Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken op 30 november 2016
Brief regering
Nummer: 2016D46526, datum: 2016-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2016Z22717:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2016-11-30 20:30: Begroting Binnenlandse Zaken (VII) incl. Gemeentefonds (B) en Provinciefonds (C) en Begrotingen van de overige Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs (IIB) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-12-08 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2017-01-19 13:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2017-04-06 13:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tijdens de begrotingsbehandeling van BZK heeft uw Kamer vragen gesteld. De antwoorden op deze vragen doe ik u hierbij schriftelijk toekomen. In mijn eerste termijn zal ik op een aantal thema’s nader ingaan.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
dr. R.H.A. Plasterk
Vragen van het lid Raak, A.A.G.M. van (SP)
Vraag:
Is de minister bereid een team in te richten voor oude klokkenluiders?
Bijvoorbeeld in de vorm van een soort 'cold case' team?
Antwoord:
Op grond van de Wet Huis voor klokkenluiders is het behandelen van
verzoeken tot onderzoek voorbehouden aan het Huis. Dat is de kerntaak
van het Huis. Het ligt dus niet op mijn weg om over te gaan tot
inrichting van een 'cold case' team.
Vraag:
Kan de minister verzekeren dat de regering geen invloed uitoefent op het
onderzoek dat is aangevraagd door Frits Veerman bij het Huis voor de
Klokkenluiders?
Antwoord:
Ja, dat kan ik verzekeren. Uiteraard houd ik mij afzijdig van de
inhoudelijke behandeling van verzoeken van klokkenluiders. Op grond van
de Wet Huis voor klokkenluiders is het Huis onafhankelijk in zijn
oordeel ten aanzien van aan hem gerichte verzoeken tot onderzoek.
Vraag:
Kent de minister de zaak in Hellendoorn waar subsidie voor het
Oekraïne-referendum in eigen zak is gestoken? Gebeurt dit ook in andere
gemeenten? Is de minister bereid om het bedrag terug te laten betalen
door deze gemeenten?
Antwoord:
In maart jl. heeft de heer Van Raak mij ook al schriftelijke vragen
gesteld over een gemeente die niet het volledige door het Rijk
beschikbaar gestelde bedrag heeft besteed aan de voorbereiding en
organisatie van het referendum. Het bedrag waarover overeenstemming is
bereikt met de VNG is toegevoegd aan de algemene uitkering van het
gemeentefonds. Zoals u weet is de algemene uitkering van gemeenten ter
vrije besteding van gemeenten. Daarover legt men verantwoording af aan
de gemeenteraad. Uit de evaluatie van het Oekraïne-referendum die op 29
augustus aan de Tweede Kamer is verzonden, blijkt dat de organisatie van
het referendum goed is verlopen.
Vraag:
Heeft de minister gehoord dat er minder stembureaus worden ingericht
door gemeenten? Kan de minister verzekeren dat dit niet gebeurt? Kan de
minister bevestigen dat er niet bezuinigd wordt op de toegankelijkheid
van de democratie? Ziet de minister dat zijn beleid daar mede debet aan
is?
Antwoord:
Mij zijn geen berichten bekend van gemeenten die bij de aanstaande
Tweede Kamerverkiezing minder stembureaus gaan inrichten. Het spreekt
voor zich dat gemeenten moeten zorgen dat verkiezingen voldoende
toegankelijk zijn. Gemeenten zijn autonoom in het aanwijzen van
stemlokalen. Ik ben bereid gemeenten nog eens extra te wijzen op het
belang van voldoende stemlokalen.
Vraag:
Ziet de minister dat er ook dure consultants rondlopen bij gemeenten die
gelukscursussen à 8.000 euro geven? Kent de minister de voorbeelden van
de raadsleden die dure masterclasses volgen? Kan het afgelopen zijn met
deze gekte? Kan de minister ervoor zorgdragen dat het lokaal bestuur
niet meer wordt lastig gevallen door deze dure consultants en hen
bevrijden van de 'kletsende klasse'?
Antwoord:
De heer Van Raak heeft mij eerder in september jl. enkele vragen gesteld
naar aanleiding van een artikel uit de NRC over gelukscursussen voor
ambtenaren. Ik heb in antwoord op zijn vragen gesteld dat gemeenten zelf
het opleidingsbudget en het opleidingsbeleid vaststellen van hun
ambtenaren. Dit geldt ook voor raadsleden. Het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft geen monitor hieromtrent
en ik ken dus ook geen voorbeelden, behalve de informatie uit het NRC
artikel. Het is niet aan mij om te treden in de afweging van een
gemeente om cursussen te vergoeden.
Vraag:
Hoe staat het met de inrichting van het Huis voor de Klokkenluiders?
Zijn er genoeg middelen? Zijn de klokkenluiders genoeg beschermd?
Antwoord:
Het Huis is op 1 juli 2016 goed van start gegaan. Blijkens de eerste
rapportage van het Huis, die de Tweede Kamer ook heeft ontvangen, heeft
het Huis 338 adviesaanvragen in behandeling genomen. Het betreft de
periode 1 juli 2016 tot 1 september 2016. In 43 gevallen gaat het om een
klokkenluiderszaak. Er zijn 7 verzoeken voor een onderzoek ingediend.
Deels betreft het bejegeningsonderzoeken. Het bestuur van het Huis heeft
aangegeven dat het budget voor 2016 en 2017 toereikend is. Mij hebben
geen signalen bereikt dat de in de wet Huis voor klokkenluiders geboden
bescherming niet toereikend zou zijn.
Vraag:
Wat is er veranderd aan de samenwerking met de inlichtingendiensten van
de Verenigde Staten sinds de onthullingen van dhr. Snowden?
Antwoord:
Wij hebben destijds een uitgebreid debat gevoerd over de onthullingen.
Ik wijs erop dat de CTIVD destijds mede naar aanleiding van de
onthullingen een onderzoek heeft verricht over gegevensverwerking op het
gebied van telecommunicatie door de AIVD en MIVD (rapport 38). De CTIVD
heeft toen onder meer geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de
AIVD en de MIVD expliciet verzoeken hebben gericht aan buitenlandse
diensten om methoden in te zetten die naar Nederlands recht niet
geoorloofd zijn (de 'U-bocht constructie'). Ook daarover is toentertijd
gesproken met de Kamer. In het algemeen geldt dat wanneer in Nederland
wordt onderkend dat spionageactiviteiten plaatsvinden, daarnaar
onderzoek wordt verricht zodat belanghebbenden, zoals
overheidsorganisaties of bedrijven, in staat worden gesteld om
maatregelen te treffen. Ik kan hierover in het openbaar geen verdere
mededelingen doen. Wat de samenwerking betreft wijs ik erop dat wij bij
de komende behandeling van de nieuwe Wiv, op 28 oktober jl. aangeboden
aan de Tweede Kamer, opnieuw spreken over de samenwerking van AIVD en
MIVD met buitenlandse diensten. De waarborgen op dit punt zijn namelijk
verder versterkt in het voorstel van het kabinet.
Vraag:
Is de minister bereid de CTIVD onderzoek te laten doen naar de
spionagezaak van Khan?
Antwoord:
Nee. De zaak Khan is destijds strafrechtelijk behandeld. Daarmee zijn
dringende vragen beantwoord. Ook de gerelateerde klacht door de heer
Veerman is behandeld. De latere uitlatingen van anderen hierover laat ik
voor hun rekening. Ik zie geen reden tot aanvullend onderzoek.
Voor zover het de klacht van de heer Veerman betreft, wijs ik erop dat
deze al eerder is bezien door mijn ambtsvoorganger. Daarover is op 10
februari 2006 bericht aan de Tweede Kamer (kenmerk 30300 XIII, nr, 71).
Voor zover deze klacht raakt aan de koppeling van het ontslag van dhr.
Veerman door de gedragingen van de BVD is dit al destijds bezien door de
Ombudsman en is geoordeeld dat het aannemelijk is geweest dat het
ontslag van de heer Veerman om andere redenen is geweest. De minister
van BZK heeft ten aanzien van deze kwestie al in 2006 op vragen van de
SP gereageerd en toentertijd reeds vastgesteld dat er geen reden was
nogmaals onderzoek in te stellen naar de zaak van de heer Veerman.
Los van het bovenstaande zou de Commissie van Toezicht op de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) niet de juiste instantie
zijn. Een dergelijk onderzoek zou zich niet beperken tot alleen
eventuele BVD-handelingen, maar een soort historisch onderzoek in den
brede vergen. De CTIVD is echter niet ingesteld om historisch onderzoek
te verrichten, noch ingesteld om onderzoeken naar bredere
regeringsbesluitvormingsprocessen uit te voeren. De CTIVD is ingesteld
om rechtmatigheidsonderzoeken naar gedragingen van de AIVD en MIVD uit
te voeren. Een onderzoek als deze past daarmee niet binnen de wettelijke
taken van de CTIVD noch past het in haar expertisegebied.
