[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 6 december 2016 (NIEUWE VERSIE)

Brief regering

Nummer: 2016D47660, datum: 2016-12-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2016Z23297:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn
gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de
behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor
het jaar 2017 (34 550-XV).

De Minister van Sociale Zaken	De Staatssecretaris van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid,	en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher	Jetta Klijnsma



Vragen van het lid S. Karabulut (SP)

Vraag:

Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat ook andere overheidswerkgevers
schoonmakers in vaste dienst nemen?

Antwoord:

Het kabinet heeft  als publieke werkgever - voor zover mogelijk - de
schoonmakers in dienst genomen die werken in de kantoren van de centrale
overheid. In een enkel geval lukte dit niet vanwege nog lopende
contracten. Door de oprichting van de Rijks Schoonmaak Organisatie
vervult de overheid een voorbeeldrol. Maar voor andere werkgevers kan
het kabinet die keuze niet maken of aan hen opleggen. Inbesteding of
aanbesteding van de schoonmaakdiensten is een zaak van werkgevers zelf.

 

Vraag:

Is de minister bereid werknemers zeggenschap te geven en hogere lonen te
bepleiten?

Antwoord:

Momenteel ligt mijn voorstel tot vergroting van de bevoegdheden van de
OR met betrekking tot de beloning van bestuurders in uw Kamer. Wij
zullen kort voor het kerstreces daarover debatteren.

Over het bepleiten van hogere lonen voor werknemers het volgende:

Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de recente publicaties door
onder andere DNB en de rondetafel in de Tweede Kamer met sociale
partners gesproken over de inzichten omtrent de AIQ
(arbeidsinkomensquote) en de eventuele loonruimte. Gesproken is ook over
het mogelijke belang van eventuele loonsverhogingen voor verdere
economische groei en werkgelegenheid. Belangrijkste conclusie was echter
dat loonbeleid maatwerk vereist en (dus) aan decentrale (cao-)partijen
is. De situatie is immers van sector tot sector verschillend, zo wordt
ook door de verschillende rapporten bevestigd. Afhankelijk van de
omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de
primaire beloning één van de afwegingen is.

 

Vraag:

Is de minister bereid om nul uren contracten te verbieden?

Antwoord:

Ik heb met de Wwz maatregelen genomen om langdurige inkomensonzekerheid
voor werknemers op grond van oproepcontracten, waar nulurencontracten
een vorm van zijn, tegen te gaan, een generiek verbod is daarmee nu
overbodig.

Meer specifiek kent de wet een mogelijkheid om op verzoek van de
Stichting van de Arbeid tot een verbod van nulurencontracten te komen.
Deze mogelijkheid is destijds in de wet opgenomen om tot een verbod op
nulurencontracten te komen in de zorg, maar is ook toepasbaar voor
andere sectoren. Van deze mogelijkheid heb ik echter tot op heden geen
gebruik gemaakt omdat cao-partijen in de zorg zelf afspraken hebben
gemaakt over een verbod op nulurencontracten en er vanuit de Stichting
ook geen verzoek is gekomen.

 

Vraag:

Hoeveel banen hebben de banenplannen opgeleverd?

Antwoord:

	Sectorplannen beogen niet om nieuwe banen te creëren. Nieuwe banen
ontstaan door het aantrekken van de economie. De sectorplannen helpen
onnodige werkloosheid te voorkomen en de kansen die de aantrekkende
economie biedt optimaal te benutten.

 

De sectorplannen dragen bij aan duurzame inzetbaarheid van werknemers en
een betere werking van de arbeidsmarkt binnen en/of tussen sectoren, ook
op langere termijn. Dit door mensen geschoold en gezond te houden en
waar nodig mobiel te kunnen laten zijn op de arbeidsmarkt. Ze dragen
daarmee bij aan het voorkomen van werkloosheid en het verbeteren van het
functioneren van de arbeidmarkt.

In het land zie ik de eerste concrete resultaten van de sectorplannen.
Recent was ik op bezoek in Nijmegen bij een bedrijf dat deelneemt aan
het sectorplan Metalektro. In het kader van dit sectorplan zijn
inmiddels 2.100 werknemers getraind om hun duurzame inzetbaarheid te
vergroten. Daarnaast zijn er 550 extra BBL-trajecten gerealiseerd bij
werkgevers in deze technische sector en 13 hbo-duaal leren trajecten.
Ook zijn 416 deelnemers actief van werk naar werk begeleid.

Een ander voorbeeld is het sectorplan Afvalbeheer. Deze sector gaf aan
dat hun werknemers, zoals vuilnismannen, vergrijzen en dat hun
vaardigheden niet langer aansluiten op de veranderende omstandigheden.
Daarom hebben 618 mensen een speciale BBL-opleiding op het gebied va
afvalbeheer gevolgd. Ook is er ingezet op het bieden van een
startkwalificatie aan werknemers die deze nog niet hebben. Om de nieuwe
instroom te bevorderen zijn 235 startersbanen gerealiseerd met
bijbehorende opleiding.

Momenteel zijn er in  totaal 268.000 deelnemers bereikt met een van de
maatregelen uit de sectorplannen. Een jaar geleden (september 2015)
waren dit er ongeveer 150.000.

 

De maatregel om- en bijscholing bereikt het grootste aantal deelnemers
met 144.000.



 

Vraag:

Is de minister bereid om de race naar de bodem om de loonspiraal te
doorbreken?

Antwoord:

Het kabinet volgt de ontwikkeling van de lonen in Nederland, mede naar
aanleiding van recente publicaties van onder andere DNB over dit
onderwerp. Ons beeld is dat de reële loonvoet en de productiviteit over
het algemeen op gelijke voet stijgen. Van een daling is in ieder geval
geen sprake. 

Daarnaast is het beeld per sector verschillend. Dat erkennen ook sociale
partners. Onlangs is met hen gesproken over het belang van eventuele
loonsverhogingen voor verdere economische groei en werkgelegenheid.
Belangrijkste conclusie was daar dat loonbeleid maatwerk vereist en dat
het aan cao-partijen is om hier, per sector, iets mee te doen. Daar waar
het kabinet direct invloed heeft, heeft het kabinet ook een maatregel
genomen, namelijk door middel van het wetsvoorstel ter verhoging van het
minimumjeugdloon

Vraag:

Hoe voorkomen we 'oneerlijke' beloning? Is de minister bereid om
vergunningen voor uitzendbureau's weer in te voeren en
tewerkstellingsvergunningen voor arbeidsmigranten? 

Antwoord:

	Mijn doel is een eerlijke arbeidsmarkt met een eerlijke beloning voor
alle werknemers, ook voor arbeidsmigranten. Oneerlijke beloning leidt
tot oneerlijke concurrentie. Ik denk dat oneerlijke beloning het beste
aangepakt kan worden via het aanpassen van de detacheringsrichtlijn en
het aanpakken van misstanden als uitbuiting en onderbetaling, en het
tegengaan van schijnconstructies. Daar heb ik op ingezet,  daar zet ik
nog steeds op in en ik zal niet rusten zolang misstanden en malafide
praktijken nog voorkomen.

Ten aanzien van de vraag over een vergunningstelsel voor de
uitzendbranche zet ik op dit moment in op verbetering van de
publiekprivate samenwerking in het kader van het SNA keurmerk. Ik heb
net een verbeteragenda afgesproken zodat het keurmerk ook staat voor
uitzendbureaus die eerlijk belonen en geen cao ontduiken om goedkoper te
kunnen zijn.



 

Vraag:

Is de minister bereid om koppelverkoop bij aangaan arbeidsovereenkomst
onmogelijk te maken?

Antwoord:

Het is belangrijk dat de werknemer altijd zelf een keuze kan maken waar
hij woont. De werknemer moet bewust een huurovereenkomst aangaan. Er kan
geen sprake zijn van door de werkgever opgelegde huisvesting. Dat neemt
niet weg dat het voor werknemer voordelen kan hebben dat de werkgever de
huisvesting organiseert, bijvoorbeeld omdat hij zelf de weg in Nederland
niet kent.

In het kader van de Wet aanpak schijnconstructies is een verbod op het
doen van verrekening en inhoudingen op het minimumloon geïntroduceerd.
Maar om  goede praktijken ten behoeve van de werknemer niet uit te
sluiten, is het onder strikte voorwaarden mogelijk dat de huur wordt
ingehouden op het loon en rechtstreeks wordt overgemaakt aan de
verhuurder. Deze strikte voorwaarden betreffen de kwaliteit van de
huisvesting: voldoende privacy, voldoende sanitaire voorzieningen en
voldoende veiligheidsvoorzieningen. Daarnaast is het in te houden
huurbedrag gebonden aan een maximum (25% van het wettelijk minimumloon).
Tenslotte mag de werkgever de inhouding alleen doen als de werknemer
daartoe een schriftelijke volmacht verstrekt.

 

Vraag:

Is de minister bereid om belasting in herkomstland in plaats van in
werkland onmogelijk te maken?

Antwoord:  

Premieverschillen tussen lidstaten kunnen inderdaad leiden tot
oneerlijke concurrentie. Ik heb mij het afgelopen jaar in Europees
verband hard gemaakt voor een aanscherping van de Europese regels die
het toepasselijke sociale zekerheidsstelsel aanwijzen. Op deze manier
kunnen de genoemde schijnconstructies en de oneerlijke concurrentie het
best worden bestreden. 

Tijdens het Nederlands voorzitterschap presenteerde een ambtelijke
EU-werkgroep onder leiding van Nederland aanbevelingen voor een betere
toepassing van de coördinatieregels voor sociale zekerheid bij
detacheringen. Deze aanbevelingen zien op verbeteringen van de
procedures rondom de afgifte en intrekking van de zogenaamde
A1-verklaringen alsmede uitgangspunten en begrippen in de regelgeving.
Ik kijk nu uit naar het aangekondigde wetgevende voorstel van de
Europese Commissie om de betreffende coördinatieregels te herzien. 

Daarnaast zijn de mogelijkheden voor nationale en internationale
handhaving sterk verbeterd, niet in de laatste plaats door de
implementatie van de Handhavingsrichtlijn en de oprichting van het
Europese Platform tegen zwart werk. 

Vraag:

Is de minister bereid om arbeidsmigranten te verplichten om de
Nederlandse taal te leren?

Antwoord:

EU-arbeidsmigranten zijn niet inburgeringsplichtig. Vanwege
internationale verdragen is verplichten niet mogelijk; zij kunnen
alleen op vrijwillige basis de Nederlandse taal leren. Een aantal
werkgevers geeft hen een korte training om te kunnen functioneren in hun
bedrijf zodat zij de voorschriften e.d. kunnen lezen en begrijpen.

 

Vraag:

Hoe staat het met het voornemen om met voorstellen te komen tegen
segregatie en getto-vorming?

Antwoord:

Laat ik voorop stellen dat ook ik mij over signalen over een de
groeiende kloof in Nederland zorgen maak. Het vergroten van verbinding
binnen de samenleving is één van de belangrijkste uitdagingen waar we
voor staan. De ontwikkeling van toenemende tegenstellingen is
zorgwekkend. Het kabinet heeft daarom in de afgelopen tijd veel
geïnvesteerd in broodnodige dialoog. En dat blijft het kabinet
doen. Zo heb ik bijvoorbeeld op 21 november jl. een brede
verbindingsbijeenkomst georganiseerd waarin verschillende
maatschappelijke instellingen, gemeenten, fondsen, initiatieven, burgers
en anderen met elkaar het gesprek zijn aangegaan over de samenleving en
over het versterken van verbindingen in de samenleving. Dergelijke
activiteiten zijn nodig voor de vergroting van het vertrouwen in
elkaar, in de samenleving en die negatieve beeldvorming en
discriminatie kan helpen voorkomen.  

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de aanpak van segregatie en
getto-vorming. Of het nu gaat om scholen, wijken of andere aspecten.
Veel gemeenten zijn hier ook mee bezig. Gemengd bouwen kan helpen
segregatie en getto-vorming tegen te gaan. Gemeenten kunnen daar zelf op
sturen door in hun woonvisie te formuleren hoe gemengd hun stad of
wijken zouden moeten zijn. Daarover kunnen zij prestatieafspraken maken
met woningcorporaties. 

 

Vraag:

Waar blijft de lijst met salafistische organisaties? Hoe gaat de
minister uitvoering geven aan de wens van de Tweede Kamer om hen niet te
faciliteren?

Antwoord:

In antwoord op de motie Roemer/Zijlstra over het opstellen van een
openbare lijst van salafistische organisaties voert het WODC onderzoek
uit.

Dit onderzoek in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie
gaat over het salafistisch landschap.

Onderdeel van dit onderzoek is een overzicht van salafistische
organisaties.

Dit onderzoek wordt – conform eerdere toezeggingen hierover aan de
Kamer – in het voorjaar van 2017 opgeleverd.

 

Het kabinet deelt de zorg van de Kamer over uitingen van het salafisme
die de grenzen van de wet overtreden of die haaks staan op de waarden en
normen van de democratische rechtsorde. De overheid richt zich in het
beleid op problematische gedragingen die zich niet verhouden met de
rechtsstaat. Voor overheidsinterventie bij ongewenst en problematisch
gedrag is het driesporenbeleid ontwikkeld van dialoog, confronteren en
handhaven. Concreet betekent dit dat gemeenten optreden bij die
salafistische organisaties die ongewenst gedrag vertonen. Waar nodig en
gewenst ondersteunt het Rijk gemeentes hierbij.

 

 

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op het SP-voorstel om te komen met
25.000 echte banen?

Antwoord:

De afgelopen jaren heeft het kabinet fors ingezet op het aan het werk
helpen van mensen in een kwetsbare positie. De Participatiewet is erop
gericht om mensen te ondersteunen bij het verkrijgen van werk en omvat
veel instrumenten zoals loonkostensubsidie, proefplaatsing,
participatieplaatsen en beschut werk. Ook het lage inkomensvoordeel
(LIV) maakt het aantrekkelijk mensen aan de onderkant van de
arbeidsmarkt aan te nemen. Gemeenten maken eigen afwegingen, zie ook het
initiatief in Amsterdam met de werkbrigade. Een grootscheeps
gesubsidieerd banenplan bovenop alle beschikbare instrumenten voor de
onderkant van de arbeidsmarkt ligt daarom niet voor de hand. Ik begrijp
dat de SP dit plan mede wil bekostigen door uitname van € 250 miljoen
uit de re-integratiemiddelen voor gemeenten. Hiervan ben ik geen
voorstander, omdat dit de mogelijkheden van gemeenten sterk inperkt om
ondersteuning op maat te kunnen voeren. Het CPB heeft recent laten zien,
met Kansrijk arbeidsmarktbeleid II, dat het gericht inzetten van
re-integratie-instrumenten, passend bij de belemmeringen waarmee mensen
te maken hebben, juist goed kan werken voor langdurig werklozen.

 

Vraag:

Waarom heeft de minister moderne slavernij toegestaan (betalen onder
cao-niveau)?

Antwoord:

Uiteraard wens ik geen moderne slavernij. Het is erg belangrijk dat
werknemers het juiste loon ontvangen. Het doel is dat iedereen die in
Nederland werkt een eerlijk loon krijgt voor de arbeid die hij verricht
en misstanden als illegale tewerkstelling, onderbetaling en
arbeidsuitbuiting niet voorkomen.

Het gaat daarbij zowel om de juiste betaling van het wettelijk
minimumloon als om het van toepassing zijnde cao-loon. De Inspectie SZW
en de sociale partners hebben daarbij ieder hun eigen rol. We zetten
hier hard op in. Mede hierom ben ik gekomen met de Wet Aanpak
Schijnconstructies. Helaas betekent dit nog niet dat iedereen het juiste
loon ontvangt. Daar moeten we dagelijks met alle partijen aan blijven
werken.

 



Vraag:

Deelt de staatssecretaris onze mening dat er kwaliteitseisen aan
jobcoaches gesteld moeten worden?

Antwoord:

Ik vind de jobcoach een onontbeerlijke vorm van ondersteuning. Daarom
zijn kwalitatief hoogwaardige jobcoaches van belang. Gemeenten zijn
verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorzieningen die zij
aanbieden. Zij kunnen dat doen via een externe jobcoach, maar ook via
een eigen jobcoach vanuit de gemeente of via subsidie aan de werkgever
voor begeleiding door eigen mensen. Dat gebeurt in de praktijk ook. Ik
heb uw Kamer op 2 december jl. een rapport van de Inspectie SZW
gestuurd, ‘Als je ze loslaat, ben je ze kwijt’. De inspectie
constateert dat gemeenten grenzen stellen aan de inzet van de jobcoach
in duur of omvang. Ik vind dit een belangrijk aandachtspunt. Het is van
belang de wijze van inzet van dit instrument in beeld te krijgen. In de
vervolgmonitor in 2017 wordt onderzocht hoe gemeenten de jobcoach
vormgeven. Ik juich het voorts toe dat de Programmaraad een handreiking
gaat maken op het instrument jobcoaching die het eerste kwartaal 2017
beschikbaar komt. Deze handreiking is bedoeld om het gebruik van de
jobcoach te stimuleren, de toegevoegde waarde te benoemen en goede
voorbeelden te noemen. Ik blijf verder bij de gemeenten aandacht vragen
voor een adequate ondersteuning van jongeren met beperkingen, onder
ondere via jobcoaches, via de Verzamelbrief, in mijn contacten met
gemeenten en in het wethoudersoverleg.

