
als de uitspraak van de ondernemingskamer leidt tot het opstellen van
een nieuwe begroting, totdat een nieuwe begroting is vastgesteld, voor
het doen van uitgaven kan beschikken over de bedragen die daarvoor zijn
geraamd in de begroting waarover de ondernemingskamer oordeelt of heeft
geoordeeld.

D

Artikel 9.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

01. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	3a. Voor het benoemen van een lid van het college van bestuur stelt de
raad van toezicht een sollicitatiecommissie in waarvan in elk geval deel
uitmaken:

a. een lid van of namens de ondernemingsraad, en

b. een lid van of namens de deelnemersraad, of, in voorkomende gevallen,
van of namens de ouderraad.

1. Het vijfde lid, derde volzin, wordt vervangen door: De benoeming van
de leden van het college van bestuur en van de raad van toezicht
geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

8. De raad van toezicht pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met
de deelnemersraad en de ondernemingsraad van de instelling.

ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als
volgt gewijzigd:

0A

	Artikel 7.8a, (tweede) vierde lid, komt te luiden:

	6. De artikelen 7.8b, 7.10, vierde lid, 7.53, 7.54 en 7.56 zijn van
overeenkomstige toepassing.

01A

Aan artikel 7.10 wordt na het derde lid een vierde lid toegevoegd,
luidende:

4. Het instellingsbestuur kan de geldigheidsduur van met goed gevolg
afgelegde tentamens beperken, behoudens de bevoegdheid van de
examencommissie die geldigheidsduur in een individueel geval te
verlengen. De geldigheidsduur van een met goed gevolg afgelegd tentamen
kan uitsluitend worden beperkt, indien de getentamineerde kennis of het
getentamineerde inzicht aantoonbaar verouderd is, of indien de
getentamineerde vaardigheden aantoonbaar verouderd zijn. De
geldigheidsduur van de tentamens kan niet beperkt worden, indien er
sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van art. 7.51,
tweede lid. Het instellingsbestuur stelt nadere regels vast omtrent de
uitvoering van dit lid.

02A

In artikel 7.13, tweede lid, wordt na onderdeel a, een onderdeel
ingevoegd, luidende:

a1. de wijze waarop het onderwijs in de desbetreffende opleiding wordt
geëvalueerd,.

03A

	In artikel 7.13, tweede lid, komt onderdeel k te luiden:

	k. de nadere regels bedoeld in artikel 7.10, vierde lid,.

04A

	In artikel 7.43, tweede lid, wordt “artikel 7.48, eerste en tweede
lid” vervangen door: de artikelen 7.47a en 7.48, eerste en tweede lid.

05A

	Na artikel 7.47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.47a. Vrijstelling wettelijk collegegeld in verband met
bestuursfunctie

Indien een student bij een instelling is ingeschreven voor een opleiding
kan het instellingsbestuur eenmalig en voor een periode van één
studiejaar die student vrijstellen van het betalen van wettelijk
collegegeld, indien die student voltijds:

	a. het lidmaatschap bekleedt van het bestuur van een
studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid,
de universiteitsraad, het orgaan dat is ingesteld op grond van de
medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, of 10.16a,
derde lid, de medezeggenschapsraad, of de studentenraad, of

b. activiteiten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied ontplooit die
naar het oordeel van het instellingsbestuur mede in het belang zijn van
de instelling of van het onderwijs bij die instelling, 

mits de student gedurende die periode geen onderwijs volgt of examens of
tentamens aflegt aan de instelling of een andere bekostigde instelling,
en het onder a bedoelde lidmaatschap of de onder b bedoelde activiteiten
niet commercieel van aard zijn.

06A

	In artikel 7.48, vijfde lid, wordt na “andere gevallen dan bedoeld
in” ingevoegd: artikel 7.47a of.

07A

	Artikel 7.52, tweede lid, onderdeel i, komt te luiden:

	i. het al dan niet vrijgesteld zijn van het betalen van collegegeld op
grond van de artikelen 7.47a of 7.48, eerste en tweede lid;.