Vraag:
Is het kabinet op de hoogte van mogelijke beïnvloeding van Russische
hackers op democratische processen? Is er ook gevaar voor de Nederlandse
verkiezingen? Is er hierover contact met politieke partijen?
Antwoord:
Op 19 oktober jl. heeft minister Koenders, mede namens mij, antwoord
gegeven op vragen van het lid Sjoerdsma (D66) over geheime
beïnvloedingsoperaties door Rusland (vergaderjaar 2016-2017, aanhangsel
214). Daarin is aangegeven dat het kabinet geen kennis heeft van
concrete gegevens of feiten met betrekking tot actieve beïnvloeding van
financiële ondersteuning van politieke partijen in Nederland vanuit
Rusland. Uit de overzichten van giften die de politieke partijen de
afgelopen jaren bij mij hebben aangeleverd blijkt evenmin dat politieke
partijen op grote schaal giften uit het buitenland hebben ontvangen en
er is derhalve geen aanleiding om te veronderstellen dat politieke
partijen op grote schaal uit het buitenland financieel worden
ondersteund. Hoewel er dus geen concrete aanwijzingen zijn, kan het
kabinet niet uitsluiten dat beïnvloeding plaatsvindt. Uiteraard is de
AIVD alert: de bescherming van de democratische rechtsorde is een taak
van de dienst. Mogelijke inmenging of beïnvloeding door Rusland,
digitaal of anders, is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De dienst
onderzoekt signalen en indien nodig wordt contact opgenomen met de
politieke partijen hierover. Los daarvan zet de AIVD zich in voor het
verhogen van de Nederlandse weerbaarheid tegen digitale aanvallen. Zoals
vermeld in het AIVD jaarverslag 2015, zijn Russische
inlichtingendiensten op permanente basis heimelijk aanwezig en actief in
Nederland, net als in andere westerse landen. Over de specifieke aard en
reikwijdte van Russische spionage- en beïnvloedingsactiviteiten in
Nederland kan het kabinet in het openbaar geen uitspraken doen.
Vraag:
Is het kabinet bereid dhr. Snowden asiel te verlenen?
Antwoord:
Naar aanleiding van eerdere schriftelijke vragen van het lid van Raak is
de Tweede Kamer op 15 juli 2014, 6 februari 2014 en 22 mei 2015 als
volgt geïnformeerd. Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet
2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van
de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de
Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in
behandeling genomen. Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van
Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 719) is
aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse
vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig
verblijf aan te vragen met als doel asiel. In deze brief is aangegeven
dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin
het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst
voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het
feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan
die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan
iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als
vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor
asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn
land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de
vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het
uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor
bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich
namelijk voor het verkrijgen van bescherming in eerste instantie te
wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste
landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze
bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient
de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van
statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling
beschouwt, wordt betrokkene beschermd. Gezien het vorenstaande kader
bestaat ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Vragen van het lid Caluwé, I.S.H. de (VVD)
Vraag:
Hoe staat de minister tegenover het oprichten van een kleine eenheid van
"whizzkids" om te kijken naar de toekomst van de digitale
overheid?
Antwoord:
De overheid stimuleert innovatie door met nieuwe technologie nieuwe
vormen van dienstverlening te realiseren, met name bij kleinschalige en
minder kritische trajecten. De overheid kiest in het algemeen bij
kritische trajecten bij voorkeur voor gangbare en bewezen technologie.
De rijksdienst is dan een trendvolger op gebied van ICT. In het inzetten
van de juiste technologie maakt het Rijk zo veel als mogelijk gebruik
van de markt. De markt is voor de rijksdienst een belangrijke bron van
kennis en innovatie. De markt wordt dan ook in een vroeg stadium
betrokken en met de markt wordt samengewerkt op een manier die een goede
balans biedt tussen innovatie, continuïteit en gedegen automatiseren.
Nieuwe technologie kan alleen maar op de juiste manier ingezet worden
als de overheid de juiste ICT-deskundigheid in huis heeft om de
technologie in te zetten. Hier wordt al hard aan gewerkt, bijvoorbeeld
door verdubbeling van de pool van I-interim Rijk en introductie van het
Rijks-ICT-Traineeprogramma (RITP). Het Bureau ICT Toetsing (BIT) kijkt
naar ICT-innovaties. Ik zal aan het Bureau ICT Toetsing vragen het
toetskader aan te passen op de vraag of voldoende gebruik gemaakt wordt
van nieuwe technologie.
Vraag:
Hoe gaat de minister tot afspraken komen met de gemeenten om te komen
tot één format voor de aansluiting van gemeenten op de digitale
infrastructuur?
Antwoord:
De digitale infrastructuur bestaat uit diverse, individueel toepasbare,
componenten. Bijvoorbeeld MijnOverheid voor een digitaal loket voor
overheidszaken en PKI-overheid voor het beveiligd uitwisselen van
berichten. Dit heeft als voordeel dat overheidsorganisaties (dus ook
gemeenten) niet in één keer op alle functionaliteiten van de Generieke
Digitale Infrastructuur hoeven aan te sluiten, maar dit gefaseerd kunnen
doen. Per component is er één format voor aansluiting. Door gebruik
van onder andere standaarden wordt gestreefd om de formats van de
verschillende componenten zo eenvormig mogelijk te krijgen. Ik ben
continu met alle overheidspartijen en dus ook met de gemeenten in
gesprek om de formats en bijbehorende afspraken te verbeteren en
uniformeren.
Vraag:
Welke gevolgen hebben de uitkomsten van het onderzoek van KPMG over de
BRP voor de projectduur en de kosten van het traject?
Antwoord:
Zoals in de recente voortgangsrapportage Operatie BRP gemeld, heeft KPMG
reviews op de codekwaliteit uitgevoerd en daarbij ook de
geherstructureerde code beoordeeld (zie kamerstuknr. 27859-97 en de
bijlage). In de volgende voortgangsrapportage van Operatie BRP zal
aandacht besteed worden aan het effect van de herstructurering van de
broncode op planning en kosten (zoals ook toegezegd in genoemde brief
aan de Kamer).
Vraag:
Kan de minister ervoor zorgen dat burgers hun persoonlijke gegevens zelf
kunnen inzien en naar eigen keuze kunnen delen met maatschappelijke
organisaties?
Antwoord:
Voor wat betreft inzage heb ik de Tweede Kamer eerder op de hoogte
gesteld over inzage en correctiemogelijkheden (TK 32 802 en 26 643). Het
lid Oosenbrug (PvdA) heeft hierover in juni jl. al een vraag gesteld. Ik
heb in de brief aangegeven in te zetten op het ontsluiten van informatie
via de organisaties die databases zelf beheren en daar waar mogelijk
gebruik te maken van het portaal MijnOverheid. De Wet bescherming
persoonsgegevens biedt nu al de mogelijkheid om inzage te vragen in
persoonlijke gegevens en het gebruik ervan bij de desbetreffende
organisatie. Wat betreft de vraag ten aanzien van regie van de burger op
zijn gegevens laat ik momenteel de mogelijkheden verkennen om met nieuwe
concepten de positie van de burger te verbeteren. In het bijzonder kijk
ik daarbij naar het gebruik van afsprakenstelsels, zoals bijvoorbeeld
Qiy, om inzage en (geautomatiseerd) hergebruik van gegevens mogelijk te
maken. Op dit moment doen verschillende overheidsorganisaties ervaring
op aan de hand van experimenten. Dit moet inzicht geven in de meerwaarde
van dit soort concepten, duidelijkheid ten aanzien van de rol van de
overheid en de benodigde kaders om dit te kunnen realiseren. De eerste
beelden verwacht ik in het najaar van 2017 te kunnen delen. Met deze
resultaten kan ik bezien hoe we verder kunnen en willen. Hierna kan aan
de hand van impactanalyses een oordeel worden gegeven over
uitvoerbaarheid en implementeerbaarheid.
Vraag:
Wat is de status van de bundeling van de financiële middelen op het
gebied van de digitale infrastructuur?
Antwoord:
Op dit moment wordt er onder regie van de Digicommissaris gewerkt aan
een voorstel voor structurele duurzame financiering van de Generieke
Digitale Infrastructuur. Onderdeel hiervan is een verkenning tot het
bundelen van middelen. Het is aan het volgende kabinet om hier al dan
niet verder opvolging aan te geven.
Vraag:
Wil de minister bij de herverdeling van het gemeentefonds overwegen om
alsnog de verdeelformule (van 33%) voor het cluster VHROSV volledig in
te voeren?
