Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 6 december 2017
Brief regering
Nummer: 2017D35880, datum: 2017-12-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2017Z17274:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2017-12-07 10:16: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (inclusief het onderdeel Groen onderwijs) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2017-12-13 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2017-12-14 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2017-12-14 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Politieke Partij Kamerlid Vraag en Antwoord CDA Rog, M.R.J. Vraag: Meer zonnepanelen op schoolgebouwen. Er ligt een mooi plan van stichting Schooldakrevolutie. Is de minister bereid met de collega van EZK de haalbaarheid van én mogelijke bijdrage aan dit initiatief te verkennen? Dit zou een bijdrage kunnen leveren aan klimaatdoelstelling Parijs en daarbij voor scholen aan een vermindering van (energie-)lasten. Antwoord: Wij zijn in gesprek met het ministerie van Financiën en de stichting Schooldakrevolutie. De stichting Schooldakrevolutie heeft gesproken met het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het stimuleren van de verduurzaming van schoolgebouwen zie ik ook als een prachtig doel. De Schooldakrevolutie had aangegeven dat er knelpunten waren voor scholen om gebruik te maken van een stimuleringsmaatregel, de postcoderoosregeling. Tijdens de gesprekken is geconcludeerd dat scholen gewoon gebruik kunnen maken van de regeling. Dit is ook nog eens per brief bevestigd. De postcoderoosregeling wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van de bevindingen uit de evaluatie wordt het vervolg van de regeling bezien. Dan kunnen eventuele knelpunten van de Schooldakrevolutie worden betrokken. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Wordt het groen vmbo betrokken bij de dekking van het technisch vmbo, waar sprake is van een technisch curriculum? Antwoord: Aan de uitwerking van de precieze inzet van de €100 mln voor het vmbo techniek wordt gewerkt. Dat gebeurt in afstemming met de partners in het veld: scholen, vervolgonderwijs en bedrijfsleven. Daarbij bekijken we welke onderdelen van het vmbo hierbij betrokken moeten worden om techniek optimaal te versterken. Hier komt een voorstel voor naar uw Kamer. Parallel hieraan wordt de opdracht uit het regeerakkoord uitgewerkt om de wijze van de bekostiging per deelnemer in het groen onderwijs te harmoniseren. Dit vraagt om een nauwkeurig proces. Voor het groen onderwijs wordt in alle sectoren, op basis van de meest recente gegevens, het financiële effect van harmonisatie in kaart gebracht. Hier worden ontwikkelingen in de sector bij betrokken. Op basis van dit totaalbeeld wordt besloten hoe de harmonisatie wordt vormgegeven en hoe eventuele effecten worden opgevangen. CDA Kuik, A. Vraag: Wat de Nationale Wetenschapsagenda betreft dringen we er bij de minister op aan om in het verlengde van beta-techniek met name aandacht te besteden aan de thema's 'technologie en maatschappij' en 'bouwstenen van het bestaan. Ook de morele vraagstukken die samenhangen met een samenleving die steeds meer verweven is met techniek vragen dringend aandacht. Wij vragen de minister snel met een verdere financiële uitwerking te komen. Antwoord: Met mijn brief van 30 november jl. heb ik een eerste inzicht gegeven in de ambities en prioriteiten die ik heb als het gaat om wetenschap en onderzoek. Die ambities en prioriteiten zijn voor mij leidend bij de inzet van de middelen uit het regeerakkoord. Ik heb oplopend tot € 200 mln. structureel vanaf 2020 aan extra middelen voor fundamenteel onderzoek. Daarnaast heb ik oplopend tot € 50 mln. structureel vanaf 2020 voor toegepast onderzoek. In zowel in 2018 als 2019 is er € 50 mln. voor wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur beschikbaar. Richting D66 wil ik aangegeven dat de prioriteiten die D66 noemt - meer geld voor vrij, fundamenteel onderzoek, meer geld voor jonge onderzoekers en geld voor de Nationale Wetenschapsagenda - ook prioriteiten zijn die ik voor ogen heb. Ik wil samen met mijn collega-ministers en de kenniscoalitie voortbouwen op de successen die al zijn geboekt met de Startimpuls die aan de Nationale Wetenschapsagenda is gegeven. Zo hebben dit jaar de ministeries van OCW en IenW in overleg met NWO en de boegbeelden van de NWA-route circulaire economie aan deze route een impuls gegeven op basis van cofinanciering vanuit beide departementen. Op deze wijze wordt ook een impuls gegeven aan de NWA-route Big Data in samenwerking tussen Defensie, NWO en TNO. In reactie op de opmerking van het CDA over het belang van de thema's "technologie en maatschappij" en "Oorsprong van het bestaan" wil ik graag aangegeven dat voor deze thema's door OCW al middelen ter beschikking zijn gesteld uit de NWA Startimpuls. Er is dus ook aandacht voor de morele vraagstukken die samenhangen met een samenleving die steeds meer verweven is met techniek. De samenwerking op de NWA-routes laat zien, dat er veel mogelijkheden zijn om samen op te trekken voor zowel het realiseren van maatschappelijke transities als het realiseren van wetenschappelijke doorbraken. Naast de NWA geef ik prioriteit aan het versterken van de kennisbasis waaronder digitale infrastructuur. Ik wil ruimte bieden aan talent om zich te ontplooien binnen de wetenschap en om vrij onderzoek te doen. In de "hunger games" om de veni, vidi en vici beurzen (vernieuwingsimpuls), vissen zelfs de grootste talenten nu achter het net. NWO en de VSNU hebben maatregelen genomen om de aanvraagdruk te verminderen. Natuurlijk heb ik oog voor de knelpunten rondom bèta en techniek, hierbij ga ik gebruik maken van de ervaringen met sectorplannen. Daarnaast ga ik kijken hoe ik praktijkgericht onderzoek bij de hogescholen verder kan stimuleren. Met de incidentele middelen voor onderzoeksinfrastructuur wil ik bezien of de druk op de huidige financieringsronde voor grootschalige wetenschappelijke infrastructuur verlicht kan worden. Mogelijk kunnen we met die middelen ook op internationaal terrein scoren in het naar Nederland halen van nieuwe faciliteiten waar wereldwijd belangstelling voor bestaat. In het voorjaar wil ik mijn concrete plannen ontvouwen. CDA Kuik, A. Vraag: Om de aansluiting van het beroepsonderwijs met de praktijk te versterken wil het CDA aan de minister vragen of er mogelijkheden zijn om de aansluiting en samenwerking tussen mno-instellingen en bedrijfsleven verder te stimuleren, bijvoorbeeld door meer subsidies voor BBL-plekken? Antwoord: We mogen trots zijn op ons beroepsonderwijs. Er zijn maar weinig landen waar de relatie tussen werkgevers en het beroepsonderwijs zo goed geregeld is als in Nederland. De beroepsbegeleidende leerweg (BBL) is daar een goed voorbeeld van. In de afgelopen jaren heeft de BBL- mede door de economische crisis - flink moeten inschikken. Ik ben dan ook verheugd over de toename van het aantal BBL-studenten. Via de Subsidieregeling praktijkleren is sinds 2014 ook geld beschikbaar voor het stimuleren van het aantal beschikbare BBL-plaatsen. De regeling eindigt op 31 december 2018. Over een eventuele verlenging van de regeling, neem ik een besluit op grond van de uitkomsten van de evaluatie die in 2018 plaatsvindt. Bij deze evaluatie wordt ook gekeken of verdere stimulering nodig is. CDA Kuik, A. Vraag: Het kabinet heeft de opdracht strenger toe te zien op het gebruik