[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PbEU 2004, L 64), ter nadere implementatie van richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 191) en ter nadere implementatie van artikel 55, derde lid, tweede, derde en vijfde alinea , van richtlijn 2012/34/EU van het Europees parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU 2012, L 343) (Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen)

Eindtekst

Nummer: 2016D36678, datum: 2016-09-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z09416:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten-

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

29 september 2016

Wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PbEU 2004, L 64), ter nadere implementatie van richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 191) en ter nadere implementatie van artikel 55, derde lid, tweede, derde en vijfde alinea , van richtlijn 2012/34/EU van het Europees parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU 2012, L 343) (Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is de Spoorwegwet te wijzigen ter nadere implementatie van de richtlijnen 2004/49/EG, 2008/57/EG en ter nadere implementatie van artikel 55, derde lid, tweede, derde en vijfde alinea, van 2012/34/EU;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, vierde lid, wordt na de volzin toegevoegd:

In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag voor een ontheffing in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

B

In artikel 8 wordt, onder vernummering van het zevende lid tot het achtste lid, na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

7. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag voor een vergunning, bedoeld in het eerste lid, en de aanvragen, bedoeld in het derde en vierde lid, in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, wordt telkens “zevende lid” vervangen door: negende lid.

2. Onder vernummering van het zevende lid tot negende lid, worden leden ingevoegd, luidende:

7. Onze Minister neemt een besluit op grond van het derde lid binnen vier maanden na indiening van het informatiedossier.

8. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht neemt Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn een besluit op grond van het vijfde en zesde lid in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

D

In artikel 12, vijfde lid, onderdeel b, wordt “artikel 9, zevende lid” vervangen door: artikel 9, negende lid.

E

In artikel 16a wordt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval uiterlijk vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft, en neemt het besluit, bedoeld in het vijfde lid, uiterlijk vier maanden nadat hij heeft vastgesteld dat het veiligheidsbeheersysteem niet meer voldoet aan het tweede lid.

F

In artikel 32 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

4. Artikel 16a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste en derde lid bedoelde aanvraag.

G

Aan artikel 33 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Onze Minister neemt het besluit, bedoeld in het derde en vierde lid, uiterlijk vier maanden nadat hij heeft vastgesteld dat de omstandigheid, genoemd in het derde en vierde lid, zich heeft voorgedaan, en beslist, indien een aanvraag als bedoeld in het vierde lid is gedaan, in afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag, in ieder geval uiterlijk vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

H

Artikel 34, vierde lid, komt te luiden:

4. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag bedoeld in het eerste lid, in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft. Artikel 33, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het is een spoorwegonderneming verboden om van hoofdspoorweginfrastructuur gebruik te maken met een spoorvoertuig dat voldoet aan alle relevante technische specificaties inzake interoperabiliteit die op het ogenblik van indienststelling van kracht zijn, op voorwaarde dat de essentiële eisen voor een groot deel in deze technische specificaties inzake interoperabiliteit zijn opgenomen en dat de relevante technische specificatie inzake interoperabiliteit inzake rollend materieel in werking is getreden en van toepassing is, waarvoor Onze Minister geen vergunning voor indienststelling als bedoeld in het derde lid, respectievelijk aanvullende vergunning voor indienststelling als bedoeld in het vijfde lid heeft verleend. Onze Minister kan op aanvraag, na de beheerder te hebben gehoord, ontheffing verlenen van dit verbod. De ontheffing kan onder voorwaarden worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

2. Het derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. elk subsysteem van het spoorvoertuig voldoet aan de daarvoor geldende technische specificaties inzake interoperabiliteit. Indien voor alle structurele subsystemen van een spoorvoertuig een EG-keuringsverklaring is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van richtlijn 2008/57/EG, verleent Onze Minister de vergunning voor indienststelling zonder verdere controles.

