[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34577 Adv RvSt inzake Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie

Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2016D39506, datum: 2016-10-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z19150:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W12.16.0192/III	's-Gravenhage, 21 september 2016

Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2016, no.2016001297, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van wet tot wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet
studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag
voor beëindiging van uitkeringen studiefinanciering en tegemoetkoming
bij deelname aan een terroristische organisatie, met memorie van
toelichting.

Het wetsvoorstel is een uitwerking van het Actieprogramma integrale
aanpak jihadisme dat is vastgesteld door de Ministers van Veiligheid en
Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het voorstel voorziet
in een zelfstandige grondslag voor de beëindiging van uitkeringen,
studiefinanciering en tegemoetkoming in geval van vermoede aansluiting
bij een terroristische organisatie.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan
de Tweede Kamer te zenden, maar acht een dragende motivering of
aanpassing van het voorstel aangewezen.

Nu er reeds mogelijkheden bestaan tot het beëindigen van uitkeringen
van uitreizigers is de meerwaarde van het voorstel onvoldoende
beargumenteerd. Voorts merkt de Afdeling op dat de wettelijke grondslag
en privacywaarborgen bij de verwerking van bijzondere persoonsgegevens
door uitkeringsinstanties niet toereikend zijn.  

1.	Noodzaak van de voorgestelde beëindigingsgrond

Het voorstel beoogt het mogelijk te maken uitkeringen,
studiefinanciering en tegemoetkomingen te kunnen beëindigen in geval
het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokkene een ‘uitreiziger’
is. Voorkomen moet worden dat publiek geld wordt gebruikt voor
(ondersteuning van) terroristische organisaties of groeperingen. 

De Afdeling heeft op zichzelf begrip voor het oogmerk van de
voorgestelde maatregel, het verhinderen dat met uitkeringen en
voorzieningen een financiële bijdrage wordt geleverd aan organisaties
die zich bezighouden met terroristische activiteiten waardoor de
nationale veiligheid bedreigd wordt. Over de noodzaak van de
voorgestelde maatregel merkt de Afdeling evenwel het volgende op.

Een ‘uitreiziger’ is een persoon ten aanzien van wie is gebleken dat
het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt
(met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie).
De Afdeling merkt op dat de toelichting terecht vermeldt dat verreweg de
meeste regelingen waarop het voorstel betrekking heeft bepalingen
bevatten op grond waarvan de uitkering of voorziening al kan worden
beëindigd wanneer de uitkeringsgerechtigde of de belanghebbende niet
meer in Nederland verblijft dan wel woont. Deze
beëindigingsmogelijkheden berusten op de gedachte dat de betrokkene
voor langere tijd niet voldoet aan het doel of een voorwaarde van de
regeling (het hebben van een adequate levensstandaard in Nederland,
beschikbaarheid voor de Nederlandse arbeidsmarkt etc.). Dat geldt, mede
vanwege het ontbreken van relevante sociale zekerheidsverdragen met
landen waar ‘uitreizigers’ zich naar plegen te begeven, in de
praktijk thans alleen niet voor de AOW en voor studiefinanciering.
Terecht merkt de toelichting op dat het risico dat AOW-ers zich naar het
buitenland zullen begeven relatief gering is, nu jihadisten momenteel
overwegend jongvolwassenen zijn. Het argument dat de voorgestelde
zelfstandige beëindigingsgrond nodig is om te voorkomen dat uitkeringen
en voorzieningen bij een terroristische organisatie terechtkomen ziet
derhalve de facto alleen op jongeren met studiefinanciering. De
toelichting geeft geen indicatie van de aantallen waarom het zou kunnen
gaan. Het genoemde argument is op zichzelf onvoldoende om de noodzaak
van de voorgestelde maatregel naast de bestaande mogelijkheden aan te
tonen. 

Ter onderbouwing van de noodzaak van de voorgestelde maatregel stelt de
regering verder dat de uitvoeringsorganisaties bij het toepassen van de
hiervoor genoemde bestaande mogelijkheden tot beëindiging nog nader
onderzoek zullen moeten verrichten of aan de voorwaarde daarvoor —
verblijf of wonen in het buitenland — is voldaan. Voor het toepassen
van de voorgestelde beëindigingsgrond zal evenwel ook onderzoek nodig
zijn dat aannemelijk zal moeten maken dat de uitreiziger beoogd zich aan
te sluiten bij een terroristische organisatie. Ook daarmee zal tijd
gemoeid zijn. Het verschil is dat dat onderzoek verricht zal worden
binnen de Contra-terrorisme Infobox (CT-Infobox), uitmondend in een
ambtsbericht van de AIVD respectievelijk een proces-verbaal van de
politie. Een daarop gebaseerd beëindigingsbesluit zal in rechte
buitengewoon lastig aan te vechten zijn, nu de onderliggende stukken op
grond van gewichtige redenen, gelegen in bescherming van bronnen en
onderzoeksmethoden, in het algemeen niet aan de (gemachtigde van de)
vreemdeling ter beschikking gesteld zullen worden.

