34611, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 3 april 2017)
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2017D09071, datum: 2017-04-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2016Z21621:
- Indiener: G.A. van der Steur, minister van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-11-22 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-11-30 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-12-22 14:00: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel) (34611) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2017-04-05 14:30: Extra procedurevergadering Veiligheid en Justitie (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2017-04-19 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2017-04-20 15:00: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2017-05-11 10:15: Hamerstuk: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel) (34 611) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 7 (nvw dd. 3/4/17) 34 611 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken ter implementatie in de Nederlandse wetgeving op te nemen in het Wetboek van Strafvordering; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd: A Onder vernummering van de Titel 4 tot de Titel 8, en onder vernummering van de artikelen van 5:4:1 tot en met 5:4:17 tot de artikelen 5.8.1 tot en met 5.8.17, komt Titel 4 van het Vijfde Boek te luiden: TITEL 4. EUROPEES ONDERZOEKSBEVEL EERSTE AFDELING. HET EUROPEES ONDERZOEKSBEVEL Artikel 5.4.1 (Europees onderzoeksbevel) 1. Een Europees onderzoeksbevel is een beslissing afkomstig van een rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, die ertoe strekt in een andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal in een strafzaak. Een Europees onderzoeksbevel kan tevens worden uitgevaardigd om bewijsmateriaal te verkrijgen dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat. 2. Een Europees onderzoeksbevel kan tevens worden uitgevaardigd in een procedure die door een bestuurlijke of rechterlijke autoriteit is ingesteld in verband met feiten die volgens het nationale recht van de uitvaardigende staat strafbaar zijn, mits tegen de beslissing beroep mogelijk is bij een in het bijzonder in strafzaken bevoegde rechter. 3. Een Europees onderzoeksbevel kan niet worden gebruikt voor de instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam als bedoeld in artikel 552qa. 4. Het Europees onderzoeksbevel wordt opgesteld conform het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken. Artikel 5.4.2 (Ontvangst, erkenning en uitvoering van het bevel) 1. De officier van justitie is bevoegd tot erkenning en uitvoering van een Europees onderzoeksbevel. 2. De officier van justitie stelt de uitvaardigende autoriteit onverwijld, en in ieder geval binnen een week, in kennis van de ontvangst van het bevel, door toezending van het formulier opgenomen in bijlage B bij richtlijn 2014/41/EU. 3. Indien een andere Nederlandse autoriteit dan de officier van justitie een bevel ontvangt, zendt zij het bevel onverwijld door aan de officier van justitie en stelt zij de uitvaardigende autoriteit hiervan in kennis. 4. De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van het bevel, over de erkenning en uitvoering van het bevel. 5. Indien het bij uitzondering niet mogelijk is om binnen dertig dagen te beslissen, stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende staat hiervan onverwijld in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en van de voor het nemen van de beslissing nodig geachte tijd. In dat geval kan de termijn voor de beslissing tot erkenning en uitvoering met ten hoogste dertig dagen worden verlengd. 6. De officier van justitie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat tevens onverwijld op de hoogte van het feit dat het niet mogelijk is om het bevel uit te voeren op de door de uitvaardigende autoriteit aangegeven specifieke datum. Artikel 5.4.3 (Vatbaarheid voor erkenning) 1. Vatbaar voor erkenning is een Europees onderzoeksbevel dat ten minste de volgende informatie bevat: a. gegevens over de uitvaardigende autoriteit en, indien van toepassing, de validerende autoriteit; b. het onderwerp en de redenen van het bevel; c. de beschikbare noodzakelijke informatie over de betrokkene(n); d. een beschrijving van het strafbare feit dat het voorwerp vormt van het onderzoek of de strafzaak, alsmede de wettelijke kwalificatie van het feit naar het recht van de uitvaardigende staat; e. een beschrijving van de gevraagde bevoegdheid en het te verkrijgen bewijsmateriaal. 2. Het bevel dient te zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal. 3. De officier van justitie zendt het bevel terug indien het bevel is verzonden door een onbevoegde buitenlandse autoriteit. 4. Indien het niet mogelijk is om een beslissing te nemen over erkenning of uitvoering van het bevel omdat het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU onvolledig of onjuist is ingevuld, deelt de officier van justitie dit mede aan de uitvaardigende autoriteit. 5. Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat het bevel niet noodzakelijk is voor, noch in verhouding staat tot het doel van het in artikel 5.4.1 genoemde onderzoek in de uitvaardigende staat, daarbij rekening houdend met de rechten van de verdachte, danwel dat de in het bevel gevraagde onderzoeksbevoegdheden niet onder dezelfde omstandigheden in een vergelijkbare zaak in de uitvaardigende staat zouden kunnen worden toegepast, kan hij in overleg treden met de uitvaardigende autoriteit over het belang van uitvoering van het bevel. 6. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op een bevel dat ter aanvulling dient van een eerder uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel. Artikel 5.4.4 (Weigeringsgronden) 1. De erkenning of uitvoering van een Europees onderzoeksbevel wordt geweigerd, wanneer na overleg met de uitvaardigende staat en nadat indien nodig de uitvaardigende autoriteit is verzocht om onverwijld aanvullende gegevens te verstrekken, moet worden vastgesteld dat: a. de uitvoering van het bevel onverenigbaar is met een krachtens Nederlands recht geldend voorrecht of immuniteit, waaronder mede wordt verstaan een verschoningsrecht, danwel onverenigbaar is met regels ter vaststelling en beperking van strafrechtelijke aansprakelijkheid in verband met de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in andere media; b. door de uitvoering van het bevel wezenlijke belangen van nationale veiligheid worden geschaad of de bron van informatie in gevaar wordt gebracht dan wel het bevel strekt tot verstrekking van gegevens van inlichtingendiensten die als geclassificeerd zijn aangemerkt; c. het bevel is uitgevaardigd in een procedure als bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, en de verlangde bevoegdheid naar Nederlands recht in een vergelijkbare binnenlandse zaak niet zou worden toegestaan; d. uitvoering van het bevel zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting die een schending zou opleveren van het beginsel van ne bis in idem; e. het bevel betrekking heeft op een strafbaar feit dat buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd en geheel of gedeeltelijk op het Nederlandse grondgebied is gepleegd, en dat naar Nederlands recht niet strafbaar is; f. er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de uitvoering van het bevel niet verenigbaar zou zijn met de verplichtingen die overeenkomstig artikel 6 VEU en het Handvest op Nederland als uitvoerende staat rusten. 2. De uitvoering van het bevel wordt tevens geweigerd, indien; a. het feit waarvoor het bevel is uitgevaardigd naar Nederlands recht niet strafbaar is, tenzij het een strafbaar feit betreft vermeld in bijlage D bij richtlijn 2014/41/EU dat in de uitvaardigende staat wordt bedreigd met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaar; b. de toepassing van de in het bevel aangegeven bevoegdheid naar Nederlands recht is beperkt tot een lijst of categorie strafbare feiten of tot feiten die bedreigd worden met een straf van tenminste een bepaalde hoogte, waartoe het strafbaar feit waarop het bevel betrekking heeft niet behoort. 3. Het tweede lid is niet van toepassing op een bevel dat strekt tot toepassing van de bevoegdheden omschreven in artikel 5.4.7, derde lid. 4. Indien het bevel een strafbaar feit betreft in verband met belastingen of heffingen, douane en deviezen, wordt de erkenning of uitvoering niet geweigerd op grond van het feit dat het Nederlandse recht niet voorziet in dezelfde soort belasting of heffing, danwel niet dezelfde soort regeling inzake belastingen, heffingen, douane en deviezen kent als het recht van de uitvaardigende staat. 5. Indien een Nederlandse autoriteit bevoegd is tot het opheffen van een voorrecht of immuniteit, wordt die autoriteit in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde geval zo spoedig mogelijk door de officier van justitie om opheffing verzocht. 6. Van de weigering van erkenning en uitvoering stelt de officier van justitie de uitvaardigende autoriteit onmiddellijk in kennis, op een wijze die schriftelijke vastlegging mogelijk maakt. Artikel 5.4.5 (Uitvoering van het bevel) 1. De officier van justitie draagt zorg voor spoedige uitvoering van een voor erkenning en uitvoering vatbaar Europees onderzoeksbevel, met dezelfde snelheid en prioriteit als ware het een vergelijkbare binnenlandse zaak. Indien nodig treedt hij over de uitvoering van het bevel en de verwachte duur van de uitvoering in overleg met de uitvaardigende autoriteit. 2. Bij de uitvoering van het verzoek worden de door de uitvaardigende autoriteit aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht genomen, tenzij dit strijd oplevert met de grondbeginselen van het Nederlandse recht. Indien dit laatste het geval is, deelt de officier van justitie dit mede aan de uitvaardigende autoriteit. 3. Indien de uitvaardigende autoriteit in het bevel heeft aangegeven dat wegens proceduretermijnen, danwel de ernst van het strafbaar feit of andere bijzonder dringende omstandigheden, een kortere doorlooptermijn voor uitvoering van het bevel nodig is dan die welke in dit artikel wordt gegeven, of dat het bevel op een bepaalde datum ten uitvoer dient te worden gelegd, wordt daarmee zoveel mogelijk rekening gehouden. 4. Op verzoek van de uitvaardigende autoriteit mogen autoriteiten van de uitvaardigende staat bijstand verlenen bij de uitvoering van het bevel, op de wijze die is overeengekomen tussen de uitvaardigende autoriteit en de officier van justitie, tenzij dit strijd oplevert met grondbeginselen van het Nederlandse recht of met de nationale veiligheid. De autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn gebonden aan het Nederlandse recht en volgen de aanwijzingen van de officier van justitie op. 5. Tenzij er op grond van artikel 5.4.6 redenen tot uitstel bestaan of indien het in het bevel verlangde reeds voorhanden is, wordt de bevoegdheid door de uitvoerende autoriteit onverwijld en, onverminderd het derde lid, binnen negentig dagen na het nemen van de in artikel 5.4.2, vierde lid, bedoelde beslissing uitgevoerd. 6. Indien het niet mogelijk is de in het vijfde lid genoemde termijn na te leven, danwel te voldoen aan de specifieke termijn of datum voor de uitvoering aangegeven door de uitvaardigende autoriteit, stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende staat hiervan onverwijld in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging, en overlegt hij met de uitvaardigende autoriteit over een passend tijdschema voor de uitvoering van het bevel. 7. Tijdens de uitvoering van een bevel kunnen, teneinde het onderzoek in de uitvaardigende lidstaat te bevorderen, ook bevoegdheden worden uitgeoefend die door de uitvaardigende autoriteit niet zijn voorzien in het bevel of die ten tijde van het uitvaardigen van het bevel niet konden worden bepaald. De officier van justitie stelt de uitvaardigende autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte. Artikel 5.4.6 (Opschorting van erkenning en uitvoering) 1. De officier van justitie kan de erkenning en uitvoering van het Europees onderzoeksbevel opschorten, indien: a. het belang van een in Nederland lopend strafrechtelijk onderzoek zich verzet tegen de uitvoering van het bevel; b. de stukken, voorwerpen of gegevens waarop het bevel ziet reeds gebruikt worden in een andere gerechtelijke procedure. 2. Indien de officier van justitie de uitvoering van het bevel opschort, geeft hij hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de autoriteiten van de uitvaardigende staat, onder vermelding van de gronden en zo mogelijk van de verwachte duur van de opschorting. 