[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34552, eindtekst

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

Eindtekst

Nummer: 2016D44986, datum: 2016-11-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z16937:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

17 november 2016



	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan 2017)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2017
wenselijk is een aantal fiscale maatregelen te treffen die voortvloeien
uit de koopkrachtbesluitvorming en dat het in het kader van het fiscale
beleid voor het jaar 2017 wenselijk is in een aantal belastingwetten en
enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties
aan te brengen die uiterlijk 1 januari 2017 in werking moeten treden; 

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:



A

In artikel 2.10, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I	II	III	IV

- 	€ 19.982	-	8,90%

€ 19.982	€ 33.791	€ 1.778	13,15%

€ 33.791	€ 67.072	€ 3.593	40,80%

€ 67.072	-	€ 17.171	52,00%



B

In artikel 2.10a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I	II	III	IV

- 	€ 19.982	-	8,90%

€ 19.982	€ 34.130	€ 1.778	13,15%

€ 34.130	€ 67.072	€ 3.638	40,80%

€ 67.072	-	€ 17.078	52,00%



C

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het derde lid wordt, onder verlettering van onderdeel d tot
onderdeel e, na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. vermogensbestanddelen, of delen daarvan, die gedurende een periode
van meer dan zes achtereenvolgende maanden, maar niet meer dan achttien
achtereenvolgende maanden inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk
belang genereren en die in ten minste een deel van die periode behoren
tot de bezittingen van een lichaam waarbij een forfaitair voordeel als
bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, uit de aandelen in of
winstbewijzen van dat lichaam tot de reguliere voordelen, bedoeld in
artikel 4.12, onderdeel a, behoort, en daaraan voorafgaand en
daaropvolgend inkomen uit sparen en beleggen genereren, tevens in
aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen
en beleggen indien in deze periode een peildatum is gelegen als bedoeld
in artikel 5.2, tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan
zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen;.

2. In het vierde lid wordt “het derde lid, onderdeel d” vervangen
door: het derde lid, onderdeel e. 

D

Artikel 2.14a, zevende lid, komt te luiden:

7. Onder de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven,
bedoeld in het eerste lid, worden niet begrepen de bezittingen en
schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven ter zake waarvan blijkt dat
die tot het vermogen, onderscheidenlijk de winst, van een onderneming
van het afgezonderd particulier vermogen behoren, voor zover blijkt dat
de winst uit deze onderneming in de staat of in de staten waarin deze
wordt gedreven is onderworpen aan een belasting naar de winst. Onder een
onderneming als bedoeld in de eerste volzin wordt mede begrepen een
werkzaamheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.

Da

	In artikel 3.15, vijfde lid, wordt “73,5%” vervangen door: 80%.

Db

	Aan artikel 3.16 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	13. Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en
lasten die verband houden met een tot het ondernemingsvermogen van de
belastingplichtige behorend huurrecht of soortgelijk recht met
betrekking tot een woning, kosten en lasten van de inrichting daaronder
begrepen, ten behoeve van de belastingplichtige zelf, met uitzondering
van kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de
inrichting daaronder begrepen, die een naar verkeersopvatting
zelfstandig gedeelte van de woning vormt en ter zake waarvan de
belastingplichtige voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste
lid, onderdelen a en b.

Dc

	Aan artikel 3.19, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Met betrekking tot een woning waarop een tot het ondernemingsvermogen
van de belastingplichtige behorend huurrecht of soortgelijk recht
betrekking heeft ter zake waarvan de met dat recht verband houdende
kosten en lasten ingevolge artikel 3.16, dertiende lid, geheel of
gedeeltelijk niet in aftrek komen, is de eerste volzin niet van
toepassing.

Dd

	Het in artikel 3.42, derde lid, genoemde percentage wordt verlaagd met
2,5 procentpunt.

E

In artikel 3.95a wordt “artikel 2.14, derde lid, onderdeel d”
telkens vervangen door: artikel 2.14, derde lid, onderdeel e.

F

Artikel 4.16 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. het tot de reguliere voordelen, bedoeld in artikel 4.12, onderdeel a,
uit de aandelen of winstbewijzen gaan behoren van een forfaitair
voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. De vervreemding, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel k,
wordt geacht plaats te vinden op de eerste dag van de periode waarover
het reguliere voordeel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, wordt
berekend.

7. Het eerste lid, aanhef en onderdeel k, is niet van toepassing als
toepassing ervan zou leiden tot een ingevolge artikel 4.12, onderdeel b,
in aanmerking te nemen negatief vervreemdingsvoordeel.

G

Artikel 4.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Reguliere voordelen” vervangen door:
Voordelen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien ter zake van een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16,
eerste lid, aanhef en onderdeel k, een vervreemdingsvoordeel als bedoeld
in artikel 4.12, onderdeel b, in aanmerking is genomen, wordt de
verkrijgingsprijs van het desbetreffende aandeel of winstbewijs daarmee
verhoogd.

H

Artikel 7.7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede en derde volzin worden vervangen door: Het voordeel uit
sparen en beleggen in Nederland wordt gesteld op het met overeenkomstige
toepassing van de regels van hoofdstuk 5 bepaalde rendement van de
rendementsgrondslag in Nederland.

2. De tabel vervalt.

I

Artikel 7.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel a, wordt “genomen;” vervangen door:
genomen, en.

2. In het derde lid vervallen de onderdelen b en c.

3. In het derde lid wordt onderdeel d verletterd tot onderdeel b.

4. In het zevende lid vervalt: , waarbij voor het bepalen van het
voordeel uit sparen en beleggen wordt uitgegaan van de grondslag sparen
en beleggen vermeerderd met het heffingvrije vermogen en waarbij de
omvang van het gedeelte van die grondslag dat behoort tot
rendementsklasse I en de omvang van het gedeelte van die grondslag dat
behoort tot rendementsklasse II worden bepaald aan de hand van de tabel
in artikel 7.7, eerste lid.

J

Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt vervangen door:
€ 2.254.

K

Het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede
genoemde bedrag wordt vervangen door: € 3.223.

L

Het in artikel 8.17, tweede lid, als eerste genoemde bedrag wordt
vervangen door: € 1.292.

M

Artikel 10.6bis wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “percentage rendementsklasse I en
rendementsklasse II” vervangen door: percentages forfaitair voordeel
uit vermogen.