A

Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het eerste lid wordt onder vernummering van het tweede tot en met
het zevende lid tot het derde tot en met het achtste lid een tweede lid
ingevoegd, luidende:

2. De benoeming van de leden van het college van bestuur geschiedt op
basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

2. In het derde lid (nieuw) wordt voor de eerste volzin een volzin
ingevoegd, luidende: Voor het benoemen van een lid van het college van
bestuur stelt de raad van toezicht een sollicitatiecommissie in waarvan
in elk geval deel uitmaken:

a. een lid van of namens het deel van de universiteitsraad dat uit en
door het personeel is gekozen, of een lid van of namens de
ondernemingsraad, en

b. een lid van of namens het deel van de universiteitsraad dat uit en
door de studenten is gekozen, of een lid van of namens het orgaan dat is
ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel
9.30, derde lid.

B

Artikel 9.7, vijfde lid, vervalt, onder vernummering van het zesde tot
en met het achtste lid tot het vijfde tot en met het zevende lid.

C

[VERVALLEN]

D

	Artikel 9.18 komt te luiden:

Artikel 9.18. Opleidingscommissies

1. Voor elke opleiding of groep van opleidingen wordt een
opleidingscommissie ingesteld. De commissie heeft tot taak te adviseren
over het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van de opleiding. De
commissie heeft voorts:

a. instemmingsrecht ten aanzien van de onderwijs- en examenregeling,
bedoeld in artikel 7.13, met uitzondering van de onderwerpen genoemd in
het tweede lid, onder a, f, h tot en met u en x, en met uitzondering van
de eisen, bedoeld in de artikelen 7.28, vierde en vijfde lid, en 7.30b,
tweede lid,

b. als taak het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de
onderwijs- en examenregeling, 

c. adviesrecht ten aanzien van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld
in artikel 7.13, met uitzondering van de onderwerpen ten aanzien waarvan
de commissie op grond van onderdeel a instemmingsrecht heeft, en

d. als taak het desgevraagd of uit eigen beweging advies uitbrengen of
voorstellen doen aan het bestuur van de opleiding, bedoeld in artikel
9.17, eerste lid, en de decaan over alle aangelegenheden betreffende het
onderwijs in de desbetreffende opleiding.

    De commissie zendt de adviezen en voorstellen, bedoeld onder d, ter
kennisneming aan de faculteitsraad.

    2. Op een advies als bedoeld in het eerste lid, zijn artikel 9.35,
aanhef en onderdelen b, c en d, van overeenkomstige toepassing.

	3. Indien de commissie een voorstel als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel d, doet aan het bestuur van de opleiding of de decaan,
reageert het bestuur onderscheidenlijk de decaan binnen twee maanden na
ontvangst op het voorstel.

	4. Artikel 9.31, derde tot en met het achtste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing op de opleidingscommissie. In overleg tussen
het bestuur van de opleiding onderscheidenlijk de decaan en de
faculteitsraad kan in het faculteitsreglement een andere wijze van
samenstelling van de opleidingscommissie worden vastgelegd dan
verkiezing. Jaarlijks wordt vastgesteld of het wenselijk is de andere
wijze van samenstelling te handhaven.

	5. De opleidingscommissie is bevoegd het bestuur van de opleiding
onderscheidenlijk de decaan ten minste twee maal per jaar uit te nodigen
om het voorgenomen beleid te bespreken aan de hand van een door haar
opgestelde agenda

	6. Indien een faculteit slechts een opleiding omvat, kan het
faculteitsreglement bepalen dat de taken en bevoegdheden van de
opleidingscommissie worden uitgeoefend door de faculteitsraad, bedoeld
in artikel 9.37.

Da

In artikel 9.32, zesde lid, eerste volzin, komt te luiden: Onverminderd
het vijfde lid, verschaft het college van bestuur de raad, ongevraagd,
tijdig alle inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak naar
redelijkheid en billijkheid nodig kan hebben en, gevraagd, tijdig alle
inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak naar redelijkheid
en billijkheid nodig acht.

E

Aan artikel 9.33a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De aanhef van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:

a. een voorgenomen besluit van de raad van toezicht als bedoeld in
artikel 9.8, eerste lid, 

onder a, met betrekking tot het benoemen of ontslaan van de leden van
het college van bestuur;

b. een voorgenomen besluit van de raad van toezicht als bedoeld in
artikel 9.3, derde lid, en 9.7, vierde lid, met betrekking tot de
profielen voor de benoeming van de leden van het college van bestuur
onderscheidenlijk de raad van toezicht.