3. Zodra de gronden voor opschorting zijn vervallen, wordt het bevel alsnog uitgevoerd. De officier van justitie stelt de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Artikel 5.4.7 (Toepassing bevoegdheden ter uitvoering van Europees onderzoeksbevel) 1. Ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel kunnen opsporingsbevoegdheden worden toegepast, onder dezelfde voorwaarden waaronder deze kunnen worden toegepast in een Nederlands onderzoek naar dezelfde feiten op grond van dit wetboek. Daarbij worden eisen die worden gesteld in verband met de proportionaliteit, alsmede een beoordeling van het onderzoeksbelang buiten beschouwing gelaten. 2. De officier van justitie past, indien mogelijk, een andere bevoegdheid toe dan die welke is genoemd in het bevel, indien de in het bevel genoemde bevoegdheid naar Nederlands recht niet bestaat, dan wel in een vergelijkbare Nederlandse zaak niet zou kunnen worden toegepast. Indien er naar Nederlands recht geen bevoegdheid voorhanden is die tot hetzelfde resultaat zou leiden als de in het bevel genoemde bevoegdheid, stelt de officier van justitie de uitvaardigende autoriteit ervan in kennis dat de gevraagde bijstand niet kan worden verleend. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, wordt een bevel altijd uitgevoerd indien dat ziet op: a. het verkrijgen van reeds uit andere hoofde vergaard bewijsmateriaal, dat conform het Nederlandse recht in het kader van een strafprocedure of voor de doeleinden van het bevel had kunnen worden verkregen; b. het verstrekken van politiegegevens of strafvorderlijke gegevens; c. het horen van een getuige, deskundige, slachtoffer, verdachte of derde in Nederland; d. de identificatie van personen die zijn aangesloten op een bepaald telefoonnummer of IP-adres als bedoeld in de artikelen 126na, 126ua en 126zh; e. andere bevoegdheden, met uitzondering van dwangmiddelen en met uitzondering van de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 126g tot en met 126n, 126nb tot en met 126u, 126ub tot en met 126z, 126zd tot en met 126zg en 126zi tot en met 126zu en artikel 126gg. 4. De officier van justitie kan besluiten een andere opsporingsbevoegdheid dan aangegeven in het bevel toe te passen, indien daardoor met minder indringende middelen hetzelfde resultaat kan worden bereikt. 5. Indien de officier van justitie voornemens is uitvoering te geven aan het bevel met toepassing van het tweede of vierde lid, meldt hij dit eerst aan de uitvaardigende autoriteit die kan besluiten het bevel in te trekken of aan te vullen. Artikel 5.4.8 (Rechter-commissaris) 1. Indien zulks voor de uitvoering van het bevel noodzakelijk of gewenst is, stelt de officier van justitie het Europees onderzoeksbevel, voor zover nodig met toepassing van artikel 181, in handen van de rechter-commissaris. De officier van justitie omschrijft in een schriftelijke vordering welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd. De vordering kan te allen tijde worden ingetrokken. 2. De rechter-commissaris stelt de door hem ter uitvoering van het bevel vergaarde voorwerpen, stukken en gegevens zo spoedig mogelijk ter beschikking aan de officier van justitie. Artikel 5.4.9 (Overdracht resultaten) 1. De officier van justitie stelt de resultaten van de uitvoering van het Europees onderzoeksbevel zo spoedig mogelijk ter beschikking aan de uitvaardigende autoriteit. Indien overeenkomstig artikel 5.4.10 een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, vindt de overdracht van de resultaten eerst plaats nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift. 2. De officier van justitie kan bij de afgifte aan de uitvaardigende autoriteit bedingen, dat over te dragen bewijsmateriaal zal worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. 3. In afwijking van het eerste lid, kan indien de uitvaardigende autoriteit voldoende heeft gemotiveerd dat een onmiddellijke overdracht essentieel is voor het goede verloop van het onderzoek of voor de bescherming van de individuele rechten, aan de uitvaardigende autoriteit bewijsmateriaal vergaard ter uitvoering van het bevel voorlopig ter beschikking worden gesteld, indien en voor zover dit geen ernstige en onomkeerbare schade toebrengt aan de belangen van de belanghebbende. De voorlopige terbeschikkingstelling vindt plaats onder de voorwaarden dat het Nederlandse recht onverkort blijft gelden ten aanzien van de overhandigde resultaten en dat het gebruik daarvan als bewijsmiddel pas mogelijk is nadat deze definitief ter beschikking worden gesteld. 4. Indien de over te dragen resultaten van de uitvoering van het bevel van belang zijn voor andere procedures, kan de officier van justitie op uitdrukkelijk verzoek van en na overleg met de uitvaardigende autoriteit, bewijsmateriaal ter beschikking stellen aan de uitvaardigende autoriteit onder de voorwaarde dat het wordt teruggezonden wanneer de uitvaardigende autoriteit dat niet meer nodig heeft, dan wel op een ander door de bevoegde autoriteiten afgesproken tijdstip. Artikel 5.4.10 (Kennisgeving rechtsmiddelen) 1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen danwel gegevens zijn gevorderd, of bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, of die een vordering heeft ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o, heeft plaatsgevonden wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank. 2. Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort of gevorderde of vastgelegde gegevens in overwegende mate betrekking hebben op een andere persoon dan bij wie deze zijn gevorderd, doet hij de nodige naspeuringen naar deze directe belanghebbende in Nederland teneinde hen een kennisgeving bedoeld in het eerste lid te doen toekomen. 3. De artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en derde lid, en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. 4. De rechtbank beslist binnen dertig dagen na ontvangst van het klaagschrift. Indien beroep in cassatie wordt ingesteld, beslist de Hoge Raad binnen negentig dagen na indiening van de schriftuur. Artikel 447 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor indiening van middelen van cassatie veertien dagen bedraagt. 