Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 6 december 2016 (NIEUWE VERSIE)
Brief regering
Nummer: 2016D47660, datum: 2016-12-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2016Z23297:
- Indiener: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-12-07 15:05: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (34 550-XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-12-13 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2017-01-24 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2017-04-06 13:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2017 (34 550-XV). De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Jetta Klijnsma Vragen van het lid S. Karabulut (SP) Vraag: Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat ook andere overheidswerkgevers schoonmakers in vaste dienst nemen? Antwoord: Het kabinet heeft als publieke werkgever - voor zover mogelijk - de schoonmakers in dienst genomen die werken in de kantoren van de centrale overheid. In een enkel geval lukte dit niet vanwege nog lopende contracten. Door de oprichting van de Rijks Schoonmaak Organisatie vervult de overheid een voorbeeldrol. Maar voor andere werkgevers kan het kabinet die keuze niet maken of aan hen opleggen. Inbesteding of aanbesteding van de schoonmaakdiensten is een zaak van werkgevers zelf. Vraag: Is de minister bereid werknemers zeggenschap te geven en hogere lonen te bepleiten? Antwoord: Momenteel ligt mijn voorstel tot vergroting van de bevoegdheden van de OR met betrekking tot de beloning van bestuurders in uw Kamer. Wij zullen kort voor het kerstreces daarover debatteren. Over het bepleiten van hogere lonen voor werknemers het volgende: Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de recente publicaties door onder andere DNB en de rondetafel in de Tweede Kamer met sociale partners gesproken over de inzichten omtrent de AIQ (arbeidsinkomensquote) en de eventuele loonruimte. Gesproken is ook over het mogelijke belang van eventuele loonsverhogingen voor verdere economische groei en werkgelegenheid. Belangrijkste conclusie was echter dat loonbeleid maatwerk vereist en (dus) aan decentrale (cao-)partijen is. De situatie is immers van sector tot sector verschillend, zo wordt ook door de verschillende rapporten bevestigd. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is. Vraag: Is de minister bereid om nul uren contracten te verbieden? Antwoord: Ik heb met de Wwz maatregelen genomen om langdurige inkomensonzekerheid voor werknemers op grond van oproepcontracten, waar nulurencontracten een vorm van zijn, tegen te gaan, een generiek verbod is daarmee nu overbodig. Meer specifiek kent de wet een mogelijkheid om op verzoek van de Stichting van de Arbeid tot een verbod van nulurencontracten te komen. Deze mogelijkheid is destijds in de wet opgenomen om tot een verbod op nulurencontracten te komen in de zorg, maar is ook toepasbaar voor andere sectoren. Van deze mogelijkheid heb ik echter tot op heden geen gebruik gemaakt omdat cao-partijen in de zorg zelf afspraken hebben gemaakt over een verbod op nulurencontracten en er vanuit de Stichting ook geen verzoek is gekomen. Vraag: Hoeveel banen hebben de banenplannen opgeleverd? Antwoord: Sectorplannen beogen niet om nieuwe banen te creëren. Nieuwe banen ontstaan door het aantrekken van de economie. De sectorplannen helpen onnodige werkloosheid te voorkomen en de kansen die de aantrekkende economie biedt optimaal te benutten. De sectorplannen dragen bij aan duurzame inzetbaarheid van werknemers en een betere werking van de arbeidsmarkt binnen en/of tussen sectoren, ook op langere termijn. Dit door mensen geschoold en gezond te houden en waar nodig mobiel te kunnen laten zijn op de arbeidsmarkt. Ze dragen daarmee bij aan het voorkomen van werkloosheid en het verbeteren van het functioneren van de arbeidmarkt. In het land zie ik de eerste concrete resultaten van de sectorplannen. Recent was ik op bezoek in Nijmegen bij een bedrijf dat deelneemt aan het sectorplan Metalektro. In het kader van dit sectorplan zijn inmiddels 2.100 werknemers getraind om hun duurzame inzetbaarheid te vergroten. Daarnaast zijn er 550 extra BBL-trajecten gerealiseerd bij werkgevers in deze technische sector en 13 hbo-duaal leren trajecten. Ook zijn 416 deelnemers actief van werk naar werk begeleid. Een ander voorbeeld is het sectorplan Afvalbeheer. Deze sector gaf aan dat hun werknemers, zoals vuilnismannen, vergrijzen en dat hun vaardigheden niet langer aansluiten op de veranderende omstandigheden. Daarom hebben 618 mensen een speciale BBL-opleiding op het gebied va afvalbeheer gevolgd. Ook is er ingezet op het bieden van een startkwalificatie aan werknemers die deze nog niet hebben. Om de nieuwe instroom te bevorderen zijn 235 startersbanen gerealiseerd met bijbehorende opleiding. Momenteel zijn er in totaal 268.000 deelnemers bereikt met een van de maatregelen uit de sectorplannen. Een jaar geleden (september 2015) waren dit er ongeveer 150.000. De maatregel om- en bijscholing bereikt het grootste aantal deelnemers met 144.000. Vraag: Is de minister bereid om de race naar de bodem om de loonspiraal te doorbreken? Antwoord: Het kabinet volgt de ontwikkeling van de lonen in Nederland, mede naar aanleiding van recente publicaties van onder andere DNB over dit onderwerp. Ons beeld is dat de reële loonvoet en de productiviteit over het algemeen op gelijke voet stijgen. Van een daling is in ieder geval geen sprake. Daarnaast is het beeld per sector verschillend. Dat erkennen ook sociale partners. Onlangs is met hen gesproken over het belang van eventuele loonsverhogingen voor verdere economische groei en werkgelegenheid. Belangrijkste conclusie was daar dat loonbeleid maatwerk vereist en dat het aan cao-partijen is om hier, per sector, iets mee te doen. Daar waar het kabinet direct invloed heeft, heeft het kabinet ook een maatregel genomen, namelijk door middel van het wetsvoorstel ter verhoging van het minimumjeugdloon Vraag: Hoe voorkomen we 'oneerlijke' beloning? Is de minister bereid om vergunningen voor uitzendbureau's weer in te voeren en tewerkstellingsvergunningen voor arbeidsmigranten? Antwoord: Mijn doel is een eerlijke arbeidsmarkt met een eerlijke beloning voor alle werknemers, ook voor arbeidsmigranten. Oneerlijke beloning leidt tot oneerlijke concurrentie. Ik denk dat oneerlijke beloning het beste aangepakt kan worden via het aanpassen van de detacheringsrichtlijn en het aanpakken van misstanden als uitbuiting en onderbetaling, en het tegengaan van schijnconstructies. Daar heb ik op ingezet, daar zet ik nog steeds op in en ik zal niet rusten zolang misstanden en malafide praktijken nog voorkomen. Ten aanzien van de vraag over een vergunningstelsel voor de uitzendbranche zet ik op dit moment in op verbetering van de publiekprivate samenwerking in het kader van het SNA keurmerk. Ik heb net een verbeteragenda afgesproken zodat het keurmerk ook staat voor uitzendbureaus die eerlijk belonen en geen cao ontduiken om goedkoper te kunnen zijn. Vraag: Is de minister bereid om koppelverkoop bij aangaan arbeidsovereenkomst onmogelijk te maken? Antwoord: Het is belangrijk dat de werknemer altijd zelf een keuze kan maken waar hij woont. De werknemer moet bewust een huurovereenkomst aangaan. Er kan geen sprake zijn van door de werkgever opgelegde huisvesting. Dat neemt niet weg dat het voor werknemer voordelen kan hebben dat de werkgever de huisvesting organiseert, bijvoorbeeld omdat hij zelf de weg in Nederland niet kent. In het kader van de Wet aanpak schijnconstructies is een verbod op het doen van verrekening en inhoudingen op het minimumloon geïntroduceerd. Maar om goede praktijken ten behoeve van de werknemer niet uit te sluiten, is het onder strikte voorwaarden mogelijk dat de huur wordt ingehouden op het loon en rechtstreeks wordt overgemaakt aan de verhuurder. Deze strikte voorwaarden betreffen de kwaliteit van de huisvesting: voldoende privacy, voldoende sanitaire voorzieningen en voldoende veiligheidsvoorzieningen. Daarnaast is het in te houden huurbedrag gebonden aan een maximum (25% van het wettelijk minimumloon). Tenslotte mag de werkgever de inhouding alleen doen als de werknemer daartoe een schriftelijke volmacht verstrekt. Vraag: Is de minister bereid om belasting in herkomstland in plaats van in werkland onmogelijk te maken? Antwoord: Premieverschillen tussen lidstaten kunnen inderdaad leiden tot oneerlijke concurrentie. Ik heb mij het afgelopen jaar in Europees verband hard gemaakt voor een aanscherping van de Europese regels die het toepasselijke sociale zekerheidsstelsel aanwijzen. Op deze manier kunnen de genoemde schijnconstructies en de oneerlijke concurrentie het best worden bestreden. Tijdens het Nederlands voorzitterschap presenteerde een ambtelijke EU-werkgroep onder leiding van Nederland aanbevelingen voor een betere toepassing van de coördinatieregels voor sociale zekerheid bij detacheringen. Deze aanbevelingen zien op verbeteringen van de procedures rondom de afgifte en intrekking van de zogenaamde A1-verklaringen alsmede uitgangspunten en begrippen in de regelgeving. Ik kijk nu uit naar het aangekondigde wetgevende voorstel van de Europese Commissie om de betreffende coördinatieregels te herzien. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor nationale en internationale handhaving sterk verbeterd, niet in de laatste plaats door de implementatie van de Handhavingsrichtlijn en de oprichting van het Europese Platform tegen zwart werk. Vraag: Is de minister bereid om arbeidsmigranten te verplichten om de Nederlandse taal te leren? Antwoord: EU-arbeidsmigranten zijn niet inburgeringsplichtig. Vanwege internationale verdragen is verplichten niet mogelijk; zij kunnen alleen op vrijwillige basis de Nederlandse taal leren. Een aantal werkgevers geeft hen een korte training om te kunnen functioneren in hun bedrijf zodat zij de voorschriften e.d. kunnen lezen en begrijpen. Vraag: Hoe staat het met het voornemen om met voorstellen te komen tegen segregatie en getto-vorming? Antwoord: Laat ik voorop stellen dat ook ik mij over signalen over een de groeiende kloof in Nederland zorgen maak. Het vergroten van verbinding binnen de samenleving is één van de belangrijkste uitdagingen waar we voor staan. De ontwikkeling van toenemende tegenstellingen is zorgwekkend. Het kabinet heeft daarom in de afgelopen tijd veel geïnvesteerd in broodnodige dialoog. En dat blijft het kabinet doen. Zo heb ik bijvoorbeeld op 21 november jl. een brede verbindingsbijeenkomst georganiseerd waarin verschillende maatschappelijke instellingen, gemeenten, fondsen, initiatieven, burgers en anderen met elkaar het gesprek zijn aangegaan over de samenleving en over het versterken van verbindingen in de samenleving. Dergelijke activiteiten zijn nodig voor de vergroting van het vertrouwen in elkaar, in de samenleving en die negatieve beeldvorming en discriminatie kan helpen voorkomen. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de aanpak van segregatie en getto-vorming. Of het nu gaat om scholen, wijken of andere aspecten. Veel gemeenten zijn hier ook mee bezig. Gemengd bouwen kan helpen segregatie en getto-vorming tegen te gaan. Gemeenten kunnen daar zelf op sturen door in hun woonvisie te formuleren hoe gemengd hun stad of wijken zouden moeten zijn. Daarover kunnen zij prestatieafspraken maken met woningcorporaties. Vraag: Waar blijft de lijst met salafistische organisaties? Hoe gaat de minister uitvoering geven aan de wens van de Tweede Kamer om hen niet te faciliteren? Antwoord: In antwoord op de motie Roemer/Zijlstra over het opstellen van een openbare lijst van salafistische organisaties voert het WODC onderzoek uit. Dit onderzoek in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie gaat over het salafistisch landschap. Onderdeel van dit onderzoek is een overzicht van salafistische organisaties. Dit onderzoek wordt – conform eerdere toezeggingen hierover aan de Kamer – in het voorjaar van 2017 opgeleverd. Het kabinet deelt de zorg van de Kamer over uitingen van het salafisme die de grenzen van de wet overtreden of die haaks staan op de waarden en normen van de democratische rechtsorde. De overheid richt zich in het beleid op problematische gedragingen die zich niet verhouden met de rechtsstaat. Voor overheidsinterventie bij ongewenst en problematisch gedrag is het driesporenbeleid ontwikkeld van dialoog, confronteren en handhaven. Concreet betekent dit dat gemeenten optreden bij die salafistische organisaties die ongewenst gedrag vertonen. Waar nodig en gewenst ondersteunt het Rijk gemeentes hierbij. Vraag: Wat is de reactie van de minister op het SP-voorstel om te komen met 25.000 echte banen? Antwoord: De afgelopen jaren heeft het kabinet fors ingezet op het aan het werk helpen van mensen in een kwetsbare positie. De Participatiewet is erop gericht om mensen te ondersteunen bij het verkrijgen van werk en omvat veel instrumenten zoals loonkostensubsidie, proefplaatsing, participatieplaatsen en beschut werk. Ook het lage inkomensvoordeel (LIV) maakt het aantrekkelijk mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan te nemen. Gemeenten maken eigen afwegingen, zie ook het initiatief in Amsterdam met de werkbrigade. Een grootscheeps gesubsidieerd banenplan bovenop alle beschikbare instrumenten voor de onderkant van de arbeidsmarkt ligt daarom niet voor de hand. Ik begrijp dat de SP dit plan mede wil bekostigen door uitname van € 250 miljoen uit de re-integratiemiddelen voor gemeenten. Hiervan ben ik geen voorstander, omdat dit de mogelijkheden van gemeenten sterk inperkt om ondersteuning op maat te kunnen voeren. Het CPB heeft recent laten zien, met Kansrijk arbeidsmarktbeleid II, dat het gericht inzetten van re-integratie-instrumenten, passend bij de belemmeringen waarmee mensen te maken hebben, juist goed kan werken voor langdurig werklozen. Vraag: Waarom heeft de minister moderne slavernij toegestaan (betalen onder cao-niveau)? Antwoord: Uiteraard wens ik geen moderne slavernij. Het is erg belangrijk dat werknemers het juiste loon ontvangen. Het doel is dat iedereen die in Nederland werkt een eerlijk loon krijgt voor de arbeid die hij verricht en misstanden als illegale tewerkstelling, onderbetaling en arbeidsuitbuiting niet voorkomen. Het gaat daarbij zowel om de juiste betaling van het wettelijk minimumloon als om het van toepassing zijnde cao-loon. De Inspectie SZW en de sociale partners hebben daarbij ieder hun eigen rol. We zetten hier hard op in. Mede hierom ben ik gekomen met de Wet Aanpak Schijnconstructies. Helaas betekent dit nog niet dat iedereen het juiste loon ontvangt. Daar moeten we dagelijks met alle partijen aan blijven werken. Vraag: Deelt de staatssecretaris onze mening dat er kwaliteitseisen aan jobcoaches gesteld moeten worden? Antwoord: Ik vind de jobcoach een onontbeerlijke vorm van ondersteuning. Daarom zijn kwalitatief hoogwaardige jobcoaches van belang. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorzieningen die zij aanbieden. Zij kunnen dat doen via een externe jobcoach, maar ook via een eigen jobcoach vanuit de gemeente of via subsidie aan de werkgever voor begeleiding door eigen mensen. Dat gebeurt in de praktijk ook. Ik heb uw Kamer op 2 december jl. een rapport van de Inspectie SZW gestuurd, ‘Als je ze loslaat, ben je ze kwijt’. De inspectie constateert dat gemeenten grenzen stellen aan de inzet van de jobcoach in duur of omvang. Ik vind dit een belangrijk aandachtspunt. Het is van belang de wijze van inzet van dit instrument in beeld te krijgen. In de vervolgmonitor in 2017 wordt onderzocht hoe gemeenten de jobcoach vormgeven. Ik juich het voorts toe dat de Programmaraad een handreiking gaat maken op het instrument jobcoaching die het eerste kwartaal 2017 beschikbaar komt. Deze handreiking is bedoeld om het gebruik van de jobcoach te stimuleren, de toegevoegde waarde te benoemen en goede voorbeelden te noemen. Ik blijf verder bij de gemeenten aandacht vragen voor een adequate ondersteuning van jongeren met beperkingen, onder ondere via jobcoaches, via de Verzamelbrief, in mijn contacten met gemeenten en in het wethoudersoverleg. Vraag: Is de staatssecretaris bereid in de aow de koppeling met de levensverwachting los te laten? Antwoord: De huidige koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting is een belangrijk instrument om de solidariteit tussen jong en oud te handhaven. Ook op lange termijn. De koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting maakt de AOW ook op lange termijn financieel houdbaar. Elke generatie krijgt op deze manier ongeveer even lang een AOW-pensioen. Het streven is dat zoveel mogelijk mensen gezond de pensioengerechtigde leeftijd halen. Het feit dat mensen steeds langer leven draagt hieraan bij. Ook is het kabinetsbeleid gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Vraag: Wil de staatssecretaris de Overbruggingsregeling zo aanpassen dat de mensen die voor hun 65ste waren gestopt met werken, een uitkering krijgen ter hoogte van de AOW? Antwoord: Voor mensen die op 1/1/2013 al een Vut of vergelijkbare uitkering hadden en die geconfronteerd werden met het AOW-gat heeft het kabinet de Overbruggingsregeling getroffen. Deze regeling biedt een vangnet op minimumniveau voor die situaties waar mensen zich niet hebben kunnen voorbereiden. Ik heb daarbij ook altijd uitdrukkelijk een oor gehad voor signalen uit de samenleving. Sinds 2013 heb ik de regeling daarom verschillende keren aangepast en uitgebreid. Verhoging van de inkomenstoets naar 200%/300% WML Verruiming van de doelgroep naar vergelijkbare gevallen zoals zzp-ers met private ao-uitkering en wachtgelders. Verlenging van de regeling naar 2022 Verruiming voor wat betreft de versnelde verhoging Omdat het gebruik van de OBR achterbleef bij de verwachtingen heb ik vorig maand nog een uitbreiding doorgevoerd: de SVB rappelleert nu na de leeftijd van 65 jaar nogmaals en kan de OBR met een jaar terugwerkend toekennen. Belangrijk is ook dat de CrvB recent concludeerde dat de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. Het aanpassen van de OBR zodat mensen een uitkering krijgen op AOW-hoogte lijkt me niet opportuun omdat hierdoor ongelijkheid zou ontstaan ten opzichte van andere groepen op minimumniveau. Bij de totstandkoming van de OBR is bewust besloten aansluiting te zoeken bij het bijstandsniveau. Daarnaast zou het verhogen ook juridisch en uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar en ingewikkeld zijn, in verband met terugwerkende kracht. Wel ben ik bereid nog eens te onderzoek hoe het gebruik van de OBR verder bevorderd kan worden en de Kamer daar voor 1 maart over te berichten. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen de plannen van de SP om de komende jaren het wml en de uitkeringen met 10% te verhogen? Antwoord: Het kabinet heeft de afgelopen jaren succesvol ingezet op het vergroten van de werkgelegenheid. De werkloosheid is de afgelopen tien jaar niet zo sterk gedaald als in de laatste periode. In oktober waren 502 duizend mensen werkloos, het laagste niveau in ruim vier jaar tijd, en ruim 100 duizend minder dan vorig jaar. Dat hebben we niet gedaan door de uitkeringen te korten, want ook mensen in de bijstand zijn er op vooruit gegaan. Wel door werk meer te laten lonen. Maar nog steeds staan er teveel mensen werkloos aan de kant en het kabinet blijft daarom inzetten op het verlagen van de werkloosheid. Het verhogen van WML en de uitkeringen met 10% zoals de SP voorstelt, past niet bij deze inzet. Werknemers op het WML worden duurder als het WML stijgt, waardoor de werkgelegenheid fors afneemt. Het CPB heeft in kansrijk arbeidsmarktbeleid 2* een doorrekening gemaakt van een stijging van 5% van het WML met behoud van de koppeling in de sociale zekerheid. De werkgelegenheid neemt dan al met 0,5% af, ongeveer 35.000 personen. Bij een stijging van 10% kan ten minste het dubbele werkgelegenheidsverlies verwacht worden. Dit zet de solidariteit tussen werkenden en mensen met een uitkering onder druk. Daarnaast heeft dit voorstel uiteraard vergaande consequenties voor de schatkist. In dezelfde studie worden de ex-ante budgettaire effecten van een verhoging van 5% ingeschat op een negatief effect van 2,5 miljard. Ook hier geeft het CPB aan dat bij een verhoging van 10% ten minste een twee keer zo groot effect kan worden verwacht. Het voorstel leidt dus tot minder werkgelegenheid, meer werkloosheid en forse negatieve budgettaire effecten. *Zie: https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/cpb-boek-22- kansrijk-arbeidsmarktbeleid-deel-2.pdf Hoofdstuk 2.2. Vraag: Is de minister bereid om payroll constructies te verbieden? Antwoord: Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 5 december jl. naar aanleiding van het verzoek om een reactie op het bericht – wat zag op de door de Hoge Raad gewezen arresten inzake payrolling en detachering - dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk is aan een uitzendkracht. Vraag: Hoeveel discriminerende bedrijven zijn inmiddels aangepakt door de arbeidsinspectie? Antwoord: Het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW voert bedrijfsbezoeken uit bij geïdentificeerde risicosectoren en op basis van signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College voor de Rechten van de Mens, Anti Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) en politie. Bij een bedrijfsbezoek wordt gekeken of de werkgever inventariseert welke verschijningsvormen van discriminatie er kunnen zijn, of er maatregelen zijn genomen om discriminatie te voorkomen en of de werkgever regelmatig toetst of maatregelen werken en waar nodig bijstuurt. Bij afwezigheid van een dergelijk beleid wordt de werkgever met een ‘eis tot naleving’ gedwongen dit beleid alsnog op te stellen. Het betreft dus niet de vraag of in individuele gevallen gediscrimineerd is. Dat oordeel is voorbehouden aan het College van de Rechten van de Mens of aan de rechter. Het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW ligt op koers: in 2016 zullen er conform plan 200 inspecties uitgevoerd worden. In 80-90% wordt er gehandhaafd. Dit hoge handhavingspercentage ligt vaak niet aan onwil maar aan onbekendheid met de inhoud van het discriminatiebegrip en de wettelijke plicht daar een beleid op te voeren. Het team richt mede daarom niet al haar capaciteit op Inspecties, zij steekt ook capaciteit in netwerkbeinvloeding en communicatie. Daarom heeft zij o.a. reeds een zelfinspectietool laten ontwikklen en informatiemateriaal (flyser/brochure) gemaakt en breed onder de aandacht gebracht. Vraag: Gaat de staatssecretaris voorkomen dat volgend jaar pensioenen worden gekort? Antwoord: Door de lagere rente is de financiële positie van de pensioenfondsen onder druk komen te staan. Binnen de huidige economische omstandigheden zijn pensioenkortingen in 2017 niet uit te sluiten. Of en in welke mate er werkelijk gekort moet worden is afhankelijk van de financiële positie van de fondsen ultimo december 2016. Ik vind het van belang eerst de dekkingsgraden van 31 december af te wachten. Dan is bekend wat de financiële ontwikkelingen zijn en het beleid van de sociale partners en de fondsen. In januari 2017 ontvangt de Kamer een brief van het kabinet met daarin de stand van de dekkingsgraden op 31 december 2016 en een eventueel kabinetsvoorstel tot maatregelen. Vraag: Erkent de minister dat kinderopvang een publiek belang is en dus ook publiek georganiseerd moet worden en neemt de minister daar de komende maanden nog initiatieven voor? Antwoord: Allereerst wil ik opmerken dat de kinderopvang grotendeels publiek bekostigd wordt. Een robuuste kinderopvangsector die inspeelt op de behoeften van ouders en kinderen is van cruciaal belang voor de Nederlandse samenleving en economie. Daarmee kunnen jonge ouders met een goed gevoel gaan werken en kinderen zich ontwikkelen. Marktpartijen hebben in de afgelopen jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de kinderopvangsector. Veel private organisaties laten zien dat zij goede kwaliteit kinderopvang bieden en dat zij goed samenwerken met het primair onderwijs. Zoals u weet zet ik met alle partijen uit de sector in op een nog verdere verhoging van de kwaliteit. Hiervoor heeft u inmiddels een wetsvoorstel Innovatie en Kwaliteit ontvangen. Ik vind goede kinderopvang van belang, die voldoet aan de eisen die in wet- en regelgeving gesteld zijn. Hoe deze organisaties dan precies gefinancierd zijn of georganiseerd, vind ik niet relevant. Dat kan in een Integraal Kind Centrum (IKC) maar kan ook op andere manieren. Ik wil geen vorm voorschrijven. Tot slot: de taskforce kijkt naar mogelijkheden om de samenwerking tussen kinderopvang en het onderwijs te vereenvoudigen en te stimuleren binnen de huidige wet- en regelgeving. Ik wil niet preluderen op de uitkomsten van de taskforce. Vragen van het lid B. van t Wout (VVD) Vraag: Wil de minister kijken naar de kwaliteit van de cursussen bij het UWV en ook kijken naar maatwerk? Antwoord: Het nieuwe dienstverleningsconcept van UWV biedt meer ruimte voor maatwerk. Het met wetenschappelijke kennis ontwikkelde diagnose-instrument ‘de Werkverkenner’ ondersteunt een persoonlijke en gerichte aanpak van de nieuwe dienstverlening voor WW-gerechtigden. De Werkverkenner stelt op basis van harde en zachte factoren vast hoe groot de kans is dat iemand binnen 12 maanden na instroom in de WW ander werk vindt. Ook brengt de Werkverkenner de belemmeringen per individuele werkzoekende in kaart, zodat de dienstverlening daarop afgestemd kan worden. Een ander essentieel element uit de nieuwe dienstverlening is dat het UWV sneller persoonlijke gesprekken gaat voeren met alle WW-gerechtigden waarvoor de kans op werkhervatting binnen één jaar minder is dan 50%, en met WW-gerechtigden die daar zelf om verzoeken. De uitkomst van de werkverkenner, in combinatie met dit gesprek, leidt tot een individueel pakket van dienstverlening. Scholing kan onderdeel uitmaken van deze dienstverlening. UWV biedt zelf bijvoorbeeld workshops, competentietests en netwerktraining aan. Wat betreft de kwaliteit is de effectiviteit leidend. Bij de inzet van instrumenten houdt het UWV hiermee rekening. Daarnaast kunnen WW-gerechtigden (op advies of eigen initiatief) scholing bij externe opleiders volgen. Hierbij kijkt UWV naar de arbeidsmarktrelevantie en de schoolbaarheid van de individuele werkzoekende. Het moet hem immers helpen gemakkelijker een nieuwe baan te vinden. Vraag: Is de minister bereid om de matching van werkgevers en werknemers door UWV een impuls te geven? Antwoord: Een goede match van werkgevers met werknemers is cruciaal om openstaande vacatures bij werkgevers te vervullen en werkzoekenden op een voor hen passende werkplek te kunnen plaatsen. In dit kader heb ik op 26 oktober 2016 Uw Kamer de brief “Matchen op werk in de arbeidmarktregio” gestuurd. In dat kader gaan we met landelijke partijen en regio's aan een gezamenlijke aanpak werken om matchen op werk in de regio's te versterken. Daarnaast wordt in het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers” ook ingezet op het verbeteren van de match tussen werkgever en werkzoekenden. Er zijn extra middelen beschikbaar voor een betere samenwerking tussen medewerkers werkzoekenden- en werkgeversdienstverlening, zodat een betere match tot stand kan worden gebracht. In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal worden verzonden, wordt hier nader op ingegaan. Vraag: Hoe kunnen we er voor zorgen dat de onbekendheid van de regelingen (van UWV) minder wordt? Antwoord: Via UWV.nl, www.antwoordvoorbedrijven.nl en via www.subsidiecalculator.nl is reeds veel informatie voor werkgevers beschikbaar over de regelingen die ervoor kunnen zorgen dat mensen makkelijker weer aan het werk komen. Daarnaast is UWV bezig om een gepersonaliseerd overzicht voor werkzoekenden mogelijk te maken. Dit overzicht moet alle (financiële) voordelen die de werkzoekende met zich meebrengt inzichtelijk maken. UWV zal in lijn met het voorstel van VVD en PvdA een digitale tool ontwikkelen waarmee het (financiële) overzicht gebruikt kan worden door de werkzoekende tijdens een sollicitatie. In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal worden verzonden, wordt hier nader op ingegaan. Vraag: Wat is de reactie van de minister op het idee om een pilot te starten om mensen om te kunnen scholen naar de ambachtsberoepen, om zo bij te dragen aan het terugdringen van werkloosheid onder 50 plussers. Antwoord: Ik sta positief tegenover het initiatief om mensen aan het werk te helpen in ambachtsberoepen. Het kabinet heeft in het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers” 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor initiatieven om vijftigplussers aan het werk te helpen, onder andere in de techniek en de ambachten. In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal worden verzonden, wordt nader ingegaan op deze subsidieregeling. Vraag: Is de minister bereid om te kijken hoe er meer gebruik gemaakt kan worden van de kennis en expertise van de private bemiddelingssector? Antwoord: Het consortium van samenwerkende partijen dat het sectorplan Grenzeloos werken heeft opgesteld en wil uitvoeren (VNO NCW, FNV, CNV, de grensprovincies, VNG en UWV ) kan met private partijen samenwerken en kennis en expertise van de private bemiddelingssector benutten. Vraag: Wat gaat de minister doen om het sectorplan Grenzeloos Werken vlot te trekken? Is hij bereid ook naar de voorwaarden te kijken? Antwoord: In mijn beantwoording van 30 november jl. van Kamervragen van de leden Nijkerken–de Haan en Van´t Wout over grensoverschrijdende arbeid heb ik mijn bereidheid aangegeven om de subsidievoorwaarden in de regeling aan te passen voor de specifieke situatie waarbij sectorplannen te maken hebben met werkgevers over de grens. Daarmee komt er ruimte om de eigen financiering door grensregio´s geheel vanuit publiek geld in te vullen. Vragen van het lid M. Azmani (VVD) Vraag: Is de minister van mening dat de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie optimaal is? Of zijn er ook grenzen aan wat de overheid daar tegen kan doen? Dan hoor ik graag van de minister waar die grens dan precies ligt. Antwoord: Met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van mei 2014 wordt concreet werk gemaakt van het bestrijden van discriminatie. Dit plan bevat 48 maatregelen om arbeidsmarktdiscriminatie actief te bestrijden. Met de tweede voortgangsrapportage over het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie die ik u begin november heb toegestuurd, ben ik uitvoerig in gegaan op de voortgang van alle bestaande acties en de nieuwe acties die het afgelopen jaar zijn opgepakt. Ook het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie dat op 22 januari jl. door de minister van BZK namens het kabinet aan u is aangeboden en waar wij dit jaar (23 maart en 9 juni) nog uitvoerig over hebben gesproken draagt bij aan het tegengaan van discriminatie. Daarmee zijn we er niet, mijn ambitie is om de hardnekkige verschijnselen van discriminatie effectief aan te blijven pakken, zoals het nieuwe actieplan zwangerschapsdiscriminatie dat ik u in februari 2017 zal aanbieden. Het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie kunnen we als overheid echter niet alleen: een gezamenlijke aanpak en verantwoordelijkheid, van overheid, werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen, is hiervoor nodig. Alleen gezamenlijk kunnen we goede en concrete resultaten blijven behalen. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen de consequenties bij het verwijtbaar niet inburgeren? Antwoord: Als mensen verwijtbaar niet inburgeren wordt een boete opgelegd en de termijn met 2 jaar verlengd. Als men na die twee jaar nog niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan wordt opnieuw een boete opgelegd en een termijnverlenging gegeven. Bovendien komt men niet in aanmerking voor een permanente vergunning of naturalisatie. Ik vind het belangrijk dat mensen die willens en wetens niet-inburgeren hier ook de consequenties van ondervinden. Vraag: Is de minister het met de VVD eens dat nieuwkomers moeten ingroeien in de sociale zekerheid in plaats van dat er direct een riant vangnet is? Antwoord: De bijstand is een laatste vangnet waarop degene die geen andere inkomstenbronnen heeft een beroep kan doen, zodat hij in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Daarmee is de bijstand het laatste vangnet in het socialezekerheidsstelsel. Dit geldt voor iedere in Nederland woonachtige Nederlander, of hieraan gelijkgestelde, hier te lande. Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft (gehad). Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds. In dat kader wijs ik u graag op mijn brief van 2 november jl., waarin ik u heb geïnformeerd over het arrest Alimanovic en de gevolgen daarvan voor EU-burgers die bijstand aanvragen. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering van de Wet geen Nederlands geen bijstand? Antwoord: De wet taaleis is sinds 1 januari 2016 inwerking getreden. De taaleis maakt onderdeel uit van de Participatiewet. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die wet is gedecentraliseerd. Het is dus allereerst aan de colleges om de wet uit te voeren. Het is primair de gemeenteraad die daarbij een controlerende taak heeft. De wet wordt in 2020 geëvalueerd. Er komen dan onder meer cijfers beschikbaar over het aantal mensen dat een korting heeft ontvangen op de uitkering vanwege het niet voldoen aan de vereisten van de taaleis in de Participatiewet. Vraag: Wat vindt de minister van het VVD plan om het recht op het Nederlandschap pas te verlenen na 10 jaar? Antwoord: In het Regeerakkoord van Rutte II stond dat de naturalisatietermijn naar 7 jaar zou worden verhoogd. Dit wetsvoorstel is net aangenomen in de Tweede Kamer. Ik vind dit een redelijke termijn. Vraag: Hoe staat het met de preventie van radicalisering? Uit het meest recente dreigingsbeeld blijkt dat risico op aanslagen in ons land eerder van binnenuit zal komen dan door mensen van buitenaf. Wat betekent dit voor het beleid van deze minister? Antwoord: Uw Kamer is op 14 november jl. middels de zevende Voortgangsrapportage van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme geïnformeerd over de laatste stand van zaken in de uitvoering van het Actieprogramma [KS TK 2016-2017 34 550 VI]. Deze voortgangsrapportage bevat onder andere een overzicht van de maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van radicalisering die binnen Nederland plaatsvindt. Zo wordt in de uitvoering onder andere ondersteuning gegeven aan gemeenten voor het inrichten van een integrale lokale aanpak, worden professionals getraind, worden families van geradicaliseerde personen ondersteund via het Familiesteunpunt en wordt de weerbaarheid binnen diverse gemeenschappen versterkt via het trainen van sleutelfiguren en imams en het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten. Het veranderde dreigingsbeeld geeft geen concrete aanleiding tot aanpassing van deze preventieve maatregelen, maar bevestigt dat hierop onverminderd ingezet moet worden binnen het Actieprogramma. Vraag: We moeten radicale predikers weren in Nederland, of ze nu afkomstig zijn van binnen of van buiten de Europese Unie. Kan de minister aangeven in hoeverre hij hierin slaagt? Antwoord: Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. Succesvolle voorbeelden zijn bijvoorbeeld het intrekken van visa van sprekers in Rijswijk en Eindhoven. Voor sprekers die geen visum nodig hebben, ligt dit lastiger: er is immers sprake van vrij reizen. Daarom is lokale aanpak en samenwerking met gemeenschappen van groot belang; In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het Openbaar Ministerie, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Deze preventieve inzet kan in samenspraak met de uitnodigende organisatie leiden tot bijvoorbeeld de aanpassing van de opzet of afgelasten van een bijeenkomst; Gemeenschappen zijn zich in toenemende mate bewust van de maatschappelijke impact van hun uitnodigingsbeleid. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel van de VVD om te komen tot een register van erkende imams in samenwerking met organisaties als CMO? Antwoord: Ik vind het belangrijk dat deze discussie wordt gevoerd. Imams hebben een centrale rol in een islamitische gemeenschap. Voor veel moslims geldt vanuit de theologie dat eenieder die het gebed leidt, zich imam kan noemen. Dit is echter niet iets waar de overheid over gaat of zou moeten gaan. Dat is ook niet het geval voor andere geloven. Ik zie dit vooral als een onderwerp dat intern moet worden besproken bijvoorbeeld binnen het CMO of andere koepelorganisaties. Het is goed als zij tot een dergelijk register zouden komen. Dat laat onverlet dat ik het wel degelijk belangrijk vind dat wanneer een imam verbonden is aan een moskee hij bijvoorbeeld beschikt over een goede beheersing van de Nederlandse taal, voldoende kennis heeft van de Nederlandse samenleving en weet hoe te handelen bij radicale uitingen. Vraag: Kan de Kamer het onderzoek naar de mogelijkheden om buitenlandse financiering te beperken snel tegemoet zien? Antwoord: Wetgeving start met het nemen van maatregelen rondom het vergroten van de transparantie en de signalering, Het kabinet bereidt wetgeving voor waarin de criteria voor inperking van financiering, zodra ze zijn gevonden, operationeel worden gemaakt. Daarbij geldt wél het adagium: zorgvuldig en precies; maar ook met de nodige spoed. Verschillende elementen spelen daarbij een rol. Uitwerking van een convenant met islamitische koepelorganisaties zodat van binnenuit het vraagstuk van buitenlandse financiering wordt opgepakt, een nieuw (deel)project van het Financieel Expertise Centrum gericht op inzicht verkrijgen in in en het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering van non-profit organisaties en consultatie van een groep deskundigen, waaronder hoogleraren, over mogelijkheden van een wettelijke inperking van ongewenste financieringsstromen en bijbehorende ongewenste beïnvloeding en gedrag. De Kamer zal zo snel als de zorgvuldigheid dit toestaat worden geïnformeerd. Vraag: Kan de minister klip en klaar bevestigen dat wanneer in ons land bijvoorbeeld een politieke partij wordt opgericht die bepleit de Sharia in te voeren, we deze kunnen tegenhouden? En wanneer een soortgelijke salafistische organisatie in Nederland acteert, we deze eveneens verboden kunnen verklaren? Ik betwijfel of dat mogelijk is zonder aanpassing van de wet. Wanneer informeert u de Kamer over het nadere onderzoek? Antwoord: Mijn antwoord is ‘ja’. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 2 maart 2015 (TK, 2014-2015, 29 279, nr. 226) bevat het Nederlandse rechtstelsel op zichzelf voldoende waarborgen om omverwerpingen en afschaffing van de democratische rechtsorde te voorkomen. Zo geeft artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om antidemocratische organisaties te ontbinden en te verbieden. In het geval van een verbod wordt voortzetting van de activiteiten daarvan een strafbaar feit. Dit wettelijk stelsel is inzetbaar ten aanzien van organisaties met “doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde” wanneer er sprake is van concrete handelingen die (mede) gericht zijn op het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde en, in het geval van politieke partijen, wanneer ook aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie ‘voldoende naderend’ is (“nader gevaar” criterium). Dit kan aan de orde zijn als leden van een partij geweld niet schuwen om hun doelen te bereiken. Hiervoor kunnen dus ook salafistische organisaties in aanmerking komen. Het OM kan ook besluiten tot een strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek kan zich richten op het handelen van het individu, maar ook op de handelingen van de groepering als geheel. Daaruit kan voortvloeien dat een groepering als een criminele of terroristische organisatie wordt vervolgd. Daarnaast kan ook de financiering van de groepering voorwerp zijn van onderzoek, wat kan leiden tot vervolging wegens fraude of witwassen. Het Kabinet is voornemens uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over het onderzoek. Vragen van het lid P.E. Heerma (CDA) Vraag: Hoe denkt de minister over een no risk polis voor mensen met een chronische ziekte, zoals kanker? Antwoord: In oktober heb ik het conceptbesluit “Tijdelijk experiment vervroegde inzet no-riskpolis Ziektewet” voorgehangen bij uw Kamer. In dit experiment wil ik onderzoeken of het vervroegd inzetten van een no-riskpolis vangnetters helpt om weer aan het werk te komen. Vangnetters komen na het eerste ziektejaar – in plaats van na 2 jaar – al in aanmerking voor een no-riskpolis. Het gaat dus om mensen die een jaar ziekengeld hebben ontvangen van het UWV, ongeacht de diagnose. Het kan het dus ook gaan om mensen met kanker of een chronische ziekte. Ik heb er bewust voor gekozen om dit experiment te beperken tot vangnetters die geen werkgever meer hebben. De reden hiervoor is dat vangnetters zonder werkgever kwetsbaarder zijn, qua arbeidsmarktpositie, dan zieke werknemers die in dienst zijn van een werkgever. In dit experiment wil ik eerst bezien wat de effecten zijn voor deze groep voordat ik een standpunt inneem over een eventuele verbreding van de no-riskpolis. Vraag: Graag een reactie van de minister op het plan om meerjarige contracten mogelijk te maken als alternatief voor de huidige ketenbepaling. Antwoord: Zoals ik al eerder - en uitgebreid - aan uw Kamer heb gemeld zie ik geen noodzaak, noch wenselijkheid om een langjarige tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst mogelijk te maken zonder dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Met de mogelijkheid van een meerjarige tweede arbeidsovereenkomst zou namelijk een tussenvorm in tijdelijke contracten worden gecreëerd. Tegenover het voordeel van een langer dienstverband voor de werknemer staat namelijk ook het nadeel van een negatieve prikkel voor de werkgever om in de werknemer te investeren. Daarbij is een meerjarig tweede contract extra nadelig voor een werknemer als de mogelijkheid van tussentijdse opzegging niet wordt uitgesloten. Zonder uitsluiting van tussentijds opzeggen, loopt het contract immers niet alleen van rechtswege af, maar kan ook nog tussentijds worden opgezegd. Wanneer de mogelijkheid van tussentijds opzeggen daarentegen wel wordt uitgesloten zal geen werkgever meer een dergelijk dienstverband willen aangaan. Tot slot wil ik er op wijzen dat een meerjarige tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst niet in lijn is met de afspraken uit het sociaal akkoord, zoals die zijn uitgewerkt in de Wwz, en er mede op zijn gericht om de doorstroom naar een vast contract te bevorderen. Het risico bestaat immers dat het meerjarig tijdelijk contract als vervanger van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal gaan fungeren. Vraag: Hoe zit het nou met de inspecties naar rij- en rusttijden voor chauffeurs achter tankstations en doet België dit anders? Antwoord: Tijdens de hoorzitting over de transportsector zei de ILT dat ze op rustplaatsen en bij tankstations chauffeurs in slechte omstandigheden tegenkomt. En tegen die toestanden meer zou willen optreden. Tevens gaf de Belgische inspectiedienst aan dat verblijf in de cabine tijdens de wekelijkse rusttijd in België verboden is en dat chauffeurs daarom uitwijken naar Nederlandse verzorgingsplaatsen. De verantwoordelijk Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in haar brief van 28 november 2014 aan uw Kamer aangegeven dat het Nederlands beleid voor de lange rustperiode erop gericht is om gebruik te maken van beveiligde truckparkings met goede voorzieningen op het onderliggend wegennet. Een verbod op het doorbrengen van de weekendrust in de cabine staat hier haaks op. Vraag: Wat is de stand van zaken omtrent de kandidatenverkenner, en doen gemeenten mee? Antwoord: De Kandidatenverkenner banenafspraak van UWV is op 18 november 2016 gelanceerd. Hierin kunnen werkgevers, hr-medewerkers en intermediairs (geanonimiseerd) zoeken naar geschikte kandidaten voor de invulling van de banen. UWV heeft nu bijna 55.000 Wajongers met hun profielen en voorkeuren ingeschreven en werkgevers en intermediairs kunnen hierin geschikte kandidaten zoeken. Gemeenten moeten de inhaalslag nog maken. Dat kost tijd. Op dit moment zijn 584 gemeentelijke klantprofielen ingevoerd en vindbaar in de Kandidatenverkenner. Vraag: Wat kan de staatssecretaris doen om bis-platforms (bedrijfsinvesterings platforms) landelijk voet aan de grond te laten krijgen? Hier zijn goede voorbeelden voor het invullen van participatiebanen. Antwoord: Zoals ik eerder heb aangegeven zien de bedrijfsinvesteringszones er interessant uit. Het gaat hier om pilots van bedrijvenparken die via een lokaal investeringsfonds in combinatie met de Participatiewet invulling geven aan bijvoorbeeld het duurzaam groenbeheer op het bedrijventerrein. Ik zal de BIZ-Plaforms via de Verzamelbrief bij gemeenten onder de aandacht brengen. De heer Heerma vroeg eerder aandacht voor de BIZ-Platforms in verband met mogelijkheden van BIZ-platforms bij de overdracht van het quotum bij inkoop van diensten. Over de overdacht van het quotum bij inkoop van diensten heb ik mijn brief van 2 december jl. over de uitvoering van de Participatiewet aangekondigd een pilot te starten, waarbij de PSO-systematiek expliciet wordt betrokken om uit te zoeken of en hoe binnen de gestelde randvoorwaarden quotumoverdracht naar inkopende werkgevers kan plaatsvinden. Vraag: Kan de staatssecretaris toezeggen dat ze met gemeenten aan de slag gaat om kinderen te betrekken bij de besteding van de nieuwe middelen voor armoedebestrijding? Antwoord: Ja. Ik onderschrijf het belang van het betrekken van kinderen bij het armoedebeleid en erken dat er nog winst is te behalen als het hierom gaat. Gelukkig blijkt uit recent onderzoek van Bureau Bartels naar gemeenten met een kindpakket dat het betrekken van kinderen bij de lokale vormgeving van het armoedebeleid de afgelopen jaren is toegenomen. Dat laat onverlet dat er gezamenlijke aandacht en inzet nodig is en blijft om kinderen te betrekken. In de Bestuurlijke Afspraken met de VNG over de inzet van de extra middelen voor kinderen in armoede is expliciet opgenomen dat het van belang is dat gemeenten kinderen actief betrekken bij de vormgeving van hun lokale aanpak. Ook heb ik aan Consulting Kids gevraagd om kinderen te laten meedenken bij de inzet van de extra middelen. Consulting Kids gaat in 2017 daarom op tien basisscholen in tien verschillende gemeenten verspreid over het land met kinderen in gesprek om mee te denken over de beste inzet van de extra € 100 miljoen voor kinderarmoedebestrijding. Op dit moment ondersteun ik ook vanuit de subsidieregeling voor bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek een pilot van Save the Children en Defence for Children - de indieners van de petitie waar de heer Heerma over sprak - waarbij leerlingen van een ROC met gemeentelijke beleidsmedewerkers in dialoog gaan over armoedebeleid. Doel van dit project is dat tien gemeenten een inclusief en effectiever armoede- en schuldenbeleid kunnen inzetten, waarin de visie en behoeften van jongeren van 12-18 jaar worden geïntegreerd. De resultaten hiervan zullen ten behoeve van het plan Kansen voor alle kinderen worden verspreid op gemeentelijk, bovenregionaal