[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

eindtekst, 34555

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen)

Eindtekst

Nummer: 2016D44982, datum: 2016-11-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z16943:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten-

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

17 november 2016

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot het beëindigen van de mogelijkheid om fiscaal gefaciliteerd pensioen in eigen beheer op te bouwen en tegelijkertijd erin te voorzien dat een reeds opgebouwd pensioen in eigen beheer op een fiscaal vriendelijke wijze kan worden afgekocht dan wel kan worden omgezet in een zogenoemde oudedagsverplichting en dat het voorts wenselijk is een aantal andere maatregelen te treffen die betrekking hebben op oudedagsvoorzieningen en deels bijdragen aan het vereenvoudigen van het belastingstelsel en het terugdringen van de administratieve lasten;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door “lijfrenterekening”. Voorts wordt “onderdeel c” vervangen door: onderdeel d.

2. In het vierde lid wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

B

Artikel 2.11 vervalt.

C

Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “18a, tweede tot en met twaalfde lid, 18b, tweede tot en met achtste lid, 18c, tweede tot en met zevende lid” vervangen door “18a, tweede tot en met negende lid, 18b, tweede tot en met zesde lid, 18c, tweede tot en met vijfde lid”. Voorts wordt “19a, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, en vierde lid” vervangen door: 19a, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en derde lid.

2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt “zevende lid, achtste lid, onderdeel a, tweede volzin, en negende lid” vervangen door: zevende lid, onderdeel a, tweede volzin.

3. In het vijfde lid, onderdeel f, wordt “onderdeel f” vervangen door: onderdeel d.

D

Artikel 3.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “voor pensioenvoorzieningen – voorzover niet uitgezonderd in het derde lid – van toepassing” vervangen door: voor pensioenvoorzieningen van toepassing.

2. Het derde en vierde lid vervallen.

E

In artikel 3.68, vierde lid, wordt “artikel 18a, elfde lid” vervangen door: artikel 18a, achtste lid.

F

Artikel 3.83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “onderdelen a, b, d, e en f” vervangen door: onderdelen a, b en d.

2. In het zevende lid, onderdeel 2o, wordt “onderdelen a, b, d, e of f” vervangen door: onderdelen a, b of d.

G

In artikel 3.124, tweede lid, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

H

Artikel 3.126a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “een lijfrentespaarrekening” vervangen door: een lijfrenterekening.

2. In het eerste lid, aanhef, wordt “een bank” vervangen door “een bank of beleggingsonderneming”. Voorts wordt “geblokkeerde rekening (lijfrentespaarrekening)” vervangen door: geblokkeerde rekening waarop gelden worden aangehouden of die wordt aangehouden ter uitvoering van transacties in financiĂ«le instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (lijfrenterekening).

3. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

4. In het tweede lid, aanhef, wordt “Een bank of beheerder” vervangen door: Een bank, beleggingsonderneming of beheerder.

5. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

6. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d, na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van beleggingsonderneming mag uitoefenen, en die is gevestigd in Nederland;.

7. In het tweede lid, onderdeel d (nieuw), wordt “als bank of als beheerder” vervangen door “als bank, als beleggingsonderneming of als beheerder”. Voorts wordt “onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b” vervangen door: onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c.

8. In het derde en vierde lid wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

9. In het vijfde lid wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door “lijfrenterekening” en wordt “lijfrentespaarrekeningen” vervangen door “lijfrenterekeningen”. Voorts wordt “eenzelfde bank of beheerder van een beleggingsinstelling” vervangen door: eenzelfde bank, beleggingsonderneming of beheerder van een beleggingsinstelling.

I

In artikel 3.127, zesde en zevende lid, wordt “artikel 18a, elfde lid” vervangen door: artikel 18a, achtste lid.

J

In artikel 3.133, achtste lid, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

K

Artikel 3.154, negende lid, vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot negende en tiende lid.

L

In artikel 5.16, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

M

In artikel 5.16a, eerste lid, onderdeel b, wordt “een bank of beheerder” vervangen door: een bank, beleggingsonderneming of beheerder.

N

In artikel 5.17, tweede lid, onderdeel c, wordt “onderdelen a, b, c en f” vervangen door: onderdelen a, b, c en d.

O

In artikel 5.17c, tweede lid, wordt “artikel 18c, vierde en zesde lid” vervangen door: artikel 18c, vierde en vijfde lid.

P

Artikel 7.2, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt “onderdelen a, b, d, e en f” vervangen door: onderdelen a, b en d.

