[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst 34573

Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen

Eindtekst

Nummer: 2016D50693, datum: 2016-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z19034:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten-

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

20 december 2016

Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag te herzien door middel van een verlaging van de leeftijd waarop aanspraak bestaat op het volledige minimumloon, alsmede het creëren van een wettelijke grondslag voor betaling van minimumloon over meerwerk en de betaling op basis van stukloon aan te passen, ten einde te zorgen voor een sociaal aanvaardbare tegenprestatie voor de verrichte arbeid;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, vervalt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met j tot a tot en met i.

2. In het eerste lid, onder e (nieuw) wordt na “in verband met zijn dienstbetrekking heeft te maken” ingevoegd: , waaronder in ieder geval worden begrepen kosten voor reizen, huisvesting of voeding, die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking heeft te maken, ook in verband met het verrichten van arbeid in een ander land dan waar de werknemer gewoonlijk arbeid verricht of verblijft.

3. In het derde lid wordt “onder c-i” vervangen door: onder b tot en met h.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “23 jaar” vervangen door: 22 jaar.

2. In het tweede lid wordt “23 jaar” vervangen door “22 jaar”, wordt “22 jaar” vervangen door “21 jaar” en wordt “21 jaar” vervangen door: 20 jaar.

3. In het derde lid wordt “23 jaar” vervangen door: 22 jaar.

4. In het vijfde lid wordt “waarmede het loon ingevolge die bepaling" vervangen door: waarmee het loon overeenkomstig die bepaling.

C

Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van de werknemer die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs een percentage van de in het eerste lid genoemde bedragen worden vastgesteld. Dit percentage kan voor naar leeftijd te onderscheiden categorieën van deze werknemers verschillend zijn.

D

In artikel 11 wordt “artikel 8” vervangen door: de artikelen 8 en 13a.

E

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

1. Indien werkgever en werknemer een arbeidsduur zijn overeengekomen, welke korter onderscheidenlijk langer is dan de normale arbeidsduur, wordt het bedrag, dat krachtens de artikelen 8 tot en met 11 voor de werknemer als minimumloon geldt, naar evenredigheid verminderd onderscheidenlijk vermeerderd.

2. Indien de omvang van de arbeid niet is overeengekomen, wordt de feitelijke arbeidsduur van de werknemer voor de door hem verrichte arbeid in aanmerking genomen als grondslag voor de berekening van het minimumloon. Indien de feitelijke arbeidsduur korter onderscheidenlijk langer is dan de normale arbeidsduur, wordt het bedrag, dat krachtens de artikelen 8 tot en met 11 voor de werknemer als minimumloon geldt, naar evenredigheid verminderd onderscheidenlijk vermeerderd.

3. Onder normale arbeidsduur als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen met dien verstande dat hierbij een arbeidsduur van ten hoogste 40 uren per week in aanmerking wordt genomen.

4. Indien er voor de normale arbeidsduur een andere tijdsduur geldt dan een arbeidsduur per week, worden bij ministeriële regeling regels gegeven om deze tijdsduur te herleiden tot een normale arbeidsduur per week als bedoeld in het derde lid.

5. Onze Minister kan ambtshalve dan wel op gezamenlijk verzoek van een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van werkgevers en een zodanige organisatie van werknemers voor tot een in zijn besluit aangewezen categorie behorende werknemers een andere arbeidsduur als normale arbeidsduur vaststellen.

6. Voor zover het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld maar afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur aangemerkt: de daadwerkelijke tijd die de werknemer heeft besteed aan de uitvoering van de verrichte arbeid.

Ea

Na artikel 12 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

1. Bij ministeriële regeling kunnen op verzoek van de Stichting van de Arbeid specifieke werkzaamheden in een bedrijfstak worden aangewezen voor welke, in afwijking van artikel 12, zesde lid, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur wordt aangemerkt, de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, indien dat noodzakelijk wordt geacht, gelet op:

a. de vrijheid van de werknemer bij de inrichting van de werkzaamheden; en

b. de mogelijkheden voor de werkgever, of een derde aan wie de werknemer ter beschikking is gesteld voor het onder diens toezicht en leiding verrichten van arbeid, om op de uitvoering hiervan toezicht te houden.

2. Onder de werkgever, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt niet verstaan een werkgever die een werknemer ter beschikking stelt aan een derde voor het onder diens toezicht en leiding verrichten van arbeid.

3. Voorafgaand aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de Stichting van de Arbeid de berekening van de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, bedoeld in het eerste lid, en de elementen die zijn meegewogen in deze berekening, waaronder begrepen de vaststelling van de arbeidsduur ter uitvoering van die arbeid door een gemiddeld productieve werknemer, verstrekt:

a. gezamenlijk door de hiervoor in aanmerking komende rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of organisaties van werkgevers met een zodanige organisatie of organisaties van werknemers in de bedrijfstak waar de specifieke werkzaamheden worden verricht; of

b. uitsluitend door de rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of organisaties van werkgevers in voornoemde bedrijfstak onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

4. Indien de berekening overeenkomstig het derde lid aan de Stichting van de Arbeid is verstrekt maar naar het oordeel van een of meer van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers of werknemers een verzoek als bedoeld in het eerste lid achterwege blijft op gronden die geen verband houden met de criteria, genoemd in het eerste lid, kunnen deze organisaties een verzoek als bedoeld in het eerste lid indienen.

5. Onze Minister stelt de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers of werknemers die geen verzoek indienen, bedoeld in het vierde lid, in de gelegenheid binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het vierde lid, hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.

6. Indien de specifieke werkzaamheden zijn aangewezen op grond van het eerste lid, wordt voor 1 december van elk kalenderjaar aan de Stichting van de Arbeid een geactualiseerde opgave van de berekening, bedoeld in het derde lid, verstrekt.

7. De Stichting van de Arbeid draagt zorg voor de bekendmaking van de berekening, bedoeld in het derde en zesde lid, op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.

Artikel 12b

Indien de werkgever schriftelijk met de werknemer overeenkomt specifieke werkzaamheden te verrichten die zijn aangewezen op grond van artikel 12a, eerste lid, wordt in afwijking van artikel 12, zesde lid, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur aangemerkt: de tijd die overeenkomstig de door de Stichting van de Arbeid bekendgemaakte berekening, bedoeld in artikel 12a, met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid.

F

Aan artikel 13, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

In afwijking van artikel 2, derde lid, kunnen tevens betalingsverplichtingen worden aangewezen van werknemers die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen door of vanwege het Rijk of het bevoegde gezag van een provincie, gemeente, waterschap, veenschap en veenpolder, indien, op grond van artikel 615 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is verklaard.

G

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a

1. Indien de feitelijke arbeidsduur van de werknemer binnen een uitbetalingstermijn, bedoeld in artikel 8, in samenhang met artikel 11, langer is dan de overeengekomen arbeidsduur, bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt het bedrag, dat krachtens de artikelen 8 tot en met 11 voor de werknemer als minimumloon geldt, naar evenredigheid vermeerderd. De langere arbeidsduur wordt uitbetaald uiterlijk in de eerstvolgende uitbetalingstermijn na de uitbetalingstermijn waarin deze is ontstaan.

2. In geval van een langere arbeidsduur als bedoeld in het eerste lid, kan de werkgever, in afwijking van het eerste lid, een langere arbeidsduur niet of gedeeltelijk uitbetalen, maar geheel of gedeeltelijk compenseren in betaalde vrije tijd conform het minimumloon binnen de overeengekomen arbeidsduur, indien dit met de werknemer schriftelijk is overeengekomen voordat een langere arbeidsduur wordt aangevangen.

3. Een gehele of gedeeltelijke compensatie in betaalde vrije tijd als bedoeld in het tweede lid kan alleen worden overeengekomen en opgebouwd voor zover in deze mogelijkheid is voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst. Indien het een werknemer betreft die aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het onder diens toezicht en leiding verrichten van arbeid kan een gehele of gedeeltelijke compensatie in betaalde vrije tijd als bedoeld in het tweede lid alleen worden overeengekomen en opgebouwd indien in deze mogelijkheid is voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is op die derde.

4. De langere arbeidsduur, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk voor 1 juli van het jaar na het kalenderjaar waarin deze is ontstaan, in betaalde vrije tijd gecompenseerd dan wel uiterlijk in de eerste uitbetalingstermijn, bedoeld in artikel 8, in samenhang met artikel 11, na 1 juli van dat jaar giraal uitbetaald. Indien de compensatie in tijd of in geld niet of niet volledig heeft plaatsgevonden bij het einde van de dienstbetrekking wordt de langere arbeidstijd dienovereenkomstig giraal uitbetaald. De uitbetaling vindt plaats overeenkomstig de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, die gelden in de termijn waarin de uitbetaling plaatsvindt.

5. Indien de arbeidsduur niet eenduidig schriftelijk is overeengekomen in de overeenkomst wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid, uitgegaan van de maximale overeengekomen arbeidsduur.

H

In artikel 16, zevende lid, wordt “waarmede het loon ingevolge die bepaling" vervangen door: waarmee het loon overeenkomstig die bepaling.

I

In artikel 18, tweede lid, wordt “artikel 631, derde lid onder c” vervangen door: artikel 631, derde lid, onder c.

J

Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b vervalt: en.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de om hem rustende verplichting de werkzaamheden schriftelijk overeen te komen op grond van artikel 12b; en

e. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem rustende verplichting de langere arbeidsduur geheel of gedeeltelijk in tijd te compenseren of te betalen, bedoeld in artikel 13a.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c vervalt: en.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

e. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de om hem rustende verplichting de werkzaamheden schriftelijk overeen te komen op grond van artikel 12b; en

f. bescheiden waaruit voor de toepassing van artikel 13a de volgende gegevens blijken:

1°. de periode waarin de langere feitelijke arbeidsduur is ontstaan;

2°. de omvang van de langere feitelijke arbeidsduur;

3°. het tijdstip waarop de langere feitelijke arbeidsduur is gecompenseerd in betaalde vrije tijd of giraal is uitbetaald;

4°. de omvang van de langere feitelijke arbeidsduur in gecompenseerde tijd en de hoogte van de giraal uitbetaalde langere feitelijke arbeidsduur.

K

In artikel 18p, vijfde lid, wordt na “13” ingevoegd: 13a,.

Ka

In artikel 18p wordt onder vernummering van het achtste lid tot het negende lid een lid ingevoegd, luidende:

8. Indien naar aanleiding van onderzoek naar de naleving van deze wet wordt vermoed dat de berekening van de tijd, bedoeld in artikel 12a, ten aanzien van de uitvoering van de desbetreffende specifieke werkzaamheden niet de tijd is, die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, verstrekt Onze Minister een verslag aan de Stichting van de Arbeid. Het verslag bevat geen gegevens waaruit de identiteit van de in het onderzoek betrokken werknemers kan worden afgeleid.

ARTIKEL II

Artikel 632, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende: Indien het bedrag, bedoeld in de vorige zin, lager is dan het deel van het loon waarop beslag onder de werkgever niet geldig kan zijn, vindt slechts verrekening plaats op het deel van het loon waarop beslag op het loon wel geldig zou zijn.

2. In de laatste zin wordt “in de vorige zin” vervangen door: in de vorige zinnen.

ARTIKEL III

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:1, eerste lid, onderdeel m, wordt “23 jaar” vervangen door: 22 jaar.

B

In artikel 3:7, tweede lid, wordt “23 jaar” vervangen door: 22 jaar.

ARTIKEL IV

De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, onder 1°, vervalt: (Stb. 1968, 657).

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, onder 1° komt te luiden:

1°. indien hij 22 jaar of ouder is: € 53,28;

2. Het tweede lid, onderdeel b, onder 2° vervalt, onder vernummering van onderdelen 3° tot en met 6° tot onderdelen 2° tot en met 5°.

3. Het zevende lid, onderdeel b, onder 1° komt te luiden:

1°. indien hij 22 jaar of ouder is: €34,24;

4. Het zevende lid, onderdeel b, onder 2° vervalt, onder vernummering van onderdeel 3° tot onderdeel 2°.

C

Artikel 44f, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017

1°. indien hij 22 jaar of ouder is: € 43,83

2°. indien hij 21 jaar is: € 28,89

en het inkomen per dag.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. in 2018

1°. indien hij 22 jaar of ouder is: € 38,95

2°. indien hij 21 jaar is: € 25,73

en het inkomen per dag.

ARTIKEL V

In de artikelen 2, onderdeel c, van de Participatiewet, 14, tweede lid, van de Werkloosheidswet, 13, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 8, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 32c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, 12, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 1, eerste lid, onderdeel l, van de Ziektewet wordt “23 jaar” vervangen door: 22 jaar.

ARTIKEL VI

In artikel 13, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vervalt: (Stb. 1968, 657).

ARTIKEL VII

In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 wordt bij de begripsbepaling “belastbaar minimumloon” “23-jarige” vervangen door: 22-jarige.

ARTIKEL VIII

Artikel VIII van de Wet aanpak schijnconstructies vervalt.

ARTIKEL IX

In artikel 252a, tweede lid, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt “23 jaar” vervangen door: 22 jaar.

ARTIKEL X

Op de dag waarop artikel I, onderdeel B, twee jaar in werking is getreden wordt artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “22 jaar” vervangen door: 21 jaar.

2. In het tweede lid wordt “22 jaar” vervangen door “21 jaar”, wordt “21 jaar” vervangen door “20 jaar” en wordt “20 jaar” vervangen door: 19 jaar.

3. In het derde lid wordt “22 jaar” vervangen door: 21 jaar.

ARTIKEL XI

Op de dag waarop artikel I, onderdeel B, twee jaar in werking is getreden wordt in de artikelen 1:1, eerste lid, onderdeel m, en 3:7, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 2, onderdeel c, van de Participatiewet, 14, tweede lid, van de Werkloosheidswet, 13, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 8, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 32c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, 12, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 1, eerste lid, onderdeel l, van de Ziektewet, en 252a, tweede lid, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek “22 jaar” vervangen door: 21 jaar.

ARTIKEL XII

Op de dag waarop artikel I, onderdeel B, twee jaar in werking is getreden wordt in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 “22-jarige” vervangen door: 21-jarige.

ARTIKEL XIII

Op de dag waarop artikel I, onderdeel B, twee jaar in werking is getreden wordt artikel 2 van de Toeslagenwet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, onder 1° komt te luiden:

1°. indien hij 21 jaar of ouder is: € 53,28;

2. Het tweede lid, onderdeel b, onder 2° vervalt, onder vernummering van onderdelen 3° tot en met 5° tot onderdelen 2° tot en met 4°.

3. Het zevende lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. indien hij 21 jaar of ouder is en per dag een inkomen heeft dat lager is dan: € 34,24.

Artikel XIV

De Wet tegemoetkomingen loondomein wordt als volgt gewijzigd:

A

Na hoofdstuk III wordt een hoofdstuk met opschrift ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IIIA Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon

Artikel 3.3 Minimumjeugdloon voordeel

1. Een werkgever heeft recht op een minimumjeugdloon voordeel indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is en:

a. de werknemer op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 22 jaar; en

b. het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar ten aanzien van de volgende te onderscheiden leeftijden van de werknemer valt binnen de volgende bandbreedtes die worden afgeleid van het wettelijk minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag waarop recht bestaat in het kalenderjaar ingevolge de hoofdstukken II en III van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag:

1°. ten aanzien van een werknemer als bedoeld in onderdeel a die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ten minste 47,5 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 55 procent bij een normale arbeidsduur van 36 uren per week;

2°. ten aanzien van een werknemer als bedoeld in onderdeel a die de leeftijd van 19 jaar heeft bereikt, ten minste 55 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 70 procent bij een normale arbeidsduur van 36 uren per week;

3°. ten aanzien van een werknemer als bedoeld in onderdeel a die de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt, ten minste 70 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 85 procent bij een normale arbeidsduur van 36 uren per week;

4°. ten aanzien van een werknemer als bedoeld in onderdeel a die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, 85 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 100 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week.

2. Het gemiddelde uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt vastgesteld door het jaarloon te delen door de verloonde uren.

3. De leeftijd, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op grond van de geboortedatum waarvan door de werkgever ingevolge artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgave aan de inspecteur is gedaan.

4. Bij het begin van de maand juli van het kalenderjaar worden de bedragen van de ondergrens en bovengrens naar leeftijd met toepassing van de bandbreedtes, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij regeling van Onze Minister van Financiën, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld voor dat kalenderjaar.

Artikel 3.4 Hoogte minimumjeugdloon voordeel

Een minimumjeugdloon voordeel bedraagt:

a. € 0,12 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, doch ten hoogste € 249,60 per werknemer per kalenderjaar;

b. € 0,15 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, doch ten hoogste € 312,- per werknemer per kalenderjaar;

c. € 0,55 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, doch ten hoogste € 1144,- per werknemer per kalenderjaar;

d. € 0,85 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, doch ten hoogste € 1768,- per werknemer per kalenderjaar.

B

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 3.1” vervangen door: als bedoeld in de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien voor een werknemer recht bestaat op zowel een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.3 als op meer dan een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen b tot en met d, het totaal berekende bedrag aan tegemoetkoming voor deze werknemer gemaximeerd op het bedrag van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.3 en het bedrag van de berekende hoogste tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.1, onderdelen b tot en met d, voor deze werknemer in het desbetreffende kalenderjaar, met dien verstande dat bij gelijke hoogte van de tegemoetkomingen, bedoel in artikel 2.1, onderdelen b tot en met d, waar recht op bestaat voor de werknemer uitsluitend de tegemoetkoming wordt verstrekt die als eerste in artikel 2.1 wordt genoemd.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt “als bedoeld in 3.1” vervangen door “als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.3” en wordt “bedoeld in artikel 3.1” vervangen door: bedoeld in artikel 3.1 onderscheidenlijk artikel 3.3.

C

In artikel 4.2, eerste lid, wordt “als bedoeld in de artikelen 2.1 en 3.1” vervangen door: als bedoeld in de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3.

D

In artikel 4.6, derde lid, wordt “bedoeld in de artikelen 2.1 en 3.1” vervangen door: bedoeld in de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3.

E

In artikel 6.1 wordt “ en 3.1” vervangen door “, 3.1 en 3.3” en wordt “ en 3.2” vervangen door: , 3.2 en 3.4.

Artikel XV

Indien artikel I, onderdelen B en C, met ingang van 1 juli 2017 in werking zijn getreden, en met ingang van die datum geen algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is vastgesteld en in werking is getreden, wordt na artikel 6.2 van de Wet tegemoetkomingen loondomein een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2a Hoogte minimumjeugdloon voordeel 2018

1. Voor het kalenderjaar 2018 bedraagt in afwijking van artikel 3.4 het minimumjeugdloon voordeel:

a. € 0,18 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, doch ten hoogste € 374,40 per werknemer;

b. € 0,23 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, doch ten hoogste € 478,40 per werknemer;

c. € 0,83 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, doch ten hoogste € 1726,40 per werknemer;

d. € 1,28 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, doch ten hoogste € 2662,40 per werknemer.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2020.

Artikel XVI

Indien artikel I, onderdeel C, in werking is getreden en een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is vastgesteld en in werking is getreden, komt artikel 3.4 van de Wet tegemoetkomingen loondomein als volgt te luiden:

Artikel 3.4 Hoogte minimumjeugdloon voordeel

Een minimumjeugdloon voordeel bedraagt:

a. € 0,15 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, doch ten hoogste € 312,- per werknemer per kalenderjaar;

b. € 0,19 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, doch ten hoogste € 395,20 per werknemer per kalenderjaar;

c. € 0,68 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, doch ten hoogste € 1414,40 per werknemer per kalenderjaar;

d. €. 1,05 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, doch ten hoogste € 2184,- per werknemer per kalenderjaar.

Artikel XVII

Indien artikel I, onderdelen B en C, met ingang van 1 juli 2017 in werking zijn getreden en met ingang van die datum een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is vastgesteld en in werking is getreden, wordt na artikel 6.2 van de Wet tegemoetkomingen loondomein een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2a Hoogte minimumjeugdloon voordeel 2018

1. Voor het kalenderjaar 2018 bedraagt in afwijking van artikel 3.4 het minimumjeugdloon voordeel:

a. € 0,23 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, doch ten hoogste € 478,40 per werknemer;

b. € 0,28 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, doch ten hoogste € 582,40 per werknemer;

c. € 1,02 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, doch ten hoogste € 2121,60 per werknemer;

d. € 1,58 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, doch ten hoogste € 3286,40 per werknemer.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2020.

ARTIKEL XVIII

1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de bedragen, genoemd in de artikelen 2, tweede en zevende lid, en 44f, van de Toeslagenwet eenmalig aanpassen aan de wijziging van de bedragen op grond van artikel 9 van de Toeslagenwet en indien de percentages van het minimumloon op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden gewijzigd na de datum van inwerkingtreding van artikel IV, onderdelen B en C, van deze wet.

2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de bedragen, genoemd in artikel 2, tweede en zevende lid, van de Toeslagenwet eenmalig aanpassen aan de wijziging van de bedragen op grond van artikel 9 van de Toeslagenwet en indien de percentages van het minimumloon op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden gewijzigd na de dag waarop artikel I, onderdeel B, twee jaar in werking is getreden.

3. Dit artikel vervalt 2 jaar en zes maanden na de inwerkingtreding van artikel XIII.

ARTIKEL XIX

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,