[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de herijking en harmonisatie van enige kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van die kwaliteitseisen en het aanpassen van enige eisen aan de kwaliteit van voorschoolse educatie (Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang)

Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de herijking en harmonisatie van enige kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van die kwaliteitseisen en het aanpassen van enige eisen aan de kwaliteit van voorschoolse educatie (Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang)

Eindtekst

Nummer: 2017D06737, datum: 2017-02-24, bijgewerkt: 2024-05-15 13:08, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z19903:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

21 februari 2017



	Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
in verband met de herijking en harmonisatie van enige kwaliteitseisen
voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van die
kwaliteitseisen en het aanpassen van enige eisen aan de kwaliteit van
voorschoolse educatie (Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kwaliteit
van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk te verhogen, door de
kwaliteitseisen waaraan kindercentra en peuterspeelzalen moeten voldoen
te harmoniseren en te innoveren en enige eisen aan de kwaliteit van
voorschoolse educatie aan te passen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving “beroepskracht in opleiding” komt te
luiden:

beroepskracht in opleiding: degene die beschikt over een
arbeidsovereenkomst met de houder van een kindercentrum of van een
gastouderbureau en ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding
belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de
ontwikkeling van kinderen bij een kindercentrum of met het tot stand
brengen en begeleiden van gastouderopvang bij een gastouderbureau;.

2. In de alfabetische rangschikking wordt de volgende
begripsomschrijving ingevoegd:

pedagogisch beleidsmedewerker: de persoon van 18 jaar of ouder die
werkzaam is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de
totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens of
het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun
werkzaamheden;.

3. Het begrip “vrijwilliger” met de omschrijving vervalt.

B

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel c, vervalt onder verlettering van onderdeel
d tot onderdeel c.

2. Het zevende lid komt te luiden:

7. Indien de arbeid van een ouder of zijn partner in een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen berekeningsjaar is beëindigd, behoudt
de ouder in afwijking van het vijfde lid gedurende zes kalendermaanden
dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien sprake is van
omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid.

C

Artikel 1.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In de beschikking waarin positief op de aanvraag, bedoeld in het
eerste lid, wordt beslist, bepaalt het college de datum van ingang van
de toestemming tot exploitatie. Deze datum ligt niet voor de datum van
de bekendmaking van de beschikking. Vervolgens draagt het college
onverwijld zorg voor inschrijving van het kindercentrum, het
gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang in het register
kinderopvang waarbij de datum van ingang van de toestemming tot
exploitatie als startdatum van de registratie wordt opgenomen.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid
tot derde en vierde lid.

3. Na het vierde lid (nieuw) worden vier leden toegevoegd, luidende:

5. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede tot en
met vijfde lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in
overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste
lid, en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels, dan wel indien blijkt dat
de houder niet langer het kindercentrum, het gastouderbureau of de
voorziening voor gastouderopvang exploiteert en er geen wijziging van de
houder van dat kindercentrum, gastouderbureau of die voorziening voor
gastouderopvang heeft plaatsgevonden, kan het college besluiten de
beschikking, bedoeld in het tweede lid, in te trekken. 

6. In het besluit, waarbij een beschikking als bedoeld in het tweede
lid, wordt ingetrokken, bepaalt het college met ingang van welke datum
er geen toestemming meer is voor de exploitatie. Deze datum ligt niet
voor de datum van de bekendmaking van de beschikking. Vervolgens draagt
het college onverwijld zorg voor verwijdering van het kindercentrum, het
gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang uit het register
kinderopvang, waarbij ook de einddatum van de toestemming tot
exploitatie wordt opgenomen.  

7. Indien de aanvraag tot exploitatie van een kindercentrum,
gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang heeft plaatsgevonden
voor 1 januari 2010 door middel van een melding bij het college volstaat
het college, in afwijking van het vijfde en zesde lid, met een
beschikking waarin wordt bepaald met ingang van welke datum er geen
toestemming meer is voor de exploitatie en verwijdering van het
kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor
gastouderopvang uit het register kinderopvang. 

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de verwijdering van het kindercentrum, het
gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang uit het register
kinderopvang. 

D

Artikel 1.47, derde en vierde lid, komen te luiden:

3. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau kan het
college verzoeken de beschikking, bedoeld in artikel 1.46, tweede lid,
in te trekken. Indien het college besluit tot intrekking van de
beschikking, draagt het college onverwijld zorg voor de verwijdering van
het kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor
gastouderopvang uit het register kinderopvang.

