34508 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met het beperken van de heffingsbevoegdheid van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut
Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met het beperken van de heffingsbevoegdheid van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2016D27019, datum: 2016-06-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2016Z13130:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Medeindiener: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2016-06-28 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-07-07 11:00: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2016-09-15 14:00: Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet i.v.m. het beperken van de heffingsbevoegdheid van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2016-12-08 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2016-12-13 15:35: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2017-02-16 21:30: Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met het beperken van de heffingsbevoegdheid van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut (34 508) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2017-02-21 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.12.0213/I 's-Gravenhage, 21 september 2012 Bij Kabinetsmissive van 27 juni 2012, no.12.001456, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de invoering van een vrijstelling van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel ontneemt gemeenten, provincies en waterschappen de bevoegdheid om precariobelasting te heffen op ondergrondse en bovengrondse netwerken van nutsbedrijven en netwerkbeheerders die zijn aangemerkt als openbare werken van algemeen nut (hierna: openbare werken van algemeen nut). De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel opmerkingen over onder meer de noodzaak van het wetsvoorstel, de verhouding met de Financiële-verhoudingswet, de mogelijke aansluiting bij de wettelijke systematiek in de Telecomsector, staatssteun en het overgangsrecht. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel nader dient te worden overwogen. 1. Inhoud en noodzaak wetsvoorstel Provincies, gemeenten en waterschappen zijn bevoegd belasting te heffen voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond. De rechtsgrond voor de precariobelasting bestaat in het profijt dat de eigenaar of beheerder van de voorwerpen heeft van het gebruik van de grond van de ander. Decentrale overheden kunnen voor de aanwezigheid van deze voorwerpen precariobelasting heffen, of in plaats daarvan een privaatrechtelijke vergoeding bedingen. Naarmate het profijt groter is, zal de belasting of de vergoeding hoger zijn. Er behoeft dus geen rechtstreeks verband te zijn met de kosten die het hebben van deze voorwerpen met zich mee kan brengen. Die kosten zijn er uiteraard vaak wel. De toelichting noemt als voorbeeld de kosten van verkeersmaatregelen tijdens het leggen of verleggen van de kabels en leidingen en schade aan en versnelde slijtage van het wegdek. In Nederland ligt ruim 1,7 miljoen kilometer aan telefoonlijnen en leidingen voor water, elektriciteit, gas (en olie) onder de grond. Hoewel de grond van particulieren daarbij meegeteld is, geeft dit cijfer aan dat de kans op kosten of schade voor de decentrale overheden groot is. In het voorstel blijft de mogelijkheid voor decentrale overheden om langs privaatrechtelijke weg een vergoeding te vragen voor het gebruik van hun grond gehandhaafd. Weigert de betrokken overheid toestemming, dan kan het nutsbedrijf op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht vragen om oplegging van een gedoogplicht. Indien een gedoogplicht wordt opgelegd, bestaat recht op schadevergoeding, vast te stellen door de rechter. De toelichting wijst erop dat privaatrechtelijke vergoedingen in het algemeen veel lager uitvallen dan precarioheffingen, omdat de hoogte van de precariobelasting eenzijdig wordt bepaald en de belasting periodiek wordt geheven. Het voorstel voorziet echter niet in financiële compensatie door het Rijk. De toelichting wijst er slechts op dat decentrale overheden kunnen besluiten andere belastingen of heffingen te verhogen, waarbij de onroerende zaakbelasting de meest voor de hand liggende is. De aanleiding voor het wetsvoorstel is een wens van de Tweede Kamer, uitgesproken in de