 

 

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid in de aow de koppeling met de
levensverwachting los te laten?

Antwoord:

De huidige koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting is een
belangrijk instrument om de solidariteit tussen jong en oud te
handhaven. Ook op lange termijn.

De koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting maakt de AOW
ook op lange termijn financieel houdbaar.

Elke generatie krijgt op deze manier ongeveer even lang een
AOW-pensioen.

Het streven is dat zoveel mogelijk mensen gezond de pensioengerechtigde
leeftijd halen. Het feit dat mensen steeds langer leven draagt hieraan
bij. Ook is het kabinetsbeleid gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat
mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.

Vraag:

Wil de staatssecretaris de Overbruggingsregeling zo aanpassen dat de
mensen die voor hun 65ste waren gestopt met werken, een uitkering
krijgen ter hoogte van de AOW?

Antwoord:

Voor mensen die op 1/1/2013 al een Vut of vergelijkbare uitkering hadden
en die geconfronteerd werden met het AOW-gat heeft het kabinet de
Overbruggingsregeling getroffen. Deze regeling biedt een vangnet op
minimumniveau voor die situaties waar mensen zich niet hebben kunnen
voorbereiden.

Ik heb daarbij ook altijd uitdrukkelijk een oor gehad voor signalen uit
de samenleving.

Sinds 2013 heb ik de regeling daarom verschillende keren aangepast en
uitgebreid. 

Verhoging van de inkomenstoets naar 200%/300% WML

Verruiming van de doelgroep naar vergelijkbare gevallen zoals zzp-ers
met private ao-uitkering en wachtgelders.

Verlenging van de regeling naar 2022

Verruiming voor wat betreft de versnelde verhoging

Omdat het gebruik van de OBR achterbleef bij de verwachtingen heb ik
vorig maand nog een uitbreiding doorgevoerd: de SVB rappelleert nu na de
leeftijd van 65 jaar nogmaals en kan de OBR met een jaar terugwerkend
toekennen.

Belangrijk is ook dat de CrvB recent concludeerde dat de stapsgewijze
verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. 

Het aanpassen van de OBR zodat mensen een uitkering krijgen op
AOW-hoogte lijkt me niet opportuun omdat hierdoor ongelijkheid zou
ontstaan ten opzichte van andere groepen op minimumniveau. Bij de
totstandkoming van de OBR is bewust besloten aansluiting te zoeken bij
het bijstandsniveau.  Daarnaast zou het verhogen ook juridisch en
uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar en ingewikkeld zijn, in verband met
terugwerkende kracht.

Wel ben ik bereid nog eens te onderzoek hoe het gebruik van de OBR
verder bevorderd kan worden en de Kamer daar voor 1 maart over te
berichten.

Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen de plannen van de SP om de komende jaren
het wml en de uitkeringen met 10% te verhogen?

Antwoord:

Het kabinet heeft de afgelopen jaren succesvol ingezet op het vergroten
van de werkgelegenheid. De werkloosheid is de afgelopen tien jaar niet
zo sterk gedaald als in de laatste periode. In oktober waren 502 duizend
mensen werkloos, het laagste niveau in ruim vier jaar tijd, en ruim 100
duizend minder dan vorig jaar. Dat hebben we niet gedaan door de
uitkeringen te korten, want ook mensen in de bijstand zijn er op vooruit
gegaan. Wel door werk meer te laten lonen. Maar nog steeds staan er
teveel mensen werkloos aan de kant en het kabinet blijft daarom inzetten
op het verlagen van de werkloosheid.

 

Het verhogen van WML en de uitkeringen met 10% zoals de SP voorstelt,
past niet bij deze inzet. Werknemers op het WML worden duurder als het
WML stijgt, waardoor de werkgelegenheid fors afneemt. Het CPB heeft in
kansrijk arbeidsmarktbeleid 2* een doorrekening gemaakt van een stijging
van 5% van het WML met behoud van de koppeling in de sociale zekerheid.
De werkgelegenheid neemt dan al met 0,5% af, ongeveer 35.000 personen.
Bij een stijging van 10% kan ten minste het dubbele
werkgelegenheidsverlies verwacht worden. Dit zet de solidariteit tussen
werkenden en mensen met een uitkering onder druk. Daarnaast heeft dit
voorstel uiteraard vergaande consequenties voor de schatkist. In
dezelfde studie worden de ex-ante budgettaire effecten van een verhoging
van 5% ingeschat op een negatief effect van 2,5 miljard. Ook hier geeft
het CPB aan dat bij een verhoging van 10% ten minste een twee keer zo
groot effect kan worden verwacht. Het voorstel leidt dus tot minder
werkgelegenheid, meer werkloosheid en forse negatieve budgettaire
effecten.

 

*Zie:
https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/cpb-boek-22-
kansrijk-arbeidsmarktbeleid-deel-2.pdf Hoofdstuk 2.2.

 

Vraag:

Is de minister bereid om payroll constructies te verbieden?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 5
december jl. naar aanleiding van het verzoek om een reactie op het
bericht – wat zag op de door de Hoge Raad gewezen arresten inzake
payrolling en detachering - dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk
is aan een uitzendkracht.

 

Vraag:

Hoeveel discriminerende bedrijven zijn inmiddels aangepakt door de
arbeidsinspectie?

Antwoord:

Het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW voert
bedrijfsbezoeken uit bij geïdentificeerde risicosectoren en op basis
van signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College voor de
Rechten van de Mens, Anti Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) en
politie.

Bij een bedrijfsbezoek wordt gekeken of de werkgever inventariseert
welke verschijningsvormen van discriminatie er kunnen zijn, of er
maatregelen zijn genomen om discriminatie te voorkomen en of de
werkgever regelmatig toetst of maatregelen werken en waar nodig
bijstuurt. Bij afwezigheid van een dergelijk beleid wordt de werkgever
met een ‘eis tot naleving’ gedwongen dit beleid alsnog op te
stellen. Het betreft dus niet de vraag of in individuele gevallen
gediscrimineerd is. Dat oordeel is voorbehouden aan het College van de
Rechten van de Mens of aan de rechter.

Het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW ligt op koers: in
2016 zullen er conform plan 200 inspecties uitgevoerd worden. In 80-90%
wordt er gehandhaafd.

Dit hoge handhavingspercentage ligt vaak niet aan onwil maar aan
onbekendheid met de inhoud van het discriminatiebegrip en de wettelijke
plicht daar een beleid op te voeren.

Het team richt mede daarom niet al haar capaciteit op Inspecties, zij
steekt ook capaciteit in netwerkbeinvloeding en communicatie. Daarom
heeft zij o.a. reeds een zelfinspectietool laten ontwikklen en
informatiemateriaal (flyser/brochure) gemaakt en breed onder de aandacht
gebracht.

 

 

Vraag:

Gaat de staatssecretaris voorkomen dat volgend jaar pensioenen worden
gekort?

Antwoord:

Door de lagere rente is de financiële positie van de pensioenfondsen
onder druk komen te staan. Binnen de huidige economische omstandigheden
zijn pensioenkortingen in 2017 niet uit te sluiten. Of en in welke mate
er werkelijk gekort moet worden is afhankelijk van de financiële
positie van de fondsen ultimo december 2016. Ik vind het van belang
eerst de dekkingsgraden van 31 december af te wachten. Dan is bekend wat
de financiële ontwikkelingen zijn en het beleid van de sociale partners
en de fondsen. In januari 2017 ontvangt de Kamer een brief van het
kabinet met daarin de stand van de dekkingsgraden op 31 december 2016 en
een eventueel kabinetsvoorstel tot maatregelen. 

Vraag:

Erkent de minister dat kinderopvang een publiek belang is en dus ook
publiek georganiseerd moet worden en neemt de minister daar de komende
maanden nog initiatieven voor?

Antwoord:

Allereerst wil ik opmerken dat de kinderopvang grotendeels publiek
bekostigd wordt.

Een robuuste kinderopvangsector die inspeelt op de behoeften van ouders
en kinderen is van cruciaal belang voor de Nederlandse samenleving en
economie. Daarmee kunnen jonge ouders met een goed gevoel gaan werken en
kinderen zich ontwikkelen. Marktpartijen hebben in de afgelopen jaren
een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de
kinderopvangsector. Veel private organisaties laten zien dat zij goede
kwaliteit kinderopvang bieden en dat zij goed samenwerken met het
primair onderwijs.

Zoals u weet zet ik met alle partijen uit de sector in op een nog
verdere verhoging van de kwaliteit. Hiervoor heeft u inmiddels een
wetsvoorstel Innovatie en Kwaliteit ontvangen.  Ik vind goede
kinderopvang van belang, die voldoet aan de eisen die in wet- en
regelgeving gesteld zijn. Hoe deze organisaties dan precies gefinancierd
zijn of georganiseerd, vind ik niet relevant. Dat kan in een Integraal
Kind Centrum (IKC) maar kan ook op andere manieren. Ik wil geen vorm
voorschrijven.

 

Tot slot: de taskforce kijkt naar mogelijkheden om de samenwerking
tussen kinderopvang en het onderwijs te vereenvoudigen en te stimuleren
binnen de huidige wet- en regelgeving. Ik wil niet preluderen op de
uitkomsten van de taskforce.  

 



Vragen van het lid B. van t Wout (VVD)

Vraag:

Wil de minister kijken naar de kwaliteit van de cursussen bij het UWV en
ook kijken naar maatwerk? 

Antwoord:

Het nieuwe dienstverleningsconcept van UWV biedt meer ruimte voor
maatwerk. Het met wetenschappelijke kennis ontwikkelde
diagnose-instrument ‘de Werkverkenner’ ondersteunt een persoonlijke
en gerichte aanpak van de nieuwe dienstverlening voor WW-gerechtigden.
De Werkverkenner stelt op basis van harde en zachte factoren vast hoe
groot de kans is dat iemand binnen 12 maanden na instroom in de WW ander
werk vindt. Ook brengt de Werkverkenner de belemmeringen per individuele
werkzoekende in kaart, zodat de dienstverlening daarop afgestemd kan
worden. Een ander essentieel element uit de nieuwe dienstverlening is
dat het UWV sneller persoonlijke gesprekken gaat voeren met  alle
WW-gerechtigden waarvoor de kans op werkhervatting binnen één jaar
minder is dan 50%, en met WW-gerechtigden die daar zelf om verzoeken. De
uitkomst van de werkverkenner, in combinatie met dit gesprek, leidt tot
een individueel pakket van dienstverlening. Scholing kan onderdeel
uitmaken van deze dienstverlening. UWV biedt zelf bijvoorbeeld
workshops, competentietests en netwerktraining aan. Wat betreft de
kwaliteit is de effectiviteit leidend.  Bij de inzet van instrumenten
houdt het UWV hiermee rekening. Daarnaast kunnen WW-gerechtigden (op
advies of eigen initiatief) scholing bij externe opleiders volgen.
Hierbij  kijkt UWV naar de arbeidsmarktrelevantie en de schoolbaarheid
van de individuele werkzoekende. Het moet hem immers helpen
gemakkelijker een nieuwe baan te vinden.

Vraag:

Is de minister bereid om de matching van werkgevers en werknemers door
UWV een impuls te geven? 

Antwoord:

Een goede match van werkgevers met werknemers is cruciaal om openstaande
vacatures bij werkgevers te vervullen en werkzoekenden op een voor hen
passende werkplek te kunnen plaatsen. In dit kader heb ik op 26 oktober
2016 Uw Kamer de brief “Matchen op werk in de arbeidmarktregio”
gestuurd. In dat kader gaan we met landelijke partijen en regio's aan
een gezamenlijke aanpak werken om matchen op werk in de regio's te
versterken.

Daarnaast wordt in het actieplan “Perspectief voor vijftigplussers”
ook ingezet op het verbeteren van de match tussen werkgever en
werkzoekenden. Er zijn extra middelen beschikbaar voor een betere
samenwerking tussen medewerkers werkzoekenden- en
werkgeversdienstverlening, zodat een betere match tot stand kan worden
gebracht. In de brief over de uitwerking van het actieplan
“Perspectief voor vijftigplussers” die aan het einde van het jaar
naar Uw Kamer zal worden verzonden, wordt hier nader op ingegaan.

 

Vraag:

Hoe kunnen we er voor zorgen dat de onbekendheid van de regelingen (van
UWV) minder wordt?

Antwoord:  

Via UWV.nl, www.antwoordvoorbedrijven.nl en via
www.subsidiecalculator.nl is reeds veel informatie voor werkgevers
beschikbaar over de regelingen die ervoor kunnen zorgen dat mensen
makkelijker weer aan het werk komen. 

Daarnaast is UWV bezig om een gepersonaliseerd overzicht voor
werkzoekenden mogelijk te maken. Dit overzicht moet alle (financiële)
voordelen die de werkzoekende met zich meebrengt inzichtelijk maken. 
UWV zal in lijn met het voorstel van VVD en PvdA een digitale tool
ontwikkelen waarmee het (financiële) overzicht gebruikt kan worden
door de werkzoekende tijdens een sollicitatie. 

In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor
vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal
worden verzonden, wordt hier nader op ingegaan. 

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op het idee om een pilot te starten om
mensen om te kunnen scholen naar de ambachtsberoepen, om zo bij te
dragen aan het terugdringen van werkloosheid onder 50 plussers.

Antwoord:  

Ik sta positief tegenover het initiatief om mensen aan het werk te
helpen in ambachtsberoepen. 

Het kabinet heeft in het actieplan “Perspectief voor
vijftigplussers” 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor initiatieven
om vijftigplussers aan het werk te helpen, onder andere in de techniek
en de ambachten. 

In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor
vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal
worden verzonden, wordt nader ingegaan op deze subsidieregeling. 

Vraag:

Is de minister bereid om te kijken hoe er meer gebruik gemaakt kan
worden van de kennis en expertise van de private bemiddelingssector?

Antwoord:

Het consortium van samenwerkende partijen dat het sectorplan Grenzeloos
werken heeft opgesteld en wil uitvoeren (VNO NCW, FNV, CNV, de
grensprovincies, VNG en UWV ) kan met private partijen samenwerken en
kennis en expertise van de private bemiddelingssector benutten.

 

Vraag:

Wat gaat de minister doen om het sectorplan Grenzeloos Werken vlot te
trekken? Is hij bereid ook naar de voorwaarden te kijken?

Antwoord:

In mijn beantwoording van 30 november jl.  van Kamervragen van de
leden Nijkerken–de Haan en Van´t Wout over grensoverschrijdende
arbeid heb ik mijn bereidheid aangegeven om de subsidievoorwaarden in de
regeling aan te passen voor de specifieke situatie waarbij sectorplannen
te maken hebben met werkgevers over de grens. Daarmee komt er ruimte om
de eigen financiering door grensregio´s geheel vanuit publiek geld in
te vullen.

 



Vragen van het lid M. Azmani (VVD)

Vraag:

Is de minister van mening dat de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie
optimaal is? Of zijn er ook grenzen aan wat de overheid daar tegen kan
doen? Dan hoor ik graag van de minister waar die grens dan precies ligt.


Antwoord:

Met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van mei 2014 wordt concreet
werk gemaakt van het bestrijden van discriminatie. Dit plan bevat 48
maatregelen om arbeidsmarktdiscriminatie actief te bestrijden. Met de
tweede voortgangsrapportage over het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie
die ik u begin november heb toegestuurd, ben ik uitvoerig in gegaan op
de voortgang van alle bestaande acties en de nieuwe acties die het
afgelopen jaar zijn opgepakt.

Ook het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie dat op 22 januari
jl. door de minister van BZK namens het kabinet aan u is aangeboden en
waar wij dit jaar (23 maart en 9 juni) nog uitvoerig over hebben
gesproken draagt bij aan het tegengaan van discriminatie.

 

Daarmee zijn we er niet, mijn ambitie is om de hardnekkige
verschijnselen van discriminatie effectief aan te blijven pakken, zoals
het nieuwe actieplan zwangerschapsdiscriminatie dat ik u in februari
2017 zal aanbieden.

Het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie kunnen we als overheid
echter niet alleen:  een gezamenlijke aanpak en verantwoordelijkheid,
van overheid, werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen, is
hiervoor nodig. Alleen gezamenlijk kunnen we goede en concrete
resultaten blijven behalen.

 

Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen de consequenties bij het verwijtbaar
niet inburgeren?

Antwoord:

Als mensen verwijtbaar niet inburgeren wordt een boete opgelegd en de
termijn met 2 jaar verlengd. Als men na die twee jaar nog niet aan de
inburgeringsplicht heeft voldaan wordt opnieuw een boete opgelegd en een
termijnverlenging gegeven. Bovendien komt men niet in aanmerking voor
een permanente vergunning of naturalisatie. Ik vind het belangrijk dat
mensen die willens en wetens niet-inburgeren hier ook de consequenties
van ondervinden.