2. In onderdeel d, onder 2o, wordt “onderdelen a, b, d, e of f” vervangen door: onderdelen a, b of d.

Q

In artikel 9.2, vierde lid, wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

R

Na artikel 10a.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.18 Overgangsbepaling uitfaseren pensioen in eigen beheer

1. Met betrekking tot pensioenvoorzieningen waarvoor een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt, blijven de artikelen 3.18, eerste lid, tweede volzin, en vijfde lid, 3.27, tweede, derde en vierde lid, 3.83, tweede en zevende lid, 5.17, tweede lid, en 7.2, achtste lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die artikelen en bepalingen luidden op 31 december 2016, van toepassing.

2. Bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst wordt een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964, in afwijking van artikel 3.29, gewaardeerd met inachtneming van de marktrente, bedoeld in artikel 38p, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

3. Toepassing van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt niet tot:

a. het op het tijdstip van die toepassing genieten van inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.12;

b. een verhoging van de verkrijgingsprijs van aandelen of winstbewijzen in de zin van artikel 4.21, eerste lid.

4. Voor de toepassing van de artikelen 3.107a, 3.133, 3.136 en 7.2 wordt het bedrag van de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting dat met toepassing van artikel 38p, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a aangemerkt als in aanmerking genomen uitgave voor inkomensvoorziening.

ARTIKEL II

In de Wet inkomstenbelasting 2001 komt met ingang van 1 januari 2020 artikel 10a.18, derde lid, te luiden:

3. De verkrijgingsprijs van aandelen of winstbewijzen in de zin van artikel 4.21, eerste lid, wordt niet verhoogd door de toepassing in de jaren 2017, 2018 of 2019 van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel destijds luidde.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een ouderdomspensioen gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of de gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

2. In het vijfde lid vervalt: , doch niet verder dan tot 100 percent van het pensioengevend loon.

3. In het zesde lid wordt “bij het bereiken van de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) wordt het herrekend ten opzichte van die leeftijd” vervangen door: op de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) wordt bereikt, wordt het herrekend ten opzichte van die datum.

4. Het zevende, negende, tiende en dertiende lid vervallen onder vernummering van het achtste, elfde en twaalfde lid tot zevende, achtste en negende lid.

5. In het negende lid (nieuw) wordt “elfde lid” vervangen door: achtste lid.

B

Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid komt te luiden:

6. Een partnerpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden dan wel, ingeval de partner recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat recht eindigt.

2. Het zevende en achtste lid vervallen.

C

Artikel 18c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden dan wel, ingeval de wees recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat recht eindigt.

2. Het vijfde en zevende lid vervallen onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.

D

Artikel 18d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel f onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Een door ruil als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ontstaan verlies aan pensioen kan niet worden gecompenseerd.

E

Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “bij het bereiken van de 63Ÿ-jarige leeftijd” vervangen door: op de eerste dag van de maand waarin de 63Ÿ-jarige leeftijd wordt bereikt.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien het deelnemingsjarenpensioen eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand waarin de 63Ÿ-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt het herrekend ten opzichte van die datum met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariĂ«le grondslagen.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. Artikel 18d is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. ingaat in de periode die aanvangt op de eerste dag van de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden dan wel, ingeval de nabestaande recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat recht eindigt;.

2. Onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. uiterlijk eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;.

3. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden:

d. niet meer bedraagt dan:

1o. voor de partner of gewezen partner: het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering, en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekering over het partnerpensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

2o. voor volle wezen: 8/7 maal de nominale uitkering voor een kind van 16 jaar of ouder ingevolge artikel 29, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering;

3o. voor halfwezen: 50 percent van het voor volle wezen geldende maximum, bedoeld in onderdeel 2o.

G

Artikel 18h vervalt.

H

Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen d en e onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel d.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “onderdelen e en f” vervangen door: onderdeel d.

4. In het derde lid (nieuw), onderdeel b, wordt “onderdeel f” telkens vervangen door: onderdeel d.

I

Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel c onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.

2. In het eerste lid, onderdeel c (nieuw), wordt “onderdeel f” vervangen door: onderdeel d.

3. In het tweede lid wordt “onderdelen a, b, d, e of f” vervangen door “onderdelen a, b of d”. Voorts vervalt de derde volzin.

4. In het zesde lid wordt “onderdelen e en f” vervangen door: onderdeel d.

5. Het achtste lid vervalt.

J

Artikel 19c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikelen 18 tot en met 18h” vervangen door: artikelen 18 tot en met 18ga.

2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

K

Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt: , niet zijnde een regeling als bedoeld in artikel 18h, eerste lid,.

2. In onderdeel c wordt “onderdelen c of f” vervangen door: onderdelen c of d.

L

In artikel 36b, eerste volzin, wordt “niet van toepassing” vervangen door: niet van toepassing en blijft artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, en achtste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, van toepassing.