3. Na het tiende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

J

Na artikel 36 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 36a

1. Onze Minister is bevoegd, ter verlening van de in artikel 36, vijfde lid, bedoelde aanvullende vergunning voor indienststelling aanvullende informatie, uitvoering van risicoanalysen overeenkomstig artikel 6, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 2004/49/EG of tests op de hoofdspoorweginfrastructuur te eisen, teneinde de technische verenigbaarheid te toetsen tussen het spoorvoertuig en de hoofdspoorweginfrastructuur, met inbegrip van de nationale voorschriften die van toepassing zijn op de openstaande punten in de technische specificaties die nodig zijn om deze verenigbaarheid te waarborgen en van de nationale voorschriften die van toepassing zijn op de specifieke gevallen die in de betreffende technische specificaties zijn omschreven. Onze Minister bepaalt na raadpleging van de aanvrager de draagwijdte en de inhoud van de gevraagde aanvullende informatie, risicoanalysen en tests. De beheerder doet, in overleg met de aanvrager, al het mogelijke om ervoor te zorgen dat eventuele tests plaatsvinden binnen drie maanden na het verzoek van de aanvrager. Onze Minister is bevoegd van een ieder medewerking te vorderen voor zover die redelijkerwijs nodig is om te waarborgen dat de tests plaatsvinden.

2. Na de goedkeuring van het in artikel 27 van richtlijn 2008/57/EG bedoelde referentiedocument verricht Onze Minister de toets, bedoeld in het eerste lid, alleen op basis van de in de categorieën B of C van het referentiedocument opgenomen nationale voorschriften.

3. Artikel 16a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op:

a. de aanvragen voor een vergunning of aanvullende vergunning voor indienststelling, bedoeld in artikel 36, derde of vijfde lid;

b. de aanvragen, bedoeld in artikel 36, vierde, negende en tiende lid.

4. In afwijking van het derde lid neemt Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn een besluit ten aanzien van een aanvullende vergunning voor indienststelling als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, in ieder geval:

a. uiterlijk twee maanden na indiening van de bij de aanvraag van de aanvullende vergunning voor indienststelling behorende gegevens;

b. uiterlijk een maand na het verstrekken van de aanvullende informatie, bedoeld in het eerste lid, en

c. uiterlijk een maand na het verstrekken van de resultaten van de tests, bedoeld in het eerste lid.

5. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvrager een bezwaarschrift tegen een beschikking tot weigering van een vergunning of aanvullende vergunning voor indienststelling, bedoeld in artikel 36, derde of vijfde lid, in binnen een maand. In afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister op dit bezwaarschrift uiterlijk twee maanden, gerekend vanaf de dag na die waarop de in de eerste volzin bedoelde termijn is verstreken.

6. Indien Onze Minister niet binnen de termijn, bedoeld in het vijfde lid, op het bezwaar heeft beslist, is de aanvullende vergunning voor indienststelling, bedoeld in artikel 36, vijfde lid, drie maanden na afloop van die termijn van rechtswege gegeven. Deze van rechtswege gegeven aanvullende vergunning voor indienststelling geldt alleen voor de hoofdspoorweginfrastructuur ten aanzien waarvan Onze Minister niet binnen de termijn, bedoeld in het vijfde lid, op het bezwaar heeft beslist. De artikelen 4:20b, tweede en derde lid, 4:20c en 4:20d van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Wanneer Onze Minister vaststelt dat de houder van de vergunning of de aanvullende vergunning voor indienststelling, bedoeld in artikel 36, derde of vijfde lid, niet langer aan de eisen voldoet, kan hij de vergunning of de aanvullende vergunning voor indienststelling intrekken. Wanneer Onze Minister de aanvullende vergunning voor indienststelling heeft ingetrokken, stelt hij de instantie die de vergunning voor indienststelling heeft verleend onverwijld in kennis van die intrekking. Tevens kan Onze Minister de vergunning of aanvullende vergunning voor indienststelling intrekken wanneer blijkt dat de vergunninghouder er gedurende het jaar dat volgde op de verlening niet het bedoelde gebruik van heeft gemaakt.