motie van het lid Van der Burg tijdens het Wetgevingsoverleg van 15 november 2010 over de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In deze motie wordt overwogen dat "steeds meer gemeenten precariobelasting op netwerken van nutsbedrijven (gas, stroom en water) heffen, waardoor de lasten voor de burgers stijgen", en voorts dat "de precariobelasting niet transparant is". Met dit laatste wordt gedoeld op het feit dat de precariobelasting door de energiebedrijven wordt doorberekend aan alle gebruikers, zodat deze niet in de lokale heffingen zichtbaar is en gebruikers van gemeenten die geen precariobelasting heffen, via de tarieven met de precariobelastingen die andere gemeenten heffen worden geconfronteerd. a. De toelichting geeft aan dat de totale opbrengst van de gemeentelijke precariobeasting is opgelopen van € 51 miljoen in 2001 tot € 104 miljoen in 2012. De toelichting geeft echter niet aan welk deel hiervan opgebracht wordt door de precariobelasting op leidingen en kabels van nutsbedrijven die een veertigtal gemeenten heffen. Wel wordt in de toelichting informatie gegeven over de opbrengst van de precariobelasting op leidingen en kabels van nutsbedrijven die andere decentrale overheden genereren, maar hier gaat het slechts om relatief kleine bedragen. b. Wat betreft het bezwaar dat de precariobelasting ertoe leidt "dat burgers indirect worden betrokken in een heffing van een overheidsorgaan ten aanzien waarvan zijn geen democratisch stemrecht hebben", wijst de Afdeling erop dat dit bezwaar opgaat voor veel belastingen. Indien een bedrijf wordt geconfronteerd met een verontreinigingsheffing, dan kan het deze doorberekenen aan al zijn afnemers, ook aan hen die buiten het gebied wonen waar de belastingplicht geldt. Het argument dat de democratische legitimatie voor het heffen van precariobelasting ontbreekt, mist derhalve overtuigingskracht. c. Zoals de toelichting opmerkt, heeft de precarioheffing een retributief element, omdat het leggen en verleggen van leidingen kosten voor gemeenten meebrengt, bijvoorbeeld in vorm van verkeersmaatregelen tijdens de werkzaamheden en schade aan en versnelde slijtage van het wegdek. Het afschaffen van de precarioheffing betekent niet dat deze kosten niet langer zouden bestaan. Consequentie van het voorstel is dat deze kosten óf door de decentrale overheid worden gedragen, óf langs privaatrechtelijke weg moeten worden verhaald op de eigenaar van het netwerk. In het eerste geval dragen de belastingplichtigen van de plaatselijke overheid deze kosten, in het tweede geval de gebruikers van het netwerk. Voorwaarde voor toepassing van de privaatrechtelijke weg, is dat de huidige 40 precarioverordeningen vervangen worden door (een veelvoud van) bilaterale overeenkomsten. Daarnaast zal in beginsel in elk afzonderlijk geval van grondroering de schade moeten worden vastgesteld. Gegeven de hieraan verbonden uitvoeringskosten zal toepassing van het privaatrecht in het merendeel van de gevallen geen alternatief zijn. Het wetsvoorstel in de huidige vorm zal naar alle waarschijnlijkheid dus slechts leiden tot lastenverschuiving, waarbij de ene belasting wordt ingewisseld voor een andere. d. Samenvattend is de Afdeling van oordeel dat de noodzaak van het wetsvoorstel niet is aangetoond. Voorts acht de Afdeling het onaannemelijk dat het wetsvoorstel in de huidige vorm een lastenverlichting zal realiseren of verdere lastenverhogingen zal beperken. Eerder is sprake van een verschuiving in de belastingen. Tegen die achtergrond adviseert de Afdeling het wetsvoorstel te heroverwegen. 2. Financiële-verhoudingswet Hoewel, zoals hier boven is aangegeven, een overzicht van de totale opbrengsten van de precariorechten met betrekking tot leidingen en kabels ontbreekt, neemt de Afdeling aan dat het om een substantieel bedrag gaat. Zoals de Afdeling al eerder heeft aangegeven, is zij van oordeel dat de substantiële vermindering van de precariobelasting niet gecompenseerd moet worden door een mogelijke verhoging van de eigen belastingen. De financiële verplichtingen die voor het Rijk volgen uit artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet, mogen niet worden afgewenteld op de desbetreffende gemeenten, door die gemeenten te wijzen op de mogelijkheden om hun eigen belastingen te verhogen. Tegen die achtergrond is de Afdeling tevens van oordeel dat, vooruitlopend