M

Artikel 38b komt te luiden:

Artikel 38b

Een wijziging van de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, derde lid, is niet van toepassing op aanspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van die wijziging zijn ontstaan, voor zover die wijziging niet ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer is.

N

In artikel 38c, derde lid, vervalt: , voorzover het ouderdomspensioen na de omzetting niet meer bedraagt dan 100% van het laatstverdiende loon.

O

Aan artikel 38f wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Voor zover een aanspraak ingevolge een regeling voor overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 18e, zoals dat artikel op 31 december 2004 luidde, niet ingevolge het derde lid is omgezet in een andere aanspraak, blijft artikel 18e, zoals dat artikel op 31 december 2004 luidde, van toepassing op de eerstgenoemde aanspraak.

P

Artikel 38j vervalt.

Q

Artikel 38m vervalt.

R

Vóór artikel 39 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 38n

1. Op aanspraken ingevolge een pensioenregeling waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt, blijven de artikelen 18h, 19a, 19b, 19c, 19d en 38j, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die artikelen en bepalingen luidden op 31 december 2016, van toepassing.

2. In afwijking van het eerste lid kan een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in het eerste lid zonder toepassing van artikel 19b, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak hoger is dan de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande verplichting op het moment van prijsgeven mits die aanspraak op datzelfde tijdstip geheel:

a. wordt afgekocht; of

b. geruisloos wordt omgezet in een niet tot het loon behorende aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting.

3. Onder de fiscale balanswaarde, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan: de voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in aanmerking te nemen waarde.

4. Ingeval de werknemer of gewezen werknemer een partner als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet heeft, is het tweede lid uitsluitend van toepassing met schriftelijke instemming van die partner. Onder partner wordt voor de toepassing van de vorige volzin mede verstaan de gewezen partner die recht heeft gehouden op een deel van de aanspraak, bedoeld in het tweede lid.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel, waaronder voorwaarden over het bewaren en verstrekken van de voor die toepassing benodigde informatie.

Artikel 38o

1. Bij een afkoop van een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, onderdeel a, wordt in afwijking in zoverre van artikel 19b, eerste lid, als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking genomen: de afkoopwaarde van deze aanspraak verminderd met 34,5% van de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting bij het lichaam, bedoeld in artikel 38n, eerste lid, op het moment van afkoop, doch ten hoogste met 34,5% van de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting op de eindbalans van het in 2015 geëindigde boekjaar van dat lichaam.

2. De afkoopwaarde, bedoeld in het eerste lid, is de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de tegenover de afgekochte aanspraak staande verplichting aan het eind van het boekjaar van het lichaam, bedoeld in artikel 38n, eerste lid, voorafgaand aan het moment van afkoop vermeerderd met de actuariële oprenting ervan vanaf het einde van dat boekjaar tot het moment van afkoop en verminderd met de uitkeringen die na afloop van dat boekjaar ten laste van deze aanspraak zijn gedaan en waardeverminderingen ervan als gevolg van het gedeeltelijk prijsgeven van de afgekochte aanspraak ingevolge artikel 19b, achtste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016.

3. Op een afkoop als bedoeld in het eerste lid is artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing.

Artikel 38p

1. Een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, wordt jaarlijks verhoogd met een bij ministeriële regeling bepaalde marktrente, en kan geruisloos worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet dan wel overeenkomstig de in het tweede en derde lid opgenomen voorwaarden in termijnen worden uitgekeerd.

2. Voor zover een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid niet is aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet, wordt de waarde van deze aanspraak in een periode van twintig jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar uitgekeerd als loon uit vroegere dienstbetrekking, waarbij het in een jaar uit te keren bedrag gelijk is aan de stand van de oudedagsverplichting aan het begin van dat jaar gedeeld door het aantal op dat tijdstip nog resterende uitkeringsjaren. Voorts geldt daarbij:

a. bij in leven zijn van de werknemer of gewezen werknemer:

1o. dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn niet eerder wordt uitgekeerd dan nadat hij de leeftijd bereikt die vijf jaar lager is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, maar uiterlijk twee maanden na de datum waarop hij de laatstgenoemde leeftijd bereikt;

2o. dat, ingeval de eerste termijn eerder aan hem wordt uitgekeerd dan nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, de periode van twintig jaar, bedoeld in de eerste volzin, wordt vermeerderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de laatstgenoemde leeftijd;

3o.. dat, ingeval de omzetting, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, meer dan twee maanden later plaatsvindt dan nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, de eerste termijn aan hem wordt uitgekeerd direct na het moment van omzetting en de periode van twintig jaar, bedoeld in de eerste volzin, wordt verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de laatstgenoemde leeftijd;

b. bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer terwijl ingevolge onderdeel a nog geen termijnen zijn ingegaan:

1o. dat de termijnen binnen twaalf maanden na het overlijden ingaan;

2o. dat de termijnen worden uitgekeerd aan zijn erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn.