2. Onder vernummering van het eerste tot en met zesde lid tot tweede tot
en met zevende lid wordt vóór het tweede lid (nieuw) een lid
ingevoegd, luidende:

1. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 4.14, eerste
lid, vermelde percentage na toepassing van het tweede tot en met zevende
lid bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit
percentage wordt gesteld op de som van:

a. het product van het als eerste vermelde percentage in artikel 5.2,
eerste lid, en het als eerste vermelde percentage in de laatste rij van
de tabel in artikel 5.2, eerste lid, en

b. het product van het als tweede vermelde percentage in artikel 5.2,
eerste lid, en het als tweede vermelde percentage in de laatste rij van
de tabel in artikel 5.2, eerste lid.

3. In het tweede lid (nieuw) en het derde lid (nieuw) wordt “artikel
5.2, eerste lid, en artikel 7.7, eerste lid” vervangen door: artikel
5.2, eerste lid.

4. In het vierde lid (nieuw), vijfde lid (nieuw) en zesde lid (nieuw)
wordt “bedoeld in het tweede lid” vervangen door: bedoeld in het
derde lid.

5. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

7. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, aanhef, de percentages,
bedoeld in het tweede en derde lid, en de langetermijnrendementen,
bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, worden rekenkundig afgerond
op twee decimalen.

N

Het in artikel 10.7, vijfde lid, genoemde bedrag wordt vervangen door:
€ 12.801.

O

Artikel 10a.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Bestaand afgezonderd particulier vermogen
per 1 januari 2010” vervangen door: Overgangsbepaling toerekening
afgezonderd particulier vermogen.

2. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde lid tot
zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

6. Voor de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin
van deze wet wordt de verkrijgingsprijs van de tot een aanmerkelijk
belang behorende aandelen en winstbewijzen die tot de bezittingen van
een bestaand afgezonderd particulier vermogen behoren waarop direct
voorafgaand aan 20 september 2016, 15.15 uur, artikel 2.14a, zevende
lid, zoals dat tot dat tijdstip luidde, van toepassing was, en die met
terugwerkende kracht tot en met 20 september 2016, 15.15 uur, ingevolge
artikel 2.14a worden toegerekend aan degene die dit vermogen heeft
afgezonderd of aan zijn erfgenamen, per 20 september 2016, 15.15 uur,
gesteld op de verkrijgingsprijs zoals die gold voor degene die deze
aandelen en winstbewijzen rechtens dan wel in feite, direct of indirect,
heeft afgezonderd:

a. vermeerderd met de vervreemdingsvoordelen ter zake van die aandelen
of winstbewijzen die ingevolge artikel 4.16, eerste lid, onderdeel j,
tot het inkomen uit aanmerkelijk belang zijn gerekend; 

b. vermeerderd met de waardestijging van die aandelen en winstbewijzen
waarover ten laste van het afgezonderde particuliere vermogen, over de
periode van 1 januari 2010 tot 20 september 2016, 15.15 uur, een
belasting is betaald van ten minste 10%; en

c. verminderd met de voordelen ter zake van die aandelen en
winstbewijzen die op basis van artikel 2.14a, zevende lid, zoals dat
luidde tot 20 september 2016, 15.15 uur, in de periode van 1 januari
2010 tot 20 september 2016, 15.15 uur, niet tot het inkomen uit
aanmerkelijk belang zijn gerekend en waarvoor geen belasting is betaald
van ten minste 10%.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, onderdeel d, wordt “artikel 12a, vijfde lid, onderdeel
a” vervangen door: artikel 12a, zevende lid, onderdeel a.

Aa 

	Aan artikel 10a worden drie leden toegevoegd, luidende: 

	9. Voor zover het ingevolge het eerste lid in het kalenderjaar tot het
loon behorende bedrag niet meer bedraagt dan € 50.000, wordt van het
ingevolge het eerste lid tot het loon behorende bedrag slechts 75% in
aanmerking genomen, indien: 

	a. de inhoudingsplichtige in het kalenderjaar waarin het
aandelenoptierecht, bedoeld in het eerste lid, is toegekend, beschikte
over een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
s, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen die is afgegeven voor in dat kalenderjaar verricht
speur- en ontwikkelingswerk waarop in dat kalenderjaar het percentage,
bedoeld in artikel 23, zevende lid, eerste volzin, van die wet, van
toepassing was; en

	b. ten minste twaalf maanden en maximaal vijf kalenderjaren zijn
verstreken sinds de toekenning van het aandelenoptierecht.

	10. Het negende lid is slechts van toepassing indien de in het negende
lid opgenomen afwijking van het eerste lid voor de onderneming, bedoeld
in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013
betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU
2013, L 352), waar de inhoudingsplichtige toe behoort, niet tot gevolg
heeft dat het de-minimisplafond, bedoeld in die verordening, wordt
overschreden. Het bedrag aan steun dat het gevolg is van de in het
negende lid opgenomen afwijking van het eerste lid wordt voor de
toepassing van de eerste volzin per bij de onderneming, bedoeld in de
eerste volzin, werkzame werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de
Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering per kalenderjaar vastgesteld op de
uitkomst van de vermenigvuldiging van € 12.500 met het totaal van de
percentages, bedoeld in de artikelen 27, 28, tweede lid, 36 en 38,
tweede lid, onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen,
artikel 1.10, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen en artikel 45, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. 

	11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze waarop voor de toepassing van het negende en
tiende lid wordt vastgesteld of de in het negende lid opgenomen
afwijking van het eerste lid tot gevolg heeft dat het de-minimisplafond,
bedoeld in het tiende lid, wordt overschreden.

B

Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde tot en met
zevende lid tot vijfde tot en met negende lid, twee leden ingevoegd,
luidende:

3. Indien aan het lichaam, bedoeld in het eerste lid, een S&O-verklaring
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
is afgegeven voor in het kalenderjaar verricht speur- en
ontwikkelingswerk waarop het percentage, bedoeld in artikel 23, zevende
lid, eerste volzin, van die wet, van toepassing is, wordt, in afwijking
van het eerste lid, het in het kalenderjaar van dat lichaam genoten loon
ten minste gesteld op 108% van het twaalfvoud van het bedrag, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, zoals dat gold op 1 januari van het
kalenderjaar. Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het
bedrag waarop het loon ingevolge de eerste volzin ten minste wordt
gesteld hoger is dan het loon uit de meest vergelijkbare
dienstbetrekking, wordt het loon in afwijking van de eerste volzin
gesteld op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.