Ten slotte voert de regering aan dat met de voorgestelde maatregel een
duidelijk signaal afgegeven wordt dat een ieder die van plan is uit te
reizen met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische
organisatie geen recht zal hebben op financiële ondersteuning van de
Nederlandse overheid.

	

De gestelde tijdwinst, respectievelijk het afgeven van het beoogde
symbolische signaal, is onvoldoende gewichtig om het voorstel te
rechtvaardigen. Tegen de maatregel pleit dat het om een ingrijpende
maatregel gaat, terwijl betrokkene in een procedure tegen die maatregel
in een lastige bewijspositie komt.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de noodzaak van de
voorgestelde maatregel mede in het licht van de zwakke processuele
positie van degene die met de maatregel geconfronteerd wordt en de reeds
bestaande beëindigingsgronden alsnog dragend te motiveren. Indien in
een dergelijke motivering niet gegeven kan worden, adviseert zij van het
voorstel af te zien.   

2.	Privacywaarborgen

De beëindiging van uitkeringen is mogelijk nadat de
uitvoeringsinstantie een signaal ontvangt van de AIVD of van de politie.
Dat gebeurt via de CT-Infobox. Deze informatie wordt verstrekt aan de
uitvoeringsinstanties. Door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) — een
van de uitvoeringsinstanties — is opgemerkt dat er geen uitdrukkelijke
wettelijke grondslag is voor het verwerken van de informatie die de SVB
ontvangt van de CT-Infobox. 

Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens is, in termen van
bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bescherming van de
nationale veiligheid een geoorloofde beperkingsgrond. Daarvoor is
vereist dat de maatregelen om dat doel te bereiken een wettelijke
grondslag hebben en dat die maatregelen voorzien in een dringende
maatschappelijke behoefte.             

In de toelichting stelt de regering dat een wettelijke grondslag voor de
verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door uitkeringsinstanties
niet nodig is. Daarbij put de regering steun uit het advies van de
Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De regering ‘leest’ in dit advies
dat ook de AP er van uitgaat dat voor de verwerking van (bijzondere)
persoonsgegevens — zoals het voorstel beoogt — door de
uitkeringsinstanties, zoals de SVB, de uitzonderingen uit artikel 23 van
de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing zijn. De
uitzondering zou in dit geval het zwaarwegende belang zijn van de
bescherming van de nationale veiligheid. 

De Afdeling wijst er in dit verband op dat het advies van de AP op dit
punt enige voorbehouden maakt. Zo merkt de AP op dat de verwerking van
persoonsgegevens door de uitvoeringsinstanties nadere aandacht verdient,
met name op het punt van zorgvuldige wetsconforme verwerking van
gegevens en de beveiliging daarvan, de autorisaties met betrekking tot
de toegang ertoe en logging en controle daarvan. In reactie daarop is de
toelichting op onderdelen aangevuld. 

De Afdeling begrijpt uit de reactie van de regering dat zij het
ontbreken van een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking door
de uitvoeringsinstanties en de uitzondering op het verbod tot verwerking
van bijzondere gegevens rechtvaardigt met een beroep op het zwaarwegende
belang van de bescherming van de nationale veiligheid. Een dergelijk
beroep laat evenwel onverlet dat er, gelet op artikel 23, eerste lid,
onder f, Wbp, sprake moet zijn van een wettelijke grondslag en dat
passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
geboden moeten worden.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

 	In het bijzonder maatregel 9 van het Actieprogramma.

 	Toelichting, paragrafen 1.3 en 2.1 en 6.1

 	Toelichting, paragraaf 4.1.

	Toelichting, paragraaf 3.1.

 	Zie paragraaf 4.3.5 van de toelichting.

 	De bevoegdheid hiertoe van de AIVD berust op artikel 36 van de Wet op
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). 

 	De bevoegdheid vindt een grondslag in het Besluit politiegegevens.

 	Voor de verstrekking van gegevens en inlichtingen door de
uitvoeringsinstanties aan de CT-Infobox voorziet het voorstel in een
wettelijke grondslag in artikel 72a van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi, artikel XVIII van het
voorstel) voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de SVB
en de colleges van B&W. Voor de toeslagen biedt een nieuw artikel 39,
tweede lid, van de Awir een grondslag (Artikel XXV onderdeel F van het
voorstel) evenals artikel 9.6a van de Wet studiefinanciering 2000 en
artikel 7.4a van de Wet studiefinanciering BES en artikel 9.5a van de
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor de
studiefinanciering c.a.

	SVB, Uitvoeringstoets, 23 mei 2016, blz. 2. 

 	Toelichting, paragraaf 8.2.2 (kopje ‘Wet bescherming
persoonsgegevens’).

	Advies van de AP, 17 mei 2016. 

	Artikel 23, eerste lid, onder f, van de Wbp, zie de toelichting,
paragraaf 8.2.2. 

 	Artikel 8, onder c, van de Wbp.

 	Artikel 16 van de Wbp.

  PAGE  2 

........................................................................
...........

AAN DE KONING