3. Indien ingevolge het tweede lid, onderdelen a of b, termijnen zijn ingegaan en de genieter van de termijnen overlijdt, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op zijn erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn.

4. De artikelen 19a en 19b, zoals die artikelen luidden op 31 december 2016, de artikelen 3.83 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals die artikelen luidden op 31 december 2016, de artikelen 2.8, tweede lid, 2.9 en 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 25, vijfde lid, en 26, derde lid, van de Invorderingswet 1990 en artikel 32, derde lid, van de Successiewet 1956 zijn van overeenkomstige toepassing op aanspraken ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid.

5. Artikel 38o is van overeenkomstige toepassing bij een gehele afkoop van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 38q

Artikel 38n, tweede lid, en artikel 19b zijn niet van toepassing op het gedeelte van het pensioen dat is opgebouwd in 2016 voor zover de opbouw in 2016 meer dan 125% hoger was dan de opbouw in 2015. Ingeval op enig tijdstip zich met het deel van de aanspraak waarop ingevolge de eerste volzin artikel 38n, tweede lid, en artikel 19b niet van toepassing zijn een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, onderdelen a, b, c of d, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de waarde van dat deel als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer in aanmerking genomen, met overeenkomstige toepassing van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

S

In artikel 39f, eerste lid, wordt “11a, 19b” vervangen door: 11a, 19a, 19b.

ARTIKEL IIIA

Onze Minister kan toestaan dat een op 31 december 2016 bestaande aanspraak ingevolge een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend als gevolg van de met ingang van 1 januari 2017 in werking getreden wijzigingen van artikel 19a van die wet niet langer als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling in de zin van die wet is aan te merken in afwijking in zoverre van het in die wet bepaalde onder door Onze Minister te stellen voorwaarden en gedurende een door Onze Minister te bepalen periode toch als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling in de zin van die wet wordt aangemerkt. Daarbij kan tevens worden bepaald of en in hoeverre de artikelen 38n tot en met 38q van die wet van overeenkomstige toepassing zijn en de toepassing van artikel 19b van die wet achterwege wordt gelaten.

ARTIKEL IV

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2018 in artikel 38o, eerste lid, “34,5%” telkens vervangen door: 25%.

ARTIKEL V

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2019 in artikel 38o, eerste lid, “25%” telkens vervangen door: 19,5%.

ARTIKEL VI

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 38n vervallen het tweede tot en met vijfde lid alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste lid.

B

Artikel 38o vervalt.

C

Artikel 38p wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 38n, tweede lid, onderdeel b” vervangen door: artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, zoals dat artikel luidde op 31 december 2019.

2. In het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, wordt “artikel 38n, tweede lid” vervangen door: artikel 38n, tweede lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016.

3. Het vijfde lid vervalt.

D

Artikel 38q vervalt

ARTIKEL VII

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als gevolgd gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “10a.2 en 10a.3” vervangen door: 10a.2, 10a.3 en 10a.18.

2. Het zesde lid vervalt onder vernummering van lid 6a tot zesde lid.

3. Aan het zevende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een stellig voornemen tot het toekennen van pensioenaanspraken aan werknemers als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.

B

Artikel 23a vervalt.

C

In artikel 25, vierde lid, onderdeel a wordt “de bank” vervangen door “de bank of beleggingsonderneming” en wordt “die bank” vervangen door “die bank, onderscheidenlijk die beleggingsonderneming,”. Voorts wordt “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

D

Artikel 31d vervalt.

E

In artikel 34, eerste lid, wordt “22, 23a en 23b” vervangen door: 22 en 23b.

F

Na artikel 34d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34e

1. Voor de waardering van pensioenverplichtingen bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, blijven de artikelen 8, zesde lid, en 31d, zoals die artikelen luidden op 31 december 2016, van toepassing.

2. Met betrekking tot een bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, verzekerde aanspraak ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding, blijft artikel 23a, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, van toepassing.

3. Toepassing van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt niet tot:

a. een bij de bepaling van de winst in aanmerking te nemen voordeel;

b. een verhoging van het opgeofferde bedrag in de zin van artikel 13d.