4. Het derde lid is slechts van toepassing indien de in het derde lid
opgenomen afwijking van het eerste lid voor de onderneming, bedoeld in
Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013
betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU
2013, L 352), waar de inhoudingsplichtige toe behoort, niet tot gevolg
heeft dat het de-minimisplafond, bedoeld in die verordening, wordt
overschreden. Het bedrag aan steun dat het gevolg is van de in het derde
lid opgenomen afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van
de eerste volzin per bij de onderneming, bedoeld in de eerste volzin,
werkzame werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering per kalenderjaar vastgesteld volgens
de formule (a – b) * c, waarbij wordt verstaan onder:

a: het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de
Wet financiering sociale verzekeringen;

b: het bedrag waarop het loon op basis van het derde lid, eerste volzin,
ten minste wordt gesteld;

c: het totaal van de percentages, bedoeld in de artikelen 27, 28, tweede
lid, 36 en 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wet financiering sociale
verzekeringen, artikel 1.10, derde lid, van de Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 45, eerste lid, van de
Zorgverzekeringswet.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “het eerste en het tweede lid”
vervangen door: het eerste tot en met vierde lid.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ”Het eerste en tweede lid”
vervangen door “Het eerste tot en met vierde lid” en wordt “het
eerste tot en met derde lid” vervangen door: het eerste tot en met
vijfde lid.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze waarop voor de toepassing van het derde en
vierde lid wordt vastgesteld of de in het derde lid opgenomen afwijking
van het eerste lid tot gevolg heeft dat het de-minimisplafond, bedoeld
in het vierde lid, wordt overschreden en met betrekking tot de
toepassing van het derde en vierde lid voor sectoren waarop de
verordening, bedoeld in het vierde lid, niet van toepassing is.



C

In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

I	II	III	IV

- 	€19.982	-	8,90%

€ 19.982	€33.791	€ 1.778	13,15%

€ 33.791	€67.072	€ 3.593	40,80%

€ 67.072	-	€ 17.171	52,00%



D

In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

I	II	III	IV

-	€ 19.982	-	8,90%

€ 19.982	€ 34.130	€ 1.778	13,15%

€ 34.130	€ 67.072	€ 3.638	40,80%

€ 67.072	-	€ 17.078	52,00%



E

Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt vervangen door:
€ 2.254.

F

Het in artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, als tweede genoemde bedrag
wordt vervangen door: € 3.223.

G

Het in artikel 22b, tweede lid, als eerste genoemde bedrag wordt
vervangen door: € 1.292.

H

Artikel 35o wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De artikelen 12a, derde, vierde en tiende lid, en 10a, negende,
tiende en elfde lid, vervallen met ingang van 1 januari 2022.

ARTIKEL III

	Onze Minister van Financiën zendt binnen vier jaar na de
inwerkingtreding van deze wet aan de Staten Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van artikel 12a, derde en
vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, onderscheidenlijk een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van
artikel 10a, negende en tiende lid, van die wet.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

0A

	Aan artikel 8, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor
de toepassing van genoemd vijfde lid wordt het aldaar vermelde
percentage vervangen door 73,5%.

A

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het vierde lid wordt “10” vervangen door “10,
12bb” en wordt “14a” vervangen door “14a, 15ad”. Voorts wordt
“33 en 33b” vervangen door: 33, 33b en 34d.

2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt na het
vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Als een met de belastingplichtige verbonden lichaam wordt voor de
toepassing van het eerste tot en met derde lid en van artikel 15ad mede
aangemerkt een lichaam dat een belang heeft in de belastingplichtige en
dat samen met een of meer andere lichamen die met dat lichaam een
samenwerkende groep vormen voor ten minste een derde gedeelte belang
heeft in de belastingplichtige. Als een met een belastingplichtige
verbonden lichaam wordt voor de toepassing van het eerste tot en met
derde lid en van artikel 15ad mede aangemerkt een lichaam waarin de
lichamen die deel uitmaken van de samenwerkende groep, bedoeld in de
eerste volzin, gezamenlijk voor ten minste een derde gedeelte belang
hebben.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt “vierde lid” vervangen door:
vierde of zesde lid.

B

Artikel 12b komt te luiden:

Artikel 12b

De kwalificerende voordelen uit hoofde van een door de
belastingplichtige zelf voortgebracht kwalificerend immaterieel activum
worden, indien hij daarvoor bij de aangifte over een jaar kiest, met
ingang van dat jaar in aanmerking genomen voor 5/H gedeelte. Daarbij
staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel
22, geldend voor het jaar waarin het kwalificerende voordeel is genoten.
De eerste volzin vindt slechts toepassing voor zover het saldo van de
kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa bij de
belastingplichtige positief is.

C

Na artikel 12b worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12ba

1. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder een kwalificerend immaterieel activum:

a. voor kleinere belastingplichtigen: een immaterieel activum dat is
voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor aan de
belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen;

b. voor een niet onder onderdeel a vallende belastingplichtige: een
immaterieel activum dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk
waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven als
bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen en:

1o. ter zake waarvan aan de belastingplichtige een octrooi of
kwekersrecht is verleend;

2o. ter zake waarvan door de belastingplichtige een octrooi of
kwekersrecht is aangevraagd;

3o. dat de vorm heeft van programmatuur;

4o. ter zake waarvan in een lidstaat van de Europese Unie aan de
belastingplichtige een vergunning voor het in de handel brengen van een
geneesmiddel is verleend;

5 o. ter zake waarvan aan de belastingplichtige door het Octrooicentrum
Nederland een aanvullend beschermingscertificaat is verleend;

6o. ter zake waarvan aan de belastingplichtige een geregistreerd
gebruiksmodel ter bescherming van innovatie is toegekend; of

7o. dat samenhangt met een immaterieel activum als bedoeld in de
onderdelen 1o tot en met 6o.

2. Een belastingplichtige wordt voor de toepassing van het eerste lid
aangemerkt als een kleinere belastingplichtige indien:

a. het bedrag van de voordelen die de belastingplichtige in het jaar
geniet en in de vier voorafgaande jaren heeft genoten uit hoofde van
immateriële activa die zijn voortgevloeid uit speur- en
ontwikkelingswerk waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring
is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen, vermeerderd met de kosten ter verwerving
van de voordelen uit deze immateriële activa in die jaren, tezamen
lager is dan € 37.500.000; en

b. de netto-omzet, bedoeld in artikel 377 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, in het jaar en de vier voorafgaande jaren, van de
belastingplichtige of, indien de belastingplichtige deel uitmaakt van
een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek of een soortgelijke buitenlandse regeling, van de groep waar de
belastingplichtige in die jaren deel van uitmaakt, volgens de
jaarrekeningen, onderscheidenlijk de geconsolideerde jaarrekeningen, van
die jaren, tezamen lager is dan € 250.000.000.