 

Vraag:

Is de minister het met de VVD eens dat nieuwkomers moeten ingroeien in
de sociale zekerheid in plaats van dat er direct een riant vangnet is?

Antwoord:

De bijstand is een laatste vangnet waarop degene die geen andere
inkomstenbronnen heeft een beroep kan doen, zodat hij in zijn primaire
levensbehoeften kan voorzien. Daarmee is de bijstand het laatste vangnet
in het socialezekerheidsstelsel. Dit geldt voor iedere in Nederland
woonachtige Nederlander, of hieraan gelijkgestelde, hier te lande. Het
Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een
opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en
de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan
ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft
(gehad). Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het
voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming
voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds. In dat kader
wijs ik u graag op mijn brief van 2 november jl., waarin ik u heb
geïnformeerd over het arrest Alimanovic en de gevolgen daarvan voor
EU-burgers die bijstand aanvragen.

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering van de
Wet geen Nederlands geen bijstand? 

Antwoord:

De wet taaleis is sinds 1 januari 2016 inwerking getreden. De taaleis
maakt onderdeel uit van de Participatiewet.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die wet is
gedecentraliseerd.

Het is dus allereerst aan de colleges om de wet uit te voeren. Het is
primair de gemeenteraad die daarbij een controlerende taak heeft.

De wet wordt in 2020 geëvalueerd. Er komen dan onder meer cijfers
beschikbaar over het aantal mensen dat een korting heeft ontvangen op de
uitkering vanwege het niet voldoen aan de vereisten van de taaleis in de
Participatiewet.

 

Vraag:

Wat vindt de minister van het VVD plan om het recht op het
Nederlandschap pas te verlenen na 10 jaar?

Antwoord:

In het Regeerakkoord van Rutte II stond dat de naturalisatietermijn naar
7 jaar zou worden verhoogd. Dit wetsvoorstel is net aangenomen in de
Tweede Kamer. Ik vind dit een redelijke termijn.

 

Vraag:

Hoe staat het met de preventie van radicalisering? Uit het meest recente
dreigingsbeeld blijkt dat risico op aanslagen in ons land eerder van
binnenuit zal komen dan door mensen van buitenaf. Wat betekent dit voor
het beleid van deze minister?

Antwoord:

Uw Kamer is op 14 november jl. middels de zevende Voortgangsrapportage
van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme geïnformeerd over de
laatste stand van zaken in de uitvoering van het Actieprogramma [KS TK
2016-2017 34 550 VI]. Deze voortgangsrapportage bevat onder andere een
overzicht van de maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van
radicalisering die binnen Nederland plaatsvindt. Zo wordt in de
uitvoering onder andere ondersteuning gegeven aan gemeenten voor het
inrichten van een integrale lokale aanpak, worden professionals
getraind, worden families van geradicaliseerde personen ondersteund via
het Familiesteunpunt en wordt de weerbaarheid binnen diverse
gemeenschappen versterkt via het trainen van sleutelfiguren en imams en
het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten. Het veranderde
dreigingsbeeld geeft geen concrete aanleiding tot aanpassing van deze
preventieve maatregelen, maar bevestigt dat hierop onverminderd ingezet
moet worden binnen het Actieprogramma.

 

Vraag:

We moeten radicale predikers weren in Nederland, of ze nu afkomstig zijn
van binnen of van buiten de Europese Unie. Kan de minister aangeven in
hoeverre hij hierin slaagt?

Antwoord:

Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld,
wordt een visum geweigerd. Succesvolle voorbeelden zijn bijvoorbeeld
het  intrekken van visa van sprekers in Rijswijk en Eindhoven.

Voor sprekers die geen visum nodig hebben, ligt dit lastiger: er is
immers sprake van vrij reizen. Daarom is lokale aanpak en samenwerking
met gemeenschappen van groot belang;

In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het
Openbaar Ministerie, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale
maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde
verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen
moeten worden.

Deze preventieve inzet kan in samenspraak met de uitnodigende
organisatie leiden tot bijvoorbeeld de aanpassing van de opzet of
afgelasten van een bijeenkomst; 

Gemeenschappen zijn zich in toenemende mate bewust van de
maatschappelijke impact van hun uitnodigingsbeleid.

 



Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel van de VVD om te komen tot
een register van erkende imams in samenwerking met organisaties als CMO?

Antwoord:

Ik vind het belangrijk dat deze discussie wordt gevoerd.

Imams hebben een centrale rol in een islamitische gemeenschap. Voor veel
moslims geldt vanuit de theologie dat eenieder die het gebed leidt, zich
imam kan noemen. Dit is echter niet iets waar de overheid over gaat of
zou moeten gaan. Dat is ook niet het geval voor andere geloven. Ik
zie dit vooral als een onderwerp dat intern moet worden besproken
bijvoorbeeld binnen het CMO of andere koepelorganisaties. Het is goed
als zij tot een dergelijk register zouden komen.

Dat laat onverlet dat ik het wel degelijk belangrijk vind dat wanneer
een imam verbonden is aan een moskee hij bijvoorbeeld beschikt over een
goede beheersing van de Nederlandse taal, voldoende kennis heeft van de
Nederlandse samenleving en weet hoe te handelen bij radicale uitingen.

 

Vraag:

Kan de Kamer het onderzoek naar de mogelijkheden om buitenlandse
financiering te beperken snel tegemoet zien?

Antwoord:

Wetgeving start met het nemen van maatregelen rondom het vergroten van
de transparantie en de signalering,

Het kabinet bereidt wetgeving voor waarin de criteria voor inperking
van financiering, zodra ze zijn gevonden, operationeel worden gemaakt.
Daarbij geldt wél het adagium: zorgvuldig en precies; maar ook met de
nodige spoed. Verschillende elementen spelen daarbij een rol. 

Uitwerking van een convenant met islamitische koepelorganisaties zodat
van binnenuit het vraagstuk van buitenlandse financiering wordt
opgepakt, een nieuw (deel)project van het Financieel Expertise Centrum
gericht op inzicht verkrijgen in in en het tegengaan van ongewenste
buitenlandse financiering van non-profit organisaties en consultatie van
een groep deskundigen, waaronder hoogleraren, over mogelijkheden van een
wettelijke inperking van ongewenste financieringsstromen en bijbehorende
ongewenste beïnvloeding en gedrag. De Kamer zal zo snel als de
zorgvuldigheid dit toestaat worden geïnformeerd.

Vraag:

Kan de minister klip en klaar bevestigen dat wanneer in ons land
bijvoorbeeld een politieke partij wordt opgericht die bepleit de Sharia
in te voeren, we deze kunnen tegenhouden? En wanneer een soortgelijke
salafistische organisatie in Nederland acteert, we deze eveneens
verboden kunnen verklaren? Ik betwijfel of dat mogelijk is zonder
aanpassing van de wet. Wanneer informeert u de Kamer over het nadere
onderzoek?

Antwoord:

Mijn antwoord is ‘ja’. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 2 maart
2015 (TK, 2014-2015, 29 279, nr. 226) bevat het Nederlandse rechtstelsel
op zichzelf voldoende waarborgen om omverwerpingen en afschaffing van de
democratische rechtsorde te voorkomen. Zo geeft artikel 2:20 van het
Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om antidemocratische organisaties te
ontbinden en te verbieden. In het geval van een verbod wordt
voortzetting van de activiteiten daarvan een strafbaar feit.

 

Dit wettelijk stelsel is inzetbaar ten aanzien van organisaties met
“doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven
van onze democratische rechtsorde” wanneer er sprake is van concrete
handelingen die (mede) gericht zijn op het terzijde schuiven van onze
democratische rechtsorde en, in het geval van politieke partijen,
wanneer ook aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter
realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie
‘voldoende naderend’ is (“nader gevaar” criterium). Dit kan aan
de orde zijn als leden van een partij geweld niet schuwen om hun doelen
te bereiken. Hiervoor kunnen dus ook salafistische organisaties in
aanmerking komen.

 

Het OM kan ook besluiten tot een strafrechtelijk onderzoek. Dit
onderzoek kan zich richten op het handelen van het individu, maar ook op
de handelingen van de groepering als geheel. Daaruit kan voortvloeien
dat een groepering als een criminele of terroristische organisatie wordt
vervolgd. Daarnaast kan ook de financiering van de groepering voorwerp
zijn van onderzoek, wat kan leiden tot vervolging wegens fraude of
witwassen.

 

Het Kabinet is voornemens uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren
over het onderzoek.

 

 



Vragen van het lid P.E. Heerma (CDA)

Vraag:

Hoe denkt de minister over een no risk polis voor mensen met een
chronische ziekte, zoals kanker?

Antwoord:

In oktober heb ik het conceptbesluit “Tijdelijk experiment vervroegde
inzet no-riskpolis Ziektewet” voorgehangen bij uw Kamer.

In dit experiment wil ik onderzoeken of het vervroegd inzetten van een
no-riskpolis vangnetters helpt om weer aan het werk te komen.

Vangnetters komen na het eerste ziektejaar – in plaats van na 2 jaar
– al in aanmerking voor een no-riskpolis.

Het gaat dus om mensen die een jaar ziekengeld hebben ontvangen van het
UWV, ongeacht de diagnose.

Het kan het dus ook gaan om mensen met kanker of een chronische ziekte.

Ik heb er bewust voor gekozen om dit experiment te beperken tot
vangnetters die geen werkgever meer hebben.

De reden hiervoor is dat vangnetters zonder werkgever kwetsbaarder zijn,
qua arbeidsmarktpositie, dan zieke werknemers die in dienst zijn van een
werkgever.

In dit experiment wil ik eerst bezien wat de effecten zijn voor deze
groep voordat ik een standpunt inneem over een eventuele verbreding van
de no-riskpolis.

Vraag:

Graag een reactie van de minister op het plan om meerjarige contracten
mogelijk te maken als alternatief voor de huidige ketenbepaling.

Antwoord:

Zoals ik al eerder - en uitgebreid - aan uw Kamer heb gemeld zie ik geen
noodzaak, noch wenselijkheid om een langjarige tweede tijdelijke
arbeidsovereenkomst mogelijk te maken zonder dat een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd ontstaat. Met de mogelijkheid van een meerjarige
tweede arbeidsovereenkomst zou namelijk een tussenvorm in tijdelijke
contracten worden gecreëerd.

Tegenover het voordeel van een langer dienstverband voor de werknemer
staat namelijk ook het nadeel van een negatieve prikkel voor de
werkgever om in de werknemer te investeren.

Daarbij is een meerjarig tweede contract extra nadelig voor een
werknemer als de mogelijkheid van tussentijdse opzegging niet wordt
uitgesloten. Zonder uitsluiting van tussentijds opzeggen, loopt het
contract immers niet alleen van rechtswege af, maar kan ook nog
tussentijds worden opgezegd. Wanneer de mogelijkheid van tussentijds
opzeggen daarentegen wel wordt uitgesloten zal geen werkgever meer een
dergelijk dienstverband willen aangaan.

Tot slot wil ik er op wijzen dat een meerjarige tweede tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet in lijn is met de afspraken uit het sociaal
akkoord, zoals die zijn uitgewerkt in de Wwz, en er mede op zijn gericht
om de doorstroom naar een vast contract te bevorderen. Het risico
bestaat immers dat het meerjarig tijdelijk contract als vervanger van de
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal gaan fungeren.

 

Vraag:

Hoe zit het nou met de inspecties naar rij- en rusttijden voor
chauffeurs achter tankstations en doet België dit anders?

Antwoord:

Tijdens de hoorzitting over de transportsector zei de ILT dat ze op
rustplaatsen en bij tankstations chauffeurs in slechte omstandigheden
tegenkomt. En tegen die toestanden meer zou willen optreden. Tevens gaf
de Belgische inspectiedienst aan dat verblijf in de cabine tijdens de
wekelijkse rusttijd in België verboden is en dat chauffeurs daarom
uitwijken naar Nederlandse verzorgingsplaatsen.

 

De verantwoordelijk Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in haar
brief van 28 november 2014 aan uw Kamer aangegeven dat het Nederlands
beleid voor de lange rustperiode erop gericht is om gebruik te maken van
beveiligde truckparkings met goede voorzieningen op het onderliggend
wegennet. Een verbod op het doorbrengen van de weekendrust in de cabine
staat hier haaks op.

 

Vraag:

Wat is de stand van zaken omtrent de kandidatenverkenner, en doen
gemeenten mee?

Antwoord:

De Kandidatenverkenner banenafspraak van UWV is op 18 november 2016
gelanceerd. Hierin kunnen werkgevers, hr-medewerkers en intermediairs
(geanonimiseerd) zoeken naar geschikte  kandidaten voor de invulling
van de banen. UWV heeft nu bijna 55.000 Wajongers met hun profielen en
voorkeuren ingeschreven en werkgevers en intermediairs kunnen hierin
geschikte kandidaten zoeken. Gemeenten moeten de inhaalslag nog maken.
Dat kost tijd.

Op dit moment zijn 584 gemeentelijke klantprofielen ingevoerd en
vindbaar in de Kandidatenverkenner.

 

Vraag:

Wat kan de staatssecretaris doen om bis-platforms (bedrijfsinvesterings
platforms) landelijk voet aan de grond te laten krijgen? Hier zijn goede
voorbeelden voor het invullen van participatiebanen.

Antwoord:

Zoals ik eerder heb aangegeven zien de bedrijfsinvesteringszones er
interessant uit. Het gaat hier om pilots van bedrijvenparken die via een
lokaal investeringsfonds in combinatie met de Participatiewet invulling
geven aan bijvoorbeeld het duurzaam groenbeheer op het bedrijventerrein.
Ik zal de BIZ-Plaforms via de Verzamelbrief bij gemeenten onder de
aandacht brengen. De heer Heerma vroeg eerder aandacht voor de
BIZ-Platforms in verband met mogelijkheden van BIZ-platforms bij de
overdracht van het quotum bij inkoop van diensten. Over de overdacht van
het quotum bij inkoop van diensten heb ik mijn brief van 2 december jl.
over de uitvoering van de Participatiewet aangekondigd een pilot te
starten, waarbij de PSO-systematiek expliciet wordt betrokken om uit te
zoeken of en hoe binnen de gestelde randvoorwaarden quotumoverdracht
naar inkopende werkgevers kan plaatsvinden.

 

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris toezeggen dat ze met gemeenten aan de slag gaat
om kinderen te betrekken bij de besteding van de nieuwe middelen voor
armoedebestrijding?

Antwoord:

Ja. Ik onderschrijf het belang van het betrekken van kinderen bij het
armoedebeleid en erken dat er nog winst is te behalen als het hierom
gaat.

Gelukkig blijkt uit recent onderzoek van Bureau Bartels naar gemeenten
met een kindpakket dat het betrekken van kinderen bij de lokale
vormgeving van het armoedebeleid de afgelopen jaren is toegenomen.

Dat laat onverlet dat er gezamenlijke aandacht en inzet nodig is en
blijft om kinderen te betrekken.

In de Bestuurlijke Afspraken met de VNG over de inzet van de extra
middelen voor kinderen in armoede is expliciet opgenomen dat het van
belang is dat gemeenten kinderen actief betrekken bij de vormgeving van
hun lokale aanpak.

Ook heb ik aan Consulting Kids gevraagd om kinderen te laten meedenken
bij de inzet van de extra middelen. Consulting Kids gaat in 2017 daarom
op tien basisscholen in tien verschillende gemeenten verspreid over het
land met kinderen in gesprek om mee te denken over de beste inzet van de
extra € 100 miljoen voor kinderarmoedebestrijding.

Op dit moment ondersteun ik ook vanuit de subsidieregeling voor
bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek een pilot van Save the
Children en Defence for Children  - de indieners van de petitie waar de
heer Heerma over sprak - waarbij leerlingen van een ROC met
gemeentelijke beleidsmedewerkers in dialoog gaan over armoedebeleid.
Doel van dit project is dat tien gemeenten een inclusief en effectiever
armoede- en schuldenbeleid kunnen inzetten, waarin de visie en behoeften
van jongeren van 12-18 jaar worden geïntegreerd. De resultaten hiervan
zullen ten behoeve van het plan Kansen voor alle kinderen worden
verspreid op gemeentelijk, bovenregionaal en nationaal niveau.

 

 

Vraag:

Rapport Kerk in Actie: Hoe kan de staatssecretaris bevorderen dat mensen
hun weg weten te vinden in de schuldhulpverlening. Hoe kunnen gemeenten
de armen beter vinden?

Antwoord: 

Sleutel tot voorkomen van problematische schulden is het vroegtijdig
bereiken van mensen. En als mensen zich bij de schuldhulpverlening
melden moet de toegang goed geregeld zijn. Dit laat nog te wensen over.
Voor de komende drie jaar heb ik daarom 7,5 miljoen beschikbaar gesteld
voor de verbetering van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit wordt
onder andere ingezet voor een plan dat Divosa, VNG, NVVK, LCR en Sociaal
Werk Nederland hebben ingediend voor een ondersteuningsprogramma voor de
gemeentelijke schuldhulpverlening. De verbetering van de toegang tot de
schuldhulpverlening, het bieden van maatwerk en preventie en
vroegsignalering maken daar nadrukkelijk onderdeel van uit.