Antwoord:
De reden voor het niet volledig doorvoeren van de nieuwe verdeling is
dat onderzoekers substantiële onzekerheden gesignaleerd hebben. Ook na
het meest recent uitgevoerde onderzoek blijven deze onzekerheden
bestaan. De belangrijkste zijn de komende invoering van de nieuwe
Omgevingswet die betekenis heeft voor de kosten in dit cluster en de
gevolgen voor gemeenten van het stopzetten van het Investeringsbudget
Stedelijke Vernieuwing. Andere nog openstaande vragen hebben betrekking
op de systematiek van het gemeentefonds. Dit heeft met name betrekking
op de clusters met veel investeringsuitgaven en met veel beleidsvrijheid
voor gemeenten en verschillen in ambitieniveaus van gemeenten. Ik wil
vasthouden aan het meenemen van deze nog openstaande vragen in de
herziening van de financiële verhoudingen. In deze herziening wordt ook
buiten de kaders van de huidige systematiek gekeken naar hoe middelen in
de toekomst tussen gemeenten verdeeld kunnen worden.
Vraag:
Wat is de status van het actieplan om de informatiehuishouding van de
overheid op orde te krijgen?
Antwoord:
Ik heb een knelpuntenanalyse uitgevoerd onder medeoverheden. Hieruit
volgt dat de lokale beleidskaders voor informatiebeheer adequaat zijn,
maar dat de implementatie van deze kaders voor verbetering vatbaar is.
Voor medeoverheden zal het plan dan ook activiteiten bevatten die
gericht zijn op het beter implementeren van de bestaande lokale kaders.
Ik wil eerst de details uitwerken om tot een uitgebalanceerd
interbestuurlijk plan te kunnen komen. Hierover voer ik intensief
overleg met de andere departementen en koepelorganisaties van
medeoverheden. In 2017 ontvangt de Tweede Kamer het uitgewerkte
actieplan, inclusief kosten en planningen.
Vraag:
Zit de wettelijke basis voor de verbetering van de toepassing van open
standaarden door gemeenten in de wet GDI die in december naar de Kamer
komt?
Antwoord:
Ja, die wordt in de Wet GDI opgenomen. Deze wet gaat overigens in
december in consultatie en wordt derhalve niet dan al ter behandeling
aan de Kamer aangeboden.
Vraag:
Zijn de budgettaire middelen voor eID toereikend? Wat kan de minister
hierover toezeggen?
Antwoord:
Voor eID ben ik op dit moment bezig met de ontwikkeling van
het stelsel waarin de burger, met verschillende middelen, zaken kan doen
met dienstverleners in het BSN domein (kamerbrief 26643-419). Voor deze
impuls zijn de budgettaire middelen toereikend. Ondertussen wordt er,
als onderdeel van de impuls, gewerkt aan de uitwerking van structurele
financiering van eID.
Vraag:
Kan de minister een doorkijk geven naar de langere termijn (vijf jaar)
van digitalisering van de overheid met concrete doelen, stappenplannen
en middelen)?
Antwoord:
In samenwerking met alle overheden en ook een aantal externe partijen
zoals wetenschap en bedrijfsleven, is de Studiegroep
Informatiesamenleving en Overheid momenteel bezig een advies voor te
bereiden over (een verbetering van) het functioneren van de digitale
overheid. Het advies betreft:
de doorontwikkeling, de financiering en de governance van de generieke digitale voorzieningen;
de doorontwikkeling en de benodigde kennis en kunde voor het leveren van digitale overheidsdiensten voor burgers en bedrijven;
het benoemen van elementen die nadere uitwerking behoeven in een toekomstige beleidsagenda voor de informatiesamenleving.
Het advies van de studiegroep wordt in de eerste helft van 2017 verwacht. Het dient daarmee als basis voor een meerjarige planning en uitwerking zoals bedoeld door het lid De Caluwé.
Vragen van het lid Amhaouch, M. (CDA)
Vraag:
Welke maatregelen neemt de minister om de digitale veiligheid in het
publieke domein te waarborgen?
Antwoord:
Het rapport van de Cyber Security Raad waaraan de heer Amhaouch
refereert, is op 6 oktober jl. in ontvangst genomen door de
minister-president en de voorzitter van VNO-NCW. Het advies is
nadrukkelijk publiek-privaat van aard en bevat aanbevelingen voor het
cybersecuritybeleid van de overheid, het bedrijfsleven en de Nederlandse
burger. Met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als
coördinerend bewindspersoon zijn de betrokken bewindslieden in gesprek
over de te nemen maatregelen als reactie op de aanbevelingen in het
rapport.
Vraag:
Welke digitale producten heeft de minister tot nu toe opgeleverd in het
kader van Digitaal 2017?
Antwoord:
In het kader van het programma Digitaal 2017 is in de afgelopen jaren
hard gewerkt aan de digitalisering van de overheid. Ik heb eerder dit
jaar onderzocht in welke mate de meest gebruikte producten van overheden
digitaal beschikbaar zijn. 88% van de meest gebruikte overheidsproducten
is inmiddels digitaal beschikbaar. Van de meest gebruikte producten van
de grote uitvoeringsorganisaties die op het hele land zijn gericht,
zoals de Belastingdienst, UWV, SVB, RVO en DUO, is 99% digitaal
beschikbaar. Voor het eind van dit jaar kunt u een nieuwe
voortgangsrapportage Digitaal 2017 tegemoet zien.
Vraag:
De Belastingdienst heeft de blauwe enveloppe afgeschaft. Wat doet de
minister aan de 1,2 miljoen mensen zonder internet in verband met het
afschaffen van de blauwe enveloppe?
Antwoord:
De verschillende overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor
het regelen van alternatieven voor mensen die niet in staat zijn
digitaal zaken te doen met de desbetreffende organisatie. De
Belastingdienst schaft papieren communicatie gefaseerd af en kijkt
daarbij naar de (on)mogelijkheden van digitale communicatie. De
Belastingdienst zoekt een maatwerkoplossing voor mensen die geen
computer met internetverbinding hebben, niet digitaal vaardig zijn, geen
hulp uit hun directe omgeving kunnen krijgen en dus niet het digitale
bericht over hun toeslagbeschikking in de Berichtenbox kunnen lezen. Dat
kan het nasturen van een papieren kopie van de beschikking zijn.
Daarnaast heeft de Belastingdienst ervoor gezorgd dat bij bibliotheken
in heel Nederland cursussen kunnen worden gevolgd. Ik heb het mogelijk
gemaakt dat er eveneens proeven bij gemeenten en bibliotheken worden
gedaan, waarbij mensen ter plekke hulp kunnen vragen bij het digitaal
zaken doen met de overheid.
Vraag:
Hoe lang kunnen we nog gebruik maken van DigiD? Hoe lang is de
veiligheid hiervan nog geborgd?
Antwoord:
DigiD is veilig. Met het toenemen van het aantal digitale transacties,
ook voor meer privacygevoelige onderwerpen, groeit echter de behoefte
aan inlogmiddelen op een hoger betrouwbaarheidsniveau. Volgend jaar komt
daar DigiD Substantieel voor beschikbaar. Over de termijn voor het
uitfaseren van het huidige DigiD (naam en wachtwoord) is nog geen
definitief besluit genomen.
Vraag:
Regio's zijn niet de achtertuin van de Randstad. Het vertrouwen bij
gemeentes wordt ondermijnd als zij het gevoel hebben dat de gelden van
het gemeentefonds niet eerlijk worden verdeeld. Begrijpt de minister dat
de gemeentes dan zeggen: "In Den Haag doen ze maar wat ze willen"?
Antwoord:
Voor mij zijn alle gemeenten bij vraagstukken over de verdeling van het
gemeentefonds even belangrijk. De op de ledenvergadering aangenomen
motie (51% voor) illustreert wat mij betreft de verdeeldheid onder de
gemeenten over de wijze waarop de onderzoeksresultaten verwerkt zouden
moeten worden in de verdeling van het gemeentefonds. Ik vind een verdere
verschuiving van de middelen van de grote naar de klein(ere) gemeenten
op basis van de onderzoeksresultaten niet goed te verantwoorden (zie ook
de benoemde onzekerheden in het antwoord op de vraag van het lid De
Caluwé). Ook wil ik nog benadrukken dat de zogenoemde voordeelgemeenten,
(veelal) plattelandsgemeenten, er in de nieuwe verdeling (67%)
structureel 125 miljoen euro op vooruit gaan ten opzichte van de
situatie in 2015. Tot slot wil ik wijzen op de brief van de 234
wethouders die oproept tot stabiliteit van het gemeentefonds.
Vraag:
Bij het stemmen met elektronische hulpmiddelen mist de CDA-fractie bij
dit kabinet voortvarendheid en regie. De apparatuur die de minister
zoekt met zijn marktuitvraag, is al lang op de markt. Onlangs gaf de
minister aan dat het vervolgtraject nog dit jaar wordt gestart. Kan dit
minister toezeggen dat hij zijn karwei op dit terrein zal afmaken?