van Engels. Wanneer komt de minister met voorstellen hiertoe en wil ze daarbij kijken naar de aanbevelingen van de KNAW? Antwoord: Er wordt momenteel gewerkt aan de beantwoording van de vragen die de Kamer tijdens het schriftelijk overleg over de verkenning van de KNAW heeft gesteld. Die antwoorden zullen op korte termijn aan uw Kamer worden toegezonden. In deze beantwoording zal worden ingegaan op de manier waarop invulling wordt gegeven aan de discussie omtrent taalbeleid, uiteraard met inachtneming van de aanbevelingen van de KNAW. CDA Kuik, A. Vraag: Het CDA roept de minister op om, naast de generieke eisen, de mogelijkheid van maatwerk neer te leggen bij roc’s en hogescholen, voor meer kansen van mbo'ers. Dat past ook beter bij de invoering van keuzedelen in het mbo en de afspraken om mbo'ers door hogescholen beter te laten begeleiden. Antwoord: Het verbeteren van de aansluiting tussen mbo en hbo heeft mijn aandacht. Zo ontvangen hogeronderwijsinstellingen de komende vier jaar een bedrag van € 32,1 mln. om regionale samenwerking te versterken. Instellingen zijn uitgedaagd om hun ambities te formuleren op doorstroom mbo - hbo. Daarbij is veel ruimte voor maatwerk per instelling. Uit de regionale ambitieplannen die de instellingen hebben opgesteld komt nadrukkelijk naar voren dat instellingen voor verschillende aanpakken kiezen passend bij de behoeften in hun regio. Ook zijn er in het mbo inmiddels keuzedelen, waaronder ook keuzedelen `doorstroom mbo-hbo'. Hiermee kunnen mbo-studenten zich nog beter voorbereiden op een overstap naar het hbo. Van een aantal doorstroomroutes - waaronder het mbo-domein techniek en procesindustrie naar de hbo-sector economie - weten we dat de uitval daar te hoog is. Voor een groot deel wordt dat veroorzaakt doordat de opleiding onvoldoende aansluit op de eisen die op het hbo worden gesteld. En voor deze routes - in totaal zeven routes (van de 112 mogelijke routes, dus 6%) - geldt dat er nadere vooropleidingseisen worden gesteld. Dat wil zeggen dat studenten nog steeds kunnen worden toegelaten tot de opleiding, mits uit een deficiëntieonderzoek is gebleken dat de student voldoet aan de eisen die inhoudelijk overeenkomen met de nadere vooropleidingseisen. In de ministeriële regeling die de grondslag vormt voor deze maatregel, is aangekondigd dat twee jaar na inwerkingtreding de regeling onder de loep zal worden genomen. Op basis van deze evaluatie bezie ik of er aanleiding is om de regeling bij te stellen. Vier jaar na inwerkingtreding zullen de maatregel en de effecten op de studieresultaten worden geëvalueerd. CDA Kuik, A. Vraag: We horen graag de reactie van de minister op het rapport van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Is zij bereid hierover om tafel te gaan met haar collega's van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, indien nodig? Antwoord: Het rapport van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) is afgelopen maandag aangeboden aan de Interparlementaire Commissie van de Taalunie, maar ik heb het zelf nog niet ontvangen. Ik wil dit rapport volgende week bespreken in het Comité van Ministers van de Taalunie. De IVN functioneert immers binnen het kader van de Taalunie. Binnen dit kabinet valt de Taalunie onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs. Mocht daartoe aanleiding zijn, zal zoals gebruikelijk contact worden gezocht met daartoe relevante andere departementen. CDA Kuik, A. Vraag: Ziet de minister drempels die we kunnen wegnemen, zodat we meer leraren vanuit het bedrijfsleven voor de klas krijgen? Antwoord: In de mbo-sector zijn er verschillende initiatieven, samen met het bedrijfsleven, om creatieve oplossingen te bedenken om in voldoende en goed personeel te kunnen voorzien. Zo is in 2016 onder leiding van Doekle Terpstra een concept van circulaire carrieres ontwikkeld voor met name het mbo. Het Techniekpact richt zich op meer circulaire en hybride carrières, in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. In navolging hiervan is in de regio Brabant een pilot gestart waar deze ideeën in de praktijk worden uitgewerkt. In januari 2018 worden de resultaten gepresenteerd. In andere regio's zijn initiatieven gestart om op basis van samenwerking met het bedrijfsleven creatieve oplossingen te verzinnen. Bij STC Group in Rotterdam is een pilot waar hybride docenten zijn geworven binnen het bedrijfsleven en ROC Mondriaan maakt gebruik van hybride ICT docenten. Er worden samenwerkingsarrangementen gestart waaruit circulaire en hybride pools van leraren ontstaan. Bij al deze initiatieven staat maatwerk voorop, om leerroutes te ontwikkelen die medewerkers opleiden tot docent of instructeur. Ook de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen van de technische branches investeren in het beschikbaar stellen van personeel en het stimuleren van meer mobiliteit tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs. In Gelderland en Overijssel richt de regionale samenwerking, geïnitieerd door het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het technisch installatiebedrijf, op het in een pool beschikbaar stellen van werknemers uit het bedrijfsleven voor het mbo. Als onderdeel hiervan volgen zij een pedagogisch-didactische opleiding. Al deze aanpakken zoeken naar manieren om door middel van maatwerk te komen tot leerroutes die medewerkers opleiden tot docent of instructeur. Daarmee worden belangrijke drempels weggenomen om meer leraren uit het bedrijfsleven voor de klas te krijgen. Ik volg deze en nieuwe aanpakken nauwgezet en stimuleer waar nodig en draag deze ook uit. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Graag horen wij van de bewindslieden hoe zij in deze tijden van krimp denken een dekkend aanbod van technisch vmbo te gaan realiseren en op welke termijn wij een actieplan tegemoet kunnen zien? Antwoord: Er zijn veel inspanningen om een goed en dekkend technisch onderwijsaanbod in het vmbo te behouden. In het programma Sterk beroepsonderwijs zetten we in op een verbeterde samenwerking tussen mbo en bedrijfsleven. In het beleid rondom leerlingendaling zetten we in op het organiseren van een dekkend onderwijsaanbod. Daarnaast is Doekle Terpstra als aanjager van het Techniekpact bezig om regio's waar het techniekonderwijs onder druk staat, aan te zetten tot actieplannen en convenanten. Ook heeft Toptechniek in Bedrijf in een twintigtal regio's de samenwerking tussen vmbo, mbo en bedrijfsleven opgezet om een passend aanbod van technisch onderwijs te behouden. Hoe de in het regeerakkoord aangekondigde middelen worden ingezet, gaan we in de komende maanden uitwerken. Ik wijs u verder op het antwoord op vraag 77. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Vanaf welk moment kunnen scholen weer makkelijker tijdelijk personeel inhuren zonder dat zij last hebben van die nare ketenbepaling in de Wwz? Antwoord: In het regeerakkoord is afgesproken dat in het primair onderwijs tijdelijke contracten voor invalkrachten voor vervanging wegens ziekte, uitgezonderd zijn van de ketenbepaling. Voor deze afspraak moet de wet worden gewijzigd. Totdat de wetswijziging van kracht is, kan het primair onderwijs gebruik maken van een regeling van SZW "regeling ketenbepaling bijzondere functies". Die regeling staat afwijking toe van de ketenbepaling in de maanden januari tot en met maart voor ten hoogste 14 kalenderdagen, bij vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim. Om van deze regeling gebruik te maken is een afspraak tussen sociale partners nodig. Voor 2018 is deze afspraak al gemaakt. Zo nodig kan dat in de jaren daarna eveneens gebeuren als de wetswijziging onverhoopt nog niet is gerealiseerd. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Zie de minister kans het experiment met teachnasia verder te verbreden? Antwoord: Ik wil eerst de resultaten van de pilot in Rotterdam afwachten, voordat we kunnen besluiten of het verstandig is om over te gaan tot verbreding van de pilot. Komend schooljaar starten in Rotterdam twee scholen met de pilot om leerlingen in 3 havo te interesseren voor het beroep van leraar. Ik volg deze pilot - en andere intiatieven om leerlingen in het vo te motiveren voor het beroep van leraar - met interesse. Het lijkt mij verstandig om op basis van de resultaten het gesprek met u te voeren over de mogelijk landelijke inzet. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Vorig jaar werd een motie van mij overgenomen waarin de regering werd verzocht om in overleg met de universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties te komen tot een programma van aanvullende ondersteuning en begeleiding voor stapelaars en inbegrepen groepen zoals zij-instromers in het hoger onderwijs te komen, en dit te betrekken bij het begrotingsonderzoek en het actieplan gelijke kansen. Kan de minister aangeven wat er op dit vlak is gebeurd? Doen de universiteiten volop mee in het programma gelijke kansen en kunnen zij ook aanspraak maken op het geld dat daarvoor beschikbaar is? Antwoord: Het merendeel van de extra middelen in het actieplan gelijke kansen gaat naar verbetering van de overgangen in het onderwijs. Dit is juist bedoeld om jongeren die ‘stapelen' gelijke kansen te geven. De urgentie daarvoor zit hem vooral in de overgangen van po naar vo, van vmbo naar mbo en van mbo naar hbo. De extra middelen richten zich dan ook vooral daarop. De universiteiten kunnen aanspraak maken op de extra middelen voor giving back programma's (€ 1 mln.) en voor de stimuleringsgelden voor de gelijke kansen alliantie (€ 2,4 mln.). Dit is eind januari jl. uitgebreid met uw Kamer besproken in een nota-overleg over gelijke kansen. Verder krijgen alle universiteiten geld uit het budget van € 32,1 mln. (vanuit de opbrengsten van het studievoorschot) dat bedoeld is om de regionale samenwerking tussen onderwijssectoren te versterken, met als doel onder meer om de doorstroom van voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs te verbeteren. Hiermee komt dit budget ook ten goede aan gelijke kansen. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Wat gaat de minister concreet doen om de ouderbetrokkenheid te bevorderen? Wanneer kunnen wij een invulling van dit voornemen verwachten? Antwoord: Op dit moment subsidieer ik het informatiepunt Ouders & Onderwijs. Deze partij bevordert de ouderbetrokkenheid, o.a. door het stimuleren van lokale ouderinitiatieven en het goed informeren van ouders. Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor scholen. De betrokkenheid van ouders als lid van de medezeggenschapsraad wordt door mij versterkt. Dat loopt o.a. via het project Versterking Medezeggenschap, op basis van subsidie van mijn ministerie. Ook betrek ik ouders graag bij de schoolbezoeken die ik komende tijd ga afleggen. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Ik zie dat het subsidiebedrag voor het aanpassen van lesmateriaal voor visueel gehandicapte en dyslectische leerlingen in 2018 flink verlaagd wordt, van 4,5 miljoen in 2016 naar 3,1 miljoen in de komende jaren. Zoals het er nu staat lijkt het zelfs alsof dit in 2017 al was ingegaan, maar dat past niet bij hetgeen in de begroting in 2017 is geschetst. Daar stond het budget van 4,3 miljoen nog fier voor meer jaren naast elkaar. Waarom deze verlaging zonder aankondiging of afstemming? Antwoord: Het volledige bedrag dat vorig jaar in de begroting stond voor dit jaar is in principe nog steeds beschikbaar. Het beschikbare subsidiebedrag is dus niet verlaagd. Sinds februari 2016 is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van kracht. Deze regeling kent een onderscheid tussen instellings- en projectsubsidies, waarbij: Instellingssubsidies worden verstrekt voor activiteiten met een structureel karakter. Het gaat dan om voortdurende activiteiten of zich periodiek herhalende activiteiten. Het zijn activiteiten die de subsidieontvanger jaar in jaar uit uitvoert. Projectsubsidies kunnen worden verstrekt aan instellingen en natuurlijke personen. Instellingssubsidies kunnen alleen aan instellingen worden verstrekt. Instellingen zijn privaatrechtelijke rechtspersonen of rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. De in de bijlage 4 van de begroting opgenomen reeks voor: "aanpassen lesmaterialen ten behoeve van visueel gehandicapte en dyslectische leerlingen (Dedicon)" omvat het deel "instellingssubsidie" omdat dit activiteiten zijn met een structureel karakter. Het overige deel is opgenomen onder "overige beschikkingen op basis van WOOS/SLOA", omdat deze activiteiten een projectmatig karakter hebben. Overigens wordt er tussen OCW en Dedicon nog gesproken over de verdeling instellingssubsidie versus projectsubsidie. Dat kan een effect hebben op de subsidiebijlage bij de begroting 2019. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Ik roep de minister op om bij de middelen voor onderzoeksinfrastructuur niet het toegepast onderzoek in de TO2-instituten te vergeten. Graag een reactie. Antwoord: De incidentele middelen zijn bedoeld voor wetenschappelijke onderzoeksfaciliteiten. Deze faciliteiten zijn van belang voor de publieke kennisketen en hebben een grote aantrekking op internationaal talent. Zoals ik ook in mijn brief van 30 november jl. heb gemeld, is de financieringsronde die nu loopt voor de faciliteiten op de ‘Nationale roadmap grootschalige wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur' bij NWO zwaar overtekend. Dit betrek ik bij de uitwerking van mijn gerichte investeringsplannen. Op deze roadmap staan ook wetenschappelijke faciliteiten waarin TO2-instellingen zoals TNO, Deltaris en ECN en Rijkskennisinstellingen zoals KNMI en RIVM participeren en waarvoor dus extra middelen ter beschikking kunnen komen. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Afgelopen februari is de motie Bruins/Asante aangenomen die de regering verzoekt in overleg te treden met instellingen in het hoger onderwijs, studentenpsychologen en studentenorganisaties over psychische problematiek bij studenten en gezamenlijk tot een actieplan te komen, zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is. Wanneer komt dat actieplan? Antwoord: In het kader van de uitvoering van de motie Bruins/Asante zijn er is de afgelopen maanden verschillende gesprekken gevoerd met de studentenbonden en de onderwijskoepels, met studentpsychologen, experts en decanenverenigingen. Deze partijen spelen een belangrijke rol rondom psychische hulpverlening. In mijn recent verzonden antwoord op de Kamervragen van de leden Van de Molen en Kuik (beiden CDA), heb ik daarnaast aangekondigd ook in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dit omdat studenten op grond van de participatiewet een individuele studietoeslag bij de gemeente kunnen aanvragen. Na deze gesprekken wil ik de balans opmaken en zal ik vervolgens uw Kamer voor de zomer 2018 informeren over de uitvoering van deze motie. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Zijn de ministers bereid om met de Meestert-groepen (Slob) en met de Pabo's (Van Engelshoven) te bespreken op welke manier deze nieuwe emancipatie van mannen in het onderwijs een flinke boost kan krijgen? Antwoord: Diversiteit in lerarenteams, waaronder meer mannen is van belang. Er zijn verschillende initiatieven in het onderwijsveld om dit te bevorderen. Begin dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger, naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Bruins ‘Kerels voor de klas', met uw Kamer besproken hoe hier meer eenheid in zou kunnen komen. Toen is toegezegd dat als de verschillende groepen gezamenlijk optrekken en samen een gedegen plan maken, bekeken zal worden op welke wijze wij dit kunnen ondersteunen. Graag gaan wij met de Meestert-groep en de pabo's in gesprek, wat ons betreft aan de hand van hun plan voor een gezamenlijke aanpak. Aan de hand van dit plan zal ik kijken hoe ik dit indien nodig kan ondersteunen. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Hoe ziet de minister de rol van scholen in mediawijsheid? En wat is de rol van ouders? Antwoord: Om overladenheid van het curriculum tegen te gaan, hecht ik aan de integrale herziening van het curriculum. In het kader van deze herziening starten in maart volgend jaar negen ontwikkelteams, waaronder een ontwikkelteam 'digitale geletterdheid'. Mediawijsheid maakt daar onderdeel vanuit. De teams ontwikkelen bouwstenen, op basis waarvan in een volgende fase nieuwe formele onderwijsdoelen kunnen worden geformuleerd. De bouwstenen worden op ontwikkelscholen besproken en beproefd. Vertegenwoordigers van ouders (Ouders & Onderwijs) zitten in de groep die dit traject coördineert. Ouders & Onderwijs organiseert gedurende het proces bijeenkomsten waarop gereageerd kan worden op de tussenproducten uit de ontwikkelteams. CU Bruins, E.E.W. Vraag: Mag ik de minister, na mijn pleidooi voor technologische innovatie, voor bèta en techniek, oproepen om ook oog te blijven houden voor de kleine geesteswetenschappen en voor de levensbeschouwelijke universiteiten? Wil de minister erop letten dat deze levensbeschouwelijke universiteiten voldoende stem hebben bij NWO en de VSNU. Antwoord: Ik deel de mening dat we oog moeten hebben voor de geesteswetenschappen en levensbeschouwelijke universiteiten. Technische opleidingen zijn van belang, maar dat geldt eveneens voor de kleine geesteswetenschappen. Het belang dat we hieraan hechten komt bijvoorbeeld tot uiting in het bestaande sectorplan geesteswetenschappen op basis waarvan jaarlijks structureel bijna € 17 mln. beschikbaar wordt gesteld. In dit verband wil ik ook wijzen op de Nationale Wetenschapsagenda. Deze gaat uit van een interdisciplinaire aanpak. Een concreet voorbeeld: voor een vraagstuk als de quantum/nanorevolutie is niet alleen technologische kennis nodig maar is ook de balans tussen informatievrijheid en privacy van belang. Daarvoor hebben we de geesteswetenschappen, zoals de filosofie en de rechtswetenschappen, nodig. Bij NWO zijn er geen belemmeringen voor onderzoekers van de levensbeschouwelijke universiteiten in vergelijking met die van andere universiteiten. De VSNU is geen overheidsorgaan, maar een vereniging die zelf haar ledenbeleid bepaalt. Bij een groot aantal zaken zijn de levensbeschouwelijke universiteiten ook aangehaakt; zo vallen zij onder de cao van de universiteiten. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Ontwikkeling in en naast de studie is voor D66 belangrijk, bijvoorbeeld door een bestuursjaar of tijdelijk in het buitenland studeren. In het regeerakkoord is afgesproken dat het profileringsfonds wordt uitgebreid en dat er een internationaliseringsaanpak komt, waardoor meer studenten in het buitenland kunnen studeren. Graag vraag ik de minister hoe zij deze aanpak gaat invullen, en wanneer we de eerste resultaten mogen verwachten? Antwoord: In het regeerakkoord is een structurele intensivering van het profileringsfonds opgenomen van € 2 mln. Mijn voorganger heeft toegezegd de komende jaren te monitoren wat de aard en de omvang is van de vergoedingen uit het profileringsfonds. Hierover stuur ik u in de zomer van 2018 een eerste rapportage. Op basis van deze rapportage neem ik een besluit over de inzet van deze extra middelen. Ik zal u hierover in de zomer gelijktijdig met de eerste rapportage informeren. In het kader van de internationaliseringsaanpak is sinds kort in de wet geregeld dat het profileringsfonds ook kan worden gebruikt om studenten die in buitenland willen studeren (op basis van uitwisseling) financieel te ondersteunen. Mijn brede visie op internationalisering wordt voor de zomer van 2018 aan uw Kamer toegezonden. Uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten zal daar zeker een onderdeel van zijn. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Kan de Minister bevestigen dat de elementen fundamenteel onderzoek, jonge toponderzoekers en Nationale Wetenschapsagenda ook terug zullen komen in de verdere uitwerking van de verdeling van onderzoeksmiddelen? Antwoord: Met mijn brief van 30 november jl. heb ik een eerste inzicht gegeven in de ambities en prioriteiten die ik heb als het gaat om wetenschap en onderzoek. Die ambities en prioriteiten zijn voor mij leidend bij de inzet van de middelen uit het regeerakkoord. Ik heb oplopend tot € 200 mln. structureel vanaf 2020 aan extra middelen voor fundamenteel onderzoek. Daarnaast heb ik oplopend tot € 50 mln. structureel vanaf 2020 voor toegepast onderzoek. In zowel in 2018 als 2019 is er € 50 mln. voor wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur beschikbaar. Richting D66 wil ik aangegeven dat de prioriteiten die D66 noemt - meer geld voor vrij, fundamenteel onderzoek, meer geld voor jonge onderzoekers en geld voor de Nationale Wetenschapsagenda - ook prioriteiten zijn die ik voor ogen heb. Ik wil samen met mijn collega-ministers en de kenniscoalitie voortbouwen op de successen die al zijn geboekt met de startimpuls die aan de Nationale wetenschapsagenda is gegeven. Zo hebben dit jaar de ministeries van OCW en IenW in overleg met NWO en de boegbeelden van de NWA-route circulaire economie aan deze route een impuls gegeven op basis van cofinanciering vanuit beide departementen. Op deze wijze wordt ook een impuls gegeven aan de NWA-route Big Data in samenwerking tussen Defensie, NWO en TNO. In reactie op de opmerking van het CDA over het belang van de thema's "technologie en maatschappij" en "Oorsprong van het bestaan" wil ik graag aangegeven dat voor deze thema's door OCW al middelen ter beschikking zijn gesteld uit de NWA Startimpuls. Er is dus ook aandacht voor de morele vraagstukken die samenhangen met een samenleving die steeds meer verweven is met techniek. De samenwerking op de NWA-routes laat zien, dat er veel mogelijkheden zijn om samen op te trekken voor zowel het realiseren van maatschappelijke transities als het realiseren van wetenschappelijke doorbraken. Naast de NWA geef ik prioriteit aan het versterken van de kennisbasis waaronder digitale infrastructuur. Ik wil ruimte bieden aan talent om zich te ontplooien binnen de wetenschap en om vrij onderzoek te doen. In de "hunger games" om de veni, vidi en vici beurzen (vernieuwingsimpuls), vissen zelfs de grootste talenten nu achter het net. NWO de VSNU hebben maatregelen genomen om de aanvraagdruk te verminderen. Natuurlijk heb ik oog voor de knelpunten rondom beta en techniek, hierbij ga ik gebruik maken van de ervaringen met sectorplannen. Daarnaast ga ik kijken hoe ik praktijkgericht onderzoek bij de hogescholen verder kan stimuleren. Met de incidentele middelen voor onderzoeksinfrastructuur wil ik bezien of de druk op de huidige financieringsronde voor grootschalige wetenschappelijke infrastructuur verlicht kan worden. Mogelijk kunnen we met die middelen ook op internationaal terrein scoren in het naar Nederland halen van nieuwe faciliteiten waar wereldwijd belangstelling voor bestaat. In het voorjaar wil ik mijn concrete plannen ontvouwen. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Het onderwijssysteem speelt in op de behoeftes van de sterkste leerlingen, maar zorgt ervoor dat de zwakst presterende leerlingen, zich niet optimaal kunnen ontwikkelen. Welke maatregelen gaat de minister nemen om dit euvel te verhelpen? Antwoord: De veronderstelling dat het Nederlandse onderwijssysteem ervoor zou zorgen dat juist de zwakst presterende leerlingen zich niet optimaal zouden kunnen ontwikkelen, is onjuist. Uit internationaal onderzoek blijkt juist dat ‘onze' cognitief minst sterk presterende leerlingen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het buitenland, goed presteren. Daar dragen zowel stelselkenmerken van het Nederlandse (voortgezet) onderwijs (zoals goed beroepsonderwijs, de mogelijkheid het voortgezet onderwijs in een brede brugklas te beginnen en de mogelijkheid tot stapelen in de onderwijsloopbaan) als mogelijke nieuwe initiatieven (zoals Tienercolleges voor leerlingen van 10 - 14 jaar en de mogelijkheid om vakken te volgen op verschillende niveaus) aan bij. Daar zullen we op blijven inzetten. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Ik vraag de minister wanneer en hoe studenten deze voucher tegemoet kunnen zien? Antwoord: In de Wet studievoorschot hoger onderwijs is geregeld dat de eerste vier cohorten studenten in het nieuwe stelsel (start studie in resp. collegejaar 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019) aanspraak maken op een voucher ter waarde van € 2000. Hiermee hebben zij de mogelijkheid om tussen 5 en 10 jaar na het afstuderen nogmaals geaccrediteerd onderwijs te volgen. De student ontvangt de voucher wanneer zij met goed gevolg een hbo bachelor of een wo bachelor en master in het hoger onderwijs heeft afgerond. Bij nominaal studeren voor een driejarige bachelor, ontvangt de student de voucher dus halverwege 2018. Heel snelle studenten zijn echter al gedurende het collegejaar 2016-2017 afgestudeerd. Dit betekent dat de eerste voucher vanaf collegejaar 2021-2022 kan worden verzilverd. Over de wijze waarop de voucher kan worden aangevraagd wordt uw Kamer in 2018 nader geïnformeerd. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Met een investering en de verhoging van het gemeentefonds kunnen kinderen met achterstand, maar ook hoogbegaafde kinderen, zich maximaal ontwikkelen. Hoe gaat de minister deze investering inzetten zodat het geld snel beschikbaar komt? Antwoord: In het regeerakkoord is opgenomen dat er vanaf 2019 structureel € 30 mln. extra vrij wordt gemaakt voor onderwijsachterstanden en hoogbegaafde leerlingen. In 2018 is er € 15 mln. beschikbaar. De Tweede Kamer wordt over de wijze van besteding van deze middelen voor de zomer 2018 geïnformeerd. Daarnaast wordt de specifieke uitkering van gemeenten voor het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid verhoogd met structureel € 170 mln vanaf 2020. In 2018 en 2019 komt er hiervoor al respectievelijk € 40 mln en € 130 mln. beschikbaar. Met de extra middelen in de specifieke uitkering kunnen gemeenten de uren in de voorschoolse educatie uitbreiden van 10 naar 16 uur. Daarnaast worden gemeenten in staat gesteld om de kwaliteit van de voorschoolse educatie te verhogen. Door de verhoging van de kwantiteit en kwaliteit wordt de effectiviteit van de voorschoolse educatie verbeterd. In januari stuur ik u een brief waarin ik in ga op de inzet en de verdeling van deze middelen. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Ik ben (deels) blij met het regeerakkoord op het gebied van emancipatie en de stappen die voor de LHBTI-gemeenschap gezet zullen worden. Het hele Regenboog Stembusakkoord wordt uitgevoerd. Ik hoor graag van de minister hoe zij dit gaat realiseren en op welke termijn? Antwoord: In het voorjaar van 2018 zal ik uw Kamer informeren over de verdere uitwerking van het Regenboogakkoord en over de accenten op het brede emancipatieterrein die ik de komende periode wil maken. Ik zal dat doen met een Emancipatienota. De uitvoering van het Regenboog Stembusakkoord heeft daarbij grote prioriteit. Ik neem de uitvoering van het Regenboogakkoord - zoals dat in het regeerakkoord staat - samen met mijn collega's in het kabinet actief ter hand. Daarbij ben ik in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opstellen van het algemene kader voor het emancipatie en lhbti-emancipatiebeleid. Vanuit mijn coördinerende taak voor het emancipatiebeleid van het kabinet zal ik daarnaast mijn collega's ondersteunen bij de uitvoering van de maatregelen uit het Regenboogakkoord op hun terrein en agenderen waar dat de komende tijd nog nodig mocht blijken. Zo is er een aantal inspanningen op wetgevingsterrein, waarbij de bewindspersonen van BZK en JenV primair verantwoordelijk zijn. Zoals de aanvulling van de Grondwet met de gronden handicap en seksuele gerichtheid en de evaluatie van de wet erkenning transgender personen. Ik ben in overleg met mijn collega's over de termijn waarop uw Kamer geïnformeerd zal worden over de stand van zaken en verdere aanpak. Bij uw Kamer ligt ook het initiatiefwetsvoorstel dat voorziet in aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en personen met een intersekse conditie. Op korte termijn geef ik vervolg aan verdere maatregelen om onnodige geslachtsregistratie te voorkomen. Dat geldt ook voor de nodige steun aan Gender Sexuality Alliance op scholen en de aandacht voor de positie van LHBTI in de opleiding van docenten en in het mbo. Ik ben in overleg met de betrokken bewindspersonen van VWS, SZW, JenV en BZK over de verdere uitvoering van de meer praktische maatregelen uit het Regenboogakkoord. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Vanaf wanneer gaat de uitzondering van invaldocenten van de flexwet (Wwz) in? Antwoord: In het regeerakkoord is afgesproken dat in het primair onderwijs tijdelijke contracten voor invalkrachten voor vervanging wegens ziekte, uitgezonderd zijn van de ketenbepaling. Voor deze afspraak moet de wet worden gewijzigd. Totdat de wetswijziging van kracht is, kan het primair onderwijs gebruik maken van een regeling van SZW "regeling ketenbepaling bijzondere functies". Die regeling staat afwijking toe van de ketenbepaling in de maanden januari tot en met maart voor ten hoogste 14 kalenderdagen, bij vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim. Om van deze regeling gebruik te maken is een afspraak tussen sociale partners nodig. Voor 2018 is deze afspraak al gemaakt. Zo nodig kan dat in de jaren daarna eveneens gebeuren als de wetswijziging onverhoopt nog niet is gerealiseerd. D66 Meenen, P.H. van Vraag: De focus zou moeten liggen op wat een kind kan, niet wat het heeft. Hoe kijkt de minister naar het probleem van medicalisering? Wat kunnen we hieraan doen? Antwoord: Het doel van passend onderwijs is om te kijken naar wat een kind kan, en niet naar wat het heeft. Dit sluit aan bij uw benadering. Diagnoses zijn niet meer nodig om extra ondersteuning te krijgen. Scholen bepalen zelf welke ondersteuning een kind nodig heeft en signaleren of hier eventueel aanvullende zorg bij nodig is. Dit doen zij in overleg met de ouders. Het is uiteindelijk aan de zorg om een eventuele diagnose te stellen en medicatie voor te schrijven. In de werkgroep ‘gepaste zorg' zijn verschillende instrumenten ontworpen voor scholen en ouders, die hen helpen om te komen tot goede ondersteuning van het kind zonder dat medicalisering nodig is. Aan deze werkgroep namen de ministeries van VWS, OCW, verschillende beroepsverenigingen vanuit onderwijs en zorg en ouderverenigingen deel. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Ondersteunt de minister dat het praktijkonderwijs een geheel eigen taak en functie heeft binnen het onderwijsaanbod doordat ze kwetsbare jongeren leiden naar de arbeidsmarkt? Is de minister bereid de landelijke toelatingscriteria voor praktijkonderwijs te handhaven? Antwoord: Het praktijkonderwijs heeft een zeer belangrijke functie binnen het onderwijsaanbod en een geheel eigen taak, doordat zij als enige reguliere schoolsoort binnen het voortgezet onderwijs kwetsbare jongeren direct naar de arbeidsmarkt leidt. Als we kijken naar de leerlingen die nu het praktijkonderwijs in- en uitstromen, is de doelgroep wel anders dan bij de invoering van het praktijkonderwijs (bijna twintig jaar geleden) gedacht. Het grootste deel van de leerlingen wordt nog altijd toegeleid naar de arbeidsmarkt, maar ruim 40% stroomt door naar een vervolgopleiding in het mbo en behaalt daar een diploma. Er wordt daarom al een langere tijd gesproken, onder andere met het praktijkonderwijs, over een toekomstbestendig onderwijsaanbod voor deze kwetsbare jongeren. Centraal staat daarbij de vraag hoe hen het meest adequaat te bedienen. De vraag over landelijke toelatingscriteria hangt daarmee samen. Ik zal u daar op korte termijn nader over informeren. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Kan de minister toezeggen dat al dit examenjaar de rekentoets niet meer meetelt? Antwoord: Ik vind het belangrijk dat leerlingen, docenten en scholen snel weten waar ze aan toe zijn. Daarom wordt er hard gewerkt om de plannen uit het regeerakkoord zorgvuldig uit te werken. Daarbij gaat het zowel over het al dan niet meetellen van de rekentoets in dit schooljaar, als om een mogelijk alternatief hiervoor. Mijn inzet daarbij is dat de rekentoets al dit schooljaar niet meer meetelt. Ik ben hierover in gesprek met stakeholders. Vóór de kerst zal ik duidelijkheid verschaffen. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Daarnaast ontvangen wij van de minister graag een tijdpad, wanneer de diverse investeringen die nog verborgen staan op de begroting in 2018 worden uitgevoerd. Antwoord: Met vier nota's van wijziging bij de OCW-begroting is een deel van de intensiveringen uit het regeerakkoord reeds overgeboekt naar de OCW-begroting. De overige intensiveringen staan op de Aanvullende Post bij Financiën. Dit is zichtbaar in de Startnota van het kabinet. Voor de intensiveringen worden nu concrete en doelmatige beleidsvoorstellen uitgewerkt. Hierover wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Verwerking op de OCW-begroting van deze intensiveringen gebeurt met een Incidentele Suppletoire Begroting of de 1e Suppletoire Begroting van het jaar 2018. DENK Kuzu, T. Vraag: Herkent de minister de signalen over de moeilijke overgang passend onderwijs / speciaal onderwijs en wat gaat hij eraan doen om ouders beter mee te nemen en voor te bereiden op de overgang van hun kind naar het passend onderwijs? Antwoord: Bij OCW zijn weinig van dit soort signalen bekend. Ik deel met u dat ouders en leerling goed betrokken moeten worden bij het onderwijsaanbod en de ondersteuning die nodig is. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte stelt de school daarom een ontwikkelingsperspectief op, in overleg met de ouders. In de wet passend onderwijs is geregeld dat school en ouders ten minste een keer per jaar overleg voeren over het ontwikkelingsperspectief van de leerling en de ondersteuning die daarbij nodig is. Ook over een bijstelling van dit perspectief moet de school met ouders overleg voeren. Als er dus méér ondersteuning nodig is, of als de school signaleert dat een speciale school beter bij een leerling past, dan dient dit vooraf besproken te worden met de ouders. Een (over)stap naar een speciale school moet ook zorgvuldig worden ingezet. Mocht dit in de communicatie toch mis gaan, dan kunnen ouders zich ook wenden tot het samenwerkingsverband. Een onderwijsconsulent kan ook ondersteuning bieden door te adviseren over een passend aanbod. Verder kunnen ouders een geschil over het ontwikkelingsperspectief voorleggen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs. GL Özdil, Z. Vraag: Is de minister bereid om samen met universiteiten best practices te verkennen? Bijvoorbeeld het voorstel van de VSNU om minimaal taalniveau C1 verplicht te stellen voor docenten op universiteiten die in het Engels lesgeven. Antwoord: De keuze voor het Engels in het hoger onderwijs moet geen automatisme zijn. Het is van belang dat er op het niveau van de individuele opleiding goede zorgvuldige afwegingen gemaakt worden over taalbeleid. Het Engels mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit. De VSNU werkt momenteel aan gezamenlijke afspraken die hier concreet invulling aan geven. Het delen van goede voorbeelden is hierbij een vanzelfsprekend onderdeel. Een van de afspraken is dat docenten in het hoger onderwijs die in het Engels lesgeven, die taal op minimaal C1 niveau moeten beheersen. Dat wordt door mij van harte ondersteund. GL Özdil, Z. Vraag: Is de minister bereid om met het Promovendinetwerk Nederland in gesprek te gaan om te kijken of zij ook financiële ondersteuning kunnen krijgen vanuit de OCW-begroting, analoog aan andere belangen- en werknemersorganisaties in het hoger onderwijs? Antwoord: Van uit mijn ministerie is er regelmatig contact met het Promovendinetwerk Nederland. De signalering door het netwerk en de dialoog vind ik van belang. Wij benoemen het belang van een goede rechtspositie ook in onze dialoog met de universiteiten, die daarvoor de directe verantwoordelijkheid dragen. Naast promovendi zijn er ook andere groepen van onderzoekers die zich verenigen, zoals lectoren en postdocs, waarmee wij ook contact willen onderhouden. Ik vind het voor de hand liggen dat de universiteiten, als dan niet via de VSNU, zelf de verantwoordelijkheid nemen voor het ondersteunen van overleg van hun medewerkers. GL Özdil, Z. Vraag: Nederland scoort ondermaats op uitgaande mobiliteit. Welke stappen gaat de minister zetten om dit te verbeteren? Antwoord: Voor de zomer van 2018 kom ik met een brede samenhangende visie op internationalisering in het hoger onderwijs. Uitgaande mobiliteit is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Bij het vormen van die visie zal ik bezien welke maatregelen passend zijn voor het stimuleren van uitgaande mobiliteit. Op 20 december spreek ik met studenten van de vereniging van Nederlandse Wereldwijde Studenten (NWS) en ik zal hen ook vragen welke belemmeringen zij ervaren of ervaren hebben bij hun keuze om in het buitenland te gaan studeren. Ik wil het geschetste beeld ten aanzien van de Nederlandse score op uitgaande mobiliteit nuanceren. Op dit moment scoort Nederland op het gebied van diplomamobiliteit, waarbij studenten voor een volledige bachelor of master naar het buitenland gaan, onder