3. Indien de belastingplichtige in enig jaar deel uitmaakt van meer dan
één groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek of een soortgelijke buitenlandse regeling, wordt voor de
toepassing van het tweede lid voor dat jaar de groep in aanmerking
genomen met de grootste netto-omzet in dat jaar.

4. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende
bepalingen wordt onder een octrooi of kwekersrecht, een aanvraag voor
een octrooi of kwekersrecht, programmatuur, een vergunning als bedoeld
in het eerste lid, onderdeel b, onder 4°, een aanvullend
beschermingscertificaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
onder 5°, of een geregistreerd gebruiksmodel ter bescherming van
innovatie mede verstaan: een exclusieve licentie om een octrooi of
kwekersrecht, een aanvraag voor een octrooi of kwekersrecht,
programmatuur, een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, onder 4°, een aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b, onder 5°, onderscheidenlijk een geregistreerd
gebruiksmodel ter bescherming van innovatie, te gebruiken op een
bepaalde wijze, voor een bepaalde termijn of in een bepaald geografisch
gebied.

5. Indien het speur- en ontwikkelingswerk, bedoeld in het eerste lid,
betrekking heeft op het doorontwikkelen van een immaterieel activum dat
niet door de belastingplichtige zelf is voortgebracht, is slechts sprake
van een immaterieel activum dat door de belastingplichtige zelf is
voortgebracht voor zover dat speur- en ontwikkelingswerk heeft geleid
tot een nieuw immaterieel activum en het nieuwe immateriële activum is
voortgevloeid uit dat speur- en ontwikkelingswerk.

6. Als kwalificerende immateriële activa worden niet aangemerkt merken,
logo’s en daarmee vergelijkbare vermogensbestanddelen.

Artikel 12bb

1. De kwalificerende voordelen uit hoofde van een kwalificerend
immaterieel activum, bedoeld in artikel 12b, worden gesteld op K/T
gedeelte, maar niet meer dan het geheel, van de voordelen uit hoofde van
een kwalificerend immaterieel activum, na vermindering, doch niet verder
dan tot nihil, van deze voordelen met de drempel, bedoeld in artikel
12bc, waarbij wordt verstaan onder:

K: de kwalificerende uitgaven in het jaar zelf en in alle voorgaande
jaren ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende
immateriële activum vermenigvuldigd met 1,3;

T: de totale uitgaven in het jaar zelf en in alle voorafgaande jaren ten
behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële
activum.

2. De voordelen uit hoofde van een kwalificerend immaterieel activum, de
drempel en de breuk, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op de
meest passende wijze gezien de aard van de onderneming en van het speur-
en ontwikkelingswerk dat heeft geleid tot het kwalificerende
immateriële activum.

3. Indien het bij samenhangende kwalificerende immateriële activa
redelijkerwijs niet mogelijk is de voordelen uit hoofde van die activa
afzonderlijk te bepalen, worden de voordelen, de drempel en de breuk,
bedoeld in het eerste lid, bepaald per groep van samenhangende
kwalificerende immateriële activa.

4. Indien een immaterieel activum met toepassing van artikel 12ba,
vierde lid, wordt aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum,
is slechts sprake van kwalificerende voordelen uit hoofde van dat
kwalificerende immateriële activum als bedoeld in het eerste lid voor
zover deze voordelen voortvloeien uit het gebruik van de exclusieve
licentie.

5. Onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van
een kwalificerend immaterieel activum worden voor de toepassing van deze
afdeling en de daarop berustende bepalingen verstaan de som van:

a. de uitgaven gedaan door de belastingplichtige in verband met door hem
ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum verricht speur-
en ontwikkelingswerk; en

b. de uitgaven gedaan door de belastingplichtige in verband met het
direct of indirect uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk ten
behoeve van het kwalificerende immateriële activum aan een niet met de
belastingplichtige verbonden lichaam.

6. Onder de uitgaven in verband met het uitbesteden van speur- en
ontwikkelingswerk aan een niet met de belastingplichtige verbonden
lichaam vallen voor de toepassing van deze afdeling en de daarop
berustende bepalingen mede uitgaven gedaan door de belastingplichtige in
het kader van een samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van het voor
gemeenschappelijke rekening voortbrengen van een kwalificerend
immaterieel activum.

7. Onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van een
kwalificerend immaterieel activum worden voor de toepassing van deze
afdeling en de daarop berustende bepalingen verstaan: alle uitgaven
gedaan door de belastingplichtige voor speur- en ontwikkelingswerk ten
behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële
activum.

8. Als uitgaven worden voor de toepassing van deze afdeling en de daarop
berustende bepalingen niet in aanmerking genomen: uitgaven ter zake van
schulden, uitgaven ter zake van huisvesting en andere uitgaven die niet
direct verband houden met het speur- en ontwikkelingswerk dat heeft
geleid tot het immateriële activum.

Artikel 12bc

1. De drempel, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, is gelijk aan:

a. het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten, bedoeld in het
tweede lid, van het immateriële activum aan het einde van het
voorafgaande jaar, vermeerderd met:

b. de voortbrengingskosten van het kwalificerende immateriële activum
waarvoor de belastingplichtige in het jaar heeft gekozen voor toepassing
van artikel 12b, alsmede vermeerderd met:

c. de waarde in het economische verkeer van het kwalificerende
immateriële activum, indien de belastingplichtige in het jaar heeft
gekozen voor toepassing van artikel 12b op dat kwalificerende
immateriële activum en de voordelen in enig voorafgaand jaar deel
uitmaakten van de winst uit een andere staat waarop artikel 15e, eerste
lid, van toepassing is, bepaald naar het moment waarop de voordelen uit
dat immateriële activum niet langer deel uitmaakten van die winst, voor
zover die waarde in het economische verkeer de voortbrengingskosten
overtreft, en verminderd met:

d. een bedrag gelijk aan de kwalificerende voordelen uit hoofde van het
kwalificerende immateriële activum, indien dat bedrag negatief is, voor
zover artikel 12b geen toepassing vindt op dat bedrag.