ARTIKEL VIII

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 komt met ingang van 1 januari 2020 artikel 34e, derde lid, te luiden:

3. Het opgeofferde bedrag in de zin van artikel 13d wordt niet verhoogd door de toepassing in de jaren 2017, 2018 of 2019 van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel destijds luidde.

ARTIKEL IX

In de Successiewet 1956 wordt in artikel 32, vierde lid, “lijfrentespaarrekeningen” vervangen door: lijfrenterekeningen.

ARTIKEL X

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19, eerste lid, onderdeel c, wordt “een lijfrentespaarrekening” vervangen door: een lijfrenterekening.

B

Artikel 36a vervalt.

C

In artikel 44a, zesde lid, wordt “een lijfrentespaarrekening” vervangen door “een lijfrenterekening”. Voorts wordt “de bank waarbij de lijfrentespaarrekening wordt aangehouden” vervangen door: de bank of beleggingsonderneming waarbij de lijfrenterekening wordt aangehouden.

D

In artikel 48, tweede lid, wordt “36, 36a of 36b” vervangen door: 36 of 36b.

E

In artikel 55, eerste lid, wordt “36, 36a, 36b, of 37” vervangen door: 36, 36b of 37.

F

Na artikel 70c worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 70ca

Indien de ontvanger het verleende uitstel van betaling, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, beëindigt omdat een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 ingevolge artikel 38n, tweede lid, van die wet gedeeltelijk wordt prijsgegeven en voor het overige wordt afgekocht of omdat een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van die wet wordt afgekocht, wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding verleend voor zover de belasting en de revisierente waarvoor uitstel van betaling is verleend hoger is dan de belasting en de revisierente die zou zijn geheven, onderscheidenlijk in rekening gebracht, indien de belastingschuldige op het moment van die handeling in Nederland zou hebben gewoond.

Artikel 70cb

Indien een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 ingevolge artikel 38n, tweede lid, van die wet gedeeltelijk wordt prijsgegeven en voor het overige wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van die wet, wordt:

a. in afwijking van artikel 25, vijfde lid, het verleende uitstel van betaling voor de belastingaanslag alleen beëindigd, voor zover de belasting en de revisierente waarvoor uitstel van betaling is verleend niet toerekenbaar is aan het gedeelte van de aanspraak dat wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964;

b. volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding verleend voor het bedrag waarvoor het uitstel van betaling op grond van onderdeel a wordt beëindigd.

Artikel 70cc

Met betrekking tot de vennootschapsbelasting die een lichaam is verschuldigd ingevolge artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, blijven de artikelen 36a, 48, tweede lid, en 55, eerste lid, zoals die bepalingen luidden op 31 december 2016, van toepassing.

ARTIKEL XI

De Invorderingswet 1990 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 70ca wordt “artikel 38n, eerste lid,” vervangen door “artikel 38n”. Voorts wordt “artikel 38n, tweede lid, van die wet” vervangen door: artikel 38n, tweede lid, van die wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2019.

B

Artikel 70cb vervalt

ARTIKEL XII

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, negende lid, “lijfrentespaarrekening” telkens vervangen door: lijfrenterekening.

ARTIKEL XIII

De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid tot eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid.

2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. Voor zover het de toepassing van het eerste lid betreft heeft het vierde lid betrekking op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat het vierde lid betrekking heeft op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015.

3. Het zevende lid vervalt onder vernummering van het achtste en negende lid tot zesde en zevende lid.

B

In artikel 176, eerste lid, wordt “69, vierde, vijfde en negende lid” vervangen door: 69, derde, vierde en zevende lid.

ARTIKEL XIV

De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 80a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid tot eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “vijfde lid” telkens vervangen door: vierde lid.

3. Het zevende lid vervalt onder vernummering van het achtste en negende lid tot zesde en zevende lid.

B

In artikel 171, eerste lid, wordt “80a, vierde, vijfde en negende lid” vervangen door: 80a, derde, vierde en zevende lid.

ARTIKEL XV

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt in artikel 475c, onderdeel d, “een lijfrentespaarrekening” vervangen door: een lijfrenterekening.

ARTIKEL XVI

In de Participatiewet wordt in artikel 1, onderdeel n, “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

ARTIKEL XVII

In de Faillissementswet wordt in artikel 21, onder 7o, “lijfrentespaarrekening” vervangen door: lijfrenterekening.

ARTIKEL XVIII

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.32 wordt “artikel 10a.17” vervangen door “artikel 10a.18” en wordt “Artikel 10a.18” vervangen door: Artikel 10a.19.

B

In artikel 3.33 wordt “artikel 10a.18” vervangen door: artikel 10a.19.

ARTIKEL XIX

Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2017.

ARTIKEL XX

Deze wet wordt aangehaald als: Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,