Antwoord:
Ik heb de Tweede Kamer bij brief van 28 april jl. toegezegd dat het
kabinet de besluitvorming over de haalbaarheid van de invoering van de
stemprinter en stemmenteller (die door de commissie Van Beek zijn
voorgesteld) zal afronden als de resultaten van de marktuitvraag
beschikbaar zijn én duidelijk is wat precies de zienswijze is van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten in dit dossier. Het is uiteraard
mijn bedoeling om die toezegging aan de Tweede Kamer na te komen.
Vraag:
Heeft de minister oog gehad voor de hagel-en waterschade in
Zuid-Nederland?
Antwoord:
Waarschijnlijk bedoelt de vragensteller de toepassing van de Wet schade
bij rampen en zware ongevallen. Bijvoorbeeld of de oorzaak van hagel- en
waterschade tot een ramp verklaard kan worden en daarmee een vergoeding
van de schade geregeld kan worden. De toepassing van die wet is
inmiddels niet meer bij de minister van BZK belegd, maar bij de minister
van VenJ sinds de overgang in 2010 van politie, brandweer en
rampenbestrijding naar het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Vraag:
Ondanks de invoering van de precariowet zullen gezinnen volgend jaar 50
euro meer betalen voor gas en licht. Gemeenten zijn gestart met de
invoering of de verhoging van de precariobelasting. Is dit niet een
ondermijning van solidariteit? En is dit geen ondergraving van het
gemeentefonds?
Antwoord:
De genoemde stijging van de energierekening met 50 euro komt uit de
media en ziet op meer dan alleen precario. Na inwerkingtreding van mijn
wetsvoorstel mogen gemeenten hooguit het tarief van 10 februari 2016
hanteren. Dat de precariobelasting op onwenselijke wijze zijn weg vindt
tot de energierekening van huishoudens is de reden dat ik de
precariobelasting op nutsnetwerken afschaf. Wel moet ik daarbij rekening
houden met de financiële situatie van de gemeenten. De termijn van 10
jaar biedt gemeenten de mogelijkheid andere belastingen geleidelijk te
verhogen of bezuinigingen door te voeren. Hierdoor kunnen gemeenten de
effecten geleidelijk opvangen. De verdeelsystematiek wordt door de
ontwikkelingen op het gebied van de precario niet ondergraven. De
opbrengsten van de precario spelen geen rol in de verdeling van het
gemeentefonds.
Vraag:
Is het kabinet bereid een debat te voeren met de Tweede Kamer over de
inrichting van de staatscommissie Parlementair Stelsel?
Antwoord:
De voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer hebben verzocht om de
instelling van een staatscommissie die een bezinning moet plegen op het
parlementaire stelsel en de parlementaire democratie. Het kabinet zal
dit verzoek uitvoeren. De minister-president heeft tijdens de algemene
politieke beschouwingen in de Eerste Kamer toegezegd dat de
staatscommissie voor begin maart wordt ingesteld.
Vraag:
Wat is de visie van de minister van BZK op de oproep van de minister van
BuZa voor de oprichting van een Europese CIA?
Antwoord:
Het kabinet is geen voorstander van een Europese CIA. Nederland is voor
een goede samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten op
het gebied van terrorisme, zowel binnen Nederland als ook
internationaal. Deze samenwerking is onontbeerlijk voor onze nationale
veiligheid. Op dat vlak is al veel vooruitgang geboekt. De intensieve
informatie-uitwisseling in de EU Counter Terrorism Group, een
samenwerkingsverband van Europese veiligheidsdiensten is hiervan een
goed voorbeeld. Er wordt nauwer en intensiever samengewerkt dan ooit.
Door deze informatie-uitwisseling zijn inmiddels operationele successen
geboekt.
Vraag:
Kan de minister een reactie geven op de plannen om de referendumwet te
vernieuwen?
Antwoord:
De Wet raadgevend referendum schrijft voor dat 3 jaar na
inwerkingtreding de doeltreffendheid en de effecten van de wet worden
geëvalueerd. Dat is uiterlijk 1 juli 2018. Afhankelijk van de uitkomsten
van de evaluatie zal het kabinet besluiten of, en zo ja welke
wijzigingen van de Wet raadgevend referendum gewenst zijn.
Vraag:
Hoe ziet de minister het achterop raken van Nederland met de
ontwikkeling van een digitale overheid?
Antwoord:
In diverse dit jaar gepubliceerde internationale ranglijsten op het
terrein van digitale overheidsdienstverlening staat Nederland in de
hoogste regionen. Zo staat Nederland op de 4e plek van de Digital
Economy and Society Index, in de groep versnellers van het EU
eGovernment report en op plek 6 van The Global Information and
Technology report van het Wereld Economisch Forum. Nederland staat hoog,
maar moet wel blijven innoveren om de positie in de voorhoede te
behouden.
Vragen van het lid Fokke, H. (PvdA)
Vraag:
Is de minister bereid het voortouw te nemen in het betrekken van
jongeren bij de politiek?
Antwoord:
Ja, en dat doe ik ook al volop. Ik ben voorstander van het stimuleren
van bewustwording bij jongeren van de werking van onze democratie en de
waarden van onze democratische rechtstaat.
Zo subsidieer ik ProDemos. ProDemos organiseert tal van activiteiten en
projecten die gericht zijn op het vergroten van vaardigheden om deel te
nemen aan democratische processen en het bevorderen van actief
(politiek) burgerschap, in het bijzonder bij jongeren. Jaarlijks
bezoeken bijna 85.000 scholieren via ProDemos de Tweede Kamer.
Voorafgaand aan verkiezingen ondersteun ik specifieke activiteiten voor
jongeren. Zo organiseert ProDemos scholierenverkiezingen en gaat het
Nationaal Comité 4 en 5 mei allerlei activiteiten organiseren op
MBO-scholen voor ‘first time voters’, jongeren die voor het eerst gaan
stemmen. Ook organiseer ik begin volgend jaar een burgertop, speciaal
voor jongeren, over hun betrokkenheid bij onze democratie.
Ook heb ik de Universiteit van Tilburg gevraagd onderzoek te doen
tijdens de recent gehouden herindelingsverkiezingen in de gemeente
Meijerijstad om te bezien in hoeverre een specifieke campagne effect
heeft op de opkomst van stemmers, in het bijzonder jongeren.
Vraag:
Kan het ministerie van BZK een deel van de subsidie voor het Landelijk
Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) voor haar rekening nemen? En
wordt de motie die over dit onderwerp bij de begrotingsbehandeling van
WenR is aangenomen uitgevoerd?
Antwoord:
In reactie op deze vraag betrek ik meteen het ingediende
amendement van mevrouw Fokke. De motie Voortman/De Vries is ingediend
bij de begroting van Wonen en Rijksdienst. Voor de uitvoering daarvan
verwijs ik kortheidshalve naar mijn collega voor Wonen en Rijksdienst.
Het kabinet is niet van plan de subsidie voor het LSA af te bouwen naar
nul. Er is en blijft sprake van een meerjarige samenwerkingsrelatie met
het LSA. Naar tevredenheid vervult het LSA een intermediaire rol tussen
(collectieven van) actieve bewoners en de overheid. In 2015 is in
overleg wel afbouw van de subsidie ingezet. Reden hiervoor is dat het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het niet
wenselijk vindt dat het LSA grotendeels afhankelijk is van
subsidiegelden van dit ministerie. Aan het LSA is reeds medegedeeld dat
de subsidie in 2017 250.000 euro zal bedragen. Hiermee komt de
vermindering van de subsidie ten einde. Ook in 2018 zal een subsidie van
250.000 euro aan het LSA beschikbaar worden gesteld. In 2018 zal de
subsidierelatie geëvalueerd worden. Zoals gezegd ging de ingediende
begroting van W&R uit van de genoemde afbouw. Ik laat het oordeel
over dit amendement aan de Kamer over.
Vraag:
Is de minister bereid om, in het kader van de Experimentenwet, gemeenten
te vragen wat ze nodig hebben? Is de minister daarbij bereid om
ideeën/experimenten op te halen en hier vaart achter te zetten?