2. De inspecteur stelt gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag
over het jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking vast het saldo van de
nog in te lopen voortbrengingskosten van de verschillende immateriële
activa aan het einde van het jaar. Het saldo, bedoeld in de eerste
volzin, is:

a. het bedrag dat bij het einde van het voorafgaande jaar voor het
immateriële activum op de voet van dit lid is vastgesteld, zo dat is
vastgesteld, vermeerderd met:

b. de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, en
verminderd met:

c. het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, alsmede
verminderd met:

d. de in het jaar uit hoofde van het immateriële activum genoten
kwalificerende voordelen die de drempel van het jaar niet te boven
gingen.

3. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het saldo,
bedoeld in het tweede lid, te laag is vastgesteld, kan de inspecteur de
aldaar bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare
beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs
bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren,
behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit
feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c,
derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing. Rechtsmiddelen tegen een beschikking als
bedoeld in het tweede lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de
bedragen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en de verminderingen
ingevolge het tweede lid, onderdelen c en d.

Artikel 12bd

1. In afwijking van artikel 12bb wordt bij de belastingplichtige die in
het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren een kwalificerend
immaterieel activum heeft voortgebracht en die hiervoor kiest, het saldo
van de kwalificerende voordelen uit kwalificerende immateriële activa
voor de toepassing van artikel 12b gesteld op 25% van de winst vóór
toepassing van artikel 12b, met een maximum van € 25 000. De eerste
volzin vindt slechts toepassing indien de aldaar bedoelde winst positief
is.

2. Indien alle kwalificerende immateriële activa waarop artikel 12b
toepassing vindt en die in het jaar of in een van de twee voorafgaande
jaren zijn voortgebracht, deel uitmaken van het vermogen van een of meer
samenwerkingsverbanden van de belastingplichtige met een of meer andere
belastingplichtigen, wordt het percentage, genoemd in het eerste lid,
gesteld op de som van de voor elk van die samenwerkingsverbanden
geldende percentages, doch ten hoogste op 25, waarbij het voor een
samenwerkingsverband geldende percentage wordt gesteld op 25
vermenigvuldigd met de mate van gerechtigheid van de belastingplichtige
tot de voordelen van dat samenwerkingsverband.

3. Ingeval bij een belastingplichtige de kwalificerende voordelen uit
kwalificerende immateriële activa op basis van het eerste lid worden
bepaald, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 12bc, tweede lid,
onderdeel c, gesteld op nihil.

Artikel 12be

1. Indien in enig jaar ter zake van een immaterieel activum dat met
toepassing van artikel 12ba, eerste lid, onderdeel b, aanhef en onder
2°, als kwalificerend immaterieel activum is aangemerkt en waarop
artikel 12b toepassing vindt, komt vast te staan dat de aanvraag voor
het octrooi of kwekersrecht niet wordt toegewezen:

a. vinden vanaf dat jaar de overige bepalingen van deze afdeling en de
daarop berustende bepalingen ter zake van dat immateriële activum geen
toepassing, en

b. wordt in dat jaar bij de belastingplichtige als winst in aanmerking
genomen 20/H gedeelte van de kwalificerende voordelen uit hoofde van dat
immateriële activum die in de aan dat jaar voorafgaande jaren bij de
toepassing van artikel 12b in aanmerking zijn genomen, waarbij H staat
voor het in dat jaar geldende percentage van het hoogste tarief, bedoeld
in artikel 22.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ter zake van een
immaterieel activum dat ingevolge artikel 12ba, eerste lid, onderdeel b,
aanhef en onder 7°, samenhangt met een immaterieel activum als bedoeld
in het eerste lid en dat met toepassing van artikel 12ba, eerste lid,
onderdeel b, aanhef en onder 7°, als kwalificerend immaterieel activum
is aangemerkt. 

3. Het eerste lid vindt geen toepassing voor zover de belastingplichtige
doet blijken dat het immateriële activum, bedoeld in dat lid, in de
jaren, bedoeld in dat lid, onderdeel b, met toepassing van artikel 12ba,
eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, aanhef en onder 1°, 3°, 4°,
5°, 6° of 7°, als kwalificerend immaterieel activum wordt aangemerkt.

Artikel 12bf

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels,
waaronder nadere voorwaarden, worden gesteld voor de toepassing van deze
afdeling. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld voor de bepaling
van de kwalificerende voordelen uit hoofde van een kwalificerend
immaterieel activum en voor de bepaling welk deel van de door een andere
Mogendheid geheven belasting over kwalificerende voordelen die onder
artikel 12b vallen, op basis van regelingen ter voorkoming van dubbele
belasting, kan worden verrekend met de verschuldigde
vennootschapsbelasting.

Artikel 12bg

1. Indien de belastingplichtige kiest voor toepassing van artikel 12b
neemt hij, in aanvulling op de bij te houden administratie, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen, in zijn administratie gegevens op
waaruit blijkt:

a. dat hij een of meer kwalificerende immateriële activa bezit die door
hem zelf zijn voortgebracht;

b. tot welk bedrag hij kwalificerende voordelen geniet uit hoofde van
kwalificerende immateriële activa;

c. op welke wijze de voordelen, bedoeld in onderdeel b, worden bepaald
op de meest passende wijze.

2. Een belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, eerste lid,
onderdeel a, neemt in zijn administratie tevens gegevens op waaruit
blijkt dat aan de vereisten, bedoeld in dat onderdeel, wordt voldaan.

3. Indien de voordelen, de drempel, en de breuk, bedoeld in artikel
12bb, worden bepaald per groep van samenhangende kwalificerende
immateriële activa, neemt de belastingplichtige in zijn administratie
gegevens op waaruit blijkt dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om de
voordelen uit hoofde van elk kwalificerend immaterieel activum
afzonderlijk te bepalen.

D

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “niet op de voet van
artikel 20 aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van
verliezen” vervangen door “niet aanspraak kan maken op voorwaartse
verrekening van verliezen op de voet van artikel 20”. Voorts wordt
“bij buitenlandse ondernemingswinsten” vervangen door: bij
buitenlandse ondernemingswinsten, de overdrager niet aanspraak kan maken
op toepassing van de innovatiebox.

2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “bij buitenlandse
ondernemingswinsten” vervangen door: bij buitenlandse
ondernemingswinsten, bestaat voor de overdrager aanspraak op toepassing
van de innovatiebox.

E

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “bij buitenlandse
ondernemingswinsten” vervangen door: bij buitenlandse
ondernemingswinsten, bij de splitsende rechtspersoon indien deze blijft
bestaan geen aanspraak bestaat op toepassing van de innovatiebox.