Artikel 36b

1. Het is een spoorwegonderneming verboden om van hoofdspoorweginfrastructuur gebruik te maken met een spoorvoertuig dat niet voldoet aan alle relevante technische specificaties inzake interoperabiliteit die op het ogenblik van de indienststelling van kracht zijn, met inbegrip van spoorvoertuigen waarvoor afwijkingen gelden, of wanneer een belangrijk gedeelte van de essentiële eisen niet is opgenomen in één of meer technische specificaties inzake interoperabiliteit, waarvoor Onze Minister geen vergunning voor indienststelling, bedoeld in het derde lid, respectievelijk aanvullende vergunning voor indienststelling, bedoeld in het vierde lid heeft verleend. Onze Minister kan op aanvraag, na de beheerder te hebben gehoord, ontheffing verlenen van dit verbod. De ontheffing kan onder voorwaarden worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

2. Het eerste lid geldt niet voor bij algemene maatregel van bestuur met inachtneming van artikel 21 van richtlijn 2008/57/EG, aangewezen spoorvoertuigen.

3. Onze Minister verleent, na de beheerder te hebben gehoord, een vergunning voor indienststelling als volgt:

— voor de technische aspecten die onder een technische specificatie inzake interoperabiliteit vallen, wordt de procedure voor de opstelling van de EG-keuringsverklaring uit artikel 18 van richtlijn 2008/57/EG toegepast;

— voor de andere technische aspecten gelden de voorschriften waarvan overeenkomstig artikel 17, derde lid, van richtlijn 2008/57/EG en artikel 8 van richtlijn 2004/49/EG kennis is gegeven.

4. Onze Minister verleent, na de beheerder te hebben gehoord, een aanvullende vergunning voor indienststelling slechts wanneer in een andere lidstaat reeds een vergunning voor indienststelling is verleend.

5. Onze Minister is bevoegd ter verlening van de aanvullende vergunning voor indienststelling aanvullende informatie, de uitvoering van risicoanalysen overeenkomstig artikel 6, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 2004/49/EG of tests op de hoofdspoorweginfrastructuur te eisen, teneinde na te gaan of de in artikel 25, tweede lid, onderdelen c en d, van richtlijn 2008/57/EG bedoelde informatie voldoet aan de geldende voorschriften zoals die overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 2004/49/EG aan de Commissie zijn meegedeeld.

Onze Minister legt, na raadpleging van de aanvrager, de reikwijdte en de inhoud van de aanvullende informatie, de risicoanalysen of de vereiste tests vast. De beheerder doet, in overleg met de aanvrager, al het mogelijke om ervoor te zorgen dat tests kunnen plaatsvinden binnen drie maanden na het verzoek van de aanvrager. Onze Minister is bevoegd van een ieder medewerking te vorderen voor zover die redelijkerwijs nodig is om te waarborgen dat de tests plaatsvinden.

6. Na de aanneming van het in artikel 27 van richtlijn 2008/57/EG bedoelde referentiedocument, voert Onze Minister de in het vijfde lid bedoelde controle echter alleen uit op basis van de nationale voorschriften van categorie B of C die in dat referentiedocument zijn opgenomen.

7. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht neemt Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn een besluit, bedoeld in het vierde lid, ten aanzien van een aanvullende vergunning voor indienststelling in ieder geval:

a. uiterlijk vier maanden na indiening van de bij de aanvraag voor de aanvullende vergunning voor indienststelling behorende gegevens;

b. uiterlijk binnen twee maanden na het verstrekken van de aanvullende informatie, bedoeld in het vijfde lid, en

c. uiterlijk binnen twee maanden na het verstrekken van de resultaten van de tests, bedoeld in het vijfde lid.

8. Onze Minister kan op aanvraag, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van richtlijn 2008/57/EG, ontheffing verlenen van de technische specificaties respectievelijk de voorschriften, bedoeld in het derde lid. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter omschrijving van spoorvoertuigen waarmee op omschreven hoofdspoorwegen gebruik gemaakt mag worden en met het oog op het veilig gebruik van die spoorvoertuigen op die hoofdspoorwegen alsmede over de procedures die bij ontheffingverlening kunnen gelden.