5. Indien een klaagschrift is ingediend, stelt de officier van justitie de uitvaardigende autoriteit daarvan onverwijld in kennis, onder vermelding van de gronden van het klaagschrift. De uitvaardigende autoriteiten worden op dezelfde wijze van de beslissing op het klaagschrift in kennis gesteld. Artikel 5.4.11 (Aansprakelijkheid) 1. Ambtenaren van de uitvaardigende staat die in het kader van de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel aanwezig zijn in Nederland, worden met betrekking tot tegen of door hen gepleegde misdrijven beschouwd als Nederlandse ambtenaren. 2. Indien in het kader van de uitvoering van het bevel schade wordt veroorzaakt door ambtenaren van een andere lidstaat die aanwezig zijn op Nederlands grondgebied, is het Nederlandse recht van toepassing op die schade. De uitvaardigende lidstaat is aansprakelijk voor de aangerichte schade. 3. De Nederlandse staat draagt zorg voor vergoeding van de schade die ambtenaren van een andere lidstaat hebben veroorzaakt. Artikel 5.4.12 (Kosten) 1. Indien de officier van justitie van oordeel is dat de kosten voor de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel als uitzonderlijk hoog kunnen worden beschouwd, kan hij in overleg met de uitvaardigende autoriteit nagaan of en hoe de kosten kunnen worden gedeeld, dan wel of het bevel kan worden gewijzigd. De officier van justitie verstrekt de uitvaardigende autoriteit voorafgaand aan het overleg een gespecificeerde opgave van het deel van de kosten dat uitzonderlijk hoog wordt geacht. 2. In gevallen waarin geen overeenstemming kan worden bereikt over kosten als bedoeld in het eerste lid, kan de uitvaardigende autoriteit besluiten: a. het Europees onderzoeksbevel geheel of gedeeltelijk in te trekken, of b. het Europees onderzoeksbevel te handhaven en het deel van de kosten te dragen dat uitzonderlijk hoog wordt geacht. DERDE AFDELING. NADERE REGELING VAN DE UITVOERING VAN ENKELE ONDERZOEKSBEVOEGDHEDEN Artikel 5.4.13 (Verhoor per videoconferentie of met andere audiovisuele transmissiemiddelen) 1. De rechter-commissaris is bevoegd een Europees onderzoeksbevel uit te voeren dat ertoe strekt een getuige of deskundige die zich op het grondgebied van de uitvoerende staat bevindt, overeenkomstig het vierde tot en met zesde lid, per videoconferentie of andere audiovisuele transmissie, te doen verhoren. De officier van justitie stelt het bevel daartoe, met toepassing van artikel 181, in handen van de rechter-commissaris. Het bevel kan tevens betrekking hebben op het verhoren van een verdachte per videoconferentie of met andere audiovisuele transmissiemiddelen. 2. In aanvulling op de in artikel 5.4.4 genoemde gronden voor weigering van de erkenning of uitvoering, kan de uitvoering van het bevel worden geweigerd, indien: a. de verdachte die moet worden verhoord daarin niet toestemt, of b. de uitvoering in een concrete zaak strijdig is met de grondbeginselen van het Nederlandse recht. 3. De praktische regeling voor toepassing van de videoconferentie wordt door de rechter-commissaris overeengekomen met de uitvaardigende autoriteit. De rechter-commissaris draagt in dit kader, met toepassing van de bepalingen die op grond van dit wetboek gelden voor verhoor van een verdachte, getuige of deskundige door de rechter-commissaris, zorg voor: a. het oproepen van de getuige of deskundige; b. het oproepen van de verdachte, waarbij de verdachte wordt gewezen op zijn rechten volgens het recht van de uitvaardigende staat, op een tijdstip dat het hem mogelijk maakt zijn rechten op verdediging daadwerkelijk uit te oefenen; c. de vaststelling van de identiteit van de persoon die moet worden verhoord. 4. Met betrekking tot verhoor per videoconferentie of met andere audiovisuele transmissiemiddelen gelden de volgende voorschriften: a. de rechter-commissaris is aanwezig tijdens het verhoor, indien nodig bijgestaan door een tolk, en heeft tot taak de identiteit van de te verhoren persoon te laten vaststellen en erop toe te zien dat de grondbeginselen van het Nederlandse recht in acht worden genomen. Indien de rechter-commissaris van oordeel is dat die beginselen tijdens het verhoor worden geschonden, treft hij onverwijld de nodige maatregelen opdat het verhoor verder met inachtneming van deze beginselen verloopt; b. de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende staat en de rechter-commissaris komen indien nodig maatregelen ter bescherming van de te verhoren persoon overeen; c. het verhoor wordt rechtstreeks door of onder leiding van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende staat overeenkomstig het recht van die staat afgenomen; d. op verzoek van de uitvaardigende staat of van de te verhoren persoon wordt die persoon bijgestaan door een tolk; e. de verdachte wordt voorafgaand aan het verhoor op de hoogte gesteld van zijn rechten die hem naar Nederlands recht en naar het recht van de uitvaardigende staat toekomen. Getuigen en deskundigen kunnen zich beroepen op het verschoningsrecht neergelegd in de artikelen 217 tot en met 219b, of het verschoningsrecht dat hen toekomt op basis van het recht van de uitvaardigende staat, en worden daarvan voorafgaand aan het verhoor in kennis gesteld. 5. Met inachtneming van de maatregelen die ter bescherming van personen zijn overeengekomen, stelt de rechter-commissaris na afloop van het verhoor een proces-verbaal op, waarin worden vermeld de datum en de plaats van het verhoor, de identiteit van de verhoorde persoon, de identiteit en de hoedanigheid van alle andere personen die in de uitvoerende staat aan het verhoor hebben deelgenomen, eventuele beëdigingen en de technische omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden. 6. De artikelen 213, 215, 216, 216a, 221 tot en met 225 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 5.4.14 (Tijdelijke overbrenging van een Nederlandse gedetineerde naar de uitvaardigende staat ter uitvoering van een bevoegdheid) 1. De officier van justitie is bevoegd een Europees onderzoeksbevel uit te voeren dat ziet op de tijdelijke overbrenging van een persoon die in Nederland rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ter uitvoering van een opsporingsbevoegdheid voor het verzamelen van bewijs, waarvoor de aanwezigheid van die persoon op het grondgebied van de uitvaardigende staat is vereist. De officier van justitie bepaalt de termijn waarbinnen de persoon dient te worden teruggezonden. 