Antwoord:
Ik ondersteun het pleidooi van mevrouw Fokke om te kunnen experimenteren
met nieuwe vormen van democratie en om ruimte voor experimenten mogelijk
te maken. Met de Democratic Challenge heb ik reeds een oproep gedaan
voor democratische vernieuwing. Een initiatief als Code Oranje is hier
een mooi voorbeeld van. Het is goed dat gemeenten daar zelf mee aan de
slag gaan. Ook stel ik vast dat gemeenten nu al volop experimenteren
binnen het gemeentewettelijke en grondwettelijke kader. De ervaring van
de Democratic Challenge leert namelijk dat voor veel democratische
vernieuwingen de wet vaak geen belemmering vormt. Juist daarom zal er
met de gemeenten en in het bijzonder de initiatiefnemers van Code Oranje
worden bezien hoe de beoogde innovatieve doelstellingen kunnen worden
bereikt met gebruikmaking van de bestaande wettelijke kaders en
mogelijkheden. Gemeenten kunnen uiteraard altijd voorstellen voor
experimenten bij mij indienen. De Experimentenwet gemeenten biedt een
basis op grond waarvan ik een actieve uitvraag doe aan gemeenten om met
voorstellen te komen voor experimenten, daar waar zij tegen belemmerende
regelgeving aanlopen. Deze Experimentenwet bevat een procedure om deze
voorstellen zorgvuldig te beoordelen. Het wetsvoorstel ligt nu voor
advies bij de Raad van State. Hoe sneller de wet in het parlement wordt
behandeld, hoe eerder deze procedure van actieve uitvraag kan
starten.
Vragen van het lid Oosenbrug, R.F.A. (PvdA)
Vraag:
Is de minister bereid om onderzoek te laten verrichten naar hergebruik
van software door de overheid, wellicht in aansluiting op mijn eerdere
motie met het verzoek om alle kennis over open source software ter
beschikking te stellen via een kenniscentrum?
Antwoord:
Op het gebied van open source software loopt al een ander initiatief
naar aanleiding van een motie van mevrouw Oosenbrug, namelijk een
onderzoek naar de noodzakelijkheid van een open source kenniscentrum dat
tot doel heeft het gebruik van open source software te bevorderen. Dit
rapport zal naar verwachting medio februari worden opgeleverd. Mevrouw
Oosenbrug noemt een nieuw initiatief: het betreft hier het ter
beschikking stellen van software die de overheid heeft laten
ontwikkelen. Ik kan niet de consequenties van dit initiatief overzien
voor de afzonderlijke overheidsorganisaties in tijd, geld en menskracht.
Het is wel een interessante gedachte. Daarom zeg ik u toe met een
visiedocument te komen over het ter beschikking stellen van
overheidssoftware als open source software. Omdat ik daartoe nog
onderzoek wil doen, kan het visiedocument naar verwachting voor het
zomerreces naar de Kamer worden verzonden. Ik ben voornemens in februari
als aftrap van het onderzoek een expertsessie te organiseren.
Vraag:
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat kwetsbare burgers niet in de
steek worden gelaten in de digitale samenleving en dat iedereen dezelfde
kansen krijgt om de voordelen van internet en mobiele apps te ervaren,
uitgebreid aan de maatschappij deel te kunnen nemen en een onafhankelijk
leven te kunnen leiden?
Antwoord:
Ik ben het met mevrouw Oosenbrug eens dat het iedereen naar vermogen
gegeven moet zijn te kunnen participeren in de samenleving. Uitgangspunt
is dat overheidsorganisaties bij hun dienstverlening rekening houden met
alle mensen en dat processen toegankelijk zijn voor iedereen, dus ook
voor kwetsbare burgers. Ik investeer samen met de collega’s van andere
departementen in de ondersteuning van mensen die moeite hebben met het
bijhouden van de digitalisering van de samenleving. Dat gebeurt onder
meer door het zo gebruiksvriendelijk en toegankelijk mogelijk maken van
digitale voorzieningen, door het bevorderen van de digivaardigheid onder
de Nederlandse bevolking en door ervoor te zorgen dat degenen die geen
sociaal hulpnetwerk hebben, hulp in de buurt kunnen vinden. Daar heb ik
me de afgelopen jaren sterk voor gemaakt.
Vraag:
Kan de minister een positieve reactie geven op mijn oproep om de
overheden te informeren en te wijzen op de bestaande privacy baseline en
privacy by design?
Antwoord:
Ik zeg toe om in de praktijk goed werkende aanpakken en handreikingen op
het gebied van privacybescherming die bij de ene overheidslaag werken,
bij andere overheidslagen onder de aandacht te brengen.
Vraag:
Op welke wijze kan de minister tegemoet komen aan de oproep van de Open
State Foundation (waar de PvdA zich bij aansluit) dat het ministerie van
BZK vanuit zijn regierol jaarlijks gaat inventariseren welke overheden
hun data publiceren op data.overheid.nl en welke overheden hun
Wob-verzoeken publiceren?
Antwoord:
In het kader van de Nationale open data agenda (NODA) is in 2016
geïnventariseerd welke organisaties hun datasets beschikbaar stellen. Ik
zal deze inventarisatie periodiek blijven uitvoeren. Het reeds
beschikbare overzicht van overheidsorganisaties die hun data publiceren
op www.data.overheid.nl wordt
daarmee ten minste jaarlijks geactualiseerd. Daarnaast
zijn bestuursorganen zelf verantwoordelijk voor de publicatie van
Wob-besluiten. Informatie die openbaar wordt door middel van een
Wob-verzoek is openbaar voor een ieder. De Rijksoverheid publiceert
daarom de toewijzende besluiten van de rijksoverheid op Wob-verzoeken op
www.rijksoverheid.nl, zodat deze voor iedereen toegankelijk zijn.
Vragen van het lid Bosma, M. (PVV)
Vraag:
Wat gaat de minister doen en heeft hij gedaan om het huwelijk tussen
Staat en volk te herstellen? Herkent de minister de kloof tussen de
Staat en het volk?
Antwoord:
Hoewel sommigen zullen stellen dat enige distantie tussen staat en volk
er altijd is geweest, vind ik dat het volk zich moet kunnen herkennen in
de publieke instituties zoals gemeente en parlement en vertrouwen heeft
in het democratische stelsel.
Dat vraagt continu aandacht. Democratie is geen rustig bezit. Ik werk
daar actief aan, onder meer door:
- vernieuwing van de lokale democratie, met inzet op meer
burgerbetrokkenheid,
- mijn subsidie aan ProDemos,
- het programma Open Overheid,
- het programma Passend Contact met de Overheid,
- de programma’s ‘Versterking positie raadsleden’ en ‘Aanzien van het
ambt';
- de Wet normering topinkomens voor de publieke sector.
Nog vóór de verkiezingen hoop ik dat de Staatscommissie Parlementair
Stelsel kan worden geïnstalleerd, die ongetwijfeld kan helpen de
verbinding tussen staat en volk hecht te houden.
Vraag:
Wil de minister het instrument van het referendum omarmen en wil hij dat
ook in praktische zin ondersteunen, met name ten aanzien van voldoende
stembureaus?
Antwoord:
De regering heeft de Wet raadgevend referendum (Wrr), die het resultaat
is van een initiatiefwetsvoorstel bekrachtigd nadat het was aangenomen.
De Wrr schrijft voor dat deze wet uiterlijk drie jaar na
inwerkingtreding wordt geëvalueerd, dus uiterlijk 1 juli 2018. Mede op
basis van die evaluatie zal het (volgende) kabinet een standpunt innemen
over het instrument raadgevend referendum. Het spreekt voor zich dat
gemeenten moeten zorgen dat er voldoende stemlokalen zijn. Gemeenten
ontvangen via het gemeentefonds een bijdrage voor het organiseren van
referenda en verkiezingen. Uit de evaluatie van het Oekraïnereferendum,
die aan de Tweede Kamer is toegezonden op 29 augustus jl. blijkt dat de
organisatie van het referendum goed is verlopen.
Vraag:
In Duitsland heeft iemand geïnfiltreerd bij de Duitse geheime dienst.
Wat vindt de minister hiervan? En is de AIVD voorbereid op dergelijke
infiltraties?
Antwoord:
De berichten over de infiltratie bij de Duitse dienst zijn zeer
zorgelijk. Dit soort infiltraties is nooit geheel uit te sluiten, maar
er zijn wel de nodige mogelijkheden om dit zo veel mogelijk te
voorkomen. De medewerkers van de AIVD moeten een veiligheidsonderzoek
ondergaan van de zwaarste categorie. Dit onderzoek wordt periodiek en
bij bepaalde signalen herhaald. Daarnaast wordt er binnen de AIVD waar
mogelijk een beleid gehanteerd van "need to know". Medewerkers die
vanuit hun functie geen reden hebben om toegang te krijgen tot bepaalde
informatie, krijgen die ook niet. Tot slot geldt dat de AIVD vanuit zijn
taak zicht heeft op personen die een gevaar vormen voor de nationale
veiligheid, dus ook op personen die vanuit deze achtergrond trachten te
infiltreren in de dienst.
Vraag:
Hoe kijkt de minister er tegenaan dat een DJ bij de VARA € 600.000
verdient?