2. In het dertiende lid wordt “tweede tot en met tiende lid”
vervangen door: tweede tot en met elfde lid.

F

In artikel 14b, tiende lid, wordt “tweede tot en met tiende lid”
vervangen door: tweede tot en met elfde lid.

G

Artikel 15ad wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het zesde lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Indien
een maatschappij of een topmaatschappij het belang in de andere
maatschappij, bedoeld in het eerste lid, heeft verkregen van een
verbonden lichaam en die andere maatschappij ook al vóór deze
verkrijging was gevoegd met een of meer maatschappijen als bedoeld in
het eerste lid waarbij sprake was van een overnameschuld, wordt voor de
toepassing van de eerste volzin, het vierde lid en het vijfde lid als
jaar van voeging van eerstgenoemde maatschappij en de andere
maatschappij of van de andere maatschappij en een zustermaatschappij
aangemerkt het eerdere jaar van voeging van die andere maatschappij met
de genoemde maatschappij of maatschappijen, bedoeld in het eerste lid.
Indien een gevoegde maatschappij waarin een belang is verworven of
uitgebreid reeds eerder deel heeft uitgemaakt van een fiscale eenheid
waarvan ook de maatschappij die het belang heeft verworven of uitgebreid
deel uitmaakte, wordt voor de toepassing van de eerste volzin, het
vierde lid en het vijfde lid als jaar van voeging aangemerkt het jaar
van voeging in die eerdere fiscale eenheid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het deel van de winst
van de fiscale eenheid dat toerekenbaar is aan de andere maatschappijen,
bedoeld in dat lid, verhoogd met het bedrag aan renten en kosten ter
zake van overnameschulden dat bij het bepalen van dat deel van de winst
in aanmerking is genomen.

H

Na artikel 34c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34d

1. Indien de belastingplichtige vóór 1 juli 2016 een immaterieel
activum heeft voortgebracht en met betrekking tot dat activum uiterlijk
in de aangifte over het jaar waar 1 juli 2016 deel van uitmaakt heeft
gekozen voor toepassing van artikel 12b, blijft artikel 12b, zoals dat
luidde op 31 december 2016, van toepassing op dat activum.

2. Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari
2017 doch na 31 december 2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de
belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is verleend en waarvan de
te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het
aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor
de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen
aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.

3. Bij het bepalen van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid,
worden met betrekking tot een kwalificerend immaterieel activum waarop
artikel 12b toepassing vindt, voor de periode voorafgaand aan het eerste
boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017 alleen de vier boekjaren
in aanmerking genomen die daaraan direct voorafgaan, en wordt voor die
boekjaren: 

a. onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van
het kwalificerende immateriële activum verstaan: de in die boekjaren in
aanmerking genomen kosten van het ten behoeve van het kwalificerende
immateriële activum door de belastingplichtige zelf verrichte speur- en
ontwikkelingswerk, vermeerderd met de in aanmerking genomen kosten van
het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum direct of
indirect uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan niet met de
belastingplichtige verbonden lichamen;

b. onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het
kwalificerende immateriële activum verstaan: alle in die boekjaren in
aanmerking genomen kosten van ten behoeve van het kwalificerende
immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk.

4. Bij de toepassing van het derde lid is artikel 12bb, zesde en achtste
lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij voor
uitgaven wordt gelezen: kosten.

5. Bij een immaterieel activum waarop in het boekjaar dat begint op of
na 1 januari 2017 artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van
toepassing is gebleven, worden, indien artikel 12b, zoals dat luidde op
31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van toepassing is en dat
activum een kwalificerend immaterieel activum vormt, voor de bepaling
van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, de uitgaven die zijn
gedaan in de boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2017 niet
in aanmerking genomen. Indien de totale uitgaven, bedoeld in artikel
12bb, zevende lid, voor het kwalificerende immateriële activum door de
toepassing van de eerste volzin nihil bedragen, wordt de breuk, bedoeld
in artikel 12bb, gesteld op 1.

6. Artikel 12bg vindt geen toepassing voor zover de in de administratie
op te nemen gegevens betrekking hebben op boekjaren die zijn aangevangen
vóór 1 januari 2017.

ARTIKEL IVA

	In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt in artikel 12ba,
eerste lid, onderdeel b, onder vernummering van de onderdelen 4° tot en
met 7° tot onderdelen 5° tot en met 8°, na onderdeel 3° een
onderdeel ingevoegd, luidende:

4°. ter zake waarvan de belastingplichtige is toegelaten een
niet-chemische methode als bedoeld in artikel 18 van de Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden te verhandelen en te gebruiken;.

ARTIKEL IVB

	Ingeval als gevolg van de inwerkingtreding van artikel IVA verwijzingen
in een of meer wetten niet meer juist of volledig zijn, kunnen deze
verwijzingen bij ministeriële regeling worden gewijzigd of aangevuld.
Die ministeriële regeling kan terugwerken tot en met 1 januari 2017.

ARTIKEL V

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van
1 januari 2018 de tarieftabel in artikel 22 vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer
dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met
het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage
te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van
het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te
boven gaat

I

II

III	IV

-

€ 250 000

-	20%

€ 250 000

-

€ 50 000	25%



ARTIKEL VI

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van
1 januari 2020 de tarieftabel in artikel 22 vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer
dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met
het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage
te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van
het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te
boven gaat

I

II

III	IV

-

€ 300 000

-	20%

€ 300 000

-

€ 60 000	25%





ARTIKEL VII

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van 1
januari 2021 de tarieftabel in artikel 22 vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer
dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met
het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage
te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van
het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te
boven gaat

I

II

III	IV

-

€ 350 000

-	20%

€ 350 000

-

€ 70 000	25%



ARTIKEL VIII

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van 1 juli
2021 artikel 34d als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met
zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid.

2. In het derde lid (nieuw) wordt “derde lid” vervangen door: tweede
lid.

ARTIKEL IX

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel 1°, wordt geletterd a.

2. In het tweede lid, onderdeel a (nieuw), wordt “of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is” vervangen door:
of een andere staat die partij is.

3. Het tweede lid, onderdeel 2°, wordt geletterd b.

4. In het zevende lid wordt “ingevolge artikel 10” vervangen door:
ingevolge artikel 10 of artikel 10a.

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt: , indien deze meer
bedraagt dan € 23.

2. In het eerste lid, vierde volzin, wordt “Het verzoek geschiedt bij
een aangifte die” vervangen door: Het verzoek.

3. In het tweede lid wordt “of in een bij ministeriële regeling
aangewezen staat die partij is” vervangen door: of in een andere staat
die partij is.

4. In het derde lid, eerste en tweede volzin, wordt “portfolio
investeringen” vervangen door: portfolio-investeringen.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel het internationale
gebruik daartoe noopt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen internationale
organisaties.

C

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. Aan een natuurlijke persoon of een lichaam die woonachtig is,
onderscheidenlijk dat gevestigd is, in een andere lidstaat van de
Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte wordt op zijn verzoek bij een
voor bezwaar vatbare beschikking teruggaaf verleend van de in een
kalenderjaar ingehouden dividendbelasting ten aanzien van opbrengsten
waarvoor die natuurlijke persoon, onderscheidenlijk dat lichaam, niet
belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de
vennootschapsbelasting, voor zover deze dividendbelasting na
vermindering met andere teruggaaf op basis van deze wet of een door
Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, hoger
is dan de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de
vennootschapsbelasting, die verschuldigd zou zijn indien die natuurlijke
persoon, onderscheidenlijk dat lichaam, woonachtig, onderscheidenlijk
gevestigd, zou zijn in Nederland.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een
natuurlijke persoon of een lichaam die woonachtig is, onderscheidenlijk
dat gevestigd is, in een bij ministeriële regeling aangewezen staat,
niet zijnde een staat als bedoeld in het eerste lid, waarmee Nederland
een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van
inlichtingen voor de heffing van belastingen, voor zover de te zijnen
laste ingehouden dividendbelasting betrekking heeft op de opbrengst uit
portfolio-investeringen. Onder portfolio-investeringen worden verstaan
de investeringen die vallen onder de vrijheid van kapitaalverkeer,
bedoeld in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, en die geen directe investering vormen in de zin van
artikel 64 van dat verdrag.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op belasting naar
opbrengsten met betrekking waartoe die natuurlijke persoon of dat
lichaam niet de uiteindelijk gerechtigde is.

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing met betrekking tot
lichamen die een vergelijkbare functie vervullen als een
beleggingsinstelling als bedoeld in de artikelen 6a of 28 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969.

5. De teruggaaf, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt niet
verleend indien de natuurlijke persoon of het lichaam voor het voor
teruggaaf in aanmerking komende bedrag aan dividendbelasting recht heeft
op volledige verrekening in zijn woonstaat, onderscheidenlijk
vestigingsstaat, op grond van een tussen Nederland en die woonstaat,
onderscheidenlijk vestigingsstaat, gesloten verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting.

6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

a. het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en

b. het bepalen van de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting
die verschuldigd zou zijn indien de natuurlijke persoon,
onderscheidenlijk het lichaam, woonachtig, onderscheidenlijk gevestigd,
zou zijn in Nederland.

ARTIKEL X

In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt artikel 11 als volgt
gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel e, onder 2°, komt te luiden:

2°. het ter beschikking stellen van lig- en bergplaatsen voor
vaartuigen die op grond van objectieve kenmerken niet geschikt zijn voor
sportbeoefening;.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Onder een bouwterrein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
onder 1°, wordt verstaan onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om
te worden bebouwd met een of meer gebouwen.

ARTIKEL XI

In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt artikel 28, eerste lid,
als volgt gewijzigd:

1. [VERVALLEN]

2. In onderdeel d wordt “€ 13,07 per 1.000 kilogram” vervangen
door: nihil.

ARTIKEL XIA

	In de Invorderingswet 1990 wordt in artikel 25, achtste lid, onderdeel
a, “onderdelen a tot en met g, i of j” vervangen door: onderdelen a
tot en met g, i, j of k. 

ARTIKEL XII

In het Belastingplan 2012 wordt aan artikel XXXVIII een lid toegevoegd,
luidende:

4. Het eerste lid, onderdeel e, vindt geen toepassing indien de fiscale
eenheid, bedoeld in dat onderdeel, op enig tijdstip na 31 december 2016
deel is gaan uitmaken van een andere fiscale eenheid.

ARTIKEL XIII

In het Belastingplan 2016 vervalt in artikel III, onderdeel B, de tweede
volzin.

ARTIKEL XIIIA

	In de Wet uitwerking Autobrief II wordt in artikel XXV, onderdeel B,
“met 2 percent” vervangen door: met 2,7 percent.

ARTIKEL XIIIB

	In de Invoeringswet fiscaal stelsel BES wordt in hoofdstuk III, artikel
II, vierde lid, "zes jaar" vervangen door: zeven jaar.

ARTIKEL XIIIC

	De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Na artikel 8.27 wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 8.27a Vergrijpboete na verzuimboete

	1. Indien nieuwe bezwaren bekend zijn geworden kan de inspecteur een
vergrijpboete opleggen wegens hetzelfde feit als waarvoor eerder een
verzuimboete is opgelegd. Als nieuwe bezwaren als bedoeld in de eerste
volzin kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van de
belastingplichtige of inhoudingsplichtige of van derden en boeken,
bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, die later
bekend zijn geworden of niet zijn onderzocht.

	2. Bij het opleggen van een vergrijpboete als bedoeld in het eerste lid
vermeldt de inspecteur waaruit de nieuwe bezwaren bestaan.

	3. De eerder opgelegde verzuimboete wordt verrekend met de wegens
hetzelfde feit opgelegde vergrijpboete.

	4. Bij toepassing van dit artikel vervalt de voorwaarde van
gelijktijdigheid als bedoeld in artikel 8.25, eerste lid.

B 

	Artikel 8.65 komt te luiden:

Artikel 8.65 Bestuurdersaansprakelijkheid

	1. In afwijking in zoverre van andere wettelijke regelingen is
hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting, de premie op grond van
de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de premie op grond van de Wet
algemene weduwen en wezenverzekering BES, de premie op grond van het
Besluit premie zorgverzekering BES, de premie op grond van de Wet
Ziektekostenverzekering BES, de premie op grond van de Wet
Ongevallenverzekering BES, de premie op grond van de Cessantiawet BES en
de premie op grond van het Besluit Zorgverzekering BES, de
vastgoedbelasting, de opbrengstbelasting, de algemene
bestedingsbelasting, de overdrachtsbelasting, de kansspelbelasting en de
accijnzen, verschuldigd door:

	a. een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of een
rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd
is: ieder van de bestuurders;

	b. een niet op de BES eilanden gevestigd lichaam: de leider van zijn
vaste inrichting op de BES eilanden dan wel zijn op de BES eilanden
wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger;

	c.	een lichaam dat is ontbonden: ieder van de met de vereffening
belaste personen - met uitzondering van de door de rechter benoemde
vereffenaar - voor zover het niet betalen van de belasting-, premie- of
accijnsschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk
bestuur, met dien verstande dat geen aansprakelijkstelling kan
plaatsvinden indien na de ontbinding drie jaren zijn verstreken.