9. Artikel 36a, derde, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

K

Aan artikel 37 wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht besluit Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn ten aanzien van de inschrijving in het register, bedoeld in het eerste lid, en het schrappen van de inschrijving, bedoeld in het zevende lid, in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

L

Artikel 37a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “artikel 36, derde en vijfde lid” vervangen door: de artikelen 36, derde en vijfde lid, en 36b, derde en vierde lid.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Onze Minister kan de vergunning voor indienststelling voor een type, respectievelijk de aanvullende vergunning voor indienststelling voor een type, wijzigen of intrekken indien het type niet of niet langer voldoet aan de technische specificaties voor de interoperabiliteitsonderdelen of aan de bij of krachtens de artikelen 36 of 36b geldende eisen op grond waarvan die vergunning is verleend, als die technische specificaties of eisen zijn gewijzigd. Indien een spoorvoertuig overeenstemt met een type waarvoor reeds een vergunning voor indienststelling is afgegeven, verleent Onze Minister zonder verdere controles een vergunning voor indienststelling op basis van een door de aanvrager overgelegde verklaring van overeenstemming met dit type. Indien echter de betrokken bepalingen in technische specificaties en nationale voorschriften op grond waarvan voor een voertuigtype een vergunning is afgegeven zijn gewijzigd, kan Onze Minister reeds afgegeven vergunningen voor voertuigtypen schorsen, wijziging of intrekken. Indien de vergunning moet worden vernieuwd, hebben de criteria die Onze Minister controleert alleen betrekking op de gewijzigde voorschriften. De vernieuwing van de typegoedkeuring heeft geen invloed op vergunningen voor indienststelling die op grond van eerder goedgekeurde typen zijn afgegeven.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid, worden twee leden ingevoegd als vijfde en zesde lid, luidende:

5. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag voor de vergunning of aanvullende vergunning, bedoeld in het eerste lid, en op de aanvraag voor de vergunning of aanvullende vergunning, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

6. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht besluit Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn over toepassing van het vierde lid in ieder geval binnen vier maanden nadat hij heeft vastgesteld dat het type niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 36 en 36b gestelde eisen.

M

Artikel 37b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt “Artikel 36, derde, vierde en tiende lid, en het krachtens tiende lid van dat artikel” vervangen door: De artikelen 36, derde, vierde en tiende lid, 36b, derde lid, en het krachtens het tiende lid van artikel 36.

2. In het zesde lid wordt “van de de verbetering of vernieuwing” vervangen door: van de verbetering of vernieuwing.

3. In het zevende lid wordt “artikel 36, vijfde lid, is van toepassing” vervangen door: de artikelen 36, vijfde lid, 36a, eerste lid, en 36b, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing.

4. In het negende lid wordt “artikel 36, derde lid, onderdelen a tot en met c en e” vervangen door: de artikelen 36, derde lid, onderdelen a tot en met c en e, en 36b, derde lid.

5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

10. Onze Minister neemt het besluit, bedoeld in het derde en zesde lid, uiterlijk vier maanden na de indiening van het volledige informatiedossier als bedoeld in het tweede lid.

11. In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag, bedoeld in het vijfde lid, in ieder geval binnen vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft.

N

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste tot en met derde lid en het vijfde lid, onderdeel a, wordt “bedoeld in artikel 36, zesde lid” telkens vervangen door: de artikelen 36, zesde lid, en 36b, derde lid,.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a wordt “artikel 36, derde lid,” vervangen door: de artikelen 36, derde lid, en 36b, derde lid,.

b. in onderdeel b wordt “artikel 36, vijfde lid,” vervangen door: de artikelen 36, vijfde lid, en 36b, vierde lid,.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel b wordt “artikel 36, zevende lid,” vervangen door: de artikelen 36, zevende lid, en artikel 36b, derde lid,.

b. in onderdeel c wordt “artikel 36, derde lid,” vervangen door: de artikelen 36, derde lid, en 36b, derde lid,.

c. in onderdeel d wordt “artikel 36, vijfde lid,” vervangen door: de artikelen 36, vijfde lid, en 36b, vierde lid,.

O

Artikel 42, eerste lid, komt te luiden:

1. Het is verboden een EG-keuringsverklaring als bedoeld in artikel 36, zesde lid, respectievelijk artikel 36b, derde lid, af te geven indien niet blijkens een geldige verklaring van een aangemelde instantie is voldaan aan artikel 36, derde lid, onderdelen a en b, respectievelijk artikel 36b, derde lid.