2. Behalve op de in artikel 5.4.4 gegeven gronden, kan de uitvoering van het bevel worden geweigerd indien: a. de tijdelijk ter beschikking te stellen persoon er niet in toestemt, of b. de overbrenging de vrijheidsbeneming van de persoon kan verlengen. 3. Onverminderd het tweede lid, onderdeel a, wordt, indien de officier van justitie het in verband met de leeftijd of de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking te stellen persoon nodig acht, aan diens wettelijk vertegenwoordiger de mogelijkheid geboden zijn oordeel te geven over de tijdelijke overbrenging. 4. De praktische regeling voor de tijdelijke overbrenging van de betrokkene met inbegrip van de specifieke voorwaarden waaronder hij in de uitvaardigende staat zal worden gedetineerd en de termijnen waarbinnen hij uit Nederland moet worden overgebracht en naar Nederland moet worden teruggebracht, wordt door de officier van justitie en de autoriteiten van de uitvaardigende staat overeengekomen, met inachtneming van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene en het in de uitvaardigende staat vereiste beveiligingsniveau. 5. De overgebrachte persoon blijft op het grondgebied van de uitvaardigende staat en, in voorkomend geval, van de lidstaat van doortocht, in hechtenis wegens de feiten ten aanzien waarvan hij in Nederland van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de officier van justitie om zijn vrijlating verzoekt. 6. De hechtenis op het grondgebied van de uitvaardigende staat wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsbeneming die de betrokkene in Nederland ondergaat of zal moeten ondergaan. 7. De kosten die voortvloeien uit de overbrenging van de betrokkene naar en van de uitvaardigende staat, worden door die staat gedragen. Artikel 5.4.15 (Tijdelijke overbrenging van een buitenlandse gedetineerde naar Nederland ter uitvoering van een bevoegdheid ten behoeve van de buitenlandse autoriteit) 1. De officier van justitie is bevoegd een Europees onderzoeksbevel uit te voeren dat ziet op de tijdelijke overbrenging van een persoon in hechtenis in de uitvaardigende staat naar Nederland, met het oog op de uitvoering van een bevoegdheid voor het verzamelen van bewijs waarvoor zijn aanwezigheid in Nederland is vereist. 2. Artikel 5.4.14, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke overbrenging volgens onderhavig artikel. 3. In het geval waarin een persoon, die in de uitvaardigende staat rechtens van zijn vrijheid is beroofd, tijdelijk ter beschikking wordt gesteld aan Nederland wordt hij gedurende zijn verblijf hier te lande op bevel van de officier van justitie in verzekering gesteld. De artikelen 57 tot en met 59c zijn van overeenkomstige toepassing. 4. De inverzekeringstelling wordt onmiddellijk opgeheven indien de officier van justitie bericht ontvangt dat de gronden voor vrijheidsbeneming in de uitvaardigende staat niet langer bestaan. 5. Onverminderd het derde lid wordt de overgebrachte persoon in Nederland niet vervolgd, in hechtenis genomen of anderszins aan een beperking van de persoonlijke vrijheid onderworpen wegens feiten die zijn gepleegd of veroordelingen die zijn uitgesproken voordat hij de uitvaardigende staat heeft verlaten en die niet in het bevel zijn vermeld. 6. De in het vijfde lid bedoelde onschendbaarheid eindigt indien de overgebrachte persoon gedurende een termijn van vijftien opeenvolgende dagen vanaf de datum waarop zijn aanwezigheid niet langer door Nederland was vereist, de gelegenheid heeft gehad Nederland te verlaten, maar: a. niettemin is gebleven, of b. na Nederland te hebben verlaten, is teruggekeerd. 7. De kosten die voortvloeien uit de overbrenging van de betrokkene naar en van Nederland worden door de uitvaardigende staat gedragen. Artikel 5.4.16 (Doortocht) De officier van justitie kan toestemming geven om een persoon die in een andere lidstaat van zijn vrijheid is beroofd en ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel wordt overgebracht naar een derde lidstaat, over Nederlands grondgebied te vervoeren. De artikelen 51 en 52 van de Overleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 5.4.17 (Opnemen van telecommunicatie) 1. Een Europees onderzoeksbevel dat strekt tot het opnemen van telecommunicatie kan in aanvulling op artikel 5.4.4 worden geweigerd indien in een soortgelijke Nederlandse strafzaak het opnemen van telecommunicatie niet zou worden toegestaan. 2. Het bevel kan – in overleg met de uitvaardigende autoriteit – worden uitgevoerd door: a. onmiddellijke doorzending van telecommunicatie naar de uitvaardigende staat, of b. interceptie, opname en vervolgens toezending van het resultaat van de interceptie van de telecommunicatie aan de uitvaardigende staat. 3. De uitvaardigende autoriteit kan, indien zij daarvoor bijzondere redenen heeft, verzoeken om een transcriptie, decodering of ontsleuteling van de opname. De officier van justitie beslist over inwilliging van dit verzoek. Kosten die voortvloeien uit de transcriptie, decodering of ontsleuteling van de opgenomen telecommunicatie komen voor rekening van de uitvaardigende staat. Artikel 5.4.18 (Kennisgeving aan de lidstaat waar de persoon op wie het opnemen van telecommunicatie betrekking heeft, zich bevindt wanneer geen technische bijstand is vereist) 1. Indien de officier van justitie door middel van het formulier in bijlage C bij richtlijn 2014/41/EU een kennisgeving inzake opnemen van telecommunicatie ontvangt, stelt hij de kennisgeving onverwijld in handen van de rechter-commissaris. De kennisgeving dient te zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal. 2. De rechter-commissaris beslist binnen 48 uur nadat hij kennisgeving heeft ontvangen, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 126m en 126t, of met het opnemen kan worden ingestemd. De instemming kan worden geweigerd indien in een soortgelijke Nederlandse strafzaak het opnemen van telecommunicatie niet zou worden toegestaan. 3. Binnen 96 uur nadat hij de kennisgeving van de uitvaardigende autoriteit heeft ontvangen, deelt de officier van justitie aan de uitvaardigende autoriteit mede of wordt ingestemd met het opnemen van de telecommunicatie. 