en nationaal niveau. Vraag: Rapport Kerk in Actie: Hoe kan de staatssecretaris bevorderen dat mensen hun weg weten te vinden in de schuldhulpverlening. Hoe kunnen gemeenten de armen beter vinden? Antwoord: Sleutel tot voorkomen van problematische schulden is het vroegtijdig bereiken van mensen. En als mensen zich bij de schuldhulpverlening melden moet de toegang goed geregeld zijn. Dit laat nog te wensen over. Voor de komende drie jaar heb ik daarom 7,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de verbetering van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit wordt onder andere ingezet voor een plan dat Divosa, VNG, NVVK, LCR en Sociaal Werk Nederland hebben ingediend voor een ondersteuningsprogramma voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. De verbetering van de toegang tot de schuldhulpverlening, het bieden van maatwerk en preventie en vroegsignalering maken daar nadrukkelijk onderdeel van uit. Daarnaast subsidieer ik via de subsidieregeling armoede en schulden meerdere projecten die bijdragen aan het voorkomen van schulden en het vroegtijdig bereiken van mensen met schulden (bijvoorbeeld de Amsterdamse pilot ‘Vroeg er op af’). Gemeenten hebben een belangrijke rol bij het bereiken van mensen in armoede. Zij staan dichtbij de burger en hebben bijvoorbeeld via de sociale wijkteams mogelijkheden om mensen in armoede te bereiken. Daarnaast is het van belang dat gemeenten actief samenwerken met maatschappelijke organisaties en vrijwilligers, die gemeenten kunnen ondersteunen om meer mensen te bereiken. Zo worden gemeenten in de bestuurlijke afspraken die ik onlangs met de VNG heb gemaakt over kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland opgeroepen om op lokaal niveau actief samenwerking te zoeken met o.a. scholen, Centra voor Jeugd en gezin en Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds, Nationaal Fonds Kinderhulp en Stichting Jarige Job. Vraag: Wat is de voortgang met betrekking tot invoering breed moratorium per 1 januari? Antwoord: Mijn streven is om het besluit Breed moratorium per 1 januari 2017 in werking te laten gaan. Ik ben hierin echter afhankelijk van de Raad van State, waar het besluit op dit moment ligt voor advies. Vraag: Kan de minister toezeggen dat hij de reparatie van het meerlingenverlof ook met terugwerkende kracht gaat regelen? Antwoord: Ik heb in mijn antwoord van 15 november jl. (aanhangsel handelingen vergaderjaar 2016-2017, nr.191) op schriftelijke vragen van het lid Heerma over de toepassing van het meerlingenverlof laten weten dat ik de regeling voor meerlingenverlof aan zal passen via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel uitbreiding kraamverlof. De betrokken moeders zullen vanaf dan 20 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof kunnen genieten. Over de wenselijkheid om deze regeling met terugwerkende kracht aan te passen en de mogelijkheden daartoe beraad ik mij nog. Ook hierover zal ik u informeren bij aanbieding van de nota van wijziging, naar verwachting begin 2017. Vraag: Wordt het niet tijd dat de staatssecretaris gezien het niet-gebruik van de OBR-regeling deze regeling tegen het licht gaat houden? Antwoord: Voor mensen die op 1/1/2013 al een Vut of vergelijkbare uitkering hadden en die geconfronteerd werden met het AOW-gat heeft het kabinet de Overbruggingsregeling getroffen. Deze regeling biedt een vangnet op minimumniveau voor die situaties waar mensen zich niet hebben kunnen voorbereiden. Ik heb daarbij ook altijd uitdrukkelijk een oor gehad voor signalen uit de samenleving. Sinds 2013 heb ik de regeling daarom verschillende keren aangepast en uitgebreid. Verhoging van de inkomenstoets naar 200%/300% WML Verruiming van de doelgroep naar vergelijkbare gevallen zoals zzp-ers met private ao-uitkering en wachtgelders. Verlenging van de regeling naar 2022 Verruiming voor wat betreft de versnelde verhoging Omdat het gebruik van de OBR achterbleef bij de verwachtingen heb ik vorig maand nog een uitbreiding doorgevoerd: de SVB rappelleert nu na de leeftijd van 65 jaar nogmaals en kan de OBR met een jaar terugwerkend toekennen. Belangrijk is ook dat de CrvB recent concludeerde dat de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. Het aanpassen van de OBR zodat mensen een uitkering krijgen op AOW-hoogte lijkt me niet opportuun omdat hierdoor ongelijkheid zou ontstaan ten opzichte van andere groepen op minimumniveau. Bij de totstandkoming van de OBR is bewust besloten aansluiting te zoeken bij het bijstandsniveau. Daarnaast zou het verhogen ook juridisch en uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar en ingewikkeld zijn, in verband met terugwerkende kracht. Wel ben ik bereid nog eens te onderzoek hoe het gebruik van de OBR verder bevorderd kan worden en de Kamer daar voor 1 maart over te berichten. Vraag: Had de minister niet meer kunnen doen om antidemocratische organisaties te verbieden? Antwoord: Zoals eerder door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 2 maart 2015 aan uw Kamer gemeld (TK, 2014-2015, 29 279, nr. 226) lijkt het Nederlandse rechtstelsel op zichzelf voldoende waarborgen te bevatten om omverwerpingen en afschaffing van de democratische rechtsorde te voorkomen. Het kabinet zal uw Kamer zo spoedig mogelijk een reactie sturen op het onderzoek ‘Risico’s voor de democratie’ waarin hier nader op wordt ingegaan. Vraag: Kan de minister een update geven van de inburgeringsbrief m.b.t. het tweede en derde kwartaal? Antwoord: Ik zal deze gegevens binnen een week aan de Kamer verstrekken. Vraag: Kan de minister juridisch onderbouwen waarom er geen nieuwe ouderparticipatiecrèches (OPC's) kunnen worden toegevoegd? Antwoord: Er mogen wel nieuwe opc’s opgericht worden, binnen de wettelijke grondslag. Nieuwe opc's komen echter niet in aanmerking voor gedeeltelijke Kinderopvangtoeslag. We weten alleen van de huidige 7 opc’s dat de kwaliteit relatief goed is. Dat is de reden om hen een gedeeltelijke toeslag toe te kennen. Voor oprichting van een reguliere kinderopvanginstelling wordt door de toezichthouder vóór toelating getoetst op wettelijke kwaliteitseisen. En dergelijk onderzoek is voor nieuwe opc's niet mogelijk, omdat er geen alternatief kwaliteitskader beschikbaar is waarop nieuwe toetreders kunnen worden getoetst. Voorkomen dient te worden dat nieuwe toetreders zonder borging van de kwaliteit kinderopvang kunnen aanbieden mét een toeslag van de overheid. Dat is de reden om de toekenning van de gedeeltelijke kinderopvangtoeslag te bevriezen voor de huidige opc's. Vraag: Zou er niet een wet op de sociale of maatschappelijke onderneming in het leven geroepen moeten worden? Wordt het niet tijd om bedrijven die extra bijdragen aan de samenleving hiervoor extra in positie te brengen? Antwoord: Ik ben geen voorstander van een wet. Met de kabinetsreactie op het SER-advies Sociale Ondernemingen van 1 juli jl. zijn reeds acties gericht op het continuüm van sociaal ondernemen en sociale impact in gang gezet. Het impactmetingmethodiekonderzoek wordt gestart en begin 2017 wordt er een conferentie met sociale ondernemers e.a. gehouden. Hierbij wordt het SER-advies toegelicht en de kabinetsreactie besproken. Tevens is een vervolg-adviesaanvraag aan de SER aangekondigd op het gebied van arbeidsparticipatie en nadere thema’s die spelen rondom sociaal ondernemen. Ook wordt digitale (overheids-)informatie die relevant en up–to-date is voor sociale ondernemingen gebundeld op het Rijksweb. In de kabinetsreactie wordt verder gesproken van het verder ontwikkelen van de Social Impact Bonds (SIB). Wel zal daarnaast bij het Rijk en lagere overheden aandacht worden gevraagd voor een betere benutting van de mogelijkheden die de aanbestedingswetgeving biedt met oog op maatschappelijke doelstellingen. Vragen van het lid J.W.M. Kerstens (PvdA) Vraag: Wil de minister ook kijken naar onze eigen regels die bijdragen aan grote verschillen in loonkosten, zoals de expatregeling en het convenant tussen fiscus en uitzendbranche? Antwoord: Ik ben daartoe zeker bereid. U ontvangt binnenkort van mij een brief die ingaat op de regeling voor extraterritoriale kosten (ET-regeling) en het convenant van de Belastingdienst en de uitzendbranche. Daarnaast vindt op dit moment een evaluatie plaats van de 30%-regeling. Ik verwacht dat de resultaten daarvan in het voorjaar van 2017 bekend zijn. Vraag: Wil de minister snel met z'n collega van Infrastructuur en Milieu een eind te maken aan de mensonterende toestanden op parkeerplaatsen in het hele land waar Oost-Europese chauffeurs gedwongen wekenlang in hun truck bivakkeren en hun potje op een campinggasstelletje moeten koken? Antwoord: Dat wil ik zeker. Ik vind het schandalig dat chauffeurs onvoldoende verdienen om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. De crux van de vraag zit hem in het woordje ‘snel’. Het gaat hier om Europese regelgeving die moet worden aangepast. Daar maak ik mij al jaren hard voor en we zien daar ook vooruitgang in. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn en vóór de zomer van 2017 brengt de Commissie ook het zogenoemde road transportation package uit. Daarin staan voorstellen specifiek voor de aanpak van misstanden in het wegtransport. Ik zal mij samen met de minister van I&M sterk maken in Brussel voor verbetering van die voorstellen als die onvoldoende zijn. Dat is een proces van de lange adem, maar de enige mogelijkheid om deze grensoverschrijdende problematiek aan te pakken. Vraag: Klopt het dat de minister iets wil doen aan het oneindig aan het lijntje houden van payrollers als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad? Antwoord: Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 5 december jl. naar aanleiding van het verzoek om een reactie op het bericht – wat zag op de door de Hoge Raad gewezen arresten inzake payrolling en detachering - dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk is aan een uitzendkracht. Vraag: Graag een reactie van de staatssecretaris op het plan om gemeenten te verplichten te toetsen op verdringing van werk bij re-integratie. Antwoord: Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden tegengegaan. In de Participatiewet is bij een aantal instrumenten ook opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Bij het inzetten van het instrument werken met behoud van uitkering moet ook aan een aantal criteria worden voldaan. Het moet onder andere positief bijdragen aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling en het moet de kans op regulier werk verbeteren. Dit houdt onder meer in dat het gaat om het wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaald werk (zoals regelmaat en omgaan met collega’s). Er dient sprake te zijn van een beperkte periode (waarbij gedacht kan worden aan een periode van ongeveer 6 maanden) en er moet goede begeleiding nodig zijn (zie ook Kamerstukken TK 29544, nr. 624 en Kamerstukken TK 30545, nr. 121). De gemeenten hebben het voortouw om nauwgezet te zorgen dat er geen verdringing plaats vindt; De vakbeweging en de gemeenteraden hebben hierbij een controlerende rol. Het is aan het college van B&W om te bepalen op welke wijze hij het tegengaan van verdringing borgt en aan de gemeenteraad om de uitvoering hiervan te controleren en zo nodig verdringing aan de kaak te stellen. De vakbeweging in de regio’s kan hierbij een welkome signalerende rol spelen. Ik vind het niet wenselijk om de beleidsvrijheid van gemeenten te beperken door dwingender regels op te leggen. Het ligt gezien het decentrale karakter van de uitvoering niet voor de hand. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de diversiteit van de uitvoeringspraktijk en de rol en verantwoordelijkheid die gemeenten hebben. Het risico op verdringing kan ook het best op basis van de feitelijke en lokale situatie worden beoordeeld. Vraag: Is de minister bereid om beroepsziekten het volgende thema te maken van de arbocampagne, als de huidige over werkstress is afgelopen? Antwoord: Het voorkómen van beroepsziekten is nog steeds nodig. Ik ben daarom van plan om, na de vierjarige werkstresscampagne, een soortgelijk programma voort te zetten gericht op andere veel voorkomende beroepsziekten naast psychosociale arbeidsbelasting. Vanaf 2018 zal een ‘Programma beroepsziekten’ uitgevoerd worden, dat zich 2 jaar lang richt op een aanpak van beroepsziekten veroorzaakt door gevaarlijke stoffen. Daarna kunnen in het kader van het programma nog twee jaar andere arbeidsrisico’s worden aangepakt. Vraag: Is er een regeling te treffen voor slachtoffers van 'schildersziekte' zoals een aantal jaar terug voor asbestslachtoffers? Antwoord: OPS (schilderziekte) is een vreselijke ziekte die groot leed veroorzaakt. Voor de slachtoffers zelf maar ook voor gezinsleden van het slachtoffer. Omdat sinds 2000 een zogenaamde ‘vervangingsplicht geldt blijft het totale aantal slachtoffers vrijwel stabiel. De afgelopen jaren hebben zich maar weinig nieuwe gevallen voor gedaan. De verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werk in de onderneming ligt bij de werkgever. Bij schade als gevolg van slechte arbeidsomstandigheden is het dan ook primair de (ex)werkgever die aansprakelijk is te stellen. Ik vind het van belang te benadrukken dat in het verlengde daarvan de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van een schadevergoeding bij de werkgevers en/of bij de fabrikanten ligt. Ik realiseer mij dat het voor slachtoffers van OPS, ik denk in het bijzonder aan schilders, niet eenvoudig is schade te verhalen. Juist omdat in veel gevallen sprake is van meerdere ex-werkgevers. Ik wil mij er daarom wel voor inzetten om het proces om tot een dergelijke regeling te komen te ondersteunen. Er kan op morele gronden een beroep worden gedaan op de partijen om dit goed overzienbare en schrijnende probleem uit te bannen. Daarom heb ik onlangs twee verkenners verzocht te onderzoeken of de sector (met name de verf/lijmproducenten, de werkgevers en de verzekeraars) in overleg met werknemers en de stichting OPS, zelf een regeling wil treffen voor gediagnosticeerde slachtoffers. De verkenners zullen hier in januari mee starten. Ik verwacht u dit voorjaar meer over de voortgang te kunnen melden. Vraag: Wil de minister gelijk trekken dat oudere werknemers die een paar jaar voor hun pensioen ontslagen worden van hun sollicitatieplicht worden ontheven, zoals dat geldt voor mensen die in het laatste jaar worden ontslagen? Antwoord: Tijdens het AO ouderenwerkloosheid heb ik toegezegd voor het einde van dit kalenderjaar een brief aan uw Kamer te sturen over dit onderwerp. Deze ontvangt u binnenkort. Ik ben het met uw Kamer eens dat er geen gerechtvaardigd onderscheid is voor het verschil in de sollicitatieplicht voor mensen die bij instroom in WW de leeftijd hebben bereikt van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd en degenen die deze leeftijd tijdens de WW-duur bereiken. Ik ben daarom van plan dit onderscheid weg te nemen door beide groepen vrij te stellen van de sollicitatieplicht. Zoals toegezegd zal ik in de brief de consequenties hiervan in kaart brengen en uw Kamer daarover informeren. Wel wil ik nog opmerken in het kader van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers onderzocht wordt of er voor oudere werkzoekenden, naast het schrijven van sollicitatiebrieven, andere geschikte methoden zijn waarmee ze op een effectieve en efficiënte manier werk kunnen vinden. De uitkomsten van dit onderzoek wil ik ook betrekken op de groep WW-gerechtigden die de leeftijd van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd hebben. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen het eventueel verlengen van de zogenaamde 'IOAW-regeling' voor oudere werklozen die na het zonder een nieuwe baan te vinden na het doorlopen hebben van de WW-periode aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering? Antwoord: Het kabinet heeft ervoor gekozen om met de Wet Werk en Zekerheid de IOAW geleidelijk af te bouwen door enkel nog werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1965 aanspraak te geven op deze uitkering na het doorlopen van de WW-uitkering. Dit past binnen de van-werk-naar-werk benadering die wordt voorgestaan en sluit aan bij de inspanningen gericht op verbetering van de positie van oudere werknemers. Het kabinet heeft tegelijkertijd mogelijk gemaakt dat de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) tot 2020 blijft gehandhaafd voor werknemers die werkloos worden op het moment dat zij 60 jaar of ouder zijn. Daarna volgt wederom een evaluatie van de regeling, waarin onder meer wordt gekeken naar de arbeidsmarktpositie van ouderen. Vraag: Kan de minister op korte termijn inzicht geven in hoeverre oudere werknemers bij faillissement en een doorstart wel dan niet mee gaan naar een nieuwe werkgever? Antwoord: Ik beschik niet over cijfers die daar inzicht in verschaffen. Wel merk ik op dat hoewel een doorstarter op basis van de huidige wettelijke regeling vrij is in de keuze wie hij in dienst neemt mag hij bij zijn aannamebeleid geen ongerechtvaardigd onderscheid maken naar leeftijd. Bij een selectie door de doorstarter van werknemers op grond van het aantal dienstjaren zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens of aan de rechter. Verder merk ik op dat de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van een faillissement mijn aandacht heeft en die van de minister van Veiligheid en Justitie. Binnen het programma herijking faillissementsrecht van de minister Veiligheid en Justitie wordt gewerkt aan een voorstel voor de wet continuïteit ondernemingen III (de WCO III). In het kader van dit wetsvoorstel zal in overleg met de relevante belangenorganisaties over de hele linie worden bekeken of maatregelen noodzakelijk zijn om de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder de (oudere) werknemers, leveranciers en consumenten te verbeteren. Inmiddels heeft in dit kader al overleg plaatsgevonden over de positie van werknemers in insolventie. Eerste voorlopige uitkomst is onder andere dat er meer inzicht zou moeten worden gegeven in de manier waarop bij een doorstart wordt bepaald welke werknemers hun baan kunnen behouden en welke niet. De Minister van Veiligheid en Justitie zal u nader informeren in zijn voortgangsbrief over het wetgevingsprogramma. Vragen van het lid A. Marcouch (PvdA) Vraag: Hoe worden meldingen van arbeidsdiscriminatie gecorrigeerd? Antwoord: Het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW houdt bij de bedrijfsbezoeken die zij uitvoert rekening met geïdentificeerde risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College voor de Rechten van de Mens, Anti Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) en politie. Bij een bedrijfsbezoek wordt gekeken of de werkgever inventariseert welke verschijningsvormen van discriminatie er kunnen zijn, of er maatregelen zijn genomen om discriminatie te voorkomen en of de werkgever regelmatig toetst of maatregelen werken en waar nodig bijstuurt. Bij afwezigheid van een dergelijk beleid wordt de werkgever met een ‘eis tot naleving’ gedwongen dit beleid alsnog op te stellen. In 80 tot 90% van de door het team uitgevoerde bedrijfsbezoeken is gehandhaafd door een ‘eis tot naleving’ te stellen. Deze bedrijven voldoen niet aan de wettelijke plicht om een (afdoende) anti-discriminatiebeleid te moeten voeren. Het bedrijf krijgt met een eis tot naleving de mogelijkheid om het leven te beteren. Als vervolgens bij een herinspectie blijkt dat er sprake is van onvoldoende verbetering, dan krijgt het bedrijf een boete opgelegd. De eerste herinspecties van het team worden, conform inspectiebrede procedures, ingepland na één jaar, te weten vanaf maart/april 2017. Vragen van het lid M. de Graaf (PVV) Vraag: Pensioenen: waarom iets afbreken dat goed is? Jongeren mogen geen aanspraak maken op de middelen die ouderen hebben gespaard. Wil de staatssecretaris zich inzetten om de mythe die jongeren verspreiden te ontkrachten? Antwoord: Ons pensioenstelsel rust op drie pijlers: solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling. Om ervoor te zorgen dat we ook in de toekomst kunnen rekenen op een goed pensioen, is het belangrijk dat we het pensioenstelsel aanpassen aan de veranderende manier waarop mensen werken en leven. De SER en de Sociale Partners adviseren mij hierover. De vermogens van pensioenfondsen bevatten de pensioenbesparingen van zowel ouderen als jongeren. Beide moeten goed worden beheerd, zodat iedereen uiteindelijk het pensioen ontvangt waarop hij of zij recht heeft: de ouderen nu, en de jongeren straks. De pensioenfondsbesturen zien hier op toe, binnen de financiële wettelijke spelregels. Vraag: Is de staatssecretaris bereid in te zien dat de rekenrentesystematiek niet deugt? Antwoord: Met de rekenrente wordt berekend hoeveel vermogen pensioenfondsen nu moeten aanhouden om in de toekomst voldoende te kunnen uitkeren. De rekenrente is dus een middel om te bepalen hoeveel iets wat in de toekomst moet worden uitgekeerd, nu waard is. Daarom gebruiken we hiervoor de risicovrije rente. Om indexatie van de opgebouwde aanspraken mogelijk te maken beleggen fondsen niet alleen in risicovrije vermogenstitels, maar bijvoorbeeld ook in aandelen. Dergelijke beleggingen kennen een hoger verwacht rendement, maar ook hogere risico’s. Daarom hebben pensioenfondsen met een risicovoller beleggingsbeleid een hoger vereist vermogen. Bij waardering van de pensioenverplichtingen met verwacht rendement, zou een omvangrijk deel van het pensioenvermogen dat nu is gereserveerd voor de financiering van het toekomstige pensioen van jongeren op de korte termijn gebruikt kunnen worden voor de indexatie van het pensioen van oudere deelnemers. Als dit verwachte rendement zich in de toekomst niet (volledig) blijkt te realiseren, staan de toekomstige gepensioneerden die over bijvoorbeeld dertig jaar aan hun pensioen toe zijn met lege handen, terwijl zij wel jarenlang premies hebben betaald. Het kabinet vindt het dus onwenselijk dat we de rekenrente kunstmatig aan gaan passen. Daarmee zetten we het pensioen van toekomstige generaties op het spel. Linksom of rechtsom is de lage rente een realiteit, waarmee ook de pensioenfondsen mee te maken hebben Vraag: Er zijn veel landen om ons heen met een lagere pensioenleeftijd. De pensioenleeftijd in Nederland moet ook terug naar 65 jaar. Kan de staatssecretaris hierop reageren? Antwoord: Dit kabinet is voor een solide en solidaire AOW voor huidige én toekomstige generaties. De AOW wordt jaarlijks geïndexeerd. Dankzij de AOW leven in Nederland minder ouderen in armoede en is de armoede onder ouderen ook drie maal kleiner dan onder jongeren. Internationaal een top prestatie waar we trots op kunnen zijn. Partijen die pleiten voor het terugbrengen van de AOW-leeftijd naar 65 draaien mensen een rad voor de ogen en brengen daarbij niet alle afwegingen in beeld. Een lagere AOW-leeftijd betekent simpelweg hogere AOW-uitgaven. Als de AOW-leeftijd verlaagd wordt naar 65 jaar, verslechtert dit het houdbaarheidssaldo met 1,8% van het bbp of te wel circa € 12 miljard per jaar. Vragen van het lid S.P.R.A. van Weyenberg (D66) Vraag: Waarom is een wijziging van de WWZ volgens de minister uitgesloten m.b.t. het onderwijs? Antwoord: Tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid op 15 november jl. heb ik aangegeven bereid te zijn om een verkenner te vragen om met de sector in gesprek te gaan over de manier waarop het vervangingsbeleid uit de cao kan worden toegepast, en te wijzen op de mogelijkheden tot maatwerk die de wet ook biedt. In de wet is bewust gekozen voor afwijkingsmogelijkheden bij cao, omdat partijen in de sector het beste in staat zijn om te beoordelen of een verruiming van de mogelijkheden tot het gebruik van tijdelijke contracten noodzakelijk is. Ik laat me graag door de verkenner informeren of en op welke wijze partijen er uit zijn gekomen. Vraag: Waarom krijgen zzp-ers niet makkelijker toegang tot de arbeidsongeschiktheidsverzekering van UWV? Antwoord: Het lid Van Weyenberg vraagt naar de uitvoering van de motie, om de toegankelijkheid van de arbeidsongeschiktheidsverzekering te vergroten, door de aanmeldtermijn voor de verzekering bij UWV te verlengen van 13 naar 26 weken. In de kabinetsreactie op het IBO ZZP (in oktober 2015) heeft het kabinet gereageerd op deze motie. Het verlengen van de aanmeldtermijn stuit op een aantal inhoudelijke bezwaren. Een bezwaar hiertegen is het risico van negatieve selectie als gevolg van verlenging van de aanmeldtermijn. Daardoor zou de – voor de vrijwillige verzekering noodzakelijke – risicosolidariteit worden ondergraven. Dit leidt tot hogere premies voor de Ziektewet en daardoor juist tot een slechtere toegankelijkheid van deze verzekering. Bij de vrijwillige WIA-verzekering leidt dit tot een verdere stijging van de kruissubsidiëring, waardoor andere verzekerden, die geen zzp’er zijn, meer gaan meebetalen aan de hogere uitkeringslasten. Het verlengen van de aanmeldtermijn leidt naar eerste schatting tot hogere uitkeringslasten van 60 miljoen structureel. Die kosten komen met name terecht bij startende zzp’ers die zich verzekeren op het moment dat zij (langdurig) ziek zijn.Vanwege deze redenen ben ik er geen voorstander van om de aanmeldtermijn te verlengen naar 26 weken. Bovendien is er geen dekking beschikbaar voor de lasten die hiermee gepaard gaan. Vraag: Klopt het dat het voorstel om loondoorbetaling bij ziekte terug te brengen tot 1 jaar nog steeds bij de sociale partners ligt? Antwoord: Het klopt dat de loondoorbetalingsperiode voor kleine werkgevers onveranderd 2 jaar bedraagt. Het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid is erg complex. Alles hangt met elkaar samen. Dit leidt ertoe dat één afzonderlijke maatregel doorwerkt op verschillende onderdelen in het stelsel. Daarom wil ik de maatregel waar de heer Weyenberg aan refereert nu niet doorvoeren. Met het doorvoeren van de maatregel loop ik, gezien de complexiteit en samenhang, het risico om de SER voor de voeten te lopen. De SER is immers bezig met een advies over een sluitend stelsel voor loondoorbetaling tijdens ziekte voor zowel werknemers als zzp’ers. Dit advies is onderdeel van een bredere werkagenda van de SER. De SER heeft aangegeven dat bovengenoemd advies in het voorjaar van 2017 gereed is. Vraag: Waar zit de barrière die voor de minister doorbroken moet worden in het dossier scholingsvoucher leven lang leren? Antwoord: Momenteel voer ik een verkenning uit naar een scholingspremie en een nationaal scholingsfonds. Dit onderzoek wordt voor het einde van dit jaar afgerond en de resultaten worden na het Kerstreces naar de TK gestuurd. Daarnaast verschijnen er de komende maanden diverse adviezen op het terrein van leven lang leren, waaronder het SER advies over postinitiële scholing. Of een scholingspotje voor alle werkenden naast al bestaande scholingsmaatregelen mogelijk en wenselijk is, zal binnen die bredere context worden bezien. Vraag: Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel om een norm te introduceren om mensen die uit de bijstand aan de slag gaan er 20% op vooruit te laten gaan? En ook voor niet-werkende partners? Antwoord: Werk moet lonen is een van de speerpunten van het kabinetsbeleid. De arbeidsmarktprikkels zijn de afgelopen jaren dan ook fors verbeterd. Een alleenstaande die vanuit de bijstand aan het werk gaat op het minimumloon, gaat er 26% in inkomen op vooruit. In 2012 was dat nog 14%. Voor de alleenstaande ouder is het, voor het eerst in de geschiedenis, gelukt om de armoedeval op te lossen. In 2012 ging een alleenstaande ouder er nog 5% op achteruit als hij of zij 4 dagen ging werken tegen minimumloon. Nu gaat deze ouder er bijna 10% op vooruit. Er zijn dus grote stappen gezet. Ook als het gaat om een partner die opnieuw de arbeidsmarkt betreedt, of een extra dag wil werken. Al deze mensen houden van hun verdiende euro’s een stuk meer over dan voorheen. We zijn dus op de goede weg. En uiteraard kan het altijd beter. Dus ik waardeer het signaal van de heer van Weyenberg. Tegelijkertijd kan ik niet anders dan constateren dat er geen eenvoudige oplossingen zijn. Als de stap van een uitkering naar werk op het minimumloon groter moet worden, zonder dat de uitkeringen omlaag gaan, dan moet een kabinet daar fors op toeleggen. Om de arbeidsmarktprikkels dan ook nog gericht te houden, zouden toeslagen en heffingskortingen nog sterker moeten worden afgebouwd dan nu het geval is. Er is kortom, een afruil tussen de hoogte van de inkomensondersteuning op het minimum, de armoedeval, en de hoogte van de marginale druk voor werkenden boven het minimumloon. Een norm zoals wordt voorgesteld door de fractie van D66, doet wat mij betreft onvoldoende recht aan de ingewikkelde afweging die er in het inkomensbeleid steeds gemaakt dient te worden. Vraag: Is de minister bereid om een toets op de armoedeval toe te voegen aan nieuwe wetgeving? En kan de minister in de begroting meer informatie opnemen over de armoedeval voor mensen die vanuit de bijstand tegen 120% van het minimumloon gaan werken? Antwoord: Het is weinig zinvol om voor elk wetsvoorstel een dergelijke toets te doen. Wanneer een effect op de armoedeval aan de orde is wordt dit beschreven bij de inkomenseffecten. Elk jaar wordt in de begroting van SZW een overzicht gegeven van de jaar-op-jaar ontwikkeling van de armoedeval en de marginale druk. In dit integrale beeld worden alle ontwikkelingen meegenomen. Dit geeft een beter en completer beeld dan een aparte toets per wetsvoorstel. Ook biedt dit inzicht in de marginale druk voor inkomens boven het minimumloon. Vraag: Kunnen we regelen dat als iemand vanuit de uitkering een baan krijgt hij niet meer in de tussenliggende tijd tot zijn nieuwe baan begint nog verplicht is te solliciteren? Antwoord: Ik ben het ermee eens dat het weinig zin heeft om van mensen die op korte termijn (en daarbij denk ik aan een maand) in een reguliere baan gaan starten, te verlangen dat zij sollicitatiebrieven gaan schrijven om te solliciteren op een andere baan. Ik bezie of we hiervoor een praktische oplossing kunnen vinden.Het is echter goed te beseffen dat zolang de ww’ers nog niet aan het werk zijn, hun uitkering wordt gefinancierd uit premies van andere werkenden. Indien er mogelijkheden zijn dit beroep op collectieve voorzieningen te beperken, vind ik dat we dat moeten proberen. Vraag: Wil de minister kijken naar afspraken met verzekeringsartsen en daar tempo achter zetten? Antwoord: In mijn brief van 6 november jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen UWV en de NOVAG, de vakvereniging van verzekeringsartsen bij het UWV. Ik heb u gemeld dat het overleg loopt en UWV op koers ligt om de achterstand op de herbeoordelingen in 2016 terug te brengen. Ook heb ik u gemeld nu geen aanleiding te zien voor extra maatregelen. Dat is nog steeds het geval. Ondertussen houd ik vinger aan de pols. De monitor verschijnt viermaandelijks. Vraag: Kan de minister samen met het UWV werkgevers ondersteunen die mensen in dienst nemen met kanker of die kanker hebben gehad? Antwoord: Ik ben blij dat er in het bedrijfsleven initiatieven zijn genomen om mensen met kanker aan het werk te helpen en aan het werk te houden. Het gaat hier om zeer uiteenlopende initiatieven. Het varieert van het inzetten van speciale coaches tot het ontwikkelen van speciale interventies voor werknemers met kanker. Het zogeheten Bedrijvennetwerk, dat de krachten en ervaringen van diverse bedrijven wil bundelen, is ook zo’n initiatief. Bedrijven nemen hiermee hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dit juich ik zeer toe. Het gaat hier om private initiatieven. In mijn ogen is dit een mooie invulling van goed werkgeverschap. Daarom zie ik hier geen rol weggelegd voor de overheid, bijvoorbeeld in de vorm van cofinanciering. Het experiment met de vervroegde inzet van de no-riskpolis kan werkgevers hierbij ondersteunen. Immers, de werkgever wordt dan financieel gecompenseerd als hij een vangnetter in dienst neemt die vervolgens uitvalt wegens ziekte. In dat geval betaalt UWV ziekengeld. Het experiment zal in het eerste kwartaal van 2017 starten. Eerst wil ik de uitkomsten van dit experiment afwachten. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Vraag: Zou de minister kunnen kijken of het juridisch mogelijk is voor kinderopvangbedrijven om niet-gevaccineerde kinderen te weigeren? Antwoord: Gezondheid van je kind is het allerbelangrijkste wat er is. Ouders hebben daarom recht op goede informatie vanuit het dagverblijf of de school van hun kind. Het zou goed zijn als kinderopvangorganisaties hierover nog zelf meer vertellen aan ouders. Daarom wordt er onderzocht wat de mogelijkheden zijn om scholen en kinderdagverblijven te verplichten om hun de vaccinatiegraad bekend te maken en daarbij een handelingsperspectief te bieden aan ouders, scholen en kinderopvangorganisaties. Een kinderdagverblijf kan nu al aan een ouder vragen of een kind gevaccineerd is, maar een ouder hoeft deze informatie niet te geven. Dit zijn namelijk medische gegevens. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens is het niet toegestaan om ouders te verplichten om deze gegevens te verstrekken. Als ouders expliciet instemmen, mag het dagverblijf deze gegevens wel registreren, zodat de GGD snel kan handelen bij de uitbraak van een ziekte. Dit blijkt in de praktijk ook veel te gebeuren. Een kinderdagverblijf kan ook aangeven of er – voor zover bij hen bekend – kinderen worden opgevangen die niet deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma, mits dit niet te herleiden is tot persoonsniveau. In beginsel is er nu geen juridische basis voor een algehele weigering van niet ingeënte kinderen in de kinderopvang. In geval van een uitbraak van een besmettelijke ziekte, zoals mazelen, kan de eigenaar van een kinderopvangvoorziening besluiten niet-ingeënte kinderen (tijdelijk) de toegang te weigeren, wanneer de veiligheid en gezondheid van de opgevangen kinderen in het geding is. De eigenaar weegt op dat moment de risico’s en treft maatregelen. Afhankelijk van het risico en de omstandigheden zou in een individueel geval op basis van een adequate onderbouwing, waarbij alle betrokken belangen zijn afgewogen, (tijdelijk) de toegang tot de kinderopvang kunnen worden geweigerd. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er voldoende grond bestaat voor een weigering. Het RIVM heeft overigens aangegeven dat het alleen toelaten van ingeënte kinderen tot de kinderopvang slechts een zeer beperkt effect zou hebben op het risico van het oplopen van een ziekte waartegen gevaccineerd wordt. Een kind kan ook buiten de kinderopvang besmet worden. Vragen van het lid C.J. Schouten (ChristenUnie) Vraag: In de regio Zwijndrecht vervallen de komende periode 2000 banen. Welke oplossingen heeft de minister? Kan er een mobiliteitscentrum komen? Antwoord: Werkgevers en werknemers dragen samen de verantwoordelijkheid om medewerkers die hun baan kwijt dreigen te raken, zo mogelijk van werk naar werk te begeleiden. Ik ben nauw betrokken bij de ontwikkelingen in de regio. Op dit moment is de omvang nog niet bekend en of de betrokken bedrijven daadwerkelijk de deuren moeten gaan sluiten en wanneer. In de regio zal worden onderzocht om hoeveel werknemers het daadwerkelijk gaat, of en in hoeverre werkgevers in deze regio in staat en bereid zijn om hun medewerkers van werk naar werk te begeleiden en of er bijvoorbeeld mogelijkheden zijn voor een sociaal plan. Aan de hand daarvan kan beoordeeld worden of er extra ondersteuning nodig is. Als sociale partners met goede plannen komen, ben ik uiteraard bereid om te kijken naar mogelijkheden om die plannen te ondersteunen. Vraag: Is de minister bereid om de verkenner WWZ primair onderwijs een breder mandaat te geven zodat er ook mogelijkheden buiten de wet besproken kunnen worden? Antwoord: Tijdens het VAO arbeidsmarkt op 15 november jl. heb ik aangegeven bereid te zijn om een verkenner te vragen om met de sector het gesprek aan te gaan over de manier waarop het vervangingsbeleid uit de cao kan worden toegepast, en te wijzen op de mogelijkheden tot maatwerk die de wet ook biedt. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik niet van plan ben om de wet te wijzigen - dat was ook niet waar in de motie om werd gevraagd - maar dat ook ik graag zou zien dat deze scholen weer verder kunnen en in staat zijn om met een afdoende vervangingsbeleid te komen. De Wwz biedt immers voldoende mogelijkheden om bij cao tot maatwerkafspraken te komen (waaronder de uitzondering bij ministeriële regeling). Ook voor het primair onderwijs. In de wet is bewust gekozen voor afwijkingsmogelijkheden bij cao, omdat partijen in de sector het beste in staat zijn om te beoordelen of een verruiming van de mogelijkheden tot het gebruik van tijdelijke contracten noodzakelijk is. Die bal ligt bij sociale partners en zij zullen hiertoe zelf het initiatief moeten nemen. Vraag: Wat vindt de minister van het voorstel om bij de ketenbepaling één keer vaker een tijdelijk contract toe te staan maar met als voorwaarde dat het tweede en derde tijdelijke contract langer duren. Antwoord: Net als voor het voorstel van een tweede langjarig contract geldt (zonder dat een vast contract ontstaat), geldt ook hier dat het overgaan van een tijdelijk contract in een vast contract wordt uitgesteld. Dat zou ik geen goede ontwikkeling vinden. Verder is onduidelijk hoe het voorstel past als sprake is van tijdelijke werkzaamheden die slechts gedurende een beperkt aantal maanden per jaar kunnen worden verricht. Het zal dan niet mogelijk zijn om bij een tweede of derde contract een contract van langere duur af te spreken dan het eerste contract. Ook om die reden ben ik geen voorstander van het voorstel. Vraag: Klopt de €300 miljoen uit de brief van Cedris van 1 december aan de Kamer niet? Heeft de staatssecretaris overleg hierover met Cedris? Antwoord: Cedris verwacht in haar brief van 1 december jl. aan uw Kamer een extra cumulatief tekort in de Sw-sector van circa € 300 miljoen in de periode 2016-2020 ten opzichte van het financiële beeld ten tijde van de Invoeringswet Participatiewet (eind 2014). In mijn brief van 5 december jl. heb ik gereageerd op de brief van Cedris. SZW komt voor de periode 2016 - 2020 uit op een inschatting van cumulatief circa € 60 miljoen positief ten opzichte van het financiële beeld ten tijde van de Invoeringswet Participatiewet. De € 300 miljoen van Cedris bestaat uit twee delen. Cedris verwacht een tekort van circa € 180 miljoen als gevolg van een lagere uitstroom uit de Wsw dan ingeschat tijdens de invoering van de Participatiewet als wordt uitgegaan van de raming zoals gebruikt in de meicirculaire 2016. Daar bovenop verwacht Cedris een extra tekort van circa € 120 miljoen als gevolg van een tegenvallende bijdrage uit het Lage inkomensvoordeel (LIV). Wat betreft het eerste punt wijzen de realisatiecijfers over de eerste helft van 2016 erop dat de uitstroom uit de Wsw iets hoger is dan ten tijde van de invoering Participatiewet is geraamd. Dit realisatiecijfer was nog niet bekend toen Cedris haar brief aan uw Kamer zond. In 2016 is daarmee net als in 2015 een lichte meevaller voor gemeenten te verwachten. Als de afname van de Wsw verder zou verlopen volgens de raming van de uitstroom bij de meicirculaire, dan bedraagt de tegenvaller voor gemeenten als gevolg van een mogelijk lagere uitstroom uit de Wsw ten opzichte van de invoering van de Participatiewet in de periode 2016 -2020 cumulatief circa € 60 miljoen euro in plaats van de door Cedris verwachte € 180 miljoen. Dit is net als de raming van Cedris een inschatting die nog met onzekerheid is omgeven. Het grootste verschil met Cedris zit in de bijdrage vanuit het LIV. Waar Cedris verwacht dat het LIV zorgt voor een korting van € 120 miljoen, zorgt de invoering van het LIV juist voor een extra bijdrage van cumulatief €120 miljoen in de periode 2018-2020. Ten tijde van de invoering van de Participatiewet was namelijk nog geen sprake van het LIV, dus de € 40 miljoen per jaar m.i.v. 2018 is een extra bijdrage bovenop de Rijksbijdrage zoals deze is vastgesteld ten tijde van de invoering van de Participatiewet. Cedris neemt als referentiepunt voor het effect van het LIV niet het financiële beeld ten tijde van de invoering van de Pwet (eind 2014), maar de verwachte omvang van de bijdrage van het LIV ultimo 2015. Door aanpassing van de regelgeving van het LIV is dit minder geworden, maar het betekent nog steeds extra geld voor de Sw-sector ten opzichte van het financiële beeld ten tijde van de Invoeringswet Participatiewet. Ik blijf met Cedris en de VNG in overleg om nauwgezet de ontwikkelingen in de Sw-sector te volgen. Vraag: Wat heeft de staatssecretaris gedaan met de opmerkingen van de aanjagers banenafspraak? Antwoord: In de één-meting over 2015 hebben we ruimschoots de afgesproken aantallen van de banenafspraak gehaald. Dat is een mooi resultaat. Maar de aanjagers wijzen in het artikel terecht op het gevaar dat we niet moeten denken dat we nu achterover kunnen leunen. Ik blijf voortdurend in gesprek met de uitvoering en de werkgevers om te kijken hoe we de zaken nog beter kunnen regelen. Als er knelpunten zijn, neem ik de maatregelen die nodig zijn. Dat heb ik al meerdere malen gedaan. Nog onlangs heeft uw Kamer het wetsvoorstel aangenomen waarin ik de Praktijkroute regel, een belangrijke verbetering van de Wet banenafspraak. Zoals het er nu naar uitziet, kan de Praktijkroute per 1 januari aanstaande ingevoerd. Ik heb de no-risk polis verlengd tot onbetaalde tijd. Er is een mobiliteitsbonus geïntroduceerd en het UWV heeft een kandidatenverkenner ontwikkeld. Het vereist van alle partijen ook in de komende jaren nog inspanningen om de banenafspraak ook in de komende jaren tot een succes te maken. Vraag: Heeft de staatssecretaris de ambitie om de schuldhulpverlening de komende periode te verbeteren? Antwoord: Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan de agenda schuldenbeleid. Daarin zijn grote stappen voorwaarts gezet. Zo is de Rijksincassovisie gepresenteerd en is de implementatie van de Rijksincassovisie in gang gezet. Het rapport van Atos Consulting ‘Concretisering van de Rijksincassovisie’, dat ik u op 2 december jl. heb toegestuurd, is daarin een volgende stap. Het kabinet zet de implementatie van de Rijksincassovisie onverminderd voort. Voor de operationalisering van de Rijksincassovisie is de vereenvoudiging van de beslagvrije voet noodzakelijk. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel zeer binnenkort aan uw Kamer aan te bieden. Ook aansluiting van overheidspartijen op het beslagregister is nodig voor een betere bescherming van de beslagvrije voet. In de hierboven genoemde brief is uiteengezet welke stappen daartoe worden gezet. Inzet is om de eerste overheidspartijen in 2019 aan te sluiten. Verder streef ik ernaar om het breed wettelijk moratorium op 1 januari 2017 in te voeren. Daarnaast heb ik voor het gehele pakket aan maatregelen ter verbetering van de schuldhulpverlening, naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, in de jaren 2016, 2017 en 2018 in totaal €7,5 miljoen ter beschikking gesteld. Dit wordt onder andere ingezet voor een plan dat Divosa, VNG, NVVK, LCR en Sociaal Werk Nederland hebben ingediend voor een ondersteuningsprogramma voor de gemeentelijke schuldhulpverlening en de inzet van vrijwilligers. Zij leggen de lat hoog als het om de verbetering van de professionalisering van de gemeentelijke schuldhulpverlening gaat. Gezamenlijk gaan zij een aanzienlijke impuls geven aan professionalisering, vakmanschap en innovatie. Vraag: Uitgangspunt bij mensen in beschut werk is 30% loonwaarde, maar veel mensen halen dat niet. Kan de staatssecretaris in overleg met Cedris over de uitgangspunten bij de kosten/opbrengsten van beschut werk? Antwoord: In mijn brief van 5 december jl. ben ik ingegaan op de middelen voor de financiering van beschut werk. In deze brief heb ik uiteengezet hoeveel middelen per plek gemeenten van het Rijk krijgen. Daarnaast hebben mensen op een beschutte werkplek loonwaarde. In de berekeningen van SZW wordt uitgegaan van een gemiddelde loonwaarde van 30% WML. Het verschil van inzicht met Cedris betreft met name de inschatting van Cedris dat een gemiddelde loonwaarde van 30% WML voor veel Sw-bedrijven niet haalbaar is. Er zijn echter ook gemeenten die een hogere loonwaarde realiseren. Op dit moment zijn nog te weinig beschut werkplekken gerealiseerd om te kunnen nagaan of de gemiddelde loonwaarde van 30% waar het Rijk vanuit is gegaan, klopt. Ik heb toegezegd dat ik met de VNG en Cedris de ontwikkeling van de kosten van beschut werk en de ontwikkeling van de loonwaarde van deze beschut werkplekken zorgvuldig wil monitoren. Hiermee geef ik invulling aan de door mij overgenomen motie van het lid Voortman (34 578, nr.12) om bij de evaluatie van de desbetreffende artikelen van de Participatiewet in 2019 tevens te rapporteren of de beschikbare middelen en kosten per beschutwerkplek overeenkomen, of de totaal beschikbare middelen toereikend zijn en wat de verwachte ontwikkeling van de kosten van de uitvoering van beschut werk is. Vraag: Kan de minister aangeven hoe de brief ongewenste buitenlandse financiering zich verhoudt tot de motie CU/VVD ingediend bij de APB om het principe van wederkerigheid toe te passen bij het tegengaan van deze financiering? Antwoord: De motie waarnaar gevraagd wordt verzoekt de regering geen financiering toe te staan van instellingen vanuit landen die zelf geen godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting kennen. Het kabinet wil met de aanpak van buitenlandse financiering met name voorkomen dat er met de financiering invloed meekomt richting Nederlandse organisaties waarmee er gedragingen worden gestimuleerd die niet passen binnen de Nederlandse democratische rechtstaat. De aanpak richt zich dus op het aanpakken van ongewenste financiering ongeacht waar het vandaan komt. Een aantal aangekondigde maatregelen in de brief over buitenlandse financiering richten zich op het verkrijgen van meer inzicht in de financieringsstromen en een betere uitwisseling van informatie tussen betrokken autoriteiten. Het kabinet zegt dus niet: we accepteren geen financiering uit Saudi-Arabië of uit Qatar. Het kabinet acht het van belang dat wordt nagegaan of het geld komt van de overheid of van private organisaties en welk doel die financiering heeft alvorens de afweging te maken of het gaat om onwenselijke financiering. Nuance en precisie zijn binnen dit thema zeer belangrijk omdat het gaat om het trekken van grenzen waar het gaat om onze (soms) botsende grondrechten en vrijheden en het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. Vragen van het lid L.G.J. Voortman (GroenLinks) Vraag: Kan de minister toezeggen dat de overheid geen zaken meer doet met bedrijven die onderbetalen (in de geest van de Wet Aanpak Schijnconstructies)? Antwoord: Naar aanleiding van Kamervragen van het lid Karabulut heb ik toegezegd om te onderzoeken of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen ten aanzien van de naleving van sociale- en arbeidswetten in toekomstige contracten voor inkoop. De eerste resultaten van dit onderzoek laten zien dat de nieuwe Aanbestedingswet juridisch bezien mogelijkheden biedt. De uitvoerbaarheid van deze maatregelen is als gevolg van de vereiste proportionaliteit complex en zal in de komende maanden nader worden onderzocht. Over de uitkomst hiervan wordt u komend voorjaar geïnformeerd. Vraag: Vindt de staatssecretaris dat er genoeg gebeurt om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen? Er zijn nu minder arbeidsgehandicapten aan het werk dan 4 jaar geleden. Antwoord: GroenLinks refereert aan de cijfers van het CBS zoals door Paul de Beer in Trouw genoemd, het CBS gebruikt echter een hele ruime definitie. Het gaat bij de definitie van CBS om personen met een arbeidshandicap die zelf aangeven dat zij door een ziekte, aandoening of handicap belemmerd worden bij het uitvoeren of verkrijgen van werk. Dat omvat een zo diverse groep dat vergelijking met de doelgroep van de banenafspraak niet te maken is. De banenafspraak in het sociaal akkoord richt zich op de arbeidsparticipatie van de allerzwaksten op de arbeidsmarkt: 125.000 mensen uit deze groep moeten bij reguliere werkgevers aan de slag komen. In juli heb ik de Kamer kunnen melden dat er eind 2015 ten opzichte van de nulmeting ruim 21.000 banen voor deze groep bij reguliere werkgevers zijn gerealiseerd. Deze cijfers laten zien dat we op de goede weg zijn voor de groep van de banenafspraak. Tegelijkertijd is de uitdaging voor de komende jaren groot, niet alleen voor de groep van de banenafspraak, maar ook voor de andere groepen. We kunnen nu niet achterover leunen; sterker nog, er moet nog een tandje bij. De arbeidsparticipatie van de totale Nederlandse bevolking is gedaald tussen 2008 en 2014. Deze daling geldt voor alle groepen, maar de mate waarin verschilt. In vergelijking tot de Nederlandse bevolking (15-65 jaar) is het aandeel van personen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt dat werkt sterker gedaald. Voor een inclusieve arbeidsmarkt is het inderdaad nodig dat we aan alle groepen aandacht blijven besteden. Nu het economisch beter gaat, biedt dat ook voor andere groepen meer kansen. Vraag: Staat de minister nog steeds achter het voorstel om payrolling duurder te maken en wat gaat hij daar concreet aan doen? Antwoord: Ik neem aan dat gedoeld wordt op uitvoering van de zogenoemde motie Hamer. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar mijn brief van 5 december jl. naar aanleiding van het verzoek van de Kamer om een reactie op het bericht - wat zag op de door de Hoge Raad gewezen arresten inzake payrolling en detachering - dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk is aan een uitzendkracht. Daaruit blijkt dat dit kabinet hier geen uitvoering aan zal geven. Vraag: Hoe beoordeelt de minister de sectorplannen achteraf? Antwoord: Ruim 100 sectorplannen zijn nu nog volop in uitvoering en op dit moment zijn enkele sectorplannen volledig afgerond. De meeste plannen zullen in 2017 en 2018 tot afronding komen. Eerder al heb ik uw Kamer in brieven van 7 september 2015 (Kamerstukken II, 2014/2015 34 200 XV nr. 63) en 29 september 2016 (Kamerstukken 2016/2017 33566 nr. 94) geïnformeerd over de evaluatie van sectorplannen en wat daarin de hoofdvragen zijn en het tijdspad. Een eerste tussentijdse effectmeting is voorzien in het najaar 2017 als de helft van de sectorplannen is afgerond. Een tweede effectmeting is in 2018 en de eindevaluatie naar de bereikte doelen met de sectorplannen en de effectiviteit van bestede subsidiemiddelen is voorzien in 2019 als alle sectorplannen zijn afgerond. Afgelopen week heb de Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken van de sectorplannen. Vraag: Wat gaat de minister doen om de schoonmakers bij Buitenlandse Zaken in dienst te nemen? Antwoord: Het Rijk neemt vanaf 2016 contracten tussen schoonmaakbedrijven en Rijksorganisaties stapsgewijs over. Als het einde van de looptijd van een overeenkomst in zicht komt, gaat de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) tijdig in overleg met het ministerie of de uitvoeringsinstantie. Dan wordt bekeken of het contract op dat moment kan worden overgenomen. De leden Kerstens (PvdA), Voortman (GroenLinks) en Karabulut (SP) hebben op 1 december jl. over dit onderwerp schriftelijke Kamervragen ingediend aan de ministers Wonen en Rijksdienst, Buitenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de beantwoording van deze vragen zal hier verder op worden ingegaan. Vraag: Hulp bij schulden: hoe gaat de staatsecretaris de bureaucratie verminderen? Wanneer gaat de overheid mensen helpen bij de aanpak van schulden? Antwoord: Het kabinet heeft in deze kabinetsperiode uitvoering gegeven aan de agenda schuldenbeleid. Die agenda bevat maatregelen om overkreditering tegen te gaan, preventie en vroegsignalering te bevorderen, de effectiviteit en kwaliteit van schuldhulpverlening te vergroten en de Rijksincassovisie te operationaliseren. Versterking van de positie van mensen met schulden staat daarbij centraal. Schulden moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en daarbij hoort een betere bescherming van de beslagvrije voet. Met de ontwikkeling van de Rijksincassovisie, de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, het breed wettelijk moratorium en diverse maatregelen van uitvoeringsorganisaties om de incasso klantvriendelijker te maken, zijn grote stappen voorwaarts gezet en daar moeten we mee doorgaan. Het kabinet geeft prioriteit aan het beter onderling afstemmen van de incasso door overheidspartijen. In de afgelopen jaren is er concreet gewerkt aan: de persoonsgerichte incasso van het CJIB; de inzet van Stellateams door de Belastingdienst om burgers te helpen bij bijzondere problemen; wetsvoorstel verbetering wanbetalers in de zorg, waardoor de Bestuursrechtelijke premie is verlaagd met €30, wanbetalers makkelijker uit het bestuursrechtelijk premieregime kunnen stromen en er een speciale regeling is voor bijstandsgerechtigde wanbetalers; het kabinet streeft er naar het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer; het project clustering Rijksincasso en verbreding van het beslagregister. Inzet van het kabinet is om in 2019 de eerste overheidsorganisaties te laten aansluiten; de harmonisatie van de invorderingsregimes voor belasting- en toeslagenschulden bij de Belastingdienst. Beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2019. Vraag: Wil de staatssecretaris zo snel mogelijk een voorstel aan de Kamer sturen om meer bij te kunnen verdienen in de bijstand en de tegenprestatie te schrappen? Antwoord: In de Participatiewet kan gedurende 6 maanden het inkomen van bijstandsgerechtigden tot maximaal 25% van de inkomsten tot €199 per maand worden vrijgelaten. Om werken vanuit de bijstand te stimuleren is deze inkomensvrijlating recentelijk gewijzigd van een aaneengesloten periode van zes maanden, naar een flexibele periode van zes maanden. Op deze manier sluit de vrijlating van arbeidsinkomsten beter aan op het huidige karakter van de arbeidsmarkt en wordt het aanvaarden van tijdelijk werk van korter dan zes maanden gestimuleerd. In het kader van experimenten met de Participatiewet maak ik mogelijk dat onderzocht kan worden of een ruimere inkomensvrijlating leidt tot meer uitstroom uit de uitkering naar werk. Het kabinet is voornemens om met het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet experimenten mogelijk te maken met een vrijlating van 50% van de inkomsten gedurende 24 maanden. De maximale vrijlating is €199 per maand voor alleenstaanden, en €142 voor gehuwden gezamenlijk. Het ontwerpbesluit ligt momenteel voor advies bij de Raad van State ligt en zal naar verwachting begin 2017 inwerking treden. Gemeenten hebben altijd de mogelijkheid om op basis van artikel 18 van de Participatiewet maatwerk te leveren. Vraag: Wil de staatssecretaris de strenge bijstandsregels zoals kostendelersnorm niet van toepassing verklaren op ouderen met een AIO-aanvulling? Antwoord: Mensen met een onvolledige AOW kunnen recht hebben op een AIO-aanvulling (Aanvullende Inkomensvoorzieningen Ouderen). De AIO is algemene bijstand en is het vangnet in die situatie dat iemand in de pensioengerechtigde leeftijd niet zelfstandig in zijn bestaan kan voorzien. Het heeft als doel om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Dit is een ander doel en kent een andere systematiek dan de AOW. Het College voor de Rechten van de Mens heeft onlangs geoordeeld dat dit geen discriminatie is, omdat de AOW en de Participatiewet twee verschillende wettelijke regimes zijn. Als de kostendelersnorm, conform de AOW, ook in de AIO wordt uitgesteld, verandert het karakter van de AIO en ontstaat er een verschil tussen de bijstandssystematiek voor mensen jonger en ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd. Dit is niet logisch en niet gewenst. Er ontstaat rechtsongelijkheid binnen de bijstand en daarnaast ontstaat er een groot risico op export van de AIO. Immers de AIO gaat dan eigen voorwaarden kennen en moet op grond van Europese regelgeving gezien worden als regeling specifiek voor ouderen, die exporteerbaar is. Daar waar nodig kunnen mensen met een Aio een beroep doen op de gemeente. Voor 2017 en 2018 is in totaal € 7,5 miljoen extra vrijgemaakt, die gemeenten kunnen besteden aan bijzondere bijstand voor gepensioneerden zonder volledige AOW. Daarnaast worden mantelzorgers waar nodig ondersteund bij hun mantelzorg. Mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen kunnen op hun gemeente een beroep doen voor maatschappelijke ondersteuning bij hun zelfredzaamheid of participatie. Vraag: Is de minister het eens dat de WWZ het tegenovergestelde effect heeft bereikt van wat vooraf beoogd werd? En hoe staat de minister tegenover het invoeren een tweede meerjarig contract? Antwoord: Ik vind de conclusie dat de Wwz het tegenovergestelde effect heeft bereikt van wat vooraf met deze wet is beoogd niet aan de orde. Ik zie dat het aantal werknemers met een flexibel contract op dit moment nog harder stijgt dan het aantal werknemers met een vast contract. Dit is ook niet vreemd bij een aantrekkende economie. Werkgevers nemen nieuwe medewerkers immers vaak eerst aan op een tijdelijk contract. Het gaat erom dat deze groep werknemers uiteindelijk doorstroomt naar een vast contract, wanneer sprake is van structurele werkzaamheden. Doorstroom vindt vaak plaats na enkele jaren werkzaam te zijn op een flexibele contract. De cijfers over doorstroom zijn pas beschikbaar na 2 of 3 jaar na de begindatum van het contract. Ik heb dus nog geen cijfers van na de ingang van de Wwz. Uiteraard wordt de doorstroom van een flexibel naar een vast contract gemonitord. Zoals ik al eerder - en uitgebreid - aan uw Kamer heb gemeld zie ik - noch sociale partners - noodzaak of wenselijkheid om een langjarige tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst mogelijk te maken zonder dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Met de mogelijkheid van een meerjarige tweede arbeidsovereenkomst zou namelijk een tussenvorm in tijdelijke contracten worden gecreëerd. Tegenover het voordeel van een langer dienstverband voor de werknemer staat namelijk ook het nadeel van een negatieve prikkel voor de werkgever om in de werknemer te investeren. Daarbij is een meerjarig tweede contract extra nadelig voor een werknemer als de mogelijkheid van tussentijdse opzegging niet wordt uitgesloten. Zonder uitsluiting van tussentijds opzeggen, loopt het contract immers niet alleen van rechtswege af, maar kan ook nog tussentijds worden opgezegd. Wanneer de mogelijkheid van tussentijds opzeggen daarentegen wel wordt uitgesloten zal geen werkgever meer een dergelijk dienstverband willen aangaan. Tot slot wil ik er op wijzen dat een meerjarige tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst niet in lijn is met de afspraken uit het sociaal akkoord, zoals die zijn uitgewerkt in de Wwz, en er mede op zijn gericht om de doorstroom naar een vast contract te bevorderen. Het risico bestaat immers dat het meerjarig tijdelijk contract als vervanger van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal gaan fungeren. Vraag: AOW en zware beroepen: kunnen we voor de zwaarste beroepen vrijstellen van RVU-heffing regelen, zodat ze eerder met (pre)pensioen kunnen gaan? Antwoord: Het streven is dat zoveel mogelijk mensen gezond de pensioengerechtigde leeftijd halen. Het is niet aanvaardbaar dat de samenleving zich er bij neerlegt dat mensen te zwaar belast worden en dan eerder met pensioen moeten. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Hier ligt ook een belangrijke rol voor sociale partners. Vragen van het lid H.C.M. Krol (50 plus) Vraag: Wat is het resultaat van vier jaar kabinetsbeleid voor koopkracht ouderen? Antwoord: Het inkomensbeleid van het kabinet Rutte II heeft ervoor gezorgd dat de ouderen met alleen AOW zijn beschermd. Ondanks de bezuinigingen zijn zij er in koopkracht 2,9% op vooruit gegaan. Hier heeft het inkomensbeleid 0,7% aan bijgedragen, onder meer door de verhoging van de ouderenkorting en de verhoging van de zorgtoeslag. Ouderen met een hoger inkomen zijn er per saldo in koopkracht op achteruit gegaan. Dit is grotendeels het gevolg van beperkte indexatie van aanvullende pensioenen en een dalend inkomen uit vermogen. Daarnaast hebben ouderen met een hoger inkomen ook nadeel gehad van maatregelen van het kabinet zoals de afbouw van de algemene heffingskorting en de verlaging van de korting op de zvw-bijdrage. Overigens staan hier ook maatregelen tegenover die juist voordelig hebben uitgepakt voor ouderen met een hoger inkomen, zoals het verhogen van de ouderenkorting en het verlengen van belastingschijven. Vraag: Hadden de effecten van de FTK niet onderdeel moeten zijn van het koopkrachtbeeld van AOW-ers? Het is tenslotte onderdeel van het kabinetsbeleid. Antwoord: Inkomensbeleid is in het rapport “Terugblik inkomensbeleid en koopkracht 2012-2017” (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/11/25/notitie -terugblik-inkomensbeleid-en-koopkracht-2012-2017) gedefinieerd als het beleid ten aanzien van de fiscaliteit, de sociale zekerheid en de inkomensondersteunende regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is in lijn met hoe in de “Beleidsdoorlichting artikel 41: inkomensbeleid” uit 2011 het inkomensbeleid gedefinieerd is. Het FTK valt niet onder inkomensbeleid. Het FTK betreft de wettelijke financiële kaders voor het aanvullend pensioen. Het aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde en daarmee de verantwoordelijkheid van sociale partners. Zij moeten een afweging maken tussen de ingelegde premie, de ambitie en het risico om zo te zorgen dat de deelnemers kunnen rekenen op een goed pensioen tegen aanvaardbare kosten. Het is dus geen zaak van het kabinet en daarmee geen onderdeel van het inkomensbeleid. Vraag: Graag een actueel overzicht van het koopkrachtbeeld, te ontvangen voor het kerstreces. Antwoord: Zoals ieder jaar stuurt het kabinet voor het kerstreces de loonstrookjesbrief aan uw Kamer toe. Hierin wordt een beeld geschetst van de veranderingen in de belastingen en de toeslagen en hoe die doorwerken op het loonstrookje. Daarnaast staat in deze brief ook een geactualiseerd overzicht van het koopkrachtbeeld voor 2017, op basis van de decemberraming van het CPB. Vraag: Graag een reactie van de minister op het feit dat UWV brieven naar Nederlandse uitkeringsgerechtigden in de taal van het woonland stuurt in plaats van het Nederlands. Antwoord: UWV heeft mij gemeld dat de groep WAO/WIA gerechtigden die in het buitenland woont, het besluit over het recht op uitkering standaard in het Nederlands krijgt met een begeleidende brief met uitleg in de moedertaal. De jaarlijkse uitvraag van gegevens door UWV (het zogenaamde levensbewijs) of de uitvraag in het kader van een sociaal medische herbeoordeling vindt standaard plaats in de moedertaal van de gerechtigde/aanvrager. Deze moet veel gegevens opsturen en het is in wederzijds belang dat hierbij geen fouten worden gemaakt. Correspondentie in de moedertaal is hierbij belangrijk. Indien een Nederlander die correspondentie ontvangt in de taal van het woonland, is sprake van een onopzettelijke omissie die na een signaal van de betreffende persoon uiteraard hersteld wordt. Vraag: Voor het loopbaangesprek in het 2e actieplan ouderen werklozen is 25 mln euro gereserveerd. 50plus vindt dit met name een verantwoordelijkheid voor de werkgevers. Kan dat niet met minder middelen? Antwoord: De kwetsbaarheid van vijftigplussers op de arbeidsmarkt is vaak extra groot, omdat te weinig of te laat wordt stilgestaan bij de manier waarop een beroep zich ontwikkelt. Als men eerder begint met bijscholing, omscholing, verandering van werkzaamheden etc., dan kunnen mensen tot hun pensioengerechtigde leeftijd aan het werk blijven en kan langdurige werkloosheid worden voorkomen. Het 2de loopbaanadvies kan mensen helpen op tijd stil te staan bij hun arbeidsmarktpositie. Het 2de loopbaanadvies zal zich voornamelijk richten op de werknemers in een kwetsbare positie, zoals een beroep waarvan de werkgelegenheid krimpt of een beroep waar relatief veel mensen de eindstreep niet (kunnen) halen. Als mensen eenmaal ontslagen zijn en in een uitkering zitten, dan is de weg terug naar de arbeidsmarkt veel langer en veel moeilijker. Ik vind het daarom heel belangrijk om mensen te ondersteunen in een eerdere fase. In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal worden verzonden, zal ik ingaan op het 2de loopbaanadvies, de trainingen voor werkgevers en het centraal aanspreekpunt voor werkgevers en werknemers. Vraag: Wat hebben de sectorplannen concreet opgeleverd voor de verschillende leeftijdsgroepen? Antwoord: Zoals aan uw Kamer is gemeld is een eerste tussentijdse effectmeting voorzien in het najaar 2017 als de helft van de sectorplannen is afgerond. Een tweede effectmeting is voorzien in 2018 en de eindevaluatie vindt plaats in 2019 als alle sectorplannen zijn afgerond. Deze evaluatierapporten gaan in op de bereikte doelen van de sectorplannen en de effectiviteit van bestede subsidiemiddelen. De achtergrondkenmerken van de deelnemers, waaronder leeftijd worden meegenomen in de analyse. De 4 specifieke metavragen van de evaluatie heb ik met u gedeeld in de Kamerbrief van 29 september 2016 (Kamerstukken II, 2016-2017, 33566 nr. 94). Vraag: Wat vindt de minister van het idee om de leeftijd bij sollicitatieprocedures weg te laten, om zo leeftijdsdiscriminatie tegen te gaan? Antwoord: Een werkgever mag zich niet schuldig maken aan discriminatie, ofwel het maken van ‘verboden onderscheid’. Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure – zoals leeftijd - kan op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt, omdat deze vraagstelling niet direct een ongelijke behandeling oplevert. Het staat werkgevers echter vrij om het gegeven van leeftijd geen rol te laten spelen in de sollicitatieprocedure. Dat kan door als werkgever niet naar deze informatie te vragen. Zo is het invullen van de leeftijd in het elektronisch sollicitatieformulier van de Rijksoverheid niet verplicht, maar optioneel. Een andere manier waarop hier invulling kan worden gegeven is via het instrument van anoniem solliciteren. Zo heeft de gemeente Den Haag naar aanleiding van de pilot anoniem solliciteren die zij dit jaar heeft uitgevoerd besloten bij de verlenging van deze pilot ook het gegeven leeftijd mee te nemen in de anonimisering. Ook op Linkedin wordt de geboortedata niet meer weergegeven op de profielen van de eigen website. Dit laat onverlet dat werkgevers de mogelijkheid hebben om in het kader van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid een vacature specifiek open te stellen voor twee bepaalde leeftijdsgroepen: voor jongeren tot 27 jaar in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid en voor sollicitanten met een leeftijd van 50 jaar en ouder in de aanpak van de werkloosheid onder 50-plussers. Vraag: Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om de groepen die het hardst door de stijging van de AOW-leeftijd worden getroffen meer tegemoet te komen? Is de staatssecretaris bereid om de overbruggingsregeling nog eens goed te bekijken? Antwoord: Voor mensen die op 1/1/2013 al een Vut of vergelijkbare uitkering hadden en die geconfronteerd werden met het AOW-gat heeft het kabinet de Overbruggingsregeling getroffen. Deze regeling biedt een vangnet op minimumniveau voor die situaties waar mensen zich niet hebben kunnen voorbereiden. Ik heb daarbij ook altijd uitdrukkelijk een oor gehad voor signalen uit de samenleving. Sinds 2013 heb ik de regeling daarom verschillende keren aangepast en uitgebreid. Verhoging van de inkomenstoets naar 200%/300% WML Verruiming van de doelgroep naar vergelijkbare gevallen zoals zzp-ers met private ao-uitkering en wachtgelders. Verlenging van de regeling naar 2022 Verruiming voor wat betreft de versnelde verhoging Omdat het gebruik van de OBR achterbleef bij de verwachtingen heb ik vorig maand nog een uitbreiding doorgevoerd: de SVB rappelleert nu na de leeftijd van 65 jaar nogmaals en kan de OBR met een jaar terugwerkend toekennen. Belangrijk is ook dat de CrvB recent concludeerde dat de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. Het aanpassen van de OBR zodat mensen een uitkering krijgen op AOW-hoogte lijkt me niet opportuun omdat hierdoor ongelijkheid zou ontstaan ten opzichte van andere groepen op minimumniveau. Bij de totstandkoming van de OBR is bewust besloten aansluiting te zoeken bij het bijstandsniveau. Daarnaast zou het verhogen ook juridisch en uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar en ingewikkeld zijn, in verband met terugwerkende kracht. Wel ben ik bereid nog eens te onderzoek hoe het gebruik van de OBR verder bevorderd kan worden en de Kamer daar voor 1 maart over te berichten. Vraag: De kostendelersnorm moet van de baan. Hoe kijkt de minister hier tegen aan? Antwoord: Als de kostendelersnorm, conform de AOW, ook in de AIO wordt uitgesteld, verandert het karakter van de AIO en ontstaat er een verschil tussen de bijstandssystematiek voor mensen jonger en ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd. Dit is niet logisch en niet gewenst. Er ontstaat rechtsongelijkheid binnen de bijstand en daarnaast ontstaat er een groot risico op export van de AIO. Immers de AIO gaat dan eigen voorwaarden kennen en moet op grond van Europese regelgeving gezien worden als regeling specifiek voor ouderen, die exporteerbaar is. Daar waar nodig kunnen mensen met een Aio een beroep doen op de gemeente. Voor 2017 en 2018 heb ik in totaal € 7,5 miljoen extra vrijgemaakt, die gemeenten kunnen besteden aan bijzondere bijstand voor gepensioneerden zonder volledige AOW. Daarnaast is het zo dat mantelzorgers waar nodig ondersteund worden bij hun mantelzorg. Mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen kunnen op hun gemeente een beroep doen voor maatschappelijke ondersteuning bij hun zelfredzaamheid of participatie. Vraag: Is de staatssecretaris het met 50Plus eens dat er al jaren te weinig pensioenpremie is ingelegd en dat dit ten koste gaat van de pensioenuitkering voor ouderen? Antwoord: Pensioenfondsen zijn verplicht een kostendekkende premie te heffen. Daarbij mogen zij er voor kiezen de premie te dempen op basis van rentemiddeling of verwacht rendement. Dit voorkomt dat premies erg fluctueren. Bij dempen met verwacht rendement mogen fondsen rekenen met maximumrendementen zoals vastgesteld door de Commissie Parameters. Door de dalende rente is het gat tussen de risicovrije rente en het verwacht rendement echter steeds groter geworden. Bij een gelijkblijvende premie draagt deze in toenemende mate negatief bij aan het herstel van een pensioenfonds. Het is aan de pensioenfondsen zelf om te bezien of de premie die zij heffen nog wel generatie-evenwichtig is. Vraag: Waarom heeft de Pensioenfederatie afschaffing van de doorsneesystematiek binnen een bestaand contract niet nader onderzocht. Antwoord: Het afschaffen van de doorsneesystematiek ten gunste van een neutralere manier van pensioenopbouw is een belangrijke stap op weg naar een houdbaar pensioenstelsel. Het sluit beter aan bij de veranderende arbeidsmarkt en zorgt er voor dat wisselingen tussen werknemerschap en ondernemerschap minder ongewenste gevolgen hebben voor de pensioenopbouw. Ook geeft een nieuwe manier van pensioenopbouw allerlei mogelijkheden ten aanzien van nieuwe pensioencontracten. De overstap op een nieuwe manier van pensioenopbouw moet wel evenwichtig worden vormgegeven, om te voorkomen dat bepaalde cohorten onevenredig worden getroffen. Dit heb ik ook benadrukt in de Perspectiefnota die ik voor de zomer naar uw Kamer heb gestuurd. In de berekeningen is de Pensioenfederatie voor alle contracten, inclusief het bestaande, uitgegaan van afschaffing van de doorsneesystematiek, net zoals de SER dat eerder heeft gedaan in zijn vorig jaar verschenen advies. Vragen van het lid J.J. van Klaveren (GrBvK) Vraag: Wat is het standpunt van de minister over het uiterlijk van zwarte piet? Antwoord: Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt. Het kabinet erkent, samen met de Kinderombudsman, dat in de vertolking van Zwarte Piet negatieve stereotyperingen een rol kunnen spelen. Deze kunnen onbedoeld vooroordelen en discriminatie in de hand werken en mensen kwetsen. Tegelijkertijd acht de regering het van belang te benadrukken dat dit mensen die het kinderfeest altijd met veel vreugde vieren, niet tot racist maakt. Het kabinet is van mening dat een verbod op Zwarte Piet van staatswege niet de uitweg is, maar dat de overheid een rol kan spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die iedereen recht doet. We zien veranderingen in de vertolking van Piet, bijvoorbeeld bij scholen, intochtcomités en in de media vormgegeven vanuit de samenleving. Het Sinterklaasfeest moet een feest voor alle kinderen zijn en daarom ben ik er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat. Vragen van het lid N.P.M. Klein (Klein) Vraag: Onderwijs voor asielzoekers moet een publieke taak worden. Geen taalles door commerciële bedrijven. Kan de minister daar op reageren? Antwoord: Zoals ik in de oktoberbrief heb geschetst is de inburgeringsmarkt volop in ontwikkeling is en neemt de onderlinge concurrentie stevig toe. Het is belangrijk om grip te houden op deze marktwerking en de markt strenger te reguleren om kwaliteit en transparantie te waarborgen. Daarom heb ik ook een aantal maatregelen aangekondigd waaronder het introduceren van toezicht op de kwaliteit van inburgeringcursussen. Ik vind het nu te vroeg om meer fundamentele wijzigingen te introduceren. Maar blijf de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Mocht dit onvoldoende vertrouwen geven dan zal ik meer fundamentele wijzigingen overwegen. Vragen van het lid J.S. Monasch (Monasch) Vraag: Is de minister bereid zich in te zetten voor een nieuw sociaal akkoord? En is de minister het met mij eens dat een nieuw Sociaal akkoord alleen zin heeft als het ook MKB-proof is? En is de minister het met mij eens dat er een MKB toets moet komen bij nieuwe wetgeving? Antwoord: Ik ben groot voorstander van het maken van goede afspraken met sociale partners. Ik treed voortdurend in overleg met hen met het oog op het verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen het tekort aan vakkrachten en wat gaat hij eraan doen? Antwoord: Het kabinet maakt werk van de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt - zie bijvoorbeeld het traject 'Ruim baan voor vakmanschap' wat in het MBO is doorgevoerd door de minister van OCW en het techniekpact van de bewindslieden van EZ, OCW en SZW. Sectoren met specifieke tekorten hebben gebruik kunnen maken van de sectorplannen - veel sectoren hebben dat ook gedaan. Indien werkgevers een tekort constateren, zou het ook verstandig kunnen zijn om het werk en/of de arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken. Uiteraard is dat aan de sociale partners. Vraag: Graag een toelichting van de minister op de organisatie van de Ronde Tafel Piet. Antwoord: Ik heb verschillende Ronde Tafels georganiseerd waarin voor- en tegenstanders met elkaar in gesprek zijn gegaan. Na afloop van het laatste overleg hebben voor- en tegenstanders aan tafel zich gezamenlijk uitgesproken tegen iedere vorm van bedreiging, geweld, polarisatie en agressie en ernaar te streven het een feest voor alle kinderen te laten zijn. Vraag: Is het niet beter om minder asielzoekers op te vangen en hen goede opvang te bieden dan zo veel mogelijk asielzoekers op te vangen en hen de huidige opvang te bieden? Antwoord: Het is de inzet van het kabinet om alle mensen die naar Nederland komen en vluchten voor oorlog en geweld een goede opvang te bieden. Ondanks de hoge asielinstroom is het gelukt om voor iedereen een opvangplek te organiseren. Geen enkele vluchteling heeft in Nederland op straat hoeven slapen. Daarnaast is het de inzet van het kabinet om de migratiestromen beter te reguleren, bijvoorbeeld middels opvang in de regio en de afspraken met Turkije. Dit heeft er mede voor gezorgd dat de asielinstroom in Nederland is gedaald. PAGE 1 DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 64 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 64 DOCPROPERTY kRetouradres \* MERGEFORMAT > Retouradres DOCPROPERTY iRetouradres \* MERGEFORMAT Postbus 90801 2509 LV Den Haag DOCPROPERTY iAdressering \* MERGEFORMAT De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal DOCPROPERTY iStraat \* MERGEFORMAT Binnenhof DOCPROPERTY iNr \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY iToev \* MERGEFORMAT A DOCPROPERTY iPostcode \* MERGEFORMAT 2513 AA DOCPROPERTY iPlaats \* MERGEFORMAT S GRAVENHAGE DOCPROPERTY iKixCode \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum 7 december 2016 IF DOCPROPERTY iChkDatum \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" " DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 64 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i2eGeledingTxt IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i3eGeledingtxt DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum 7 december 2016 IF DOCPROPERTY iChkDatum \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" " DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT 2016-0000258214 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i2eGeledingTxt IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i3eGeledingtxt Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333 44 44 F 070 333 44 00 www.rijksoverheid.nl DOCPROPERTY kCP \* MERGEFORMAT Contactpersoon DOCPROPERTY iCP1 \* MERGEFORMAT IF DOCPROPERTY iFaxM \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kFaxM \* MERGEFORMAT F DOCPROPERTY iFaxM \* MERGEFORMAT iFaxM " IF DOCPROPERTY iChkEmail \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY iEmail1 \* MERGEFORMAT " IF DOCPROPERTY iCP2 \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY iCP2 \* MERGEFORMAT iCP2 IF DOCPROPERTY iChkDoorkies \* MERGEFORMAT Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "0" "" " DOCPROPERTY kDoorkies \* MERGEFORMAT T DOCPROPERTY iDoorkies2 \* MERGEFORMAT iDoorkies2 " T iDoorkies2 IF DOCPROPERTY iChkEmail \* MERGEFORMAT Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "0" "" " DOCPROPERTY iEmail2 \* MERGEFORMAT iEmail2 " iEmail2 " DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT 2016-0000258214 IF DOCPROPERTY iUwBrief \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kUwBrief \* MERGEFORMAT Uw referentie DOCPROPERTY iUwbrief \* MERGEFORMAT iUwBrief " IF DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kCC \* MERGEFORMAT Kopie aan DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT iCC " IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kBijlagen \* MERGEFORMAT Bijlagen DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT iBijlagen "