het Europees gemiddelde. Dat komt met name omdat Zuid-Oost Europese landen (ver) boven gemiddeld scoren. De diplomamobiliteit neemt echter al 10 jaar toe. De meeneembare studiefinanciering, die dit jaar 10 jaar bestaat, heeft daar een goede rol in gespeeld. Daarnaast heeft Nuffic een uitgebreide website (wilweg.nl) waarop over allerlei onderwerpen informatie wordt verstrekt, onder andere ook over studiebeurzen. Het aandeel studenten dat voor een kortere periode naar het buitenland vertrekt (studiepuntmobiliteit) ligt met 23% boven het EU-gemiddelde. GL Westerveld, E.M. Vraag: Gaat de minister in gesprek met thuiszitters en ouders om te kijken wat zij nodig hebben? Antwoord: Het onderwerp vraagt om blijvende aandacht. Ik wil de komende tijd mijn oor te luisteren leggen bij het onderwijsveld. Daarbij zal ik ook de problematiek van de thuiszitters meenemen, zoals dat ook in het verleden bijvoorbeeld via de Thuiszitterstop is gedaan. Dat wil ik in de volle breedte doen. Ik wil een gezamenlijk gesprek met thuiszitters, leerplichtambtenaren, onderwijsconsulenten en samenwerkingsverbanden. Zij zijn immers gezamenlijk aan zet om oplossingen te bieden voor thuiszitters. GL Westerveld, E.M. Vraag: Mensen die leraar willen worden, moeten nogal zoeken naar de juiste informatie over hoe zij leraar kunnen worden. Een centraal informatiepunt is nodig waarop heldere informatie staat over hoe leraar te worden. Kan de minister dat regelen? Antwoord: Wij maken het makkelijker voor geïnteresseerden in het beroep van leraar om informatie te vinden. We hebben de informatie over het beroep en de routes ernaar toe gebundeld in één centraal informatiepunt op www.rijksoverheid.nl/wordleraar. Hierop staat bijvoorbeeld op welke manieren geïnteresseerden (vanuit verschillende doelgroepen) een onderwijsbevoegdheid kunnen halen, welke subsidies daarvoor beschikbaar zijn, hoeveel je als leraar verdient en waar tekorten worden verwacht. Ook wordt verwezen naar andere websites waar specifieke informatie gevonden kan worden. Daarnaast beantwoorden medewerkers van het ministerie van OCW o.a. via e-mail of social media vragen van mensen die leraar willen worden. GL Westerveld, E.M. Vraag: In het gehele onderwijs moeten leraren en leerlingen beter worden betrokken, bijvoorbeeld via sterkere medezeggenschap. Hoe denkt de minister hierover en wat gaat hij er aan doen om leerlingen en leraren een echte stem te geven in het onderwijs? Antwoord: De betrokkenheid van ouders, leraren en leerlingen bij het onderwijs acht ik van groot belang. Medezeggenschap is een belangrijke pijler binnen het bestuur van scholen. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht in januari jl. is de positie van de medezeggenschap aanzienlijk verbeterd. Het kabinet is voornemens de medezeggenschapsraad instemmingsrecht te geven op de hoofdlijnen van de begroting. Uiteindelijk gaat het bij het stimuleren van de medezeggenschapscultuur binnen scholen om het goede gesprek tussen de medezeggenschapsraad, de schoolleiding en het bestuur over allerlei zaken die het onderwijs aangaan. De professionalisering van de leden van de medezeggenschap draagt daaraan ook bij. Het project versterking medezeggenschap, waarin sectorraden, Ouders & Onderwijs, Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) en bonden samenwerken, vervult hierin een rol. Op deze manier zijn leraren, ouders en leerlingen die in medezeggenschapsraden zitten, geholpen om hun rol op een goede manier te vervullen. Tot slot wil ik ook het Professioneel statuut noemen dat met de Wet Beroep Leraar verplicht is gesteld. Dit professioneel statuut komt tot stand in dialoog tussen bestuur, schoolleider en leraren. Daarin worden afspraken gemaakt over de manier waarop zeggenschap van leraren is geregeld. Ook hiermee wordt de stem van leraren in het onderwijs dus versterkt. GL Westerveld, E.M. Vraag: Wanneer kan de Kamer de uitwerking van sterk beroepsonderwijs tegemoet zien? Antwoord: Begin 2018 kunt u een uitgewerkte versie van het programmaplan tegemoet zien. GL Westerveld, E.M. Vraag: Is de minister bereid om onderzoek te doen naar prestatiedruk en burn-out onder leerlingen en studenten en de relatie met het onderwijssysteem? Antwoord: Recent heb ik mijn antwoorden op de Kamervragen van de heer Futselaar (SP) en op de aanvullende vragen van de heer Van der Linde (VVD) over prestatiedruk bij studenten naar uw Kamer gestuurd. Ik heb hierin aangegeven dat studenten gebaat zijn bij uitdagend onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. Ik ben daarom ook in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik doe dit in het kader van de motie Bruins/Asante, die de regering oproept om te komen tot een actieplan zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is. Zoals ik ook in mijn antwoord op de schriftelijke vragen heb aangegeven, constateer ik dat hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier actie op ondernemen. Ook heb ik het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) opdracht gegeven om een call voor onderzoek te plaatsen waarbij één van de drie prioriteiten is: kleinschalig onderwijs en het studentwelzijn. Ik verwacht uw Kamer over de uitvoering van de motie Bruins/Asante voor de zomer van 2018 te kunnen informeren. GL Westerveld, E.M. Vraag: Afgelopen zes jaar zijn de middelen voor het achterstandenbeleid voor scholen vanuit OCW met 35% afgenomen. Vindt de minister dat de achterstanden ook echt met een derde zijn afgenomen? Antwoord: Het aantal kinderen dat valt onder de doelgroepdefinitie uit de huidige gewichtenregeling is kleiner geworden. Dit komt door de autonome daling van het aantal leerlingen in het basisonderwijs en de stijging van het opleidingsniveau van de ouders. De huidige doelgroepdefinitie gaat immers alleen uit van dit opleidingsniveau. Tegelijkertijd blijft er altijd een groep kinderen die een achterstand heeft ten opzichte van het gemiddelde. Hoeveel van deze kinderen voor extra financiering in aanmerking zouden moeten komen is een beleidsmatige keuze. Ik werk aan een nieuwe bekostigingssystematiek om de beschikbare middelen beter te verdelen. Begin volgend jaar wil ik naar aanleiding daarvan met uw Kamer over het onderwijsachterstandenbeleid in gesprek. GL Westerveld, E.M. Vraag: In de regeerakkoorden van vorige kabinetten stond drie uur per week bewegingsonderwijs door bevoegde docenten. In dit regeerakkoord is dat verdwenen. Ik zou aan de minister willen vragen of hij het met GroenLinks eens is dat we hier wel naar moeten streven, juist ook om andere leraren te ontlasten. Antwoord: Bewegingsonderwijs is ook voor het huidige kabinet een belangrijk thema. Zo worden met het Regeerakkoord bestaande afspraken uit het bestuursakkoord PO - waarin de genoemde ambitie van minimaal twee uur per week bewegingsonderwijs is opgenomen - voortgezet. Daarnaast wordt het bewegingsonderwijs meegenomen in de integrale curriculumherziening (zie ook het antwoord op vraag 79). GL Westerveld, E.M. Vraag: Wanneer wordt de rekentoets voor deze lichting leerlingen afgeschaft? Antwoord: Ik vind het belangrijk dat leerlingen, docenten en scholen snel weten waar ze aan toe zijn. Daarom wordt er hard gewerkt om de plannen uit het regeerakkoord zorgvuldig uit te werken. Daarbij gaat het zowel over het al dan niet meetellen van de rekentoets in dit schooljaar, als om een mogelijk alternatief hiervoor. Mijn inzet daarbij is dat de rekentoets al dit schooljaar niet meer meetelt. Ik ben