op de discussie over het totale gemeentelijke en provinciale belastinggebied, geen wijzigingen in afzonderlijke decentrale belastingen moeten worden aangebracht, tenzij hier goede argumenten voor worden aangevoerd. In de consultatie over dit wetsvoorstel gaat de VNG er vanuit dat de voorgenomen wetswijziging opgevangen kan worden met een verhoging van de macronorm onroerendezaakbelasting (hierna: macronorm OZB). Daaruit kan worden afgeleid dat de VNG geen mogelijkheid ziet om de beperking van de precariobelasting op te vangen binnen de geldende macronorm OZB. Allereerst wijst de Afdeling erop dat een verhoging van de macronorm de lastenverschuiving – die mogelijk het gevolg zal zijn van de opheffing van de precariobelasting voor kabels en leidingen – faciliteert. Voor zover dit een bezwaar is wijst de Afdeling erop dat het ook mogelijk is om de belastingplafonds tijdelijk aan te passen, zodat gemeenten de gelegenheid krijgen geleidelijk in de nieuwe situatie te groeien. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat een verhoging van de macronorm meebrengt dat de belastingruimte ook wordt vergroot bij gemeenten waar de problematiek in het geheel niet speelt. Wordt daarentegen afgezien van een verhoging van de macronorm OZB, dan moet er serieus rekening mee gehouden worden dat bepaalde gemeenten hierdoor mogelijk niet langer hun begroting rond kunnen krijgen, zonder taken af te stoten. De Afdeling adviseert te bezien of in dat geval artikel 7 van de Financiële-verhoudingswet gevolgen zou moeten hebben voor de verdeelsleutel van het gemeente- en provinciefonds. De consequentie daarvan zou echter mogelijk zijn dat gemeenten en provincies die geen precariobelasting heffen op openbare werken van algemeen nut een deel van de uitkering uit het gemeente- en provinciefonds kwijtraken, ten bate van de met name Randstedelijke gemeenten die zich geconfronteerd zien met hogere systeemkosten en daardoor de inkomsten van de precariobelasting op openbare werken van algemeen nut niet kunnen missen. Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling in de toelichting uiteen te zetten hoe (de gevolgen van) het voorstel zich verhouden tot artikel 2 en 8 van de Financiële-verhoudingswet en het op het laatste artikel gebaseerde Besluit financiële verhouding 2001. 3. Aansluiting bij wettelijke systematiek Telecomsector als alternatief De Afdeling wijst erop dat een belangrijke deel van de genoemde bezwaren kan worden opgelost door een parallel te zoeken met de wijze waarop de vrijstelling van precariobelasting met betrekking tot de telecommunicatienetwerken is geregeld. Voor de telecomaanbieders geldt een wettelijke gedoogplicht voor decentrale overheden om telecomnetwerken in en op hun grond te dulden. Daarbij is ook geregeld dat de rechthebbenden van de grond gecompenseerd worden voor de geleden schade. Voor alle andere handelingen moeten de telecomaanbieders zelf zorgen en zelf de kosten dragen. Voordeel van de systematiek van de Telecommunicatiewet is dat de telecomaanbieders uitsluitend de daadwerkelijk gemaakte kosten moeten vergoeden en dat door de rechtstreekse relatie tussen werkzaamheden en kosten een regulerende prikkel uitgaat naar de telecomaanbieders. De tarieven zijn hierdoor dus transparanter en van een onterechte lastenverzwaring kan geen sprake zijn. Door een dergelijke systematiek kunnen bovendien de reeds bestaande telecomverordeningen worden uitgebreid, waardoor ook vermindering van regeldruk bereikt kan worden. Het bezwaar rond de democratische legitimatie zal ook opgelost zijn doordat de decentrale overheden niet langer zelf kiezen of zij wel of niet de gemaakte onkosten laten vergoeden. De Afdeling adviseert daarom te overwegen alsnog te kiezen voor de vorm die eerder is gehanteerd voor de vrijstelling van de telecomsector en het voorstel dienovereenkomstig aan te passen. 4. Staatssteun Blijkens de memorie van toelichting is geen sprake van concurrentievervalsing en daarmee van verboden staatsteun, omdat de vrijstelling geldt voor de gehele relevante sector. De Afdeling merkt op dat deze conclusie niet zonder meer kan worden getrokken op grond van de Europese regels en jurisprudentie voor zover het gaat om grensoverschrijdende concurrentieaspecten. In situaties waarin de vrijstelling van de precariobelasting niet opgevangen wordt door een privaatrechtelijke regeling ontstaat immers voordeel. Dit voordeel zou, althans in theorie, ingezet kunnen worden om buiten Nederland een betere concurrentiepositie te verwerven. De toelichting gaat hier niet op in. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen. 5. Overgangsrecht In het wetsvoorstel wordt een overgangsregeling getroffen voor de gemeenten, provincies en waterschappen die op 1 januari 2012 reeds een precariobelasting op openbare werken van algemeen nut hadden ingevoerd. De toelichting stelt dat deze overgangsregeling is getroffen op verzoek van de gemeenten en beschrijft dat het noodzakelijk is omdat voorkomen moet worden dat de effecten van dit wetsvoorstel op één begrotingsjaar drukken. Naar het oordeel van de Afdeling gaat dit argument evenzeer op voor de gemeenten die na 1 januari 2012 tot invoering van deze heffing zijn overgegaan. Voorts blijkt niet dat de ingangsdatum van de overgangsregeling is ingegeven door een ongewenst aankondigingseffect van het wetsvoorstel. Het ligt daarom in de rede de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel te hanteren als referentiedatum voor de start van de overgangstermijn. De Afdeling adviseert in de toelichting hierop in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen. 6. Formulering De voorgestelde constructie wordt in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangeduid als een vrijstelling van precariobelasting, terwijl het in feite gaat om de beperking van de heffingsbevoegdheid voor precariobelasting op openbare werken van algemeen nut. De Afdeling adviseert om het voorstel aan te passen wat het gebruik van het begrip 'vrijstelling' betreft. 7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft blijkens het vorenstaande bezwaar tegen de inhoud van het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W04.12.0213/I met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. Omdat in de aangehaalde artikelen zelf al wordt bepaald dat het om openbare werken van algemeen nut gaat, de artikelen 228, tweede lid (nieuw), van de Gemeentewet, 222c, tweede lid (nieuw) van de Provinciewet en 114, tweede lid (nieuw), van de Waterschapswet vervangen door: 2. Geen belasting wordt geheven ter zake van a. de infrastructuur, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Drinkwaterwet; b. een net als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998; of c. een gastransportnet als bedoeld in artikel 39a van de Gaswet. Artikel IV in overeenstemming brengen met het de voorgaande opmerking door het genoemde te vervangen door: d. werken als bedoeld in artikel 28 van de Warmtewet. Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3. Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VII, nr. 9. Ook de stuurgroep-Eenhoorn stelt dat dit geen issue is ('Lokale belastingen: meer, beheerst!', Advies Stuurgroep verkenning decentraal belastinggebied, Den Haag, 18 mei 2005, blz. 18). Zo ook de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in: Kamerstukken II 2007/08, 31 200 B, nr. 8, blz. 10 en de VNG in haar brief van 27 maart 2012, met kenmerk ECGF/U201200478, blz. 2. Advies van 30 juni 2009 over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de invoering van een vrijstelling van precariobelasting voor netwerken van nutsbedrijven, nr. W04.09.0135/I, Staatscourant 2010, nr. 6703. Brief van 27 maart 2012, met kenmerk ECGF/U201200478, blz. 2. Artikel 7 van de Financiële-verhoudingswet schrijft voor dat bij de verdeling van de middelen uit het gemeentefonds en het provinciefonds rekening wordt gehouden met de (on)mogelijkheid die elke gemeente of provincie heeft om zelfstandig in de dekking van haar begroting te voorzien. J.J. Verbeek, 'Juridische vormgeving bij mogelijke afschaffing precariobelasting ter zake van leidingnetwerken', Weekblad Fiscaal Recht 2006/709. Zie hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet. Artikel 5.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet roept de gemeentebesturen in medebewind. Zie in dit verband de prejudiciële vragen die de Hoge Raad in 2012 aan het Hof van Justitie heeft gesteld en die onder meer betrekking hebben op het verbod van nevenactiviteiten dat in de Splitsingswet is opgenomen, zaken C-105/12, C-106/12 en C-107/12 (NJ 2012, 141). Zie bladzijde 6 van de memorie van toelichting. PAGE PAGE 5 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........