34577 Adv RvSt inzake Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie
Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2016D39506, datum: 2016-10-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2016Z19150:
- Indiener: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Financiën
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-10-27 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van Werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-11-01 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-11-16 14:00: Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie - 34577 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-11-29 16:45: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-11-30 13:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-12-15 10:14: Hamerstuk: Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie (34 577) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W12.16.0192/III 's-Gravenhage, 21 september 2016 Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2016, no.2016001297, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel is een uitwerking van het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme dat is vastgesteld door de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het voorstel voorziet in een zelfstandige grondslag voor de beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming in geval van vermoede aansluiting bij een terroristische organisatie. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Nu er reeds mogelijkheden bestaan tot het beëindigen van uitkeringen van uitreizigers is de meerwaarde van het voorstel onvoldoende beargumenteerd. Voorts merkt de Afdeling op dat de wettelijke grondslag en privacywaarborgen bij de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door uitkeringsinstanties niet toereikend zijn. 1. Noodzaak van de voorgestelde beëindigingsgrond Het voorstel beoogt het mogelijk te maken uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkomingen te kunnen beëindigen in geval het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokkene een ‘uitreiziger’ is. Voorkomen moet worden dat publiek geld wordt gebruikt voor (ondersteuning van) terroristische organisaties of groeperingen. De Afdeling heeft op zichzelf begrip voor het oogmerk van de voorgestelde maatregel, het verhinderen dat met uitkeringen en voorzieningen een financiële bijdrage wordt geleverd aan organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten waardoor de nationale veiligheid bedreigd wordt. Over de noodzaak van de voorgestelde maatregel merkt de Afdeling evenwel het volgende op. Een ‘uitreiziger’ is een persoon ten aanzien van wie is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt (met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie). De Afdeling merkt op dat de toelichting terecht vermeldt dat verreweg de meeste regelingen waarop het voorstel betrekking heeft bepalingen bevatten op grond waarvan de uitkering of voorziening al kan worden beëindigd wanneer de uitkeringsgerechtigde of de belanghebbende niet meer in Nederland verblijft dan wel woont. Deze beëindigingsmogelijkheden berusten op de gedachte dat de betrokkene voor langere tijd niet voldoet aan het doel of een voorwaarde van de regeling (het hebben van een adequate levensstandaard in Nederland, beschikbaarheid voor de Nederlandse arbeidsmarkt etc.). Dat geldt, mede vanwege het ontbreken van relevante sociale zekerheidsverdragen met landen waar ‘uitreizigers’ zich naar plegen te begeven, in de praktijk thans alleen niet voor de AOW en voor studiefinanciering. Terecht merkt de toelichting op dat het risico dat AOW-ers zich naar het buitenland zullen begeven relatief gering is, nu jihadisten momenteel overwegend jongvolwassenen zijn. Het argument dat de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond nodig is om te voorkomen dat uitkeringen en voorzieningen bij een terroristische organisatie terechtkomen ziet derhalve de facto alleen op jongeren met studiefinanciering. De toelichting geeft geen indicatie van de aantallen waarom het zou kunnen gaan. Het genoemde argument is op zichzelf onvoldoende om de noodzaak van de voorgestelde maatregel naast de bestaande mogelijkheden aan te tonen. Ter onderbouwing van de noodzaak van de voorgestelde maatregel stelt de regering verder dat de uitvoeringsorganisaties bij het toepassen van de hiervoor genoemde bestaande mogelijkheden tot beëindiging nog nader onderzoek zullen moeten verrichten of aan de voorwaarde daarvoor — verblijf of wonen in het buitenland — is voldaan. Voor het toepassen van de voorgestelde beëindigingsgrond zal evenwel ook onderzoek nodig zijn dat aannemelijk zal moeten maken dat de uitreiziger beoogd zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Ook daarmee zal tijd gemoeid zijn. Het verschil is dat dat onderzoek verricht zal worden binnen de Contra-terrorisme Infobox (CT-Infobox), uitmondend in een ambtsbericht van de AIVD respectievelijk een proces-verbaal van de politie. Een daarop gebaseerd beëindigingsbesluit zal in rechte buitengewoon lastig aan te vechten zijn, nu de onderliggende stukken op grond van gewichtige redenen, gelegen in bescherming van bronnen en onderzoeksmethoden, in het algemeen niet aan de (gemachtigde van de) vreemdeling ter beschikking gesteld zullen worden. Ten slotte voert de regering aan dat met de voorgestelde maatregel een duidelijk signaal afgegeven wordt dat een ieder die van plan is uit te reizen met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie geen recht zal hebben op financiële ondersteuning van de Nederlandse overheid. De gestelde tijdwinst, respectievelijk het afgeven van het beoogde symbolische signaal, is onvoldoende gewichtig om het voorstel te rechtvaardigen. Tegen de maatregel pleit dat het om een ingrijpende maatregel gaat, terwijl betrokkene in een procedure tegen die maatregel in een lastige bewijspositie komt. Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de noodzaak van de voorgestelde maatregel mede in het licht van de zwakke processuele positie van degene die met de maatregel geconfronteerd wordt en de reeds bestaande beëindigingsgronden alsnog dragend te motiveren. Indien in een dergelijke motivering niet gegeven kan worden, adviseert zij van het voorstel af te zien. 2. Privacywaarborgen De beëindiging van uitkeringen is mogelijk nadat de uitvoeringsinstantie een signaal ontvangt van de AIVD of van de politie. Dat gebeurt via de CT-Infobox. Deze informatie wordt verstrekt aan de uitvoeringsinstanties. Door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) — een van de uitvoeringsinstanties — is opgemerkt dat er geen uitdrukkelijke wettelijke grondslag is voor het verwerken van de informatie die de SVB ontvangt van de CT-Infobox. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens is, in termen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bescherming van de nationale veiligheid een geoorloofde beperkingsgrond. Daarvoor is vereist dat de maatregelen om dat doel te bereiken een wettelijke grondslag hebben en dat die maatregelen voorzien in een dringende maatschappelijke behoefte. In de toelichting stelt de regering dat een wettelijke grondslag voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door uitkeringsinstanties niet nodig is. Daarbij put de regering steun uit het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De regering ‘leest’ in dit advies dat ook de AP er van uitgaat dat voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens — zoals het voorstel beoogt — door de uitkeringsinstanties, zoals de SVB, de uitzonderingen uit artikel 23 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing zijn. De uitzondering zou in dit geval het zwaarwegende belang zijn van de bescherming van de nationale veiligheid. De Afdeling wijst er in dit verband op dat het advies van de AP op dit punt enige voorbehouden maakt. Zo merkt de AP op dat de verwerking van persoonsgegevens door de uitvoeringsinstanties nadere aandacht verdient, met name op het punt van zorgvuldige wetsconforme verwerking van gegevens en de beveiliging daarvan, de autorisaties met betrekking tot de toegang ertoe en logging en controle daarvan. In reactie daarop is de toelichting op onderdelen aangevuld. De Afdeling begrijpt uit de reactie van de regering dat zij het ontbreken van een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking door de uitvoeringsinstanties en de uitzondering op het verbod tot verwerking van bijzondere gegevens rechtvaardigt met een beroep op het zwaarwegende belang van de bescherming van de nationale veiligheid. Een dergelijk beroep laat evenwel onverlet dat er, gelet op artikel 23, eerste lid, onder f, Wbp, sprake moet zijn van een wettelijke grondslag en dat passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer geboden moeten worden. De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, In het bijzonder maatregel 9 van het Actieprogramma. Toelichting, paragrafen 1.3 en 2.1 en 6.1 Toelichting, paragraaf 4.1. Toelichting, paragraaf 3.1. Zie paragraaf 4.3.5 van de toelichting. De bevoegdheid hiertoe van de AIVD berust op artikel 36 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). De bevoegdheid vindt een grondslag in het Besluit politiegegevens. Voor de verstrekking van gegevens en inlichtingen door de uitvoeringsinstanties aan de CT-Infobox voorziet het voorstel in een wettelijke grondslag in artikel 72a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi, artikel XVIII van het voorstel) voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de SVB en de colleges van B&W. Voor de toeslagen biedt een nieuw artikel 39, tweede lid, van de Awir een grondslag (Artikel XXV onderdeel F van het voorstel) evenals artikel 9.6a van de Wet studiefinanciering 2000 en artikel 7.4a van de Wet studiefinanciering BES en artikel 9.5a van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor de studiefinanciering c.a. SVB, Uitvoeringstoets, 23 mei 2016, blz. 2. Toelichting, paragraaf 8.2.2 (kopje ‘Wet bescherming persoonsgegevens’). Advies van de AP, 17 mei 2016. Artikel 23, eerste lid, onder f, van de Wbp, zie de toelichting, paragraaf 8.2.2. Artikel 8, onder c, van de Wbp. Artikel 16 van de Wbp. PAGE 2 ........................................................................ ........... AAN DE KONING