F

In artikel 9.35 wordt in de aanhef en onder d na “college van
bestuur” telkens ingevoegd: onderscheidenlijk de raad van toezicht.

Fa

	Aan artikel 9.38c wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel g door een komma een onderdeel toegevoegd, luidende:

	h. de opleidingscommissie.

G

In artikel 9.40, eerste lid, onder b, wordt “9.32 tot en met 9.36”
vervangen door: 9.18, 9.32, 9.33, 9.33a, eerste, tweede lid en derde
lid, onder b, 9.34, 9.35, 9.36.

Ga

	Artikel 9.48 wordt als volgt gewijzigd: 

	1. In het eerste lid wordt voor de punt aan het slot een zinsnede
ingevoegd, luidende: waaronder in ieder geval worden verstaan
ambtelijke, financiële en juridische ondersteuning en scholing. 

2. In het tweede lid komt de eerste volzin te luiden: Het college van
bestuur stelt de leden van de universiteitsraad een scholingsbudget ter
beschikking, dat wordt vastgesteld door het college van bestuur en de
raad gezamenlijk.

H

[VERVALLEN]

I

In artikel 10.2, derde lid, wordt “Artikel 9.3, tweede lid”
vervangen door: Artikel 9.3, tweede en derde lid. 

Ia

Aan artikel 10.3b wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien de hogeschool een faculteit of andere organisatorische
eenheden omvat en aan het hoofd van deze faculteit of organisatorische
eenheid een meerhoofdig bestuur staat, wordt een student van de
desbetreffende faculteit of organisatorische eenheid in de gelegenheid
gesteld de vergaderingen van dit bestuur bij te wonen in welke
vergaderingen deze student een adviserende stem heeft. In het bestuurs-
en beheersreglement wordt bepaald, op welke wijze de in de vorige volzin
bedoelde student wordt aangewezen.

J

	Artikel 10.3c komt te luiden:

Artikel 10.3c. Opleidingscommissies

1. Voor elke opleiding of groep van opleidingen wordt een
opleidingscommissie ingesteld. De commissie heeft tot taak te adviseren
over het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van de opleiding.  De
commissie heeft voorts:

a. instemmingsrecht ten aanzien van de onderwijs- en examenregeling,
bedoeld in artikel 7.13, met uitzondering van de onderwerpen genoemd in
het tweede lid, onder a, f, h tot en met u en x, en met uitzondering van
de eisen, bedoeld in de artikelen 7.28, vierde en vijfde lid, en 7.30b,
tweede lid,

b. instemmingsrecht ten aanzien van het bestuurs- en beheersreglement
voor zover het de onderwerpen bedoeld in het vierde lid betreft,

c. als taak het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de
onderwijs- en examenregeling, 

d. adviesrecht ten aanzien van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld
in artikel 7.13, met uitzondering van de onderwerpen ten aanzien waarvan
de commissie op grond van onderdeel a instemmingsrecht heeft, en

e. als taak het desgevraagd of uit eigen beweging advies uitbrengen aan
de deelraad, bedoeld in artikel 10.25, en het faculteitsbestuur of het
bestuur van de desbetreffende organisatorische eenheid dan wel, indien
de hogeschool geen faculteiten omvat, aan het instellingsbestuur, over
alle andere aangelegenheden betreffende het onderwijs in de
desbetreffende opleiding.

    De commissie zendt de adviezen en voorstellen, bedoeld onder e, ter
kennisneming aan de medezeggenschapsraad of de daarvoor in aanmerking
komende deelraad.

    2. Op een advies als bedoeld in het eerste lid, zijn artikel 10.23,
aanhef en onderdelen b, c, en f, van overeenkomstige toepassing.

	3. Indien de commissie een voorstel als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel e, doet aan het bestuur van de opleiding of de decaan,
reageert het bestuur onderscheidenlijk de decaan binnen twee maanden na
ontvangst op het voorstel.