Daarnaast subsidieer ik via de subsidieregeling armoede en schulden
meerdere projecten die bijdragen aan het voorkomen van schulden en het
vroegtijdig bereiken van mensen met schulden (bijvoorbeeld de
Amsterdamse pilot ‘Vroeg er op af’).

Gemeenten hebben een belangrijke rol bij het bereiken van mensen in
armoede. Zij staan dichtbij de burger en hebben bijvoorbeeld via de
sociale wijkteams mogelijkheden om mensen in armoede te bereiken.
Daarnaast is het van belang dat gemeenten actief samenwerken met
maatschappelijke organisaties en vrijwilligers, die gemeenten kunnen
ondersteunen om meer mensen te bereiken. Zo worden gemeenten in de
bestuurlijke afspraken die ik onlangs met de VNG heb gemaakt over
kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland opgeroepen om op
lokaal niveau actief samenwerking te zoeken met o.a. scholen, Centra
voor Jeugd en gezin en Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds,
Jeugdcultuurfonds, Nationaal Fonds Kinderhulp en Stichting Jarige Job.

 

Vraag:

Wat is de voortgang met betrekking tot invoering breed moratorium per 1
januari?

Antwoord:

Mijn streven is om het besluit Breed moratorium per 1 januari 2017 in
werking te laten gaan.

Ik ben hierin echter afhankelijk van de Raad van State, waar het besluit
op dit moment ligt voor advies.

 

Vraag:

Kan de minister toezeggen dat hij de reparatie van het meerlingenverlof
ook met terugwerkende kracht gaat regelen?

Antwoord:

Ik heb in mijn antwoord van 15 november jl. (aanhangsel handelingen
vergaderjaar 2016-2017, nr.191) op schriftelijke vragen van het lid
Heerma over de toepassing van het meerlingenverlof laten weten dat ik de
regeling voor meerlingenverlof aan zal passen via een nota van wijziging
bij het wetsvoorstel uitbreiding kraamverlof.  De betrokken moeders
zullen vanaf dan 20 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof kunnen
genieten. Over de wenselijkheid om deze regeling met terugwerkende
kracht aan te passen en de mogelijkheden daartoe beraad ik mij nog. Ook
hierover zal ik u informeren bij aanbieding van de nota van wijziging,
naar verwachting begin 2017.  

 

Vraag:

Wordt het niet tijd dat de staatssecretaris gezien het niet-gebruik van
de OBR-regeling deze regeling tegen het licht gaat houden?

Antwoord:

Voor mensen die op 1/1/2013 al een Vut of vergelijkbare uitkering hadden
en die geconfronteerd werden met het AOW-gat heeft het kabinet de
Overbruggingsregeling getroffen. Deze regeling biedt een vangnet op
minimumniveau voor die situaties waar mensen zich niet hebben kunnen
voorbereiden.

Ik heb daarbij ook altijd uitdrukkelijk een oor gehad voor signalen uit
de samenleving.

Sinds 2013 heb ik de regeling daarom verschillende keren aangepast en
uitgebreid. 

Verhoging van de inkomenstoets naar 200%/300% WML

Verruiming van de doelgroep naar vergelijkbare gevallen zoals zzp-ers
met private ao-uitkering en wachtgelders.

Verlenging van de regeling naar 2022

Verruiming voor wat betreft de versnelde verhoging

Omdat het gebruik van de OBR achterbleef bij de verwachtingen heb ik
vorig maand nog een uitbreiding doorgevoerd: de SVB rappelleert nu na de
leeftijd van 65 jaar nogmaals en kan de OBR met een jaar terugwerkend
toekennen.

Belangrijk is ook dat de CrvB recent concludeerde dat de stapsgewijze
verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. 

Het aanpassen van de OBR zodat mensen een uitkering krijgen op
AOW-hoogte lijkt me niet opportuun omdat hierdoor ongelijkheid zou
ontstaan ten opzichte van andere groepen op minimumniveau. Bij de
totstandkoming van de OBR is bewust besloten aansluiting te zoeken bij
het bijstandsniveau.  Daarnaast zou het verhogen ook juridisch en
uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar en ingewikkeld zijn, in verband met
terugwerkende kracht.

Wel ben ik bereid nog eens te onderzoek hoe het gebruik van de OBR
verder bevorderd kan worden en de Kamer daar voor 1 maart over te
berichten.

Vraag:

Had de minister niet meer kunnen doen om antidemocratische organisaties
te verbieden?

Antwoord:

Zoals eerder door de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties op 2 maart 2015 aan uw Kamer gemeld (TK, 2014-2015,
29 279, nr. 226) lijkt het Nederlandse rechtstelsel op zichzelf
voldoende waarborgen te bevatten om omverwerpingen en afschaffing van de
democratische rechtsorde te voorkomen. Het kabinet zal uw Kamer zo
spoedig mogelijk een reactie sturen op het onderzoek ‘Risico’s voor
de democratie’ waarin hier nader op wordt ingegaan.

 

Vraag:

Kan de minister een update geven van de inburgeringsbrief m.b.t. het
tweede en derde kwartaal?

Antwoord:

 Ik zal deze gegevens binnen een week aan de Kamer verstrekken.

 

Vraag:

Kan de minister juridisch onderbouwen waarom er geen nieuwe
ouderparticipatiecrèches (OPC's) kunnen worden toegevoegd?

Antwoord:

Er mogen wel nieuwe opc’s opgericht worden, binnen de wettelijke
grondslag. Nieuwe opc's komen echter niet in aanmerking voor
gedeeltelijke Kinderopvangtoeslag. We weten alleen van de huidige 7
opc’s dat de kwaliteit relatief goed is. Dat is de reden om hen
een gedeeltelijke toeslag toe te kennen.

 

Voor oprichting van een reguliere kinderopvanginstelling wordt door de
toezichthouder vóór toelating getoetst op wettelijke
kwaliteitseisen. En dergelijk onderzoek is voor nieuwe opc's niet
mogelijk, omdat er geen alternatief kwaliteitskader beschikbaar is
waarop nieuwe toetreders kunnen worden getoetst. Voorkomen dient te
worden dat nieuwe toetreders zonder borging van de kwaliteit
kinderopvang kunnen aanbieden mét een toeslag van de overheid. Dat is
de reden om de toekenning van de gedeeltelijke kinderopvangtoeslag te
bevriezen voor de huidige opc's.

Vraag:

Zou er niet een wet op de sociale of maatschappelijke onderneming in het
leven geroepen moeten worden? Wordt het niet tijd om bedrijven die extra
bijdragen aan de samenleving hiervoor extra in positie te brengen?

Antwoord:

Ik ben geen voorstander van een wet. Met de kabinetsreactie op het
SER-advies Sociale Ondernemingen van 1 juli jl. zijn reeds acties
gericht op het continuüm van sociaal ondernemen en sociale impact in
gang gezet. Het impactmetingmethodiekonderzoek wordt gestart en begin
2017 wordt er een conferentie met sociale ondernemers e.a. gehouden.
Hierbij wordt het SER-advies toegelicht en de kabinetsreactie besproken.
Tevens is een vervolg-adviesaanvraag aan de SER aangekondigd op het
gebied van arbeidsparticipatie en nadere thema’s die spelen rondom
sociaal ondernemen. Ook wordt digitale (overheids-)informatie die
relevant en up–to-date is voor sociale ondernemingen gebundeld op het
Rijksweb. In de kabinetsreactie wordt verder gesproken van het verder
ontwikkelen van de Social Impact Bonds (SIB). Wel zal daarnaast bij het
Rijk en lagere overheden aandacht worden gevraagd voor een betere
benutting van de mogelijkheden die de aanbestedingswetgeving biedt met
oog op maatschappelijke doelstellingen.



Vragen van het lid J.W.M. Kerstens (PvdA)

Vraag:

Wil de minister ook kijken naar onze eigen regels die bijdragen aan
grote verschillen in loonkosten, zoals de expatregeling en het convenant
tussen fiscus en uitzendbranche? 

Antwoord:

Ik ben daartoe zeker bereid.

U ontvangt binnenkort van mij een brief die ingaat op de regeling voor
extraterritoriale kosten (ET-regeling) en het convenant van de
Belastingdienst en de uitzendbranche.

Daarnaast vindt op dit moment een evaluatie plaats van de 30%-regeling.
Ik verwacht dat de resultaten daarvan in het voorjaar van 2017 bekend
zijn.

 

Vraag:

Wil de minister snel met z'n collega van Infrastructuur en Milieu een
eind te maken aan de mensonterende toestanden op parkeerplaatsen in het
hele land waar Oost-Europese chauffeurs gedwongen wekenlang in hun truck
bivakkeren en hun potje op een campinggasstelletje moeten koken?

Antwoord:

Dat wil ik zeker. Ik vind het schandalig dat chauffeurs onvoldoende
verdienen om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. De crux van de
vraag zit hem in het woordje ‘snel’. Het gaat hier om Europese
regelgeving die moet worden aangepast. Daar maak ik mij al jaren hard
voor en we zien daar ook vooruitgang in. De Europese Commissie heeft een
voorstel gedaan voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn en vóór
de zomer van 2017 brengt de Commissie ook het zogenoemde road
transportation package uit. Daarin staan voorstellen specifiek voor de
aanpak van misstanden in het wegtransport. Ik zal mij samen met de
minister van I&M sterk maken in Brussel voor verbetering van die
voorstellen als die onvoldoende zijn. Dat is een proces van de lange
adem, maar de enige mogelijkheid om deze grensoverschrijdende
problematiek aan te pakken.

 

Vraag:

Klopt het dat de minister iets wil doen aan het oneindig aan het lijntje
houden van payrollers als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 5
december jl. naar aanleiding van het verzoek om een reactie op het
bericht – wat zag op de door de Hoge Raad gewezen arresten inzake
payrolling en detachering - dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk
is aan een uitzendkracht.

 

Vraag:

Graag een reactie van de staatssecretaris op het plan om gemeenten te
verplichten te toetsen op verdringing van werk bij re-integratie. 

Antwoord:

Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet
worden tegengegaan. In de Participatiewet is bij een aantal instrumenten
ook opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in
aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot
verdringing op de arbeidsmarkt. Bij het inzetten van het instrument
werken met behoud van uitkering moet ook aan een aantal criteria worden
voldaan. Het moet onder andere positief bijdragen aan de mogelijkheden
voor arbeidsinschakeling en het moet de kans op regulier werk
verbeteren. Dit houdt onder meer in dat het gaat om het wennen aan
aspecten die samenhangen met het verrichten van betaald werk (zoals
regelmaat en omgaan met collega’s). Er dient sprake te zijn van een
beperkte periode (waarbij gedacht kan worden aan een periode van
ongeveer 6 maanden) en er moet goede begeleiding nodig zijn (zie ook
Kamerstukken TK 29544, nr. 624 en Kamerstukken TK 30545, nr. 121).

 

De gemeenten hebben het voortouw om nauwgezet te zorgen dat er geen
verdringing plaats vindt;

De vakbeweging en de gemeenteraden hebben hierbij een controlerende rol.
Het is aan het college van B&W om te bepalen op welke wijze hij het
tegengaan van verdringing borgt en aan de gemeenteraad om de uitvoering
hiervan te controleren en zo nodig verdringing aan de kaak te stellen.
De vakbeweging in de regio’s kan hierbij een welkome signalerende rol
spelen. Ik vind het niet wenselijk om de beleidsvrijheid van gemeenten
te beperken door dwingender regels op te leggen. Het ligt gezien het
decentrale karakter van de uitvoering niet voor de hand. Daarmee wordt
geen recht gedaan aan de diversiteit van de uitvoeringspraktijk en de
rol en verantwoordelijkheid die gemeenten hebben. Het risico op
verdringing kan ook het best op basis van de feitelijke en lokale
situatie worden beoordeeld. 

 

 

Vraag:

Is de minister bereid om beroepsziekten het volgende thema te maken van
de arbocampagne, als de huidige over werkstress is afgelopen?

Antwoord:

Het voorkómen van beroepsziekten is nog steeds nodig. Ik ben daarom van
plan om, na de vierjarige werkstresscampagne, een soortgelijk programma
voort te zetten gericht op andere veel voorkomende beroepsziekten naast
psychosociale arbeidsbelasting.

 

Vanaf 2018 zal een ‘Programma beroepsziekten’ uitgevoerd worden, dat
zich 2 jaar lang richt op een aanpak van beroepsziekten veroorzaakt door
gevaarlijke stoffen. Daarna kunnen in het kader van het programma nog
twee jaar andere arbeidsrisico’s worden aangepakt.

 

Vraag:

Is er een regeling te treffen voor slachtoffers van 'schildersziekte'
zoals een aantal jaar terug voor asbestslachtoffers?

Antwoord:

OPS (schilderziekte) is een vreselijke ziekte die groot leed
veroorzaakt. Voor de slachtoffers zelf maar ook voor gezinsleden van het
slachtoffer. Omdat sinds 2000 een zogenaamde ‘vervangingsplicht geldt
blijft het totale aantal slachtoffers vrijwel stabiel. De afgelopen
jaren hebben zich maar weinig nieuwe gevallen voor gedaan.

 

De verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werk in de onderneming
ligt bij de werkgever. Bij schade als gevolg van slechte
arbeidsomstandigheden is het dan ook primair de (ex)werkgever die
aansprakelijk is te stellen. Ik vind het van belang te benadrukken dat
in het verlengde daarvan de verantwoordelijkheid voor het verstrekken
van een schadevergoeding bij de werkgevers en/of bij de fabrikanten
ligt.

 

Ik realiseer mij dat het voor slachtoffers van OPS, ik denk in het
bijzonder aan schilders, niet eenvoudig is schade te verhalen. Juist
omdat in veel gevallen sprake is van meerdere ex-werkgevers. Ik wil mij
er daarom wel voor inzetten om het proces om tot een dergelijke regeling
te komen te ondersteunen.

 

Er kan op morele gronden een beroep worden gedaan op de partijen om dit
goed overzienbare en schrijnende probleem uit te bannen. Daarom heb ik
onlangs twee verkenners verzocht te onderzoeken of de sector (met name
de verf/lijmproducenten, de werkgevers en de verzekeraars) in overleg
met werknemers en de stichting OPS, zelf een regeling wil treffen voor
gediagnosticeerde slachtoffers. De verkenners zullen hier in januari mee
starten. Ik verwacht u dit voorjaar meer over de voortgang te kunnen
melden.

 

Vraag:

Wil de minister gelijk trekken dat oudere werknemers die een paar jaar
voor hun pensioen ontslagen worden van hun sollicitatieplicht worden
ontheven, zoals dat geldt voor mensen die in het laatste jaar worden
ontslagen? 

Antwoord:

Tijdens het AO ouderenwerkloosheid heb ik toegezegd voor het einde van
dit kalenderjaar een brief aan uw Kamer te sturen over dit onderwerp.
Deze ontvangt u binnenkort. Ik ben het met uw Kamer eens dat er geen
gerechtvaardigd onderscheid is voor het verschil in de
sollicitatieplicht voor mensen die bij instroom in WW de leeftijd hebben
bereikt van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd en degenen
die deze leeftijd tijdens de WW-duur bereiken. Ik ben daarom van plan
dit onderscheid weg te nemen door beide groepen vrij te stellen van de
sollicitatieplicht. Zoals toegezegd zal ik in de brief de consequenties
hiervan in kaart brengen en uw Kamer daarover informeren.

 

Wel wil ik nog opmerken in het kader van het actieplan Perspectief voor
vijftigplussers onderzocht wordt of er voor oudere werkzoekenden, naast
het schrijven van sollicitatiebrieven, andere geschikte methoden zijn
waarmee ze op een effectieve en efficiënte manier werk kunnen vinden.
De uitkomsten van dit onderzoek wil ik ook betrekken op de groep
WW-gerechtigden die de leeftijd van één jaar voor de
pensioengerechtigde leeftijd hebben.

 

 

Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen het eventueel verlengen van de
zogenaamde 'IOAW-regeling' voor oudere werklozen die na het zonder een
nieuwe baan te vinden na het doorlopen hebben van de WW-periode
aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering?

Antwoord:

Het kabinet heeft ervoor gekozen om met de Wet Werk en Zekerheid de
IOAW geleidelijk af te bouwen door enkel nog werknemers die geboren zijn
voor 1 januari 1965 aanspraak te geven op deze uitkering na het
doorlopen van de WW-uitkering. Dit past binnen de van-werk-naar-werk
benadering die wordt voorgestaan en sluit aan bij de inspanningen
gericht op verbetering van de positie van oudere werknemers.

Het kabinet heeft tegelijkertijd mogelijk gemaakt dat de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) tot 2020 blijft gehandhaafd
voor werknemers die werkloos worden op het moment dat zij 60 jaar of
ouder zijn. Daarna volgt wederom een evaluatie van de regeling, waarin
onder meer wordt gekeken naar de arbeidsmarktpositie van ouderen.