4. Indien de aanvraag tot exploitatie van een kindercentrum,
gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang heeft plaatsgevonden
voor 1 januari 2010 door middel van een melding bij het college volstaat
het college, in afwijking van het derde lid, met een beschikking waarin
wordt bepaald met ingang van welke datum er geen toestemming meer is
voor de exploitatie en verwijdering van het kindercentrum, het
gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang uit het register
kinderopvang.

E

Artikel 1.47a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid
tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt “Onze Minister” telkens vervangen
door “Onze Minister dan wel het college” en wordt “verwerkt hij
dit” vervangen door: wordt dit verwerkt.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt: en tweede.

F

Artikel 1.49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang,
waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden
van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de
persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van
kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen. 

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de in het eerste lid genoemde aspecten van
verantwoorde kinderopvang. 

G

Artikel 1.50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tweede zin te luiden: Ter uitvoering van de
eerste zin besteedt de houder van het kindercentrum in ieder geval
aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het
aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme
en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan
beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin
beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast met de
verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, de
inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers en de opleidingseisen waaraan
pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “de kwaliteit van kinderopvang” vervangen
door: de voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang.

b. Onderdeel c komt te luiden:

c. de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs;.

c. In onderdeel d vervalt: en vrijwilligers.

d. Onderdeel e komt te luiden:

e. de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en
personen;.

e. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een
puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

j. de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers;

k. de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen.

H

Artikel 1.50b, onderdelen a en b, komt te luiden:

a. de categorieën beroepskrachten voorschoolse educatie die worden
onderscheiden en de opleidingseisen en de scholingseisen waaraan zij
voldoen;

b. het aantal beroepskrachten voorschoolse educatie van verschillende
categorieën;.

I

Artikel 1.51 komt te luiden:

Artikel 1.51

De houder van een gastouderbureau voert een beleid dat ertoe leidt dat
de veiligheid en de gezondheid van de door de gastouder op te vangen
kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder van het
gastouderbureau legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of
krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie
schriftelijk vast welke risico's de opvang van kinderen met zich brengt.

J

In artikel 1.56, derde lid, vervalt de tweede zin.

JA

 	Artikel 1.56, derde lid, komt te luiden:

 	3. Op de houder of voorgenomen houder van een gastouderbureau en de
personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een
gastouderbureau exploiteert of daarvoor beschikbaar zijn, is artikel
1.50, derde tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.

K

In artikel 1.56b, eerste lid, wordt “bedoeld in artikel 1.56, derde
lid, juncto artikel 1.51” vervangen door: bedoeld in artikel 1.51. 

L

Artikel 2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving “beroepskracht in opleiding” komt te
luiden:

beroepskracht in opleiding: degene die beschikt over een
arbeidsovereenkomst met de houder van een peuterspeelzaal en ten behoeve
van het praktijkdeel van de opleiding belast is met de verzorging, de
opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen bij een
peuterspeelzaal;.

2. In de alfabetische rangschikking wordt de volgende
begripsomschrijving ingevoegd:

pedagogisch beleidsmedewerker: de persoon van 18 jaar of ouder die
werkzaam is bij een peuterspeelzaal, bezoldigd is en belast is met de
totstandkoming van pedagogische beleidsvoornemens of het coachen van
beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden;.

3. Het begrip “vrijwilliger” met de omschrijving vervalt.

M

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In de beschikking waarin positief op de aanvraag, bedoeld in het
eerste lid, wordt beslist, bepaalt het college de datum van ingang van
de toestemming tot exploitatie. Deze datum ligt niet voor de datum van
de bekendmaking van de beschikking. Vervolgens draagt het college
onverwijld zorg voor inschrijving van de peuterspeelzaal in het register
peuterspeelzaalwerk waarbij de datum van ingang van de toestemming tot
exploitatie als startdatum van de registratie wordt opgenomen.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde
lid.

3. Na het derde lid (nieuw) worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20, tweede tot en
met vierde lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in
overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 2.4, eerste lid,
en 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels, dan wel indien blijkt dat de
houder niet langer de peuterspeelzaal exploiteert en er geen wijziging
van de houder van die peuterspeelzaal heeft plaatsgevonden, kan het
college besluiten de beschikking, bedoeld in het tweede lid, in te
trekken.