4. Indien instemming wordt verleend, verbindt de officier van justitie daaraan, onder opgave van redenen, de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, alsmede de voorwaarden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf op Nederlands grondgebied: a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen. 5. Indien de instemming wordt verleend, is artikel 126bb van overeenkomstige toepassing. Artikel 5.4.19 (Vordering verstrekking toekomstige gegevens, gecontroleerde aflevering, infiltratie) 1. Een Europees onderzoeksbevel dat ziet op het vorderen van toekomstige gegevens, gecontroleerde aflevering of infiltratie kan in aanvulling op artikel 5.4.4 ook worden geweigerd indien in een soortgelijke Nederlandse strafzaak toepassing van bevoegdheden tot vorderen van verstrekking van toekomstige gegevens, gecontroleerde aflevering en infiltratie niet zou worden toegestaan. 2. De uitvoering van de vordering van toekomstige gegevens en een gecontroleerde aflevering vindt plaats onder gezag van de officier van justitie. De praktische uitvoering van een bevel tot gecontroleerde aflevering wordt in onderling overleg tussen de officier van justitie en de uitvaardigende autoriteit bepaald. 3. De duur van de infiltratieoperaties, de nadere voorwaarden en de rechtspositie van de betrokken functionarissen tijdens infiltratieoperaties worden door de officier van justitie in overleg met de autoriteiten van de uitvaardigende staat en de uitvoerende staat overeengekomen, overeenkomstig regelgeving bij en krachtens dit wetboek. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, kan de officier van justitie de uitvoering van het bevel weigeren. Artikel 5.4.20 (Bevriezing) 1. De officier van justitie beslist zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen 24 uur na ontvangst, over de erkenning en uitvoering van een Europees onderzoeksbevel dat strekt tot het voorkomen van de vernietiging, omzetting, verplaatsing, overdracht of vervreemding van voorwerpen en gegevens die als bewijsstuk kunnen worden gebruikt. De beslissing wordt onverwijld medegedeeld aan de uitvaardigende autoriteit. 2. De officier van justitie kan na overleg met de uitvoerende autoriteit, naargelang de omstandigheden, passende voorwaarden stellen om de duur van de in het eerste lid bedoelde voorlopige maatregel te beperken. Indien de officier van justitie, overeenkomstig deze voorwaarden, overweegt om de voorlopige maatregel op te heffen, stelt hij de uitvaardigende autoriteit daarvan in kennis en geeft hij haar de gelegenheid opmerkingen te maken alvorens tot opheffing over te gaan. VIERDE AFDELING. UITVAARDIGING VAN EEN EUROPEES ONDERZOEKSBEVEL Artikel 5.4.21 (Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel) 1. De officier van justitie, rechter-commissaris of een gerecht kan als uitvaardigende autoriteit een Europees onderzoeksbevel uitvaardigen tot toepassing van onderzoeksbevoegdheden in een andere lidstaat, met uitzondering van Denemarken en Ierland. 2. Uitvaardiging van een bevel kan enkel geschieden nadat is vastgesteld dat: a. het uitvaardigen van het bevel voor het onderzoek noodzakelijk is en in verhouding staat tot het doel van het onderzoek, daarbij rekening houdend met de rechten van de verdachte of beschuldigde persoon, en b. voldaan is aan de vereisten die op grond van het wetboek gelden voor toepassing van de in het bevel aangegeven bevoegdheden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten. Artikel 5.4.22 (Inhoud en taal uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel) 1. De uitvaardigende autoriteit vult het Europees onderzoeksbevel in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU in. 2. Het bevel bevat tenminste de in artikel 5.4.3, eerste lid, genoemde informatie. 3. De uitvaardigende autoriteit kan in het bevel vormvereisten opnemen die de autoriteiten van de uitvoerende staat bij de uitvoering van het bevel zo veel mogelijk in acht nemen. Dit kan mede omvatten het verzoek om bij de uitvoering van het bevel aanwezig te zijn. 4. Indien een uitvaardigende autoriteit een bevel uitvaardigt ter aanvulling van een eerder bevel, wordt dit vermeld in onderdeel D van bijlage A. Artikel 5.4.21, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien de uitvaardigende autoriteit het aanvullend bevel opstelt terwijl zij bijstand verleent bij de uitvoering van het oorspronkelijke bevel in de uitvoerende staat kan zij het aanvullende bevel rechtstreeks aan de uitvoerende autoriteit richten terwijl zij in die staat aanwezig is. 5. Indien het bevel betrekking heeft op infiltratie, gecontroleerde aflevering, of het vorderen van gegevens bedoeld in de artikelen 126nc, 126nd en 126ne, geeft de uitvaardigende autoriteit de redenen aan waarom zij toepassing van de bevoegdheid van belang acht voor de strafzaak. In een bevel dat strekt tot het vorderen van gegevens als bedoeld in artikel 126nc, wordt informatie verschaft die de uitvoering kan vergemakkelijken. 6. De uitvaardigende autoriteit vertaalt het bevel zoals is beschreven in bijlage A en het formulier in bijlage C in overeenstemming in een officiële taal van de uitvoerende staat of in een andere, door de uitvoerende staat aangegeven taal. Artikel 5.4.23 (Toezending aan de buitenlandse uitvoerende autoriteit) 1. De uitvaardigende autoriteit zendt het overeenkomstig de artikelen 5.4.21 en 5.4.22 ingevulde Europees onderzoeksbevel rechtstreeks toe aan de tot erkenning en uitvoering bevoegde autoriteit van de uitvoerende staat, op zodanige wijze dat dit schriftelijk kan worden vastgelegd en de uitvoerende staat de echtheid ervan kan vaststellen. 2. Alle verdere officiële communicatie geschiedt rechtstreeks tussen de uitvaardigende autoriteit en de uitvoerende autoriteit. Artikel 5.4.24 (Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel inzake bevriezing) 1. Indien een Europees onderzoeksbevel betrekking heeft op bevriezing van bewijsmateriaal door buitenlandse autoriteiten, wordt vermeld of het bewijsmateriaal aan de Nederlandse autoriteit dient te worden overgedragen dan wel in de uitvoerende staat blijft. Indien het bewijsmateriaal in de uitvoerende staat moet blijven, wordt vermeld op welke datum de voorlopige maatregel wordt ingetrokken, of op welke datum het verzoek tot overdracht van het bewijsmateriaal aan de uitvaardigende staat vermoedelijk zal worden gedaan. 2. De buitenlandse uitvoerende autoriteit wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de beslissing tot opheffing van het in het eerste lid bedoelde beslag. Artikel 5.4.25 (Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel ter zake van verhoor per videoconferentie) 1. Een Europees onderzoeksbevel kan worden uitgevaardigd om een getuige of deskundige die zich op het grondgebied van de uitvoerende staat bevindt per videoconferentie of andere audiovisuele transmissie te doen verhoren door de rechter-commissaris of een gerecht. Een bevel kan tevens worden uitgevaardigd voor het verhoren van een verdachte per videoconferentie of met andere audiovisuele transmissiemiddelen. 2. De praktische regeling voor toepassing van de videoconferentie wordt overeengekomen tussen de rechter-commissaris of het gerecht dat het bevel heeft uitgevaardigd en de uitvoerende autoriteit. 3. Op de inhoud van het bevel alsmede op de uitvoering daarvan zijn de bepalingen die in dit wetboek zijn opgenomen voor het horen van getuigen en het verhoor van de verdachte door de rechter-commissaris of het gerecht van toepassing. 4. Indien de uitvoerende autoriteit niet over de technische middelen voor een verhoor per videoconferentie beschikt, kunnen deze na overleg ter beschikking worden gesteld. Artikel 5.4.26 (Tijdelijke terbeschikkingstelling van een buitenlandse gedetineerde aan Nederland) 1. Een Europees onderzoeksbevel kan worden uitgevaardigd met het oog op de terbeschikkingstelling door de uitvoerende lidstaat van een aldaar rechtens van zijn vrijheid beroofde persoon. 2. De praktische regeling voor de tijdelijke overbrenging van de betrokkene met inbegrip van de specifieke voorwaarden waaronder hij in Nederland zal worden gedetineerd en de termijnen waarbinnen hij uit de uitvoerende staat moet worden overgebracht en daarheen moet worden teruggebracht, wordt door Nederland en de uitvoerende staat overeengekomen, met inachtneming van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene en het in de uitvaardigende staat vereiste beveiligingsniveau. 3. Indien nodig verzoekt de officier van justitie de autoriteiten van een andere staat om doortocht. 4. In de gevallen dat een persoon, die in een andere lidstaat rechtens van zijn vrijheid is beroofd, tijdelijk ter beschikking wordt gesteld aan Nederland wordt hij gedurende zijn verblijf hier te lande op bevel van de officier van justitie in verzekering gesteld. De artikelen 54 en 56, eerste lid, zijn, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing. 5. De inverzekeringstelling wordt opgeheven zodra de officier van justitie bericht ontvangt, dat de gronden voor vrijheidsberoving in de uitvaardigende staat niet langer bestaan. 6. Onverminderd het vierde lid wordt de overgebrachte persoon in Nederland niet vervolgd, in hechtenis genomen of anderszins aan een beperking van de persoonlijke vrijheid onderworpen wegens feiten die zijn gepleegd of veroordelingen die zijn uitgesproken voordat hij de uitvoerende staat heeft verlaten en die niet in het bevel zijn vermeld. 7. De in het zesde lid bedoelde onschendbaarheid eindigt indien de overgebrachte persoon gedurende een termijn van vijftien opeenvolgende dagen vanaf de datum waarop zijn aanwezigheid niet langer door Nederland was vereist, de gelegenheid heeft gehad Nederland te verlaten, maar: a. niettemin is gebleven, of b. na Nederland te hebben verlaten, is teruggekeerd. 8. De kosten die voortvloeien uit de overbrenging van de betrokkene naar en van Nederland, worden door de Nederlandse autoriteiten gedragen. Artikel 5.4.27 (Tijdelijke terbeschikkingstelling van gedetineerde aan buitenland ten behoeve van uitvoering Europees onderzoeksbevel uitgevaardigd door Nederland) 1. Een Europees onderzoeksbevel kan worden uitgevaardigd voor de tijdelijke overbrenging van een persoon die in Nederland van zijn vrijheid is beroofd naar de uitvoerende staat, met het oog op de uitvoering van een bevoegdheid waarvoor zijn aanwezigheid in de uitvoerende staat is vereist. 2. De uitvaardiging van het bevel vindt slechts plaats, indien: a. de tijdelijk ter beschikking te stellen persoon er in toestemt, en b. de overbrenging de vrijheidsbeneming van de persoon niet verlengt. 3. Onverminderd het tweede lid, onderdeel a, wordt, indien de officier van justitie het in verband met de leeftijd of de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking te stellen persoon nodig acht, aan diens wettelijk vertegenwoordiger de mogelijkheid geboden zijn oordeel te geven over de tijdelijke overbrenging. 4. Indien nodig verzoekt de officier van justitie de autoriteiten van een andere staat om doortocht. 5. De overgebrachte persoon blijft op het grondgebied van de uitvaardigende staat en, in voorkomend geval, van de lidstaat van doortocht, in hechtenis wegens de feiten ten aanzien waarvan hij in Nederland van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de officier van justitie om zijn vrijlating verzoekt. 6. De hechtenis op het grondgebied van de uitvaardigende staat wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsbeneming die de betrokkene in Nederland moet of zal moeten ondergaan. 7. De kosten die voortvloeien uit de overbrenging van de betrokkene naar en van Nederland, worden door de Nederlandse autoriteiten gedragen. Artikel 5.4.28 (Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel tot opnemen van telecommunicatie) 1. Een Europees onderzoeksbevel kan worden uitgevaardigd strekkende tot het opnemen van telecommunicatie op grond van de artikelen 126m of 126t. Indien het bevel naar meerdere lidstaten kan worden gestuurd, geniet het voorrang het bevel te richten aan de lidstaat waar de persoon op wie het opnemen betrekking heeft zich bevindt of zal bevinden. 2. Het bevel bevat de volgende informatie: a. informatie aan de hand waarvan de identiteit van de persoon op wie het opnemen van telecommunicatie betrekking heeft, kan worden vastgesteld; b. de gewenste duur van het opnemen, en c. voldoende technische gegevens, in het bijzonder ter bepaling van het doelwit van het opnemen, met het oog op de tenuitvoerlegging van het bevel. 3. In het bevel wordt aangegeven waarom het opnemen van telecommunicatie van belang wordt geacht voor de strafzaak. 4. De uitvaardigende autoriteit kan, indien zij daarvoor een bijzondere redenen heeft, verzoeken om een transcriptie, decodering of ontsleuteling van de opname. Indien de uitvoerende autoriteit hierin toestemt, komen de kosten die voortvloeien uit de transcriptie, decodering of ontsleuteling van de opgenomen telecommunicatie voor rekening van de uitvaardigende autoriteit. Artikel 5.4.29 (Opnemen van telecommunicatie zonder bijstand buitenlandse autoriteiten) 1. De officier van justitie zendt de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat het formulier in bijlage C bij richtlijn 2014/41/EU toe, indien een bevel tot het opnemen van telecommunicatie op grond van de artikelen 126m of 126t betrekking heeft op een communicatieadres van een in het bevel genoemde persoon, dat in gebruik is op het grondgebied van de andere lidstaat en het opnemen van de telecommunicatie kan worden uitgevoerd zonder de technische bijstand van die andere lidstaat. Dit geschiedt: a. voorafgaand aan het opnemen van telecommunicatie ingeval de officier van justitie weet dat de persoon op wie de beslissing tot het opnemen van telecommunicatie betrekking heeft, zich op het grondgebied van de andere lidstaat bevindt of zal bevinden; b. tijdens of na het opnemen van telecommunicatie, zodra de officier van justitie weet dat de persoon op wie de beslissing tot het opnemen van telecommunicatie betrekking heeft, zich tijdens het opnemen op het grondgebied van de andere lidstaat bevindt of heeft bevonden. 2. Aan de beslissing van de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat wordt onverwijld uitvoering gegeven. Artikel 5.4.30 (Algemene maatregel van bestuur) Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvaardiging, erkenning en uitvoering van Europese onderzoeksbevelen. Artikel 5.4.31 (Ministeriële regeling) Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld over het verzamelen en verstrekken van gegevens over de uitvoering van de bepalingen van deze Titel. B In artikel 5.8.5, onder b, wordt “artikel 5:4:3” vervangen door: artikel 5.8.3. C In artikel 5.8.6, derde lid, wordt “artikel 5:4:3, onder b,” vervangen door: artikel 5.8.3, onder b, . D In artikel 5.8.7, eerste lid, wordt “artikel 5:4:6, eerste lid,” vervangen door: artikel 5.8.6, eerste lid, . E Artikel 5.8.8 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat het Europees beschermingsbevel heeft gewijzigd, en het gewijzigde verbod of de gewijzigde beperking ressorteren niet onder de in artikel 5.8.3, onder a, bedoelde verboden of beperkingen, of indien met het Europees beschermingsbevel overeenkomstig artikel 5.8.3, onder b, verstrekte informatie onvolledig is of niet binnen de door de officier van justitie overeenkomstig artikel 5.8.4, vierde lid, is aangevuld, dan weigert de officier van justitie voor zover nodig dit verbod of deze beperking te handhaven. 2. In het derde lid wordt “artikel 5:4:6, eerste lid” vervangen door: artikel 5.8.6, eerste lid. F Artikel 5.8.9 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel b wordt “artikel 5:4:6, derde lid” vervangen door: artikel 5.8.6, derde lid. 2. In onderdeel c wordt “artikel 5:4:8, tweede lid” vervangen door: artikel 5.8.8, tweede lid, . G In artikel 5.8.11, eerste lid, onder b, wordt “artikel 5:4:3, onder a” vervangen door: artikel 5.8.3, onder a, . H In artikel 5.8.12, eerste tot en met derde lid, wordt “artikel 5:4:11, eerste lid” telkens vervangen door: artikel 5.8.11, eerste lid. I In artikel 5.8.15 wordt “artikel 5:4:3” vervangen door: artikel 5.8.3. ARTIKEL II A De artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.31 van het Wetboek van Strafvordering treden in de relatie met een andere lidstaat van de Europese Unie in de plaats van de artikelen 552h tot en met 552q, en 552jj tot en met 552vv van het Wetboek van Strafvordering voor zover ze handelen over hetzelfde onderwerp. B De artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.31 van het Wetboek van Strafvordering treden in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie, in de plaats van corresponderende bepalingen uit: a. het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa van 20 april 1959, alsmede de twee aanvullende protocollen, en de overeenkomstig artikel 26 van dat verdrag gesloten bilaterale overeenkomsten; b. de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord; c. de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en het bijbehorende protocol. C De onderdelen A en B blijven buiten toepassing in relatie tot een andere lidstaat van de Europese Unie voor zover en voor zolang die lidstaat niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om richtlijn 2014/41/EU uit te voeren. D Voor zover de Raad van de Europese Unie een besluit neemt dat afwijkt van de onderdelen A of B kan daaraan bij algemene maatregel van bestuur uitvoering worden gegeven. E De artikelen 552h tot en met 552q, en 552jj tot en met 552vv van het Wetboek van Strafvordering en de in onderdeel B genoemde verdragen blijven van toepassing op de behandeling van een verzoek om rechtshulp en op de in verband daarmede te nemen beslissingen, in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet zijn ontvangen door de officier van justitie. F Een Europees onderzoeksbevel kan met toepassing van de artikelen 5.4.3, zesde lid, en 5.4.22, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden uitgevaardigd ter aanvulling van een eerder uitgevaardigd bevel tot inbeslagneming als bedoeld in de artikelen 552jj en 552rr van het Wetboek van Strafvordering. ARTIKEL IIA De artikelen 552jj tot en met 552hhh van het Wetboek van Strafvordering komen te vervallen. ARTIKEL III Artikel 53, tweede lid, van de Overleveringswet, komt te luiden: 2. Op het verhoor zijn de artikelen 5.4.8 en 5.4.13 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. ARTIKEL IV (Samenloop) Indien het bij koninklijke boodschap van ... [datum] ingediende voorstel van wet ... [Wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken) Kamerstuknummer] tot wet is verheven en die wet eerder in werking treedt dan deze wet, wordt in artikel I, aanhef, van deze wet de zinsnede “Onder vernummmering van de Titel 4 tot de Titel 8, en onder vernummering van de artikelen 5:4:1 tot en met 5:4:17 tot de artikelen 5.1.8 tot en met 5.8.17, komt Titel 4 van het Vijfde Boek te luiden:” vervangen door: Titel 4 van het Vijfde Boek komt te luiden: . ARTIKEL V (Inwerkingtreding) De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Veiligheid en Justitie, PAGE PAGE 1