Antwoord:
De huidige Wet normering topinkomens (WNT) normeert de bezoldiging van
topfunctionarissen. Niet-topfunctionarissen, zoals DJ’s, vallen op dit
moment buiten de normering. Voor hen geldt in het kader van
transparantie alleen een openbaarmakingsplicht als de bezoldiging hoger
is dan de norm. Het kabinet heeft zich met het regeerakkoord ten doel
gesteld de WNT-norm als salarisplafond voor de hele publieke en
semipublieke sector te stellen; dus ook voor niet-topfunctionarissen.
Een wetsvoorstel hiertoe - de WNT-3 - is onlangs in consultatie
geweest. Deze gaat nu via de Ministerraad naar de Raad van State voor
advisering.
Vraag:
Hoe kijkt de minister nu terug op de zaak Gregorius Nekschot en wil hij
daar nog iets over zeggen?
Antwoord:
Die affaire dateert alweer van enige tijd terug. Het (toenmalig) kabinet
heeft daarover ook een brief gestuurd aan de Tweede Kamer. Daar zou ik
het bij willen laten.
Vraag:
In de media zijn vanochtend berichten verschenen over een veiligheidslek
bij Europol. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Is hierdoor ook
informatie van de AIVD gecompromitteerd?
Antwoord:
Europol is een samenwerkingsverband van Europese politiediensten. Dit
betreft niet het inlichtingen- en veiligheidsdomein. Er is een strikte
scheiding tussen politieinformatie enerzijds en informatie uit het
inlichtingen- en veiligheidsdomein anderzijds. Om uit te sluiten dat
lopende onderzoeken van de AIVD desalniettemin worden gecompromitteerd
door de vrijgekomen informatie, wordt deze uiteraard door de AIVD
onderzocht.
Vragen van het lid Koser Kaya, F. (D66)
Vraag:
Let de minister wel op dat hij degene is die zijn collega's, waar het
discriminatie betreft, ook moet aanspreken om niet met een dubbele maat
te meten?
Antwoord:
Het gehele kabinet zet zich in om discriminatie te voorkomen en te
bestrijden. Om uitdrukking te geven aan die gezamenlijke intentie en
verantwoordelijkheid heb ik het initiatief genomen voor het laten
vaststellen, door het kabinet, van het Nationaal Actieprogramma tegen
discriminatie.
Vraag:
Waarom levert het Nationale Actieprogramma tegen discriminatie zo weinig
op? Is dat wellicht omdat personen die optreden als voorbeeld in
tv-campagnes even later zelf onderwerp worden van een racistische
rel?
Antwoord:
Het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie bevat een groot aantal
activiteiten die de verschillende betrokken ministeries ontplooien om
discriminatie op diverse gronden en uiteenlopende terreinen te voorkomen
en te bestrijden. Ik bestrijd de stelling dat het actieprogramma geen
resultaat heeft en distantieer mij van de suggestie die besloten ligt in
de tweede vraag. Zoals reeds eerder werd aangekondigd, ontvangt de
Tweede Kamer omstreeks eind januari 2017 een rapportage over het
Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie, waarin de voortgang van de
diverse acties zal worden toegelicht.
Vraag:
Wat vindt de minister ervan dat de minister van V&J het meldpunt
discriminatie internet wil sluiten terwijl er meer en meer klachten
binnenkomen?
Antwoord:
De werkzaamheden van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) zijn
overgenomen door het Meldpunt internet Discriminatie (MiND), onderdeel
uitmaakt van Confidence en dat onder het ministerie van V&J valt. De
financiering ervan wordt verzorgd door de ministeries van V&J en SZW
gezamenlijk. De subsidie voor MDI door V&J is sinds 2012 beëindigd.
Klachten over strafbare vormen van discriminatie op het internet kunnen
worden voorgelegd aan het MiND.
Vraag:
Graag een reactie van de minister op het D66 document "Startvisie
Regionale Democratie & Bestuur".
Antwoord:
Allereerst wil ik het lid Koser Kaya hartelijk danken voor de bijdrage
die D66 met de startvisie Regionale Democratie & Bestuur levert aan
het debat over de werkwijze en inrichting van het openbaar bestuur.
Centraal in uw visie staat de toenemende regionalisering van opgaven en
de betekenis die dit heeft voor de inrichting van het openbaar bestuur.
De notitie pleit voor een werkwijze die ruimte laat om de
regionalisering van onderop vorm te geven. Ook pleit de notitie voor
meer maatwerk om goed in te kunnen spelen op de verschillende en daarmee
unieke opgaven per regio. Tegelijk is het perspectief dat het resulteert
in een bestuursmodel met twee bestuurslagen: Rijk en regio. Het
toenemend belang van regionale samenwerking is eerder ook geduid in
recente rapporten van o.a. de Studiegroep Openbaar Bestuur, de commissie
Van de Donk, de VNG denktank en ook in de campagne NL Next Level van
VNO-NCW, MKB Nederland en LTO Nederland. Ik constateer dat er een debat
op gang is gekomen over hoe we de inrichting en werkwijze van het
openbaar bestuur zo goed mogelijk laten aansluiten op regionale opgaven.
Met het verschijnen van het rapport ‘Maak verschil’ van de Studiegroep
Openbaar Bestuur heeft het kabinet ervoor gekozen om aan dit debat
ruimte te geven. Keuzes over een aanpak en ook mogelijke institutionele
veranderingen zijn aan een volgend kabinet. Breed politiek en
maatschappelijk draagvlak is daarbij essentieel en ik hoop dat het
huidige debat daar aan bijdraagt.
Vraag:
Artikel 1 van de Grondwet eist een gelijke behandeling van een ieder die
zich in Nederland bevindt. Waar was en bent u als hoeder van de
grondrechten?
Antwoord:
Artikel 1 van de Grondwet bevat, zoals u weet, behalve het
gelijkheidsbeginsel ook het discriminatieverbod. Ten aanzien daarvan heb
ik - als hoeder van de grondrechten - met collega's het Nationaal
Actieplan Discriminatiebestrijding uitgebracht. Ik
heb antidiscriminatiecampagnes uitgebracht en besteed volop aandacht aan
het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen. Ondertussen is er veel
gebeurd ten aanzien van andere grondrechten. Ik bracht al in 2013 het
Nationaal Actieplan Mensenrechten uit en voerde daarover debat met de
Tweede Kamer en het maatschappelijk middenveld. In het kader van het
EU-voorzitterschap heeft mijn ministerie begin dit jaar een conferentie
gehouden over de betekenis en doorwerking van het
EU-Grondrechtenhandvest in de wetgevings- en beleidspraktijk.
EU-Raadsconclusies zijn daarover aangenomen. Ik heb de Wet openbare
manifestatie (Wom) laten evalueren. De Kamer ontvangt dit jaar de
kabinetsreactie daarop. Ook op privacygebied gebeurt er veel. Verder
liggen er drie grondwetsvoorstellen in de Tweede Kamer waarin
grondrechten aan de orde zijn (invoering algemene bepaling, wijziging
artikel 13 over briefgeheim, en invoering recht op een eerlijk proces).
Deze acties geven vorm aan mijn systeemverantwoordelijkheid en zijn
dragend voor de uitvoeringspraktijk.
Vragen van het lid Voortman, L.G.J. (GroenLinks)
Vraag:
Waarom komt het kabinet, ten aanzien van het actieprogramma
discriminatie, met zo weinig concrete maatregelen? Waarom spreekt de
minister van BZK zijn collega van VenJ niet aan op het gebruik van
stopformulieren omtrent etnisch profileren?
Antwoord:
Het is niet juist dat weinig maatregelen zijn genomen in het kader van
het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie. De actie ‘Zet een
streep door discriminatie’ zal in januari 2017 kracht worden bijgezet
door het presenteren van een digitaal platform. Verder wordt onder meer
gewerkt aan een handreiking discriminatiebestrijding voor gemeenten die
onderdeel wordt van dit digitale Platform. Daarnaast wordt gewerkt aan
een nieuw rapportagesysteem voor meldingen van discriminatie bij politie
en Anti Discriminatie Voorzieningen (ADV’s). Ten slotte wordt de
effectiviteit van ADV’s geëvalueerd. Deze evaluatie wordt medio januari
2017 naar verwachting afgerond. De Kamer zal hierover in februari 2017
worden geïnformeerd. Het ministerie van V&J heeft in opdracht van
het WODC in 2016 een verkenning laten uitvoeren van het gebruik van
stopformulieren en is bezig met de vertaling daarvan in maatregelen. Het
aanspreken van de minister van V&J acht ik niet nodig.