5. In het besluit, waarbij een beschikking als bedoeld in het tweede
lid, wordt ingetrokken, bepaalt het college met ingang van welke datum
er geen toestemming meer is voor de exploitatie. Deze datum ligt niet
voor de datum van de bekendmaking van de beschikking. Vervolgens draagt
het college onverwijld zorg voor verwijdering van de peuterspeelzaal uit
het register peuterspeelzaalwerk, waarbij ook de einddatum van de
toestemming tot exploitatie wordt opgenomen.  

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de verwijdering van de peuterspeelzaal uit het
register peuterspeelzaalwerk.  

N

Artikel 2.4, derde en vierde lid, komen te luiden:

3. De houder van een peuterspeelzaal kan het college verzoeken de
beschikking, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in te trekken. 

4. Het college kan naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het
derde lid besluiten tot intrekking van de beschikking. Indien het
college hiertoe besluit, draagt het college onverwijld zorg voor de
verwijdering van de peuterspeelzaal uit het register
peuterspeelzaalwerk.

O

Artikel 2.4a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid
tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt “Onze Minister” telkens vervangen
door “Onze Minister dan wel het college” en wordt “verwerkt hij
dit” vervangen door: wordt dit verwerkt.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt: en tweede.

P

Artikel 2.5 komt te luiden:

Artikel 2.5

1. Een houder van een peuterspeelzaal biedt verantwoord
peuterspeelzaalwerk, waaronder wordt verstaan het in een veilige en
gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het
bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de
socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden
en normen. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de in het eerste lid genoemde aspecten van
verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Q

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tweede zin te luiden: Ter uitvoering van de
eerste zin besteedt de houder van de peuterspeelzaal in ieder geval
aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het
aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme
en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan
beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin
beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast met de
verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, de
inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers en de opleidingseisen waaraan
pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk”
vervangen door: de voorwaarden voor verantwoord peuterspeelzaalwerk.

b. Onderdeel c komt te luiden:

c. de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs;.

c. In onderdeel d vervalt: en vrijwilligers. 

d. Onderdeel e komt te luiden:

e. de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en
personen;.

e. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een
puntkomma, worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

g. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor
peuterspeelzaalwerk;

h. de beschikbare ruimte voor kinderen;

i. de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers;

j. de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen.

R

Artikel 2.8, onderdelen a en b, komt te luiden:

a. de categorieën beroepskrachten voorschoolse educatie die worden
onderscheiden en de opleidingseisen en de scholingseisen waaraan zij
voldoen;

b. het aantal beroepskrachten voorschoolse educatie van verschillende
categorieën;.

S

Artikel 2.9 vervalt.

ARTIKEL IA 

Indien artikel II, onderdelen F, G, L en M, van de Wet van 23 augustus
2016 tot aanpassing van enige bepalingen in de Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de reparatie van enige
onvolkomenheden (Stb. 2016, 319) eerder in werking is getreden of treedt
dan artikel I, onderdelen C, onder 3, en M, onder 3, van deze wet, wordt
artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:

A

Het in onderdeel C, onder 3, voorgestelde artikel 1.46, vijfde lid, komt
te luiden:

5. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede tot en
met vijfde lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in
overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste
lid, 1.48d, tweede en derde lid, en 1.49 tot en met 1.59 gestelde
regels, dan wel indien blijkt dat de houder niet langer het
kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor
gastouderopvang exploiteert en er geen wijziging van de houder van dat
kindercentrum, gastouderbureau of die voorziening voor gastouderopvang
heeft plaatsgevonden, kan het college besluiten de beschikking, bedoeld
in het tweede lid, in te trekken.

B

Het in onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.3, vierde lid, komt
te luiden:

4. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20, tweede tot en
met vierde lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in
overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 2.4, eerste lid,
2.4c, tweede en derde lid, en 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels, dan
wel indien blijkt dat de houder niet langer de peuterspeelzaal
exploiteert en er geen wijziging van de houder van die peuterspeelzaal
heeft plaatsgevonden, kan het college besluiten de beschikking, bedoeld
in het tweede lid, in te trekken.

ARTIKEL IB

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vier
jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk.

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   9