P

In artikel 39 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op reserveonderdelen voor subsystemen die reeds in dienst zijn gesteld op het moment dat de specificaties voor die interoperabiliteitsonderdelen van kracht worden.

Q

Aan artikel 43 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onze Minister besluit binnen vier maanden, nadat hij heeft vastgesteld dat de fabrikant of zijn in Nederland gevestigde gemachtigde niet voldoet aan de vordering, bedoeld in het eerste lid, over de maatregelen bedoeld in het tweede lid.

R

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

2. Onze Minister besluit binnen vier maanden, nadat hij heeft vastgesteld dat een interoperabiliteitsonderdeel de veiligheid van het verkeer op de hoofdspoorwegen of interoperabiliteit in gevaar brengt, als bedoeld in het eerste lid, over de maatregelen bedoeld in het eerste lid.

S

Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47

1. De spoorwegonderneming of de houder van het spoorvoertuig draagt er zorg voor dat een door hen gebruikt spoorvoertuig dat volledig in het register, bedoeld in artikel 37, tweede lid, is ingeschreven, altijd overeenkomstig de op het moment van indienststelling, vernieuwing of verbetering van het spoorvoertuig geldende technische specificaties inzake interoperabiliteit wordt geëxploiteerd.

2. De beheerder draagt er zorg voor dat de hoofdspoorweginfrastructuur, waarvoor hem de concessie, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is verleend, altijd overeenkomstig de op het moment van indienststelling, vernieuwing of verbetering van de hoofdspoorweginfrastructuur geldende technische specificaties inzake interoperabiliteit wordt beheerd.

3. Onze Minister kan het gebruik met een spoorvoertuig van hoofdspoorweginfrastructuur verbieden, indien ter zake van het spoorvoertuig niet voldaan is aan het eerste lid.

4. Het is verboden om met een spoorvoertuig dat niet overeenkomstig de essentiële eisen van richtlijn 2008/57/EG is geëxploiteerd en onderhouden, van hoofdspoorweginfrastructuur gebruik te maken.

T

Na artikel 71 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 71a

1. Bij de werving, selectie en benoeming van de leden van de Autoriteit Consument en Markt draagt Onze Minister van Economische Zaken er zorg voor dat onder de leden passende beroepsbekwaamheid en relevante ervaring bij voorkeur op het gebied van spoorwegen of andere netwerkindustrieën zijn vertegenwoordigd.

2. Een lid van de Autoriteit Consument en Markt neemt geen deel aan de behandeling van en de besluitvorming over aangelegenheden die een onderneming uit de spoorwegsector betreffen waarmee hij gedurende het jaar voorafgaand aan de start van een procedure een directe of indirecte band onderhield.

3. Een lid van de Autoriteit Consument en Markt bekleedt gedurende een periode van ten minste een jaar na de datum waarop zijn benoeming bij die autoriteit is beëindigd, geen beroepsfunctie of beroepsverantwoordelijkheid bij een onderneming of instantie uit de spoorwegsector.

U

In artikel 77 wordt na “36, eerste lid,” ingevoegd: 36b, eerste lid,.

V

In artikel 93, eerste lid, onderdeel b, wordt “artikel 36, zevende lid, en artikel 37b, negende lid.” vervangen door: artikel 36, zevende lid, artikel 36b, achtste lid, en artikel 37b, negende lid.

W

Na artikel 123 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 123a

1. Op vergunningen en aanvullende vergunningen voor indienststelling die ingevolge artikel 36 van de Spoorwegwet zijn verleend, zoals dat artikel luidde tot de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2016 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen, en gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2016 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen, zijn de artikelen 36 en 36b van genoemde wet, zoals die luidt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2016 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen, van toepassing.

2. Op aanvragen voor vergunningen en aanvullende vergunningen voor indienststelling die ingevolge artikel 36 van de Spoorwegwet, zoals dat artikel luidde tot de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2016 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen, door Onze Minister in behandeling zijn genomen, zijn de artikelen 36 en 36b van genoemde wet, zoals die luidt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2016 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen, van toepassing.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL III

Deze wet wordt aangehaald als: Wet tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,