Vraag:
GroenLinks steunt Code Oranje en is voor het meer invloed geven aan de
gewone burger en daarbij het ruimte creëren in de Gemeentewet
(bijvoorbeeld participatie door loting). Hoe staat de minister hierin
als aanvulling op de representatieve democratie? Komt de minister met
een wetsvoorstel om dit minder vrijblijvend te maken?
Antwoord:
Onlangs heb ik een gesprek gehad met een delegatie van Code Oranje. Dit
collectief, o.a. bestaand uit lokale bestuurders en politici, heeft het
thema van democratische vernieuwing succesvol geagendeerd en draagt
hiervoor ook verschillende ideeën aan. In zijn algemeenheid steun ik hun
streven naar democratische vernieuwing. Ik heb de initiatiefnemers van
Code Oranje opgeroepen om met concrete voorstellen voor democratische
vernieuwing te komen. Ook heb ik aangeboden om gezamenlijk te analyseren
of er (juridische) belemmeringen voor die experimenten zijn en zo ja,
hoe die weggenomen kunnen worden. Dit moet per voorstel beoordeeld
worden. De ervaring leert dat voor veel democratische vernieuwingen de
wet vaak geen belemmering vormt. Juist daarom zal ik met de
initiatiefnemers bezien hoe de beoogde innovatieve doelstellingen kunnen
worden bereikt met gebruikmaking van de bestaande wettelijke kaders en
mogelijkheden.
Vraag:
Moet het niet zo zijn dat er standaard wordt nageleefd op bepaalde
mensenrechten, bijvoorbeeld het recht op eerbiediging van de
persoonlijke leefomgeving?
Antwoord:
Naleving van mensenrechten behoort tot de kerntaken van elke overheid
die functioneert in een democratische rechtsstaat. We hebben daar dan
ook een uitgebreide nalavingsstructuur voor opgebouwd. Veel actoren
spelen daarin een rol, nationaal en internationaal. Ik ben daar
uitvoerig op ingegaan in mijn Nationaal Actieplan Mensenrechten uit
december 2013. Voor wat betreft de aandacht voor mensenrechten in het
wetgevingsproces heb ik dit voorjaar een brief gestuurd aan de Tweede
Kamer.
Vraag:
De uitvoering van het VN-verdrag mensen met een beperking moet sterker
en de AMvB hierover dus ook steviger. Deelt de minister dit standpunt en
gaat hij de staatssecretaris van VWS hierop aanspreken?
Antwoord:
De uitvoering van het VN-verdrag Handicap, dat Nederland afgelopen zomer
heeft geratificeerd, is een verantwoordelijkheid van de gehele
samenleving. De Tweede Kamer heeft op 15 november jl. de motie Volp c.s.
aangenomen in verband met de totstandkoming van een amvb over de
toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte
(Kamerstukken II 2016/17, 34 550 XVI, nr. 55). Onder aanvoering van de
staatssecretaris van VWS werkt het kabinet momenteel aan de uitvoering
van deze motie.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag:
Is de minister bereid om de rug te rechten, zich breed te maken en het
voorstel voor de Zondagswet in te trekken?
Antwoord:
Met het wetsvoorstel tot intrekking van de Zondagswet geef ik gevolg aan
een breed gedragen motie van de Tweede Kamer van de leden Schouw
(D66) en Taverne (VVD) van 19 december 2012. De motie overweegt dat het
niet nodig is, de zondagsrust wettelijk te regelen, maar dat het aan
gemeenten is om in hun algemene plaatselijke verordeningen al dan niet
bepalingen inzake de zondagsrust op te nemen. Het voorstel van de
regering strekt ertoe het aan gemeenten over te laten om ten aanzien van
de zondagsrust regelend en besturend op te treden. Dat is in
overeenstemming met het decentralisatiebeginsel dat aan ons bestuurlijk
bestel ten grondslag ligt, zoals vastgelegd in onder meer artikel 117
Gemeentewet. Onder de huidige maatschappelijke omstandigheden kan het
beter aan de gemeenten worden overgelaten om zelf in overeenstemming met
plaatselijke behoeften afwegingen te maken over de wijze waarop de
zondagsrust binnen de gemeente het best gewaarborgd kan worden. Ik ben
dan ook niet voornemens om het wetsvoorstel tot intrekking van de
Zondagswet in te trekken.
Vraag:
Code Oranje blijft een vaag idee. Het is beter om de bestaande
democratie te versterken. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Wat zijn
de ideeën van de minister over Code Oranje?
Antwoord:
De representatieve democratie is de basis van ons democratisch bestel.
Dat ligt vast in de Grondwet. Hierin blijven we investeren. Dit doe ik
onder andere via het Actieplan versterking raadsleden. Daarnaast zoek ik
naar nieuwe, aanvullende elementen, zoals burgerfora, burgertoppen en
burgerinitiatieven van de Democratic Challenge. Dat is mede het
uitgangspunt van mijn Agenda lokale democratie. De Tweede Kamer heeft
daarvan in juni een update gekregen.
Mijn appreciatie van Code Oranje is kort samengevat, dat ik in zijn
algemeenheid het streven naar democratische vernieuwing steun. Concrete
voorstellen voor democratische vernieuwing zal ik per voorstel
beoordelen. Zie ook de beantwoording op de vraag van het lid Voortman
(GroenLinks).
Vraag:
Er dreigt een vierde bestuurslaag te ontstaan naar aanleiding van de
decentralisaties. De Raad van State heeft een advies uitgebracht over de
consequenties en het is gebleken dat de onderlinge verhoudingen meer
vervlochten zijn. Wat is de reflectie van de minister hierop?
Antwoord:
Ik onderschrijf de observatie van de Raad van State in de vierde
beschouwing dat de onderlinge verhoudingen tussen overheden meer
vervlochten zijn en dat de beste resultaten bereikt worden als Rijk en
medeoverheden gezamenlijk optrekken.
Met het oog op de regiovorming kan ik de zorg van de heer Bisschop
rondom een 4e bestuurslaag wegnemen. Dat is wat mij betreft niet aan de
orde. Het is ook niet wat de Raad van State adviseert.
Als we kijken naar de huidige economische en maatschappelijke
uitdagingen dan kunnen we er niet omheen dat de regio een steeds
belangrijker schaalniveau is om belangen af te wegen en keuzes te
maken.
In diverse recente rapporten (o.a. Studiegroep Openbaar Bestuur,
commissie Van de Donk, VNG denktank) is gewezen op het toenemend belang
van regionale samenwerking.
De Raad van State onderschrijft de inzet op de positie van de regio’s,
maar adviseert een volgend kabinet toe te werken naar meer
bestendigheid. Het is aan een volgend kabinet om daar keuzes in te
maken. De ervaringen die we nu opdoen in de proeftuinen Maak verschil
(een gezamenlijk initiatief van Rijk, provincies en gemeenten) kunnen
daarbij behulpzaam zijn.
Vraag:
Is de minister bereid zich actief in te zetten voor het aanhouden van de
ruimte voor decentrale overheden en deze ook te vergroten? En is de
minister bereid vroegtijdig duidelijkheid te geven over het beschikbare
budget?
Antwoord:
De ruimte bij gemeenten wordt mede bepaald door de uitkeringen uit het
gemeentefonds en de ontwikkelingen daarvan. Daarnaast hebben gemeenten
de mogelijkheid om eigen inkomsten te verwerven, onder meer via lokale
belastingen. Er lopen drie trajecten die betrekking hebben op de
ontwikkeling van de gemeentefinanciën.
Op 24 mei 2016 jl. is het rapport ‘Evaluatie normeringsystematiek
gemeentefonds en provinciefonds 2010-2015’ aan de Tweede Kamer
aangeboden. Belangrijk aandachtspunt is de stabiliteit van de uitkomst
van de normeringsystematiek. Uiteindelijk zal een nieuw kabinet in
overleg met de decentrale overheden tot overeenstemming moeten komen
over de in een volgende kabinetsperiode te hanteren
normeringsystematiek.
Op 28 april 2016 jl. is in het Bestuurlijk Overleg Financiële
verhoudingen (BOFv) de taakopdracht vastgesteld die aan de basis ligt
van de beoogde herziening financiële verhoudingen. De herziening richt
zich op de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten en
specifiek op de verdeling van het gemeentefonds. In het voorjaar van
2017 stuur ik u het rapport met de uitkomsten van de verkenning. Het
maken van keuzes ten behoeve van de verdere uitwerking van de
verdeelsystematiek van het gemeentefonds is aan een volgend
kabinet.
Tevens is op 24 juni 2016 jl. een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met
bouwstenen voor een hervorming van het gemeentelijk belastinggebied. De
keuzes hieromtrent worden overgelaten aan een volgend kabinet.
Vraag:
Hoe staat het met de Staatscommissie Functioneren Parlementair Stelsel?
Wie zitten in de commissie? Zijn er knelpunten? Is de opdracht
bekend?
Antwoord:
De voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer hebben in een gezamenlijke
brief aan de regering verzocht om een staatscommissie in te stellen "die
een antwoord zou moeten geven op de vraag of het parlementair stelsel
voldoende toekomstbestendig is en die zo nodig voorstellen doet voor
aanpassingen".
Het kabinet zal dit verzoek inwilligen en de staatscommissie voor begin
maart instellen. Dat heeft de minister-president toegezegd tijdens de
algemene politieke beschouwingen in de Eerste Kamer op 1 november jl. De
minister-president heeft daarbij bevestigd dat het instellingsbesluit
zal worden gebaseerd op de brief van de Kamervoorzitters. Daarin is een
taakopdracht geformuleerd die overeenkomt met de motie-Duthler c.s. die
door de Eerste Kamer in februari is aangenomen. Over de samenstelling
van de staatscommissie voer ik overleg met de Kamervoorzitters.
Vraag:
De Gondwet komt niet of nauwelijks aan de orde in de begroting. Is dat
een bewuste keuze? Heeft de minister het idee dat de grondwet bij de
tijd is?
Antwoord:
Wat er concreet moet gebeuren ten aanzien van de Grondwet vertaalt zich
in wetsvoorstellen tot herziening ervan. Deze wetsvoorstellen dienen er
mede toe de Grondwet 'bij de tijd' te brengen. Er zijn momenteel 15
grondwetsvoorstellen in behandeling bij de Staten-Generaal. Zes daarvan
zijn door de regering ingediend. Een aantal ervan vindt zijn oorsprong
in de voorstellen van de staatscommissie Grondwet (o.l.v. mw. Thomassen)
uit 2010 en de daarop volgende kabinetsreactie en kamerdebatten.
Vragen van het lid Öztürk, S. (Kuzu/Öztürk)
Vraag:
Is de minister het er mee eens dat jongeren stemrecht moeten krijgen
vanaf 16 jaar?
Antwoord:
Neen. De voormalige staatssecretaris Bijleveld van BZK heeft in 2010 de
verkennende studie Het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd tot
16 jaar; debatten, argumenten en consequenties aan de Eerste Kamer
aangeboden (Kamerstukken I, 2009-2010, 31 012, E). De studie brengt
onder meer de debatten in een aantal landen over dit onderwerp in kaart.
Ook bevat de studie een uitgebreide behandeling van mogelijke argumenten
voor of tegen het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd. Ten slotte
gaat de studie in op het feitelijke gebruik van het kiesrecht door 16-
en 17-jarigen in landen waar zij al mogen stemmen.
De onderzoekers trekken de conclusie dat men zich van de gevolgen van
het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd waarschijnlijk niet teveel
moet voorstellen. Noch in negatieve, noch in positieve zin zal die
waarschijnlijk veel consequenties hebben.
Naar aanleiding van deze verkennende studie zag de staatssecretaris geen
aanleiding om de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen naar 16 jaar. Ik
zie geen aanleiding om thans een ander standpunt in te nemen.
Vraag:
Wat vindt de Minister van het instellen van een open ministerie dat
ideeën van burgers bundelt en overdraagt aan andere ministeries?
Antwoord:
Ik vind dat alle ministeries open ministeries behoren te zijn. Eén
ministerie, al dan niet nieuw in te stellen, als “open” typeren doet
daaraan af.
Alle ministeries staan al open voor ideeën van burgers, nemen die in
ontvangst en doen daarmee hun voordeel of reageren er actief op.
Vraag:
Pakt de minister mensen aan die zich 'meer Nederlander' voelen dan
anderen?
Antwoord:
Om mensen aan te pakken vanwege hun gevoel acht ik niet mijn taak. Iets
anders is wanneer mensen, op grond daarvan, meer (voor)rechten voor
zichzelf opeisen dan voor anderen. In dat verband is het uitgangspunt
artikel 1 van de Grondwet dat het gelijkheidsbeginsel annex
discriminatieverbod verwoordt. Dit uitgangspunt wordt uitgewerkt in het
anti-discriminatiebeleid dat is omschreven in het Nationaal
actieprogramma tegen discriminatie en de actie ‘Zet een streep door
discriminatie’.
Vraag:
Kan de minister reageren op het voorstel dat burgers betrokken worden
bij benoemingen van de hogere functies binnen de overheid?
Antwoord:
De werving en selectie van alle ambtenaren vindt plaats op grond van
wettelijk vastgelegde procedures. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is
dat het aantal personen dat zich met benoemingen bezighoudt beperkt
blijft; zorgvuldigheid en privacy-overwegingen liggen daaraan ten
grondslag. Het benoemingsproces is gericht op de vereisten die de
functie vraagt en wordt professioneel uitgevoerd. Ik zie daarbij geen
ruimte voor directe betrokkenheid van burgers.
Vraag:
Kunnen bezwaarschriften sneller worden behandeld? En kan de termijn van
6 + 6 op 4 + 4 weken wordt gesteld?
Antwoord:
Uit BZK-cijfers blijkt dat de meeste bezwaarschriften wel binnen de
wettelijke beslistermijn worden afgehandeld, maar niet binnen de
initiële zes weken. Vanwege de aard van het bezwaarschrift dan wel het
nodige overleg met degene die bezwaar maakt, is veelal langer dan zes
weken nodig. Indien het ook niet binnen twaalf weken mogelijk blijkt,
wordt in overeenstemming met de indiener de termijn vastgesteld.
In 2008 zijn naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep de
beslistermijnen aangepast (Stb. 2009, 384,
Kamerstuknr. 31 751). Hierbij is een afweging gemaakt tussen
tijdigheid en de kwaliteit van besluitvorming. Een zo kort mogelijke
termijn, met voldoende mogelijkheden voor het verrichten van een
deugdelijk feitenonderzoek dat recht doet aan de diverse functies van de
bezwaarschriftprocedure. Daar wordt dan ook naar gestreefd bij de
afhandeling van bezwaarschriften.
Vraag:
Zouden wij bij dit debat ook jaarlijks het bruto nationaal geluk moeten
meten?
Antwoord:
Het bruto nationaal product, of bruto nationaal inkomen wordt wereldwijd
gebruikt om gestructureerd overheidsbeleid te voeren, mede vanwege de
mogelijkheid om dit nauwkeurig te meten. Daarmee is het niet
de aangewezen indicator voor het meten van brede welvaart en welzijn,
laat staan geluk. De wijze waarop hiermee economische vooruitgang wordt
gemeten, lijkt de laatste jaren steeds meer ter discussie te staan. Ook
in de Tweede Kamer is hier veel over gesproken, onder andere in de
Werkgroep Breed welvaartsbegrip. Vooralsnog is er geen goed alternatief
voor het meten van alle componenten van welvaart in eenzelfde maatstaf.
Datzelfde geldt voor geluk. Het gebrek aan een objectieve maatstaf
betekent dat elke meting normatief en dus politiek geladen is. Voorlopig
kan geluk alleen gemeten worden via zelfrapportages. Voor beleidsmatige
doeleinden is het gebruik hiervan lastig, omdat de meting sterk
afhankelijk is van de persoonlijke situatie op het moment van de meting
en vatbaar is voor strategisch antwoorden.
Vragen van het lid Klein, N.P.M. (Klein)
Vraag:
Er zijn vele lokale politieke partijen in de Nederlandse gemeenteraden.
Lokale politieke partijen moeten het financieel alleen rooien. Wat gaat
de minister doen zodat lokale politieke partijen gebruik kunnen maken
van de Wet Financiering Politieke Partijen?
Antwoord:
Het is aan iedere bestuurslaag zelf om te bepalen of zij de in hun
bestuur actieve politieke partijen al dan niet willen subsidiëren. Het
Rijk subsidieert daarom nationale politieke partijen en de Europese Unie
subsidieert Europese politieke partijen. Vanuit deze gedachte is het aan
de decentrale besturen om te besluiten of zij de in hun bestuur actieve
politieke partijen al dan niet willen subsidiëren.
Vraag:
Om zogenaamde zetelroof te voorkomen hebben vele politieke partijen een
contract waarin kandidaat-Kamerleden moeten beloven hun zetel af te
staan wanneer zij de fractie verlaten. Deze contracten zijn in strijd
met de Grondwet. Wat gaat de minister doen om kandidaat-leden voor te
lichten over hun passief kiesrecht en wat gaat hij doen om hun passief
kiesrecht te waarborgen?
Antwoord:
De heer Klein heeft over dit onderwerp onlangs schriftelijke vragen
gesteld (21460). Ik heb toen onder meer geantwoord dat ik niet de indruk
heb dat er misverstanden bestaan over het feit dat dergelijke
verklaringen niet bindend zijn. Voor aanvullende voorlichting zie ik dan
ook geen aanleiding.