 

 

Vraag:

Kan de minister op korte termijn inzicht geven in hoeverre oudere
werknemers bij faillissement en een doorstart wel dan niet mee gaan naar
een nieuwe werkgever?

Antwoord:

Ik beschik niet over cijfers die daar inzicht in verschaffen. Wel merk
ik op dat hoewel een doorstarter op basis van de huidige wettelijke
regeling vrij is in de keuze wie hij in dienst neemt mag hij bij zijn
aannamebeleid geen ongerechtvaardigd onderscheid maken naar leeftijd.
Bij een selectie door de doorstarter van werknemers op grond van het
aantal dienstjaren zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan
hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens
of aan de rechter.

Verder merk ik op dat de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in
geval van een faillissement mijn aandacht heeft en die van de minister
van Veiligheid en Justitie. Binnen het programma herijking
faillissementsrecht van de minister Veiligheid en Justitie wordt gewerkt
aan een voorstel voor de wet continuïteit ondernemingen III (de WCO
III). In het kader van dit wetsvoorstel zal in overleg met de relevante
belangenorganisaties over de hele linie worden bekeken of maatregelen
noodzakelijk zijn om de positie van de verschillende betrokkenen bij een
faillissement, waaronder de (oudere) werknemers, leveranciers en
consumenten te verbeteren. Inmiddels heeft in dit kader al overleg
plaatsgevonden over de positie van werknemers in insolventie. Eerste
voorlopige uitkomst is onder andere dat er meer inzicht zou moeten
worden gegeven in de manier waarop bij een doorstart wordt bepaald welke
werknemers hun baan kunnen behouden en welke niet. De Minister van
Veiligheid en Justitie zal u nader informeren in zijn voortgangsbrief
over het wetgevingsprogramma.

 

 



Vragen van het lid A. Marcouch (PvdA)

Vraag:

Hoe worden meldingen van arbeidsdiscriminatie gecorrigeerd?

Antwoord:

Het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW houdt bij de
bedrijfsbezoeken die zij uitvoert rekening met geïdentificeerde
risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven,
College voor de Rechten van de Mens, Anti Discriminatie Voorzieningen
(ADV’s) en politie.

Bij een bedrijfsbezoek wordt gekeken of de werkgever inventariseert
welke verschijningsvormen van discriminatie er kunnen zijn, of er
maatregelen zijn genomen om discriminatie te voorkomen en of de
werkgever regelmatig toetst of maatregelen werken en waar nodig
bijstuurt. Bij afwezigheid van een dergelijk beleid wordt de werkgever
met een ‘eis tot naleving’ gedwongen dit beleid alsnog op te
stellen.

In 80 tot 90% van de door het team uitgevoerde bedrijfsbezoeken is
gehandhaafd door een ‘eis tot naleving’ te stellen. Deze bedrijven
voldoen niet aan de wettelijke plicht om een (afdoende)
anti-discriminatiebeleid te moeten voeren. Het bedrijf krijgt met een
eis tot naleving de mogelijkheid om het leven te beteren. Als vervolgens
bij een herinspectie blijkt dat er sprake is van onvoldoende
verbetering, dan krijgt het bedrijf een boete opgelegd. De eerste
herinspecties van het team worden, conform inspectiebrede procedures,
ingepland na één jaar, te weten vanaf maart/april 2017.

 



Vragen van het lid M. de Graaf (PVV)

Vraag:

Pensioenen: waarom iets afbreken dat goed is? Jongeren mogen geen
aanspraak maken op de middelen die ouderen hebben gespaard. Wil de
staatssecretaris zich inzetten om de mythe die jongeren verspreiden te
ontkrachten?

Antwoord:

Ons pensioenstelsel rust op drie pijlers: solidariteit, collectiviteit
en verplichtstelling. Om ervoor te zorgen dat we ook in de toekomst
kunnen rekenen op een goed pensioen, is het belangrijk dat we het
pensioenstelsel aanpassen aan de veranderende manier waarop mensen
werken en leven. De SER en de Sociale Partners adviseren mij hierover.

De vermogens van pensioenfondsen bevatten de pensioenbesparingen van
zowel ouderen als jongeren. Beide moeten goed worden beheerd, zodat
iedereen uiteindelijk het pensioen ontvangt waarop hij of zij recht
heeft: de ouderen nu, en de jongeren straks. De pensioenfondsbesturen
zien hier op toe, binnen de financiële wettelijke spelregels. 

 

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid in te zien dat de rekenrentesystematiek
niet deugt?

Antwoord:

Met de rekenrente wordt berekend hoeveel vermogen pensioenfondsen nu
moeten aanhouden om in de toekomst voldoende te kunnen uitkeren. De
rekenrente is dus een middel om te bepalen hoeveel iets wat in de
toekomst moet worden uitgekeerd, nu waard is. Daarom gebruiken we
hiervoor de risicovrije rente.

 

Om indexatie van de opgebouwde aanspraken mogelijk te maken beleggen
fondsen niet alleen in risicovrije vermogenstitels, maar bijvoorbeeld
ook in aandelen. Dergelijke beleggingen kennen een hoger verwacht
rendement, maar ook hogere risico’s. Daarom hebben pensioenfondsen met
een risicovoller beleggingsbeleid een hoger vereist vermogen.

 

Bij waardering van de pensioenverplichtingen met verwacht rendement, zou
een omvangrijk deel van het pensioenvermogen dat nu is gereserveerd voor
de financiering van het toekomstige pensioen van jongeren op de korte
termijn gebruikt kunnen worden voor de indexatie van het pensioen van
oudere deelnemers. Als dit verwachte rendement zich in de toekomst niet
(volledig) blijkt te realiseren, staan de toekomstige gepensioneerden
die over bijvoorbeeld dertig jaar aan hun pensioen toe zijn met lege
handen, terwijl zij wel jarenlang premies hebben betaald.

 

Het kabinet vindt het dus onwenselijk dat we de rekenrente kunstmatig
aan gaan passen. Daarmee zetten we het pensioen van toekomstige
generaties op het spel. Linksom of rechtsom is de lage rente een
realiteit, waarmee ook de pensioenfondsen mee te maken hebben

 

Vraag:

Er zijn veel landen om ons heen met een lagere pensioenleeftijd. De
pensioenleeftijd in Nederland moet ook terug naar 65 jaar. Kan de
staatssecretaris hierop reageren?

Antwoord:

Dit kabinet is voor een solide en solidaire AOW voor huidige én
toekomstige generaties. De AOW wordt jaarlijks geïndexeerd. Dankzij de
AOW leven in Nederland minder ouderen in armoede en is de armoede onder
ouderen ook drie maal kleiner dan onder jongeren. Internationaal een top
prestatie waar we trots op kunnen zijn.

Partijen die pleiten voor het terugbrengen van de AOW-leeftijd naar 65
draaien mensen een rad voor de ogen en brengen daarbij niet alle
afwegingen in beeld. Een lagere AOW-leeftijd betekent simpelweg hogere
AOW-uitgaven. Als de AOW-leeftijd verlaagd wordt naar 65 jaar,
verslechtert dit het houdbaarheidssaldo met 1,8% van het bbp of te wel
circa € 12 miljard per jaar. 



Vragen van het lid S.P.R.A. van Weyenberg (D66)

Vraag:

Waarom is een wijziging van de WWZ volgens de minister uitgesloten
m.b.t. het onderwijs?

Antwoord:

	Tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid op 15 november jl. heb ik aangegeven
bereid te zijn om een verkenner te vragen om met de sector in
gesprek te gaan over de manier waarop het vervangingsbeleid uit de cao
kan worden toegepast, en te wijzen op de mogelijkheden tot maatwerk die
de wet ook biedt.

In de wet is bewust gekozen voor afwijkingsmogelijkheden bij cao, omdat
partijen in de sector het beste in staat zijn om te beoordelen of een
verruiming van de mogelijkheden tot het gebruik van tijdelijke
contracten noodzakelijk is. Ik laat me graag door de verkenner
informeren of en op welke wijze partijen er uit zijn gekomen.

 



 

Vraag:

Waarom krijgen zzp-ers niet makkelijker toegang tot de
arbeidsongeschiktheidsverzekering van UWV? 

Antwoord:

Het lid Van Weyenberg vraagt naar de uitvoering van de motie, om de
toegankelijkheid van de arbeidsongeschiktheidsverzekering te vergroten,
door de aanmeldtermijn voor de verzekering bij UWV te verlengen van 13
naar 26 weken.

In de kabinetsreactie op het IBO ZZP (in oktober 2015) heeft het kabinet
gereageerd op deze motie.

Het verlengen van de aanmeldtermijn stuit op een aantal inhoudelijke
bezwaren.

Een bezwaar hiertegen is het risico van negatieve selectie als gevolg
van verlenging van de aanmeldtermijn.

Daardoor zou de – voor de vrijwillige verzekering noodzakelijke –
risicosolidariteit worden ondergraven. Dit leidt tot hogere premies voor
de Ziektewet en daardoor juist tot een slechtere toegankelijkheid van
deze verzekering.

Bij de vrijwillige WIA-verzekering leidt dit tot een verdere stijging
van de kruissubsidiëring, waardoor andere verzekerden, die geen
zzp’er zijn, meer gaan meebetalen aan de hogere uitkeringslasten.

Het verlengen van de aanmeldtermijn leidt naar eerste schatting tot
hogere uitkeringslasten van 60 miljoen structureel. Die kosten komen met
name terecht bij startende zzp’ers die zich verzekeren op het moment
dat zij (langdurig) ziek zijn.Vanwege deze redenen ben ik er geen
voorstander van om de aanmeldtermijn te verlengen naar 26 weken.

Bovendien is er geen dekking beschikbaar voor de lasten die hiermee
gepaard gaan.

Vraag:

Klopt het dat het voorstel om loondoorbetaling bij ziekte terug te
brengen tot 1 jaar nog steeds bij de sociale partners ligt?

Antwoord:

Het klopt dat de loondoorbetalingsperiode voor kleine werkgevers
onveranderd 2 jaar bedraagt. Het stelsel voor ziekte en
arbeidsongeschiktheid is erg complex. Alles hangt met elkaar samen. Dit
leidt ertoe dat één afzonderlijke maatregel doorwerkt op verschillende
onderdelen in het stelsel. 

Daarom wil ik de maatregel waar de heer Weyenberg aan refereert nu niet
doorvoeren. Met het doorvoeren van de maatregel loop ik, gezien de
complexiteit en samenhang, het risico om de SER voor de voeten te lopen.
De SER is immers bezig met een advies over een sluitend stelsel voor
loondoorbetaling tijdens ziekte voor zowel werknemers als zzp’ers. Dit
advies is onderdeel van een bredere werkagenda van de SER. De SER heeft
aangegeven dat bovengenoemd advies in het voorjaar van 2017 gereed is.



Vraag:

Waar zit de barrière die voor de minister doorbroken moet worden in het
dossier scholingsvoucher leven lang leren?

Antwoord:

Momenteel voer ik een verkenning uit naar een scholingspremie en een
nationaal scholingsfonds. Dit onderzoek wordt voor het einde van dit
jaar afgerond en de resultaten worden na het Kerstreces naar de TK
gestuurd. Daarnaast verschijnen er de komende maanden diverse adviezen
op het terrein van leven lang leren, waaronder het SER advies over
postinitiële scholing. Of een scholingspotje voor alle werkenden naast
al bestaande scholingsmaatregelen mogelijk en wenselijk is, zal binnen
die bredere context worden bezien.

 

Vraag:

Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel om een norm te
introduceren om mensen die uit de bijstand aan de slag gaan er 20% op
vooruit te laten gaan? En ook voor niet-werkende partners?

Antwoord:

Werk moet lonen is een van de speerpunten van het kabinetsbeleid. De
arbeidsmarktprikkels zijn de afgelopen jaren dan ook fors verbeterd. Een
alleenstaande die vanuit de bijstand aan het werk gaat op het
minimumloon, gaat er 26% in inkomen op vooruit. In 2012 was dat nog 14%.
Voor de alleenstaande ouder is het, voor het eerst in de geschiedenis,
gelukt om de armoedeval op te lossen. In 2012 ging een alleenstaande
ouder er nog 5% op achteruit als hij of zij 4 dagen ging werken tegen
minimumloon. Nu gaat deze ouder er bijna 10% op vooruit. Er zijn dus
grote stappen gezet. Ook als het gaat om een partner die opnieuw de
arbeidsmarkt betreedt, of een extra dag wil werken. Al deze mensen
houden van hun verdiende euro’s een stuk meer over dan voorheen. We
zijn dus op de goede weg. En uiteraard kan het altijd beter. Dus ik
waardeer het signaal van de heer van Weyenberg. Tegelijkertijd kan ik
niet anders dan constateren dat er geen eenvoudige oplossingen zijn. Als
de stap van een uitkering naar werk op het minimumloon groter moet
worden, zonder dat de uitkeringen omlaag gaan, dan moet een kabinet daar
fors op toeleggen. Om de arbeidsmarktprikkels dan ook nog gericht te
houden, zouden toeslagen en heffingskortingen nog sterker moeten worden
afgebouwd dan nu het geval is. Er is kortom, een afruil tussen de hoogte
van de inkomensondersteuning op het minimum, de armoedeval, en de hoogte
van de marginale druk voor werkenden boven het minimumloon. Een norm
zoals wordt voorgesteld door de fractie van D66, doet wat mij betreft
onvoldoende recht aan de ingewikkelde afweging die er in het
inkomensbeleid steeds gemaakt dient te worden.

Vraag:

Is de minister bereid om een toets op de armoedeval toe te voegen aan
nieuwe wetgeving? En kan de minister in de begroting meer informatie
opnemen over de armoedeval voor mensen die vanuit de bijstand tegen 120%
van het minimumloon gaan werken?

Antwoord:

Het is weinig zinvol om voor elk wetsvoorstel een dergelijke toets te
doen. Wanneer een effect op de armoedeval aan de orde is wordt dit
beschreven bij de inkomenseffecten. Elk jaar wordt in de begroting van
SZW een overzicht gegeven van de jaar-op-jaar ontwikkeling van de
armoedeval en de marginale druk. In dit integrale beeld worden alle
ontwikkelingen meegenomen. Dit geeft een beter en completer beeld dan
een aparte toets per wetsvoorstel. Ook biedt dit inzicht in de marginale
druk voor inkomens boven het minimumloon.

 



Vraag:

Kunnen we regelen dat als iemand vanuit de uitkering een baan krijgt hij
niet meer in de tussenliggende tijd tot zijn nieuwe baan begint nog
verplicht is te solliciteren?

Antwoord:

Ik ben het ermee eens dat het weinig zin heeft om van mensen die op
korte termijn (en daarbij denk ik aan een maand) in een reguliere baan
gaan starten, te verlangen dat zij sollicitatiebrieven gaan schrijven om
te solliciteren op een andere baan. Ik bezie of we hiervoor een
praktische oplossing kunnen vinden.Het is echter goed te beseffen dat
zolang de ww’ers nog niet aan het werk zijn, hun uitkering wordt
gefinancierd uit premies van andere werkenden. Indien er mogelijkheden
zijn dit beroep op collectieve voorzieningen te beperken, vind ik dat we
dat moeten proberen.

 

Vraag:

Wil de minister kijken naar afspraken met verzekeringsartsen en daar
tempo achter zetten?

Antwoord:

In mijn brief van 6 november jl. heb ik u geïnformeerd over de stand
van zaken met betrekking tot het overleg tussen UWV en de NOVAG, de
vakvereniging van verzekeringsartsen bij het UWV. Ik heb u gemeld dat
het overleg loopt en UWV op koers ligt om de achterstand op de
herbeoordelingen in 2016 terug te brengen. Ook heb ik u gemeld nu geen
aanleiding te zien voor extra maatregelen. Dat is nog steeds het geval.
Ondertussen houd ik vinger aan de pols. De monitor verschijnt
viermaandelijks.

 

Vraag:

Kan de minister samen met het UWV werkgevers ondersteunen die mensen in
dienst nemen met kanker of die kanker hebben gehad?

Antwoord:  

Ik ben blij dat er in het bedrijfsleven initiatieven zijn genomen om
mensen met kanker aan het werk te helpen en aan het werk te houden. 

Het gaat hier om zeer uiteenlopende initiatieven. Het varieert van het
inzetten van speciale coaches tot het ontwikkelen van speciale
interventies voor werknemers met kanker. Het zogeheten Bedrijvennetwerk,
dat de krachten en ervaringen van diverse bedrijven wil bundelen, is ook
zo’n initiatief. 

Bedrijven nemen hiermee hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dit
juich ik zeer toe. 

Het gaat hier om private initiatieven. In mijn ogen is dit een mooie
invulling van goed werkgeverschap. Daarom zie ik hier geen rol weggelegd
voor de overheid, bijvoorbeeld in de vorm van cofinanciering. 

Het experiment met de vervroegde inzet van de no-riskpolis kan
werkgevers hierbij ondersteunen. Immers, de werkgever wordt dan
financieel gecompenseerd als hij een vangnetter in dienst neemt die
vervolgens uitvalt wegens ziekte. In dat geval betaalt UWV ziekengeld.
Het experiment zal in het eerste kwartaal van 2017 starten. 