hierover in gesprek met stakeholders. Vóór de kerst zal ik leerlingen en scholen informeren over welke regels er gaan gelden dit schooljaar, zodat leerlingen op tijd weten waar ze aan toe zijn. GL Westerveld, E.M. Vraag: Initiatieven in passend onderwijs om kinderen met beperkingen in het regulier onderwijs een kans te bieden, ondervinden vaak hinder van verschillen tussen onderwijs- en zorgbudget. Kan de minister samen met de collega van VWS kijken naar belemmeringen die dit soort initiatieven ondervinden en deze vervolgens wegnemen? Antwoord: Zoals in het regeerakkoord afgesproken, is er aandacht voor de verbinding tussen onderwijs en zorg. Samen met mijn collega van VWS zal ik komend jaar oplossingsrichtingen uitwerken om de zorg in onderwijstijd eenvoudiger te organiseren. Er zijn enkele kleinschalige initiatieven, vaak van ouders van kinderen met een ernstige meervoudige beperking, om de zorg voor hun kind, of voor enkele kinderen, op een school te organiseren en integratie met de andere leerlingen te bevorderen. Dit soort initiatieven kunnen een mooie toevoeging zijn aan het combineren van onderwijs en zorg, waarbij bijvoorbeeld kinderen met een ernstige meervoudige beperking de kans krijgen om in meer of mindere mate mee te doen op een reguliere school en bijvoorbeeld de speelmomenten met andere kinderen te volgen. Mijn collega en ik zullen bij de uitwerking van het regeerakkoord ook aandacht hebben voor deze initiatieven. GL Westerveld, E.M. Vraag: GroenLinks heeft het belang van brede brugklassen vaak aangekaart. Kinderen moeten op jonge leeftijd kiezen. Dit is een zwakte van het systeem. Hoe ziet de minister dit? Antwoord: Alle leerlingen verdienen onderwijs dat aansluit bij hun talenten, gaven en leerstijl. Leerlingen verschillen daarin. Daarom is het van belang dat ouders van kinderen die in groep 8 van de basisschool zitten en straks naar het voortgezet onderwijs zullen gaan echt wat te kiezen hebben. Voor de ene leerling is het eerder duidelijk waar hij of zij in het voortgezet onderwijs het best op zijn of haar plaats is dan voor de andere leerling. De ene leerling gedijt het best als hij na de basisschool meteen kan instromen in een homogene brugklas op zijn eigen niveau, een klas waar hij niet voortdurend op zijn tenen moet lopen of juist onvoldoende wordt uitgedaagd. De andere leerling heeft juist het meeste baat bij een breder samengestelde brugklas. Alle leerlingen die gebaat zijn bij een brede of heterogene brugklas moeten dit in principe ook kunnen doen. In elke regio moet daarom voldoende aanbod zijn van brede brugklassen. Uit een eerste onderzoek hiernaar door DUO in 2016, waarover uw Kamer begin dit jaar is geïnformeerd, kwam naar voren dat leerlingen momenteel in nagenoeg geheel Nederland binnen een straal van hemelsbreed 7 kilometer (een redelijke fietsafstand voor leerlingen in deze leeftijd) van hun huis naar een school (meestal ook naar meerdere scholen) kunnen gaan waar zij kunnen instromen in een voor hen passende heterogene brugklas. Het is zaak ervoor te zorgen dat er een toereikend aanbod blijft. Ten behoeve hiervan zal DUO daarom ook dit schooljaar het feitelijke brugklasaanbod opnieuw in beeld brengen. Het beeld hierover zal begin 2018 beschikbaar zijn. Mocht op basis daarvan blijken dat in bepaalde regio's sprake is van een ontoereikend aanbod van brede brugklassen, dan zal ik met de VO-raad in overleg treden om te bezien wat nodig is om ervoor te zorgen dat in die regio's (alsnog) bestuurlijke afspraken gemaakt worden over een toereikend aanbod. GL Westerveld, E.M. Vraag: Waarom staat er niets over aansluiting opvang en onderwijs in het regeerakkoord? Wat gaat de minister doen met het advies van de taskforce over de samenwerking tussen opvang en onderwijs? Antwoord: De aansluiting tussen onderwijs en opvang heeft zeker de aandacht van het kabinet. Samen met de staatssecretaris van Sociale Zaken en werkgelegenheid zal ik voor de zomer van 2018 met een kabinetsreactie komen op de concrete voorstellen van de Taskforce. Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: Kan de minister van OCW bijdragen aan het substantieel vergroten van het bedrag voor het waarborgen van duurzaamheidsinitiatieven? Graag een reactie. Antwoord: Ook het ministerie van OCW ziet het belang van duurzaamheid. Op verschillende manieren wordt hier binnen het terrein van OCW aandacht aan besteed. OCW draagt bijvoorbeeld bij aan de grean deal-scholen en besteedt aandacht aan duurzaamheid in een aantal routes van de Nationale Wetenschapsagenda (energietransitie en sustainable development goals). Ik zie geen ruimte binnen de begroting van OCW om extra middelen beschikbaar te stellen voor Leren voor morgen. Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: De fossiele industrie beïnvloedt het onderwijs. Is de minister het dan met ons eens dat hoe langer de fossiele industrie haar gesubsidieerde CO2 uitstoot en de kostbare technici van de scholen gebruikt voor haar achterhaalde fossiele businessmodel, hoe kostbaarder de transitie wordt? Graag een reactie van de minister. Antwoord: Zoals is aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Raan, bepalen onderwijsinstellingen zelf hoe zij hun onderwijs inrichten en welke leermiddelen ze daarvoor gebruiken. Het is niet aan de Minister voor Basis, Voortgezet Onderwijs en Media om te bepalen welke sector welke gediplomeerde jongeren mag aannemen. Het is aan jongeren zelf om te bepalen waar zij willen solliciteren en hoe zij hun loopbaan en hun leven vorm willen geven. Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: Zou de minister bereid zijn bij nieuwe prestatieafspraken in het beroepsonderwijs te kijken naar de kans op een baan in één van de cruciale transitie sectoren, bijvoorbeeld de verduurzaming van de energie- en landbouwsector en de omschakeling van dierlijke naar plantaardige eiwitten? Antwoord: Bij de nieuwe kwaliteitsafspraken vind ik het vooral belangrijk dat onderwijsinstellingen afspraken maken met de regionale partners. Het versterken van de horizontale dialoog is voor mij een speerpunt. Dit betekent wel dat ik terughoudend moet zijn met het opleggen van landelijke speerpunten. Daar waar cruciale transitiesectoren een grote rol spelen in een regio is met deze aanpak de kans wel groot dat de mbo-school hierover afspraken zal maken met het regionaal bedrijfsleven. Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: Is de minister het met ons eens dat het begrip duurzaamheid een onderdeel is van culturele vorming, van hoe je tegen de wereld aankijkt? Antwoord: Om leerlingen te helpen verantwoordelijke burgers te worden, leren ze in het primair en voortgezet onderwijs op allerlei terreinen van het leven kritisch na te denken en probeert het onderwijs ze verantwoordelijkheid bij te brengen voor hun eigen handelen. Of het nu gaat om duurzaamheid, hun eigen gezondheid, hun leefomgeving of hun financiële mogelijkheden. In het funderend onderwijs worden leerlingen dus breed gevormd. Aandacht voor verantwoordelijke omgang met elkaar en met de wereld hoort daar onmiskenbaar bij. In 2018 ontwikkelen verschillende Ontwikkelteams in het kader van de integrale curriculumdiscussie voor het funderend onderwijs (curriculum.nu) `bouwstenen', op basis waarvan het curriculum van het primair en voortgezet onderwijs de komende jaren geactualiseerd zal worden. Conform de toezegging aan het lid Westerveld worden wetenschappers en andere deskundigen in dit traject betrