[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34779 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van de Wet kabelbaaninstallaties in verband met Verordening (EU) nr. 2016/424 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81)

Wijziging van de Wet kabelbaaninstallaties in verband met Verordening (EU) nr. 2016/424 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2017D25512, datum: 2017-09-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOCX), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2017Z11817:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W14.17.0114/IV 's-Gravenhage, 14 juni 2017

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 21 april 2017, no.2017000696, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet kabelbaaninstallaties in verband met Verordening (EU) nr. 2016/424 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81), met memorie van toelichting.

Het voorstel wijzigt de Wet kabelbaaninstallaties (hierna: de wet) in verband met de uitvoering van Verordening 2016/424 (hierna: de verordening). De verordening vervangt de harmonisatie van de regels over kabelbaaninstallaties die met Richtlijn 2000/9/EG (hierna: de richtlijn) was ingezet. In verband daarmee wordt een aantal bepalingen uit de wet geschrapt. Voorts bevat het voorstel enkele technische en redactionele wijzigingen. In Nederland is de verordening van belang voor een beperkt aantal kabelbaaninstallaties, waaronder sleepliften bij kunstskibanen.

De Afdeling adviseert het voorstel naar de Kamer te zenden, maar maakt opmerkingen over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 46 van de verordening.

1. Uitvoering artikel 46 van de verordening

Artikel 46 van de verordening bepaalt in de tweede alinea dat lidstaten geen belemmeringen mogen opwerpen bij het in bedrijf stellen van kabelbaaninstallaties die onder de richtlijn vallen (en daarmee in overeenstemming zijn) en die vóór 21 april 2018 zijn gebouwd. Dat is een beperkte groep installaties, namelijk de installaties die al zijn gebouwd of momenteel worden gebouwd, maar waarvan de inbedrijfstelling pas zal plaatsvinden na het van toepassing worden van de verordening. Bij die latere inbedrijfstelling mogen niet alsnog aanvullende eisen worden gesteld.1 Voorgesteld wordt hieraan uitvoering te geven door artikel 35, tweede lid, van de wet te wijzigen. Daarin wordt voortaan bepaald dat de vergunningplicht (artikel 20 van de wet) niet geldt voor het in bedrijf hebben van kabelbaaninstallaties die voor 21 april 2018 in bedrijf zijn gesteld, mits ze vielen onder het toepassingsbereik van de wet zoals die luidde voor die datum en daarmee in overeenstemming zijn. Deze wijziging geeft aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

Het voorgestelde artikel 35, tweede lid, van de wet, heeft geen betrekking op de kabelbaaninstallaties waarop de verordening doelt. De verordening spreekt van kabelbaaninstallaties die reeds zijn aangelegd, maar nog niet in bedrijf zijn gesteld. Het voorgestelde artikel 35, tweede lid, van de wet ziet echter op alle kabelbaaninstallaties die voor 21 april 2018 in bedrijf zijn gesteld (en onder het toepassingsbereik van de huidige wet vallen).

Voorts is niet duidelijk waarom voor laatstgenoemde installaties de vergunningplicht als zodanig wordt afgeschaft. Artikel 46 van de verordening verplicht daar niet toe. Met het voorgestelde artikel 35, tweede lid, van de wet ontstaat echter een situatie waarin alleen nog aan te leggen installaties een vergunning nodig zullen hebben. Het wetsvoorstel beoogt dit te ondervangen door in artikel 36 van de wet te bepalen dat bestaande vergunningen worden geacht te zijn verleend op basis van het gewijzigde artikel 20 van de wet, maar dat doet niet af aan het feit dat de wet die vergunningen niet langer vereist.

Tot slot heeft de bijzin “mits ze vielen onder het toepassingsbereik van deze wet zoals deze luidde voor die datum en daarmee in overeenstemming zijn” tot gevolg dat het bestaande eerbiedigende overgangsrecht voor kabelbaaninstallaties die vóór inwerkingtreding van de huidige wet in bedrijf zijn gesteld, vervalt.2

De Afdeling adviseert artikel 35 van het voorstel aan te passen.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.


De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W14.17.0114/IV

  • In de transponeringstabel aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 40, eerste tot en met zevende lid, en 42, eerste lid, van de verordening.

  • In paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting aandacht besteden aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onder a en b, van de verordening.


  1. Zie in dit verband ook overweging 68 van de verordening: “Er moet in overgangsregelingen worden voorzien waardoor kabelbaaninstallaties die op grond van Richtlijn 2000/9/EG al zijn geïnstalleerd in bedrijf kunnen worden gesteld.”↩︎

  2. Hetzelfde geldt voor subsystemen en veiligheidscomponenten die voor de totstandkoming van de huidige wet in de handel zijn gebracht. Deze bijzin komt immers ook terug in het voorgestelde artikel 35, eerste lid, van de wet.↩︎