Eerst wil ik de uitkomsten van dit experiment afwachten. Op dit moment
zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. 



Vraag:

Zou de minister kunnen kijken of het juridisch mogelijk is voor
kinderopvangbedrijven om niet-gevaccineerde kinderen te weigeren?

Antwoord:

Gezondheid van je kind is het allerbelangrijkste wat er is. Ouders
hebben daarom recht op goede informatie vanuit het dagverblijf of de
school van hun kind. Het zou goed zijn als kinderopvangorganisaties
hierover nog zelf meer vertellen aan ouders. Daarom wordt er onderzocht
wat de mogelijkheden zijn om scholen en kinderdagverblijven te
verplichten om hun de vaccinatiegraad bekend te maken en daarbij een
handelingsperspectief te bieden aan ouders, scholen en
kinderopvangorganisaties.  

 

Een kinderdagverblijf kan nu al aan een ouder vragen of een kind
gevaccineerd is, maar een ouder hoeft deze informatie niet te geven. Dit
zijn namelijk medische gegevens. Op grond van de Wet bescherming
persoonsgegevens is het niet toegestaan om ouders te verplichten om deze
gegevens te verstrekken. Als ouders expliciet instemmen, mag het
dagverblijf deze gegevens wel registreren, zodat de GGD snel kan
handelen bij de uitbraak van een ziekte. Dit blijkt in de praktijk ook
veel te gebeuren. Een kinderdagverblijf kan ook aangeven of er – voor
zover bij hen bekend – kinderen worden opgevangen die niet deelnemen
aan het Rijksvaccinatieprogramma, mits dit niet te herleiden is tot
persoonsniveau.

 

In beginsel is er nu geen juridische basis voor een algehele weigering
van niet ingeënte kinderen in de kinderopvang. In geval van een
uitbraak van een besmettelijke ziekte, zoals mazelen, kan de eigenaar
van een kinderopvangvoorziening besluiten niet-ingeënte kinderen
(tijdelijk) de toegang te weigeren, wanneer de veiligheid en gezondheid
van de opgevangen kinderen in het geding is. De eigenaar weegt op dat
moment de risico’s en treft maatregelen. Afhankelijk van het risico en
de omstandigheden zou in een individueel geval op basis van een adequate
onderbouwing, waarbij alle betrokken belangen zijn afgewogen,
(tijdelijk) de toegang tot de kinderopvang kunnen worden geweigerd. Het
is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er voldoende grond
bestaat voor een weigering. Het RIVM heeft overigens aangegeven dat het
alleen toelaten van ingeënte kinderen tot de kinderopvang slechts een
zeer beperkt effect zou hebben op het risico van het oplopen van een
ziekte waartegen gevaccineerd wordt. Een kind kan ook buiten de
kinderopvang besmet worden.



Vragen van het lid C.J. Schouten (ChristenUnie)

Vraag:

In de regio Zwijndrecht vervallen de komende periode 2000 banen. Welke
oplossingen heeft de minister? Kan er een mobiliteitscentrum komen?

Antwoord:

Werkgevers en werknemers dragen samen de verantwoordelijkheid om
medewerkers die hun baan kwijt dreigen te raken, zo mogelijk van werk
naar werk te begeleiden. Ik ben nauw betrokken bij de ontwikkelingen in
de regio. Op dit moment is de omvang nog niet bekend en of de betrokken
bedrijven daadwerkelijk de deuren moeten gaan sluiten en wanneer. In de
regio zal worden onderzocht om hoeveel werknemers het daadwerkelijk
gaat, of en in hoeverre werkgevers in deze regio in staat en bereid zijn
om hun medewerkers van werk naar werk te begeleiden en of er
bijvoorbeeld mogelijkheden zijn voor een sociaal plan. Aan de hand
daarvan kan beoordeeld worden of er extra ondersteuning nodig is. Als
sociale partners met goede plannen komen, ben ik uiteraard bereid om te
kijken naar mogelijkheden om die plannen te ondersteunen.

 

Vraag:

Is de minister bereid om de verkenner WWZ primair onderwijs een breder
mandaat te geven zodat er ook mogelijkheden buiten de wet besproken
kunnen worden?

Antwoord:

Tijdens het VAO arbeidsmarkt op 15 november jl. heb ik aangegeven bereid
te zijn om een verkenner te vragen om met de sector het gesprek aan te
gaan over de manier waarop het vervangingsbeleid uit de cao kan worden
toegepast, en te wijzen op de mogelijkheden tot maatwerk die de wet ook
biedt. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik niet van plan ben om de wet
te wijzigen - dat was ook niet waar in de motie om werd gevraagd - maar
dat ook ik graag zou zien dat deze scholen weer verder kunnen en in
staat zijn om met een afdoende vervangingsbeleid te komen.

 

De Wwz biedt immers voldoende mogelijkheden om bij cao tot
maatwerkafspraken te komen (waaronder de uitzondering bij ministeriële
regeling). Ook voor het primair onderwijs.

 

In de wet is bewust gekozen voor afwijkingsmogelijkheden bij cao, omdat
partijen in de sector het beste in staat zijn om te beoordelen of een
verruiming van de mogelijkheden tot het gebruik van tijdelijke
contracten noodzakelijk is. Die bal ligt bij sociale partners en zij
zullen hiertoe zelf het initiatief moeten nemen.

 

Vraag:

Wat vindt de minister van het voorstel om bij de ketenbepaling één
keer vaker een tijdelijk contract toe te staan maar met als voorwaarde
dat het tweede en derde tijdelijke contract langer duren.

Antwoord:

Net als voor het voorstel van een tweede langjarig contract geldt
(zonder dat een vast contract ontstaat), geldt ook hier dat het overgaan
van een tijdelijk contract in een vast contract wordt uitgesteld. Dat
zou ik geen goede ontwikkeling vinden. Verder is onduidelijk hoe het
voorstel past als sprake is van tijdelijke werkzaamheden die slechts
gedurende een beperkt aantal maanden per jaar kunnen worden verricht.
Het zal dan niet mogelijk zijn om bij een tweede of derde contract een
contract van langere duur af te spreken dan het eerste contract. Ook om
die reden ben ik  geen voorstander van het voorstel.    

 



Vraag:

Klopt de €300 miljoen uit de brief van Cedris van 1 december aan de
Kamer niet? Heeft de staatssecretaris overleg hierover met Cedris?

Antwoord:

Cedris verwacht in haar brief van 1 december jl. aan uw Kamer een extra
cumulatief tekort in de Sw-sector van circa € 300 miljoen in de
periode 2016-2020 ten opzichte van het financiële beeld ten tijde van
de Invoeringswet Participatiewet (eind 2014). In mijn brief van 5
december jl. heb ik gereageerd op de brief van Cedris. SZW komt voor de
periode 2016 - 2020 uit op een inschatting van cumulatief circa € 60
miljoen positief ten opzichte van het financiële beeld ten tijde van de
Invoeringswet Participatiewet.

De € 300 miljoen van Cedris bestaat uit twee delen. Cedris verwacht
een tekort van circa € 180 miljoen als gevolg van een lagere uitstroom
uit de Wsw dan ingeschat tijdens de invoering van de Participatiewet als
wordt uitgegaan van de raming zoals gebruikt in de meicirculaire 2016.
Daar bovenop verwacht Cedris een extra tekort van circa € 120 miljoen
als gevolg van een tegenvallende bijdrage uit het Lage inkomensvoordeel
(LIV).

Wat betreft het eerste punt wijzen de realisatiecijfers over de eerste
helft van 2016 erop dat de uitstroom uit de Wsw iets hoger is dan ten
tijde van de invoering Participatiewet is geraamd. Dit realisatiecijfer
was nog niet bekend toen Cedris haar brief aan uw Kamer zond. In 2016 is
daarmee net als in 2015  een lichte meevaller voor gemeenten te
verwachten. Als de afname van de Wsw verder zou verlopen volgens de
raming van de uitstroom bij de meicirculaire, dan bedraagt de
tegenvaller voor gemeenten als gevolg van een mogelijk lagere uitstroom
uit de Wsw ten opzichte van de invoering van de Participatiewet in de
periode 2016 -2020 cumulatief circa € 60 miljoen euro in plaats van de
door Cedris verwachte € 180 miljoen. Dit is net als de raming van
Cedris een inschatting die nog met onzekerheid is omgeven.

Het grootste verschil met Cedris zit in de bijdrage vanuit het LIV. Waar
Cedris verwacht dat het LIV zorgt voor een korting van € 120 miljoen,
zorgt de invoering van het LIV juist voor een extra bijdrage van
cumulatief €120 miljoen in de periode 2018-2020. Ten tijde van de
invoering van de Participatiewet was namelijk nog geen sprake van het
LIV, dus de € 40 miljoen per jaar m.i.v. 2018 is een extra bijdrage
bovenop de Rijksbijdrage zoals deze is vastgesteld ten tijde van de
invoering van de Participatiewet.

Cedris neemt als referentiepunt voor het effect van het LIV niet het
financiële beeld ten tijde van de invoering van de Pwet (eind 2014),
maar de verwachte omvang van de bijdrage van het LIV ultimo 2015. Door
aanpassing van de regelgeving van het LIV is dit minder geworden, maar
het betekent nog steeds extra geld voor de Sw-sector ten opzichte van
het financiële beeld ten tijde van de Invoeringswet Participatiewet.

Ik blijf met Cedris en de VNG in overleg om nauwgezet de ontwikkelingen
in de Sw-sector te volgen.  

 

Vraag:

Wat heeft de staatssecretaris gedaan met de opmerkingen van de aanjagers
banenafspraak?

Antwoord:  

In de één-meting over 2015 hebben we ruimschoots de afgesproken
aantallen van de banenafspraak gehaald. 

Dat is een mooi resultaat. Maar de aanjagers wijzen in het artikel
terecht op het gevaar dat we niet moeten denken dat we nu achterover
kunnen leunen. 

Ik blijf voortdurend in gesprek met de uitvoering en de werkgevers om te
kijken hoe we de zaken nog beter kunnen regelen. 

Als er knelpunten zijn, neem ik de maatregelen die nodig zijn. Dat heb
ik al meerdere malen gedaan. 

Nog onlangs heeft uw Kamer het wetsvoorstel aangenomen waarin ik de
Praktijkroute regel, een belangrijke verbetering van de Wet
banenafspraak. 

Zoals het er nu naar uitziet, kan de Praktijkroute per 1 januari
aanstaande ingevoerd. 

Ik heb de no-risk polis verlengd tot onbetaalde tijd. Er is een
mobiliteitsbonus geïntroduceerd en het UWV heeft een
kandidatenverkenner ontwikkeld.

Het vereist van alle partijen ook in de komende jaren nog inspanningen
om de banenafspraak ook in de komende jaren tot een succes te maken. 



Vraag:

Heeft de staatssecretaris de ambitie om de schuldhulpverlening de
komende periode te verbeteren?

Antwoord:

Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan de agenda schuldenbeleid.
Daarin zijn grote stappen voorwaarts gezet.

Zo is de Rijksincassovisie gepresenteerd en is de implementatie van de
Rijksincassovisie in gang gezet. Het rapport van Atos Consulting
‘Concretisering van de Rijksincassovisie’, dat ik u op 2 december
jl. heb toegestuurd, is daarin een volgende stap. Het kabinet zet de
implementatie van de Rijksincassovisie onverminderd voort. Voor de
operationalisering van de Rijksincassovisie is de vereenvoudiging van de
beslagvrije voet noodzakelijk. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel zeer
binnenkort aan uw Kamer aan te bieden.

Ook aansluiting van overheidspartijen op het beslagregister is nodig
voor een betere bescherming van de beslagvrije voet. In de hierboven
genoemde brief is uiteengezet welke stappen daartoe worden gezet. Inzet
is om de eerste overheidspartijen in 2019 aan te sluiten. Verder streef
ik ernaar om het breed wettelijk moratorium op 1 januari 2017 in te
voeren. Daarnaast heb ik voor het gehele pakket aan maatregelen ter
verbetering van de schuldhulpverlening, naar aanleiding van de evaluatie
van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, in de jaren 2016, 2017 en
2018 in totaal €7,5 miljoen ter beschikking gesteld. Dit wordt onder
andere ingezet voor een plan dat Divosa, VNG, NVVK, LCR en Sociaal Werk
Nederland hebben ingediend voor een ondersteuningsprogramma voor de
gemeentelijke schuldhulpverlening en de inzet van vrijwilligers. Zij
leggen de lat hoog als het om de verbetering van de professionalisering
van de gemeentelijke schuldhulpverlening gaat. Gezamenlijk gaan zij een
aanzienlijke impuls geven aan professionalisering, vakmanschap en
innovatie.

 

 

Vraag:

Uitgangspunt bij mensen in beschut werk is 30% loonwaarde, maar veel
mensen halen dat niet. Kan de staatssecretaris in overleg met Cedris
over de uitgangspunten bij de kosten/opbrengsten van beschut werk?

Antwoord:

In mijn brief van 5 december jl. ben ik ingegaan op de middelen voor de
financiering van beschut werk. In deze brief heb ik uiteengezet hoeveel
middelen per plek gemeenten van het Rijk krijgen. Daarnaast hebben
mensen op een beschutte werkplek loonwaarde. In de berekeningen van SZW
wordt uitgegaan van een gemiddelde loonwaarde van 30% WML. Het verschil
van inzicht met Cedris betreft met name de inschatting van Cedris dat
een gemiddelde loonwaarde van 30% WML voor veel Sw-bedrijven niet
haalbaar is. Er zijn echter ook gemeenten die een hogere loonwaarde
realiseren. Op dit moment zijn nog te weinig beschut werkplekken
gerealiseerd om te kunnen nagaan of de gemiddelde loonwaarde van 30%
waar het Rijk vanuit is gegaan, klopt. Ik heb toegezegd dat ik met de
VNG en Cedris de ontwikkeling van de kosten van beschut werk en de
ontwikkeling van de loonwaarde van deze beschut werkplekken zorgvuldig
wil monitoren. Hiermee geef ik invulling aan de door mij overgenomen
motie van het lid Voortman (34 578, nr.12) om bij de evaluatie van de
desbetreffende artikelen van de Participatiewet in 2019 tevens te
rapporteren of de beschikbare middelen en kosten per beschutwerkplek
overeenkomen, of de totaal beschikbare middelen toereikend zijn en wat
de verwachte ontwikkeling van de kosten van de uitvoering van beschut
werk is.



Vraag:

Kan de minister aangeven hoe de brief ongewenste buitenlandse
financiering zich verhoudt tot de motie CU/VVD ingediend bij de APB om
het principe van wederkerigheid toe te passen bij het tegengaan van deze
financiering?

Antwoord:

De motie waarnaar gevraagd wordt verzoekt de regering geen financiering
toe te staan van instellingen vanuit landen die zelf geen
godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting kennen.

Het kabinet wil met de aanpak van buitenlandse financiering met name
voorkomen dat er met de financiering invloed meekomt richting
Nederlandse organisaties waarmee er gedragingen worden gestimuleerd die
niet passen binnen de Nederlandse democratische rechtstaat. De aanpak
richt zich dus op het aanpakken van ongewenste financiering ongeacht
waar het vandaan komt. Een aantal aangekondigde maatregelen in de brief
over buitenlandse financiering richten zich op het verkrijgen van meer
inzicht in de financieringsstromen en een betere uitwisseling van
informatie tussen betrokken autoriteiten.  

Het kabinet zegt dus niet: we accepteren geen financiering uit
Saudi-Arabië of uit Qatar. Het kabinet acht het van belang dat wordt
nagegaan of het geld komt van de overheid of van private organisaties en
welk doel die financiering heeft alvorens de afweging te maken of het
gaat om onwenselijke financiering.

Nuance en precisie zijn binnen dit thema zeer belangrijk omdat het gaat
om het trekken van grenzen waar het gaat om onze (soms) botsende
grondrechten en vrijheden en het beginsel van de scheiding tussen kerk
en staat.

 

 

 



Vragen van het lid L.G.J. Voortman (GroenLinks)

Vraag:

Kan de minister toezeggen dat de overheid geen zaken meer doet met
bedrijven die onderbetalen (in de geest van de Wet Aanpak
Schijnconstructies)? 

Antwoord:

Naar aanleiding van Kamervragen van het lid Karabulut heb ik toegezegd
om te onderzoeken of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen
ten aanzien van de naleving van sociale- en arbeidswetten in toekomstige
contracten voor inkoop. De eerste resultaten van dit onderzoek laten
zien dat de nieuwe Aanbestedingswet juridisch bezien mogelijkheden
biedt. De uitvoerbaarheid van deze maatregelen is als gevolg van de
vereiste proportionaliteit complex en zal in de komende maanden nader
worden onderzocht. Over de uitkomst hiervan wordt u komend voorjaar
geïnformeerd.

 

Vraag:

Vindt de staatssecretaris dat er genoeg gebeurt om mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen? Er zijn nu minder
arbeidsgehandicapten aan het werk dan 4 jaar geleden.

Antwoord:

GroenLinks refereert aan de cijfers van het CBS zoals door Paul de Beer
in Trouw genoemd, het CBS gebruikt echter een hele ruime definitie. Het
gaat bij de definitie van CBS om personen met een arbeidshandicap die
zelf aangeven dat zij door een ziekte, aandoening of handicap belemmerd
worden bij het uitvoeren of verkrijgen van werk. Dat omvat een zo
diverse groep dat vergelijking met de doelgroep van de banenafspraak
niet te maken is. 

De banenafspraak in het sociaal akkoord richt zich op de
arbeidsparticipatie van de allerzwaksten op de arbeidsmarkt: 125.000
mensen uit deze groep moeten bij reguliere werkgevers aan de slag komen.


In juli heb ik de Kamer kunnen melden dat er eind 2015 ten opzichte van
de nulmeting ruim 21.000 banen voor deze groep bij reguliere werkgevers
zijn gerealiseerd. Deze cijfers laten zien dat we op de goede weg zijn
voor de groep van de banenafspraak. 

Tegelijkertijd is de uitdaging voor de komende jaren groot, niet alleen
voor de groep van de banenafspraak, maar ook voor de andere groepen. We
kunnen nu niet achterover leunen; sterker nog, er moet nog een tandje
bij. 

De arbeidsparticipatie van de totale Nederlandse bevolking is gedaald
tussen 2008 en 2014. Deze daling geldt voor alle groepen, maar de mate
waarin verschilt. In vergelijking tot de Nederlandse bevolking (15-65
jaar) is het aandeel van personen met een grote(re) afstand tot de
arbeidsmarkt dat werkt sterker gedaald. Voor een inclusieve arbeidsmarkt
is het inderdaad nodig dat we aan alle groepen aandacht blijven
besteden. 

Nu het economisch beter gaat, biedt dat ook voor andere groepen meer
kansen. 

Vraag:

Staat de minister nog steeds achter het voorstel om payrolling duurder
te maken en wat gaat hij daar concreet aan doen?

Antwoord:

Ik neem aan dat gedoeld wordt op uitvoering van de zogenoemde motie
Hamer. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar mijn
brief van 5 december jl. naar aanleiding van het verzoek van de Kamer om
een reactie op het bericht - wat zag op de door de Hoge Raad gewezen
arresten inzake payrolling en detachering - dat voor de wet een
payrollwerknemer gelijk is aan een uitzendkracht. Daaruit blijkt dat dit
kabinet hier geen uitvoering aan zal geven.

Vraag:

Hoe beoordeelt de minister de sectorplannen achteraf?

Antwoord:

Ruim 100 sectorplannen zijn nu nog volop in uitvoering en op dit moment
zijn enkele sectorplannen volledig afgerond. De meeste plannen zullen in
2017 en 2018 tot afronding komen. Eerder al heb ik uw Kamer in brieven
van 7 september 2015 (Kamerstukken II, 2014/2015 34 200 XV nr. 63) en 29
september 2016 (Kamerstukken 2016/2017 33566 nr. 94) geïnformeerd over
de evaluatie van sectorplannen en wat daarin de hoofdvragen zijn en het
tijdspad. Een eerste tussentijdse effectmeting is voorzien in het najaar
2017 als de helft van de sectorplannen is afgerond. Een tweede
effectmeting is in 2018 en de eindevaluatie naar de bereikte doelen met
de sectorplannen en de effectiviteit van bestede subsidiemiddelen is
voorzien in 2019 als alle sectorplannen zijn afgerond.

Afgelopen week heb de Kamer geïnformeerd over de actuele stand van
zaken van de sectorplannen.

 

Vraag:

Wat gaat de minister doen om de schoonmakers bij Buitenlandse Zaken in
dienst te nemen?

Antwoord:

	Het Rijk neemt vanaf 2016 contracten tussen schoonmaakbedrijven en
Rijksorganisaties stapsgewijs over. Als het einde van de looptijd van
een overeenkomst in zicht komt, gaat de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)
tijdig in overleg met het ministerie of de uitvoeringsinstantie. Dan
wordt bekeken of het contract op dat moment kan worden overgenomen.

De leden Kerstens (PvdA), Voortman (GroenLinks) en Karabulut (SP) hebben
op 1 december jl. over dit onderwerp schriftelijke Kamervragen
ingediend aan de ministers Wonen en Rijksdienst, Buitenlandse Zaken en
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de beantwoording van deze vragen
zal hier verder op worden ingegaan.



 

Vraag:

Hulp bij schulden: hoe gaat de staatsecretaris de bureaucratie
verminderen? Wanneer gaat de overheid mensen helpen bij de aanpak van
schulden?

Antwoord:

Het kabinet heeft in deze kabinetsperiode uitvoering gegeven aan de
agenda schuldenbeleid. Die agenda bevat maatregelen om overkreditering
tegen te gaan, preventie en vroegsignalering te bevorderen, de
effectiviteit en kwaliteit van schuldhulpverlening te vergroten en de
Rijksincassovisie te operationaliseren.

 

Versterking van de positie van mensen met schulden staat daarbij
centraal. Schulden moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en daarbij
hoort een betere bescherming van de beslagvrije voet. Met de
ontwikkeling van de Rijksincassovisie, de vereenvoudiging van de
beslagvrije voet, het breed wettelijk moratorium en diverse maatregelen
van uitvoeringsorganisaties om de incasso klantvriendelijker te maken,
zijn grote stappen voorwaarts gezet en daar moeten we mee doorgaan.

 

Het kabinet geeft prioriteit aan het beter onderling afstemmen van de
incasso door overheidspartijen. In de afgelopen jaren is er concreet
gewerkt aan: 

de persoonsgerichte incasso van het CJIB; 

de inzet van Stellateams door de Belastingdienst om burgers te helpen
bij bijzondere problemen; 

wetsvoorstel verbetering wanbetalers in de zorg, waardoor de
Bestuursrechtelijke premie is verlaagd met €30, wanbetalers
makkelijker uit het bestuursrechtelijk premieregime kunnen stromen en er
een speciale regeling is voor bijstandsgerechtigde wanbetalers;

het kabinet streeft er naar het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije
voet zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer;

het project clustering Rijksincasso en verbreding van het
beslagregister. Inzet van het kabinet is om in 2019 de eerste
overheidsorganisaties te laten aansluiten;

de harmonisatie van de invorderingsregimes voor belasting- en
toeslagenschulden bij de Belastingdienst. Beoogde datum van
inwerkingtreding is 1 januari 2019.

 



Vraag:

Wil de staatssecretaris zo snel mogelijk een voorstel aan de Kamer
sturen om meer bij te kunnen verdienen in de bijstand en de
tegenprestatie te schrappen?

Antwoord:

In de Participatiewet kan gedurende 6 maanden het inkomen van
bijstandsgerechtigden tot maximaal 25% van de inkomsten tot €199 per
maand worden vrijgelaten. Om werken vanuit de bijstand te stimuleren is
deze inkomensvrijlating recentelijk gewijzigd van een aaneengesloten
periode van zes maanden, naar een flexibele periode van zes maanden. Op
deze manier sluit de vrijlating van arbeidsinkomsten beter aan op het
huidige karakter van de arbeidsmarkt en wordt het aanvaarden van
tijdelijk werk van korter dan zes maanden gestimuleerd. In het kader van
experimenten met de Participatiewet maak ik mogelijk dat onderzocht kan
worden of een ruimere inkomensvrijlating leidt tot meer uitstroom uit de
uitkering naar werk. Het kabinet is voornemens om met het Tijdelijk
besluit experimenten Participatiewet experimenten mogelijk te maken met
een vrijlating van 50% van de inkomsten gedurende 24 maanden. De
maximale vrijlating is €199 per maand voor alleenstaanden, en €142
voor gehuwden gezamenlijk. Het ontwerpbesluit ligt momenteel voor advies
bij de Raad van State ligt en zal naar verwachting begin 2017 inwerking
treden. Gemeenten hebben altijd de mogelijkheid om op basis van artikel
18 van de Participatiewet maatwerk te leveren.

Vraag:

Wil de staatssecretaris de strenge bijstandsregels zoals
kostendelersnorm niet van toepassing verklaren op ouderen met een
AIO-aanvulling?

Antwoord:

Mensen met een onvolledige AOW kunnen recht hebben op een AIO-aanvulling
(Aanvullende Inkomensvoorzieningen Ouderen). De AIO is algemene bijstand
en is het vangnet in die situatie dat iemand in de pensioengerechtigde
leeftijd niet zelfstandig in zijn bestaan kan voorzien. Het heeft als
doel om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan.

 

Dit is een ander doel en kent een andere systematiek dan de AOW. Het
College voor de Rechten van de Mens heeft onlangs geoordeeld dat dit
geen discriminatie is, omdat de AOW en de Participatiewet twee
verschillende wettelijke regimes zijn.

 

Als de kostendelersnorm, conform de AOW, ook in de AIO wordt uitgesteld,
verandert het karakter van de AIO en ontstaat er een verschil tussen de
bijstandssystematiek voor mensen jonger en ouder dan de
pensioengerechtigde leeftijd. Dit is niet logisch en niet gewenst. Er
ontstaat rechtsongelijkheid binnen de bijstand en daarnaast ontstaat er
een groot risico op export van de AIO. Immers de AIO gaat dan eigen
voorwaarden kennen en moet op grond van Europese regelgeving gezien
worden als regeling specifiek voor ouderen, die exporteerbaar is.

 

Daar waar nodig kunnen mensen met een Aio een beroep doen op de
gemeente. Voor 2017 en 2018 is in totaal € 7,5 miljoen extra
vrijgemaakt, die gemeenten kunnen besteden aan bijzondere bijstand voor
gepensioneerden zonder volledige AOW. Daarnaast worden mantelzorgers
waar nodig ondersteund bij hun mantelzorg. Mensen met een beperking,
chronische psychische of psychosociale problemen kunnen op hun gemeente
een beroep doen voor maatschappelijke ondersteuning bij hun
zelfredzaamheid of participatie.

 

 



Vraag:

Is de minister het eens dat de WWZ het tegenovergestelde effect heeft
bereikt van wat vooraf beoogd werd? En hoe staat de minister tegenover
het invoeren een tweede meerjarig contract?

Antwoord:

	Ik vind de conclusie dat de Wwz het tegenovergestelde effect heeft
bereikt van wat vooraf met deze wet is beoogd niet aan de orde.

 

Ik zie dat het aantal werknemers met een flexibel contract op dit moment
nog harder stijgt dan het aantal werknemers met een vast contract. Dit
is ook niet vreemd bij een aantrekkende economie. Werkgevers nemen
nieuwe medewerkers immers vaak eerst aan op een tijdelijk contract. Het
gaat erom dat deze groep werknemers uiteindelijk doorstroomt naar een
vast contract, wanneer sprake is van structurele werkzaamheden.

 

Doorstroom vindt vaak plaats na enkele jaren werkzaam te zijn op een
flexibele contract. De cijfers over doorstroom zijn pas beschikbaar na 2
of 3 jaar na de begindatum van het contract. Ik heb dus nog geen cijfers
van na de ingang van de Wwz. Uiteraard wordt de doorstroom van een
flexibel naar een vast contract gemonitord.

 

Zoals ik al eerder - en uitgebreid - aan uw Kamer heb gemeld zie ik -
noch sociale partners - noodzaak of wenselijkheid om een langjarige
tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst mogelijk te maken zonder dat een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Met de mogelijkheid
van een meerjarige tweede arbeidsovereenkomst zou namelijk een
tussenvorm in tijdelijke contracten worden gecreëerd.

Tegenover het voordeel van een langer dienstverband voor de werknemer
staat namelijk ook het nadeel van een negatieve prikkel voor de
werkgever om in de werknemer te investeren.

Daarbij is een meerjarig tweede contract extra nadelig voor een
werknemer als de mogelijkheid van tussentijdse opzegging niet wordt
uitgesloten. Zonder uitsluiting van tussentijds opzeggen, loopt het
contract immers niet alleen van rechtswege af, maar kan ook nog
tussentijds worden opgezegd. Wanneer de mogelijkheid van tussentijds
opzeggen daarentegen wel wordt uitgesloten zal geen werkgever meer een
dergelijk dienstverband willen aangaan.

Tot slot wil ik er op wijzen dat een meerjarige tweede tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet in lijn is met de afspraken uit het sociaal
akkoord, zoals die zijn uitgewerkt in de Wwz, en er mede op zijn gericht
om de doorstroom naar een vast contract te bevorderen. Het risico
bestaat immers dat het meerjarig tijdelijk contract als vervanger van de
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal gaan fungeren.



 

Vraag:

AOW en zware beroepen: kunnen we voor de zwaarste beroepen vrijstellen
van RVU-heffing regelen, zodat ze eerder met (pre)pensioen kunnen gaan?

Antwoord:

Het streven is dat zoveel mogelijk mensen gezond de pensioengerechtigde
leeftijd halen. Het is niet aanvaardbaar dat de samenleving zich er bij
neerlegt dat mensen te zwaar belast worden en dan eerder met pensioen
moeten. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op duurzame inzetbaarheid,
zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd
bereiken. Hier ligt ook een belangrijke rol voor sociale partners.

 

 



Vragen van het lid H.C.M. Krol (50 plus)

Vraag:

Wat is het resultaat van vier jaar kabinetsbeleid voor koopkracht
ouderen?

Antwoord:

 Het inkomensbeleid van het kabinet Rutte II heeft ervoor gezorgd dat
de ouderen met alleen AOW zijn beschermd. Ondanks de bezuinigingen zijn
zij er in koopkracht 2,9% op vooruit gegaan. Hier heeft het
inkomensbeleid 0,7% aan bijgedragen, onder meer door de verhoging van de
ouderenkorting en de verhoging van de zorgtoeslag. Ouderen met een hoger
inkomen zijn er per saldo in koopkracht op achteruit gegaan. Dit is
grotendeels het gevolg van beperkte indexatie van aanvullende pensioenen
en een dalend inkomen uit vermogen. Daarnaast hebben ouderen met een
hoger inkomen ook nadeel gehad van maatregelen van het kabinet zoals de
afbouw van de algemene heffingskorting en de verlaging van de korting op
de zvw-bijdrage. Overigens staan hier ook maatregelen tegenover die
juist voordelig hebben uitgepakt voor ouderen met een hoger inkomen,
zoals het verhogen van de ouderenkorting en het verlengen van
belastingschijven.

Vraag:

Hadden de effecten van de FTK niet onderdeel moeten zijn van het
koopkrachtbeeld van AOW-ers? Het is tenslotte onderdeel van het
kabinetsbeleid.

Antwoord:

Inkomensbeleid is in het rapport “Terugblik inkomensbeleid en
koopkracht 2012-2017”
(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/11/25/notitie
-terugblik-inkomensbeleid-en-koopkracht-2012-2017) gedefinieerd als het
beleid ten aanzien van de fiscaliteit, de sociale zekerheid en de
inkomensondersteunende regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is in
lijn met hoe in de “Beleidsdoorlichting artikel 41: inkomensbeleid”
uit 2011 het inkomensbeleid gedefinieerd is. Het FTK valt niet onder
inkomensbeleid. Het FTK betreft de wettelijke financiële kaders voor
het aanvullend pensioen. Het aanvullend pensioen is een
arbeidsvoorwaarde en daarmee de verantwoordelijkheid van sociale
partners. Zij moeten een afweging maken tussen de ingelegde premie, de
ambitie en het risico om zo te zorgen dat de deelnemers kunnen rekenen
op een goed pensioen tegen aanvaardbare kosten. Het is dus geen zaak van
het kabinet en daarmee geen onderdeel van het inkomensbeleid.

 

Vraag:

Graag een actueel overzicht van het koopkrachtbeeld, te ontvangen voor
het kerstreces.

Antwoord:

Zoals ieder jaar stuurt het kabinet voor het kerstreces de
loonstrookjesbrief aan uw Kamer toe. Hierin wordt een beeld geschetst
van de veranderingen in de belastingen en de toeslagen en hoe die
doorwerken op het loonstrookje. Daarnaast staat in deze brief ook een
geactualiseerd overzicht van het koopkrachtbeeld voor 2017, op basis van
de decemberraming van het CPB.

 

Vraag:

Graag een reactie van de minister op het feit dat UWV brieven naar
Nederlandse uitkeringsgerechtigden in de taal van het woonland stuurt in
plaats van het Nederlands.

Antwoord:

UWV heeft mij gemeld dat de groep WAO/WIA gerechtigden die in het
buitenland woont, het besluit over het recht op uitkering standaard in
het Nederlands krijgt met een begeleidende brief met uitleg in de
moedertaal. De jaarlijkse uitvraag van gegevens door UWV (het zogenaamde
levensbewijs) of de uitvraag in het kader van een sociaal medische
herbeoordeling vindt standaard plaats in de moedertaal van de
gerechtigde/aanvrager. Deze moet veel gegevens opsturen en het is in
wederzijds belang dat hierbij geen fouten worden gemaakt.
Correspondentie in de moedertaal is hierbij belangrijk. Indien een
Nederlander die correspondentie ontvangt in de taal van het woonland, is
sprake van een onopzettelijke omissie die na een signaal van de
betreffende persoon uiteraard hersteld wordt.



Vraag:

Voor het loopbaangesprek in het 2e actieplan ouderen werklozen is 25 mln
euro gereserveerd. 50plus vindt dit met name een verantwoordelijkheid
voor de werkgevers. Kan dat niet met minder middelen? 

Antwoord:  

De kwetsbaarheid van vijftigplussers op de arbeidsmarkt is vaak extra
groot, omdat te weinig of te laat wordt stilgestaan bij de manier waarop
een beroep zich ontwikkelt. 

Als men eerder begint met bijscholing, omscholing, verandering van
werkzaamheden etc., dan kunnen mensen tot hun pensioengerechtigde
leeftijd aan het werk blijven en kan langdurige werkloosheid worden
voorkomen.  Het 2de loopbaanadvies kan mensen helpen op tijd stil te
staan bij hun arbeidsmarktpositie. 

Het 2de loopbaanadvies zal zich voornamelijk richten op de werknemers in
een kwetsbare positie, zoals een beroep waarvan de werkgelegenheid
krimpt of een beroep waar relatief veel mensen de eindstreep niet
(kunnen) halen. 

Als mensen eenmaal ontslagen zijn en in een uitkering zitten, dan is de
weg terug naar de arbeidsmarkt veel langer en veel moeilijker. Ik vind
het daarom heel belangrijk om mensen te ondersteunen in een eerdere
fase. 

In de brief over de uitwerking van het actieplan “Perspectief voor
vijftigplussers” die aan het einde van het jaar naar Uw Kamer zal
worden verzonden, zal ik ingaan op het 2de loopbaanadvies, de trainingen
voor werkgevers en het centraal aanspreekpunt voor werkgevers en
werknemers. 

Vraag:

Wat hebben de sectorplannen concreet opgeleverd voor de verschillende
leeftijdsgroepen?

Antwoord:

Zoals aan uw Kamer is gemeld is een eerste tussentijdse effectmeting
voorzien in het najaar 2017 als de helft van de sectorplannen is
afgerond. Een tweede effectmeting is voorzien in 2018 en de
eindevaluatie vindt plaats in 2019 als alle sectorplannen zijn afgerond.
Deze evaluatierapporten gaan in op de bereikte doelen van de
sectorplannen en de effectiviteit van bestede subsidiemiddelen. De
achtergrondkenmerken van de deelnemers, waaronder leeftijd worden
meegenomen in de analyse. De 4 specifieke metavragen van de evaluatie
heb ik met u gedeeld in de Kamerbrief van 29 september 2016
(Kamerstukken II, 2016-2017, 33566 nr. 94).

Vraag:

Wat vindt de minister van het idee om de leeftijd bij
sollicitatieprocedures weg te laten, om zo leeftijdsdiscriminatie tegen
te gaan? 

Antwoord:

Een werkgever mag zich niet schuldig maken aan discriminatie, ofwel het
maken van ‘verboden onderscheid’. Het door de werkgever vragen naar
bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure – zoals leeftijd - kan
op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt, omdat deze
vraagstelling niet direct een ongelijke behandeling oplevert.

Het staat werkgevers echter vrij om het gegeven van leeftijd geen rol te
laten spelen in de sollicitatieprocedure. Dat kan door als werkgever
niet naar deze informatie te vragen. Zo is het invullen van de leeftijd
in het elektronisch sollicitatieformulier van de Rijksoverheid niet
verplicht, maar optioneel. Een andere manier waarop hier invulling kan
worden gegeven is via het instrument van anoniem solliciteren. Zo heeft
de gemeente Den Haag naar aanleiding van de pilot anoniem solliciteren
die zij dit jaar heeft uitgevoerd besloten bij de verlenging van deze
pilot ook het gegeven leeftijd mee te nemen in de anonimisering. Ook op
Linkedin wordt de geboortedata niet meer weergegeven op de profielen van
de eigen website.

Dit laat onverlet dat werkgevers de mogelijkheid hebben om in het kader
van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid een vacature specifiek
open te stellen voor twee bepaalde leeftijdsgroepen: voor jongeren tot
27 jaar in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid en voor
sollicitanten met een leeftijd van 50 jaar en ouder in de aanpak van de
werkloosheid onder 50-plussers.  

 

Vraag:

Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om de groepen die het
hardst door de stijging van de AOW-leeftijd worden getroffen meer
tegemoet te komen? Is de staatssecretaris bereid om de
overbruggingsregeling nog eens goed te bekijken?

Antwoord:

Voor mensen die op 1/1/2013 al een Vut of vergelijkbare uitkering hadden
en die geconfronteerd werden met het AOW-gat heeft het kabinet de
Overbruggingsregeling getroffen. Deze regeling biedt een vangnet op
minimumniveau voor die situaties waar mensen zich niet hebben kunnen
voorbereiden.

Ik heb daarbij ook altijd uitdrukkelijk een oor gehad voor signalen uit
de samenleving.

Sinds 2013 heb ik de regeling daarom verschillende keren aangepast en
uitgebreid. 

Verhoging van de inkomenstoets naar 200%/300% WML

Verruiming van de doelgroep naar vergelijkbare gevallen zoals zzp-ers
met private ao-uitkering en wachtgelders.

Verlenging van de regeling naar 2022

Verruiming voor wat betreft de versnelde verhoging

Omdat het gebruik van de OBR achterbleef bij de verwachtingen heb ik
vorig maand nog een uitbreiding doorgevoerd: de SVB rappelleert nu na de
leeftijd van 65 jaar nogmaals en kan de OBR met een jaar terugwerkend
toekennen.

Belangrijk is ook dat de CrvB recent concludeerde dat de stapsgewijze
verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. 

Het aanpassen van de OBR zodat mensen een uitkering krijgen op
AOW-hoogte lijkt me niet opportuun omdat hierdoor ongelijkheid zou
ontstaan ten opzichte van andere groepen op minimumniveau. Bij de
totstandkoming van de OBR is bewust besloten aansluiting te zoeken bij
het bijstandsniveau.  Daarnaast zou het verhogen ook juridisch en
uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar en ingewikkeld zijn, in verband met
terugwerkende kracht.

Wel ben ik bereid nog eens te onderzoek hoe het gebruik van de OBR
verder bevorderd kan worden en de Kamer daar voor 1 maart over te
berichten.



 

Vraag:

De kostendelersnorm moet van de baan. Hoe kijkt de minister hier tegen
aan?

Antwoord:

Als de kostendelersnorm, conform de AOW, ook in de AIO wordt uitgesteld,
verandert het karakter van de AIO en ontstaat er een verschil tussen de
bijstandssystematiek voor mensen jonger en ouder dan de
pensioengerechtigde leeftijd. Dit is niet logisch en niet gewenst.

Er ontstaat rechtsongelijkheid binnen de bijstand en daarnaast ontstaat
er een groot risico op export van de AIO. Immers de AIO gaat dan eigen
voorwaarden kennen en moet op grond van Europese regelgeving gezien
worden als regeling specifiek voor ouderen, die exporteerbaar is.

Daar waar nodig kunnen mensen met een Aio een beroep doen op de
gemeente. Voor 2017 en 2018 heb ik in totaal € 7,5 miljoen extra
vrijgemaakt, die gemeenten kunnen besteden aan bijzondere bijstand voor
gepensioneerden zonder volledige AOW.

Daarnaast is het zo dat mantelzorgers waar nodig ondersteund worden bij
hun mantelzorg. Mensen met een beperking, chronische psychische of
psychosociale problemen kunnen op hun gemeente een beroep doen voor
maatschappelijke ondersteuning bij hun zelfredzaamheid of participatie.

Vraag:

Is de staatssecretaris het met 50Plus eens dat er al jaren te weinig
pensioenpremie is ingelegd en dat dit ten koste gaat van de
pensioenuitkering voor ouderen?

Antwoord:

Pensioenfondsen zijn verplicht een kostendekkende premie te heffen.
Daarbij  mogen zij er voor kiezen de premie te dempen op basis van
rentemiddeling of verwacht rendement. Dit voorkomt dat premies erg
fluctueren. Bij dempen met verwacht rendement mogen fondsen rekenen met
maximumrendementen zoals vastgesteld door de Commissie Parameters. Door
de dalende rente is het gat tussen de risicovrije rente en het verwacht
rendement echter steeds groter geworden. Bij een gelijkblijvende premie
draagt deze in toenemende mate negatief bij aan het herstel van een
pensioenfonds. Het is aan de pensioenfondsen zelf om te bezien of de
premie die zij heffen nog wel generatie-evenwichtig is.

 

Vraag:

Waarom heeft de Pensioenfederatie afschaffing van de doorsneesystematiek
binnen een bestaand contract niet nader onderzocht. 

Antwoord:

Het afschaffen van de doorsneesystematiek ten gunste van een neutralere
manier van pensioenopbouw is een belangrijke stap op weg naar een
houdbaar pensioenstelsel. Het sluit beter aan bij de veranderende
arbeidsmarkt en zorgt er voor dat wisselingen tussen werknemerschap en
ondernemerschap minder ongewenste gevolgen hebben voor de
pensioenopbouw. Ook geeft een nieuwe manier van pensioenopbouw allerlei
mogelijkheden ten aanzien van nieuwe pensioencontracten. De overstap op
een nieuwe manier van pensioenopbouw moet wel evenwichtig worden
vormgegeven, om te voorkomen dat bepaalde cohorten onevenredig worden
getroffen. Dit heb ik ook benadrukt in de Perspectiefnota die ik voor de
zomer naar uw Kamer heb gestuurd. In de berekeningen is de
Pensioenfederatie voor alle contracten, inclusief het bestaande,
uitgegaan van afschaffing van de doorsneesystematiek, net zoals de SER
dat eerder heeft gedaan in zijn vorig jaar verschenen advies.

 



Vragen van het lid J.J. van Klaveren (GrBvK)

Vraag:

Wat is het standpunt van de minister over het uiterlijk van zwarte piet?

Antwoord:

Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven
door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het
decentrale karakter van het Sinterklaasfeest maakt dat er op veel
verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt. Het kabinet
erkent, samen met de Kinderombudsman, dat in de vertolking van Zwarte
Piet negatieve stereotyperingen een rol kunnen spelen. Deze kunnen
onbedoeld vooroordelen en discriminatie in de hand werken en mensen
kwetsen. Tegelijkertijd acht de regering het van belang te benadrukken
dat dit mensen die het kinderfeest altijd met veel vreugde vieren, niet
tot racist maakt. 

 

Het kabinet is van mening dat een verbod op Zwarte Piet van staatswege
niet de uitweg is, maar dat de overheid een rol kan spelen om een
respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij
initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die
iedereen recht doet. 

 

We zien veranderingen in de vertolking van Piet, bijvoorbeeld bij
scholen, intochtcomités en in de media vormgegeven vanuit de
samenleving. Het Sinterklaasfeest moet een feest voor alle kinderen zijn
en daarom ben ik er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat.



 

Vragen van het lid N.P.M. Klein (Klein)

Vraag:

Onderwijs voor asielzoekers moet een publieke taak worden. Geen taalles
door commerciële bedrijven. Kan de minister daar op reageren?

Antwoord:

Zoals ik in de oktoberbrief heb geschetst is de inburgeringsmarkt volop
in ontwikkeling is en neemt de onderlinge concurrentie stevig toe. Het
is belangrijk om grip te houden op deze marktwerking en de markt
strenger te reguleren om kwaliteit en transparantie te waarborgen.
Daarom heb ik ook een aantal maatregelen aangekondigd waaronder het
introduceren van toezicht op de kwaliteit van inburgeringcursussen. Ik
vind het nu te vroeg om meer fundamentele wijzigingen te introduceren.
Maar blijf de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Mocht dit onvoldoende
vertrouwen geven dan zal ik meer fundamentele wijzigingen overwegen.

 

Vragen van het lid J.S. Monasch (Monasch)

Vraag:

Is de minister bereid zich in te zetten voor een nieuw sociaal akkoord?
En is de minister het met mij eens dat een nieuw Sociaal akkoord alleen
zin heeft als het ook MKB-proof is? En is de minister het met mij eens
dat er een MKB toets moet komen bij nieuwe wetgeving?

Antwoord:

	Ik ben groot voorstander van het maken van goede afspraken met sociale
partners. Ik treed voortdurend in overleg met hen met het oog op het
verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt.

 





Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen het tekort aan vakkrachten en wat gaat
hij eraan doen?

Antwoord:

Het kabinet maakt werk van de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt - zie
bijvoorbeeld het traject 'Ruim baan voor vakmanschap' wat in het MBO
is doorgevoerd door de minister van OCW en het techniekpact van de
bewindslieden van EZ, OCW en SZW.

Sectoren met specifieke tekorten hebben gebruik kunnen maken van de
sectorplannen - veel sectoren hebben dat ook gedaan.

Indien werkgevers een tekort constateren, zou het ook verstandig kunnen
zijn om het werk en/of de arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken.
Uiteraard is dat aan de sociale partners.

Vraag:

Graag een toelichting van de minister op de organisatie van de Ronde
Tafel Piet.

Antwoord:

Ik heb verschillende Ronde Tafels georganiseerd waarin voor- en
tegenstanders met elkaar in gesprek zijn gegaan. Na afloop van het
laatste overleg hebben voor- en tegenstanders aan tafel zich gezamenlijk
uitgesproken tegen iedere vorm van bedreiging, geweld, polarisatie en
agressie en ernaar te streven het een feest  voor alle kinderen te
laten zijn. 

 

Vraag:

Is het niet beter om minder asielzoekers op te vangen en hen goede
opvang te bieden dan zo veel mogelijk asielzoekers op te vangen en hen
de huidige opvang te bieden? 

Antwoord:

Het is de inzet van het kabinet om alle mensen die naar Nederland komen
en vluchten voor oorlog en geweld een goede opvang te bieden. Ondanks de
hoge asielinstroom is het gelukt om voor iedereen een opvangplek te
organiseren. Geen enkele vluchteling heeft in Nederland op straat hoeven
slapen.

 

Daarnaast is het de inzet van het kabinet om de migratiestromen beter te
reguleren, bijvoorbeeld middels opvang in de regio en de afspraken met
Turkije. Dit heeft er mede voor gezorgd dat de asielinstroom in
Nederland is gedaald.

 

 PAGE   1 

	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 64    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  64 

  DOCPROPERTY  kRetouradres  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  iRetouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 90801 2509 LV  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  iAdressering  \* MERGEFORMAT  De Voorzitter van de Tweede
Kamer

der Staten-Generaal 

  DOCPROPERTY  iStraat  \* MERGEFORMAT  Binnenhof    DOCPROPERTY  iNr 
\* MERGEFORMAT  1    DOCPROPERTY  iToev  \* MERGEFORMAT  A 

  DOCPROPERTY  iPostcode  \* MERGEFORMAT  2513 AA     DOCPROPERTY 
iPlaats  \* MERGEFORMAT  S GRAVENHAGE 

  DOCPROPERTY  iKixCode  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum  	7 december 2016  IF  
DOCPROPERTY  iChkDatum  \* MERGEFORMAT  -1  = "0" "" "  DOCPROPERTY 
iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  

 "   

	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 1    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  64 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt       IF  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum 

7 december 2016  IF   DOCPROPERTY  iChkDatum  \* MERGEFORMAT  -1  = "0"
"" "  DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  

 "   

 

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  2016-0000258214 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt       IF  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Parnassusplein 5

T	070 333 44 44

F	070 333 44 00

www.rijksoverheid.nl

  DOCPROPERTY  kCP  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  iCP1  \* MERGEFORMAT   

  IF   DOCPROPERTY  iFaxM  \* MERGEFORMAT    = "" "" "  DOCPROPERTY 
kFaxM  \* MERGEFORMAT  F 	  DOCPROPERTY  iFaxM  \* MERGEFORMAT  iFaxM 

"      IF   DOCPROPERTY  iChkEmail  \* MERGEFORMAT  -1  = "0" "" " 
DOCPROPERTY  iEmail1  \* MERGEFORMAT   

"   

   IF   DOCPROPERTY  iCP2  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  iCP2  \* MERGEFORMAT  iCP2 

  IF   DOCPROPERTY  iChkDoorkies  \* MERGEFORMAT  Fout! Onbekende naam
voor documenteigenschap.  = "0" "" "  DOCPROPERTY  kDoorkies  \*
MERGEFORMAT  T 	  DOCPROPERTY  iDoorkies2  \* MERGEFORMAT  iDoorkies2 

"   T	iDoorkies2

   IF   DOCPROPERTY  iChkEmail  \* MERGEFORMAT  Fout! Onbekende naam
voor documenteigenschap.  = "0" "" "  DOCPROPERTY  iEmail2  \*
MERGEFORMAT  iEmail2 

"   iEmail2

 "    

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  2016-0000258214 

  IF   DOCPROPERTY iUwBrief \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kUwBrief  \* MERGEFORMAT  Uw referentie 

  DOCPROPERTY  iUwbrief  \* MERGEFORMAT  iUwBrief 

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kCC  \* MERGEFORMAT  Kopie aan 

  DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT  iCC 

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen 

  DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT  iBijlagen "