	2. Voor de toepassing van dit artikel wordt als bestuurder aangemerkt
de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap.

	3. Voor de toepassing van dit artikel wordt ingeval een bestuurder van
een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede verstaan ieder
van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

	4.	Degene die op grond van het eerste lid, onderdelen a en b,
aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het
niet aan hem is te wijten dat de belasting, premie of accijns niet is
voldaan.

C 

	Na artikel 8.65 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.65a Bestuurdersaansprakelijkheid volledig rechtsbevoegd
lichaam

	1. Hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting, de premie op
grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de premie op grond
van de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES, de premie op grond
van het Besluit premie zorgverzekering BES, de premie op grond van de
Wet Ziektekostenverzekering BES, de premie op grond van de Wet
Ongevallenverzekering BES, de premie op grond van de Cessantiawet BES en
de premie op grond van het Besluit Zorgverzekering BES, de
vastgoedbelasting, de opbrengstbelasting, de algemene
bestedingsbelasting, de overdrachtsbelasting, de kansspelbelasting en de
accijnzen verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam
dat volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders overeenkomstig
het bepaalde in de volgende leden.

	2.	Het lichaam, bedoeld in het eerste lid, is verplicht om onverwijld
nadat gebleken is dat het niet tot betaling van de in dat lid bedoelde
belastingen, premies of accijnzen in staat is, daarvan schriftelijk
mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit
verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen.
Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting
te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de
mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en
de over te leggen stukken, alsmede de termijnen waarbinnen het doen van
de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van
de stukken dienen te geschieden.

	3.	Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid
bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk
indien aannemelijk is, dat het niet betalen van de belasting, premie of
accijns het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk
bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van
de mededeling.

	4.	Indien het lichaam niet of niet op juiste wijze aan zijn in het
tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op de
voet van het bepaalde in het derde lid aansprakelijk, met dien verstande
dat wordt vermoed dat het niet betalen aan hem is te wijten en dat de
periode van drie jaren wordt geacht in te gaan op het tijdstip waarop
het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt
slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan
hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid
bedoelde verplichting heeft voldaan.

	5.	Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bestuurder mede
verstaan:

	a.	de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de belasting-, premie-
of accijnsschuld is ontstaan;

	b.	degene ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het
lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, met
uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;

	c.	indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is: ieder van de
bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

	6.	De tweede volzin van het vierde lid is niet van toepassing op de
gewezen bestuurder.

	7.	Voor de toepassing van dit artikel wordt onder belasting, premie of
accijns uitsluitend verstaan de belasting, premie of accijns die het
lichaam als inhoudingsplichtige of als ondernemer is verschuldigd.

	8.	Indien de bestuurder van het lichaam ingevolge dit artikel
aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld ter
zake, zijn de door die bestuurder onverplicht verrichte
rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is
verminderd, vernietigbaar en kan de ontvanger deze vernietigingsgrond
inroepen, indien aannemelijk is dat deze rechtshandelingen geheel of
nagenoeg geheel met dat oogmerk zijn verricht. Artikel 45, vierde en
vijfde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES is van
overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XIV

	Artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 is niet van toepassing indien de toepassing van
artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, van die wet het gevolg is van:

	a. een vóór 20 september 2016, 15.15 uur, ingediend verzoek als
bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969; of

	b. het met terugwerkende kracht tot en met 20 september 2016, 15.15
uur, aan de belastingplichtige toerekenen van de betreffende aandelen of
winstbewijzen waarop tot dat tijdstip artikel 2.14a, zevende lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat tot dat tijdstip luidde, van
toepassing was.

ARTIKEL XIVA

	Indien het bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2015 ingediende
voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele
aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid)
(Kamerstukken 34 323) tot wet is of wordt verheven en artikel I,
onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel IV,
onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel B, van die wet
“zesde lid” vervangen door: zevende lid.

ARTIKEL XV

Ingeval de samenloop van wetten die in 2016 in het Staatsblad zijn of
worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer
belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg
van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen,
artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende
wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden
gewijzigd.

ARTIKEL XVI

1. Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum
treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2017, met
uitzondering van artikel II, onderdeel Aa, en met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdelen A en B, eerst toepassing vindt nadat artikel
10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het
kalenderjaar 2017 is toegepast;

b. artikel I, onderdeel J, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel IV, onderdeel A, van het
Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn
toegepast;

c. artikel I, onderdeel K, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel IV, onderdeel B, van het
Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn
toegepast;

d. artikel I, onderdelen L en N, eerst toepassing vindt nadat artikel
10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het
kalenderjaar 2017 is toegepast;

e. artikel II, onderdelen C en D, eerst toepassing vindt nadat de
artikelen 20a, tweede lid, en 20b, tweede lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn
toegepast;

f. artikel II, onderdeel E, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van
de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel VIII, onderdeel A, van het
Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn
toegepast;

g. artikel II, onderdeel F, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van
de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel VIII, onderdeel B, van het
Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn
toegepast;

h. artikel II, onderdeel G, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van
de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2017
is toegepast;

i. artikel IV, onderdelen A tot en met H, voor het eerst toepassing
vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari
2017;

j. artikel 34d, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, zoals dat luidt op 30 juni 2021, voor het laatst toepassing vindt
met betrekking tot het laatste boekjaar dat eindigt vóór 1 juli 2021;

k. artikel XII voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot
boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017;

l. artikel XIIIA toepassing vindt voordat artikel XXV, onderdeel B, van
de Wet uitwerking Autobrief II wordt toegepast;

m. artikel XIIIB toepassing vindt voordat hoofdstuk III, artikel II,
vierde lid, van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES wordt toegepast.

2. Artikel XI, onder 2, werkt terug tot en met 1 juli 2015.

3. Artikel I, onderdelen D, F, G en O, en artikel XIV werken terug tot
en met 20 september 2016, 15:15 uur.

4. Artikel XIA werkt terug tot en met 25 oktober 2016, 17.30 uur.

	5. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel Dd, en
artikel IVA in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, waarbij kan worden bepaald dat deze terugwerken tot en met 1
januari 2017. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan
artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

	6. Artikel II, onderdeel Aa, treedt in werking met ingang van 1 januari
2018.

ARTIKEL XVII

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2017.



Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   26