	4. Artikel 10.17, derde tot en met achtste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing op de opleidingscommissie. In overleg tussen
het faculteitsbestuur of het bestuur van de desbetreffende
organisatorische eenheid dan wel, indien de hogeschool geen faculteiten
omvat, het instellingsbestuur en de deelraad kan in het bestuurs- en
beheersreglement een andere wijze van samenstelling van de
opleidingscommissie worden vastgelegd dan verkiezing. Jaarlijks wordt
vastgesteld of het wenselijk is de andere wijze van samenstelling te
handhaven.

	5. De opleidingscommissie is bevoegd het bestuur van de opleiding ten
minste twee maal per jaar uit te nodigen om het voorgenomen beleid te
bespreken aan de hand van een door haar opgestelde agenda

	6. Indien een faculteit slechts een opleiding omvat, kan het
faculteitsreglement bepalen dat de taken en bevoegdheden van de
opleidingscommissie worden uitgeoefend door de deelraad, bedoeld in
artikel 10.25.

K

Artikel 10.3d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde tot en met
achtste lid tot het vijfde tot en met het zevende lid.

2. [VERVALLEN]

3. In het zevende lid (nieuw) wordt “de leden 2 tot en met 6”
vervangen door: het tweede tot en met vijfde lid.

K1

	In artikel 10.3e, zevende lid, wordt ‘artikel 10.3d, zevende lid’
vervangen door: artikel 10.3d, zesde lid.

K2

In artikel 10.19, zesde lid, eerste volzin, komt te luiden: Onverminderd
het vijfde lid, verschaft het college van bestuur de raad, ongevraagd,
tijdig alle inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak naar
redelijkheid en billijkheid nodig kan hebben en, gevraagd, tijdig alle
inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak naar redelijkheid
en billijkheid nodig acht.

L

Artikel 10.20a, derde lid, wordt vervangen door:

3. De aanhef van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot een voorgenomen besluit van de raad van toezicht:

a. ten aanzien van de profielen, bedoeld in artikel 10.3d, vierde lid,

b. ten aanzien van de profielen, bedoeld in artikel 10.2, derde lid,
juncto artikel 9.3, tweede lid, en

c. als bedoeld in artikel 10.3d, tweede lid, onder a, met betrekking tot
het benoemen of ontslaan van de leden van het college van bestuur. 

M

In artikel 10.23 wordt in de aanhef en onder d na
“instellingsbestuur” telkens ingevoegd: onderscheidenlijk de raad
van toezicht.

Ma

	Aan artikel 10.26, tweede lid, wordt onder vervanging van “, of”
aan het slot van onderdeel d door een komma en van de punt aan het slot
van onderdeel e door “, of” een onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. de opleidingscommissie.

Mb

	Artikel 10.39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt voor de punt aan het slot van de eerste
volzin een zinsnede ingevoegd, luidende: waaronder in ieder geval worden
verstaan ambtelijke, financiële en juridische ondersteuning en
scholing.

2. In het tweede lid komt de eerste volzin te luiden: Het college van
bestuur stelt de leden van de medezeggenschapsraad een scholingsbudget
ter beschikking, dat wordt vastgesteld door het college van bestuur en
de raad gezamenlijk.

N

Artikel 11.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot het derde
tot en met zevende lid wordt na het eerste lid een tweede lid ingevoegd,
luidende:

2. De benoeming van de leden van het college van bestuur geschiedt op
basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

2. In het derde lid (nieuw) wordt voor de eerste volzin een volzin
ingevoegd, luidende: Voor het benoemen van een lid van het college van
bestuur stelt de raad van toezicht een sollicitatiecommissie in waarvan
in elk geval deel uitmaken:

a. een lid van of namens het deel van de universiteitsraad dat uit en
door het personeel is gekozen, of indien het college van bestuur heeft
besloten dat de Wet op de ondernemingsraden met uitzondering van
hoofdstuk VII B van toepassing is, een lid van of namens de
ondernemingsraad, en

b. een lid van of namens het deel van de universiteitsraad dat uit en
door studenten is gekozen, of een lid van of namens het orgaan dat op
grond van een door het college van bestuur vastgestelde
medezeggenschapsregeling ten behoeve van de studenten van de Open
Universiteit is ingesteld

O

[VERVALLEN]

P

Artikel 11.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin wordt vervangen door: De commissie heeft tot taak te
adviseren over het bevorderen en borgen van de kwaliteit van de
opleiding, waaronder advisering voorafgaand aan de vaststelling of
wijziging van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13.
Zij beoordeelt jaarlijks de wijze van uitvoering van die regeling en
brengt advies uit over de regeling. De commissie brengt bovendien
desgevraagd of uit eigen beweging advies uit aan het orgaan, bedoeld in
artikel 11.3, tweede lid, over alle aangelegenheden die betrekking
hebben op of van invloed zijn op het onderwijs in de desbetreffende
opleiding of groep van opleidingen.

2. In de derde volzin wordt “de adviezen, bedoeld onder a en c,”
vervangen door: haar adviezen.

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN

De Wet medezeggenschap op scholen wordt als volgt gewijzigd:

0A

	Onder plaatsing van de aanduiding “1.” voor de huidige tekst, wordt
aan artikel 10 een lid toegevoegd, luidende:

	2. Voor het benoemen van een bestuurder wordt een sollicitatiecommissie
ingesteld waarvan in elk geval deel uitmaken:

a. een lid dat afkomstig is uit of namens het deel van de
medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, en

b. een lid dat afkomstig is uit of namens het deel van de
medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders of de leerlingen is
gekozen.

A

Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel h wordt een onderdeel h1 ingevoegd, luidende:

h1. aanstelling of ontslag van de leden van het bestuur;.

2. In onderdeel q wordt na “het toezichthoudend orgaan” ingevoegd: ,
alsmede van de leden van het bestuur.

A1

Artikel 11a komt als volgt te luiden:

Artikel 11a. Adviesbevoegdheid ondersteuningsplanraad

De ondersteuningsplanraad wordt vooraf in de gelegenheid gesteld om
advies uit te brengen over elk door het samenwerkingsverband te nemen
besluit met betrekking tot in ieder geval de volgende aangelegenheden:

a. de vaststelling van de competentieprofielen van de  toezichthouders
en het toezichthoudend orgaan, alsmede van de leden van het bestuur van
het samenwerkingsverband; en

b. aanstelling of ontslag van de leden van het bestuur van het
samenwerkingsverband.

B

In artikel 13, eerste lid, vervalt onderdeel l, onder vervanging van de
puntkomma achter onderdeel k door een punt.

C

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel h, vervalt, onder vervanging van de
puntkomma achter onderdeel g door een punt.

	2. In het derde lid komt onderdeel e te luiden:

	e. vaststelling of wijziging van het leerlingenparticipatiebeleid,
bedoeld in artikel 24a, eerste lid, onderdeel ia, van de Wet op het
voortgezet onderwijs.

C1

	Artikel 14a, tweede en derde lid, vervalt, alsmede de aanduiding
“1.” voor het eerste lid.

D

Artikel 28, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van
de taak van de medezeggenschapsraad, scholingskosten daaronder begrepen,
komen ten laste van het bevoegd gezag. De redelijkerwijs noodzakelijke
kosten van het raadplegen van een deskundige en van het voeren van
rechtsgedingen door de medezeggenschapsraad komen slechts ten laste van
het bevoegd gezag indien het bevoegd gezag vooraf in kennis is gesteld
van de te maken kosten. Het bevoegd gezag kan in overeenstemming met de
medezeggenschapsraad de kosten die de medezeggenschapsraad in enig jaar
zal maken, vaststellen op een bepaald bedrag dat de medezeggenschapsraad
naar eigen inzicht kan besteden. Kosten waardoor het hier bedoelde
bedrag zou worden overschreden, komen slechts ten laste van het bevoegd
gezag voor zover dat bevoegd gezag in het dragen daarvan toestemt.

E

Aan artikel 30, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Tot
voorzitter en tot plaatsvervangend voorzitter kunnen alleen personen
worden benoemd die voldoen aan de bij of krachtens artikel 5 van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren gestelde vereisten om te kunnen
worden benoemd tot  rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast.

F

Artikel 31 komt te luiden:

Artikel 31. Competentie commissie

1. De commissie neemt kennis van de geschillen, bedoeld in de artikelen
32, 33, 34 en 35.

2. De commissie is in geval van een geschil als bedoeld in het eerste
lid bevoegd een bemiddelingsvoorstel voor te leggen aan het bevoegd
gezag en de medezeggenschapsraad, tenzij het bevoegd gezag of de
medezeggenschapsraad te kennen geven daarop geen prijs te stellen.

3. Uitspraken van de commissie in geschillen als bedoeld in het eerste
lid, waaronder begrepen bemiddelingsvoorstellen waarover overeenstemming
is bereikt, zijn bindend voor het bevoegd gezag en de
medezeggenschapsraad.

4. De bepalingen van de derde afdeling van de vijfde titel van het
tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in geval van een
geschil als bedoeld in artikel 35 een dwangsom uitsluitend kan worden
opgelegd aan het bevoegd gezag.

G

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32. Geschillen instemmingsbevoegdheid

1. Indien de medezeggenschapsraad aan een besluit van het bevoegd gezag
de instemming onthoudt die is vereist ingevolge de artikelen 10, 12, 13
en 14 dan wel ingevolge de toepassing van artikel 24, tweede en derde
lid, kan het bevoegd gezag de commissie binnen zes weken na de
onthouding van de instemming toestemming vragen om het besluit te nemen.
De commissie geeft slechts toestemming indien de medezeggenschapsraad
niet in redelijkheid tot het onthouden van instemming heeft kunnen komen
of indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden die het te nemen
besluit van het bevoegd gezag rechtvaardigen. 

2. Het bevoegd gezag vraagt toestemming als bedoeld in het eerste lid
onder overlegging van de door het bevoegd gezag gemaakte afweging van de
belangen die daarbij voor het bevoegd gezag onderscheidenlijk de
medezeggenschapsraad aan de orde zijn. De commissie stelt de
medezeggenschapsraad in de gelegenheid, zijn argumenten voor het
onthouden van zijn instemming bij de commissie naar voren te brengen.

3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid dat is genomen zonder de
instemming van de medezeggenschapsraad of zonder de toestemming van de
commissie, is nietig indien de medezeggenschapsraad tegenover het
bevoegd gezag schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De
medezeggenschapsraad kan een beroep op de nietigheid slechts doen binnen
zes weken nadat het bevoegd gezag zijn besluit heeft genomen. Bij
gebreke van een kennisgeving aan de medezeggenschapsraad van een door
het bevoegd gezag genomen besluit gaat de termijn van zes weken pas in
op het moment dat de medezeggenschapsraad is gebleken dat het bevoegd
gezag uitvoering of toepassing geeft aan het besluit.

4. De medezeggenschapsraad kan de commissie verzoeken aan het bevoegd
gezag de plicht op te leggen, zich te onthouden van handelingen die
strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld
in het derde lid. Het bevoegd gezag kan de commissie verzoeken te
verklaren dat de medezeggenschapsraad ten onrechte een beroep heeft
gedaan op nietigheid als bedoeld in het derde lid.

H

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33. Geschillen inhoud medezeggenschapsreglement en
medezeggenschapsstatuut

1. Indien de medezeggenschapsraad het bevoegd gezag de instemming voor
vaststelling of wijziging van het medezeggenschapsstatuut, of van het
medezeggenschapsreglement, voor wat betreft onderwerpen als bedoeld in
artikel 24, eerste, derde en vierde lid, onthoudt, kan het bevoegd gezag
de commissie binnen zes weken na de onthouding van de instemming
toestemming vragen het statuut of reglement vast te stellen of te
wijzigen. De commissie geeft toestemming, tenzij het bevoegd gezag bij
afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn
voorstel heeft kunnen komen.

2. De commissie geeft voor zover zij van oordeel is dat het bevoegd
gezag bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot
zijn voorstel heeft kunnen komen, in haar uitspraak aan hoe het voorstel
dient te worden gewijzigd. Na de uitspraak van de commissie stelt het
bevoegd gezag het medezeggenschapsreglement dan wel het
medezeggenschapsstatuut vast overeenkomstig de uitspraak van de
commissie.

3. Op het vragen van toestemming als bedoeld in het eerste lid is
artikel 32, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

4. Een vaststelling of wijziging als bedoeld in het eerste lid, gedaan
zonder de instemming door de medezeggenschapsraad of zonder de
toestemming van de commissie, is nietig indien de medezeggenschapsraad
tegenover het bevoegd gezag schriftelijk een beroep op de nietigheid
heeft gedaan. De medezeggenschapsraad kan een beroep op de nietigheid
slechts doen binnen zes weken nadat het bevoegd gezag zijn vaststelling
of wijziging heeft gedaan. Bij gebreke van kennisgeving van een
vaststelling of wijziging aan de medezeggenschapsraad gaat de termijn
van zes weken pas in op het moment dat de medezeggenschapsraad is
gebleken dat het bevoegd gezag uitvoering of toepassing geeft aan het
besluit.

5. De medezeggenschapsraad kan de commissie verzoeken het bevoegd gezag
te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot
uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld in het
vierde lid. Het bevoegd gezag kan de commissie verzoeken te verklaren
dat de medezeggenschapsraad ten onrechte een beroep heeft gedaan op
nietigheid als bedoeld in het vierde lid.

I

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34. Geschillen adviesbevoegdheid

1. Indien het bevoegd gezag een besluit neemt waarbij het een advies van
de medezeggenschapsraad, vereist ingevolge artikel 11, dan wel ingevolge
de toepassing van artikel 24, tweede en derde lid, niet of niet geheel
volgt, wordt de uitvoering van het besluit opgeschort met zes weken,
tenzij de medezeggenschapsraad tegen onmiddellijke uitvoering van het
besluit geen bedenkingen heeft.

2. De medezeggenschapsraad kan in het geval, bedoeld in het eerste lid,
een geschil voorleggen aan de commissie binnen zes weken nadat het
betrokken besluit door het bevoegd gezag is genomen.

3. De medezeggenschapsraad kan in het geval waarin het bevoegd gezag ten
onrechte geen advies heeft gevraagd, binnen zes weken nadat is gebleken
dat het bevoegd gezag uitvoering of toepassing geeft aan dat besluit een
geschil voorleggen aan de commissie. De medezeggenschapsraad verstrekt
daarbij het advies dat zou zijn gegeven indien advies zou zijn gevraagd.
Voor de behandeling van het geschil geldt dit advies als niet of niet
geheel gevolgd. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

4. Het voorleggen van een geschil als bedoeld in het tweede of derde lid
geschiedt onder overlegging van de argumenten voor het advies en de
argumenten voor het oordeel dat door het niet of niet geheel volgen van
het advies de belangen van de school of van de medezeggenschapsraad
ernstig worden geschaad. De commissie stelt het bevoegd gezag in de
gelegenheid, zijn argumenten voor het niet of niet geheel volgen van het
advies bij de commissie naar voren te brengen. De behandeling van het
verzoek verlengt de opschorting, bedoeld in het eerste lid, niet.

5. De commissie beoordeelt of het bevoegd gezag bij niet of niet geheel
volgen van het advies van de medezeggenschapsraad bij afweging van de
betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen
komen. 

6. De commissie doet vervolgens de uitspraak of het betrokken besluit al
dan niet in stand kan blijven. De commissie is daarbij bevoegd, indien
de medezeggenschapsraad daarom heeft verzocht, een of meer van de
volgende voorzieningen te treffen:

a. het opleggen van de verplichting aan het bevoegd gezag om aan te
wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;

b. het opleggen van een verplichting aan het bevoegd gezag tot nalaten
om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van
het besluit of van onderdelen daarvan.

J

Artikel 35 wordt vervangen door twee nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 35. Geschil naleving WMS en onderwijswetten

1. De medezeggenschapsraad kan aan de commissie een geschil voorleggen
inzake naleving door het bevoegd gezag van de bij of krachtens deze wet
of een onderwijswet geldende verplichtingen jegens de
medezeggenschapsraad.

2. Het bevoegd gezag kan aan de commissie een geschil voorleggen inzake
naleving door de medezeggenschapsraad van de bij of krachtens deze wet
of een onderwijswet geldende verplichtingen jegens het bevoegd gezag.

3. De commissie kan in haar uitspraak aan de medezeggenschapsraad
onderscheidenlijk het bevoegd gezag de verplichting opleggen om bepaalde
handelingen te verrichten of na te laten. Wanneer de
medezeggenschapsraad een zodanige verplichting niet nakomt, kan de
commissie de medezeggenschapsraad ontbinden, onder oplegging aan het
bevoegd gezag van de verplichting tot het doen verkiezen van een nieuwe
medezeggenschapsraad dan wel, na toepassing van artikel 37, onder
oplegging aan het samenwerkingsverband van de verplichting tot het doen
afvaardigen van een nieuwe ondersteuningsplanraad.

Artikel 35a. Executoriale titel

1. De tenuitvoerlegging van een uitspraak van de commissie waaraan een
dwangsom als bedoeld in artikel 31, vierde lid, is verbonden kan
plaatsvinden nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank van het
arrondissement waarin het bevoegd gezag is gevestigd, ter griffie van
welke rechtbank het origineel van de uitspraak is neergelegd, daartoe op
verzoek van de medezeggenschapsraad verlof heeft verleend.

2. Neerleggen ter griffie als bedoeld in het eerste lid vindt plaats
door de commissie na een schriftelijk verzoek van de
medezeggenschapsraad daartoe. Het verzoek van de medezeggenschapsraad
tot neerleggen ter griffie vindt plaats uiterlijk twee jaar na de datum
waarop de uitspraak door de commissie is gedaan.

3. Het verlof, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetekend op het
origineel van de uitspraak. De griffier zendt ten spoedigste aan de
partijen een gewaarmerkt afschrift van de uitspraak met het daarop
aangetekend verlof tot tenuitvoerlegging.

4. Verlof als bedoeld in het eerste lid, kan eerst worden verleend nadat
de op grond van artikel 36, tweede lid, geldende termijn voor hoger
beroep ongebruikt is verstreken, dan wel eerder indien schriftelijk van
hoger beroep afstand is gedaan.

5. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan de tenuitvoerlegging van
de uitspraak slechts weigeren indien hem na summierlijk onderzoek is
gebleken dat de uitspraak of de wijze waarop die tot stand is gekomen
kennelijk in strijd is met de openbare orde of dat de aan de uitspraak
verbonden dwangsom is opgelegd in strijd met artikel 31, vierde lid, of
de bepalingen van de derde afdeling van de vijfde titel van het tweede
boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In dit laatste
geval betreft de weigering alleen de tenuitvoerlegging van de dwangsom.

K

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36. Beroep

1. De medezeggenschapsraad dan wel het bevoegd gezag kan bij de
ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam beroep instellen tegen
een uitspraak van de commissie als bedoeld in de artikelen 32, 33, 34 en
35.

2. Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift binnen een maand nadat
de verzoekende partij van de in het eerste lid bedoelde uitspraak op de
hoogte is gesteld. De wederpartij wordt van het beroep in kennis
gesteld.

3. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.

4. Tegen een uitspraak van de ondernemingskamer kan geen beroep in
cassatie worden ingesteld.

5. In afwijking van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering kan de medezeggenschapsraad, de gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad, een geleding onderscheidenlijk een raad als
bedoeld in artikel 20 niet in de proceskosten worden veroordeeld.

L

In artikel 37 wordt na “35” ingevoegd: , 35a. 

ARTIKEL VII. WIJZIGING WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 23, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De benoeming in de functies van het bestuur en het toezicht op het
bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf
openbaar gemaakte profielen.

B

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het
tweede lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan
pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad
van de school.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt “het eerste en het tweede lid”
vervangen door: het eerste tot en met derde lid.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES

De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

0A

	In artikel 51, eerste lid, wordt na onderdeel e een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	ea. het leerlingenparticipatiebeleid, waaronder wordt begrepen de wijze
waarop leerlingen worden betrokken bij de vorming van het beleid van de
school, alsmede de wijze waarop deze betrokkenheid wordt gefaciliteerd
en gestimuleerd.

A

Artikel 54, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De benoeming in de functies van het bestuur en het toezicht op het
bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf
openbaar gemaakte profielen.

B

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het
tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan
pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad
van de school.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt “het eerste en het tweede lid”
vervangen door: het eerste tot en met derde lid. 

ARTIKEL IX. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken,

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken,

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

 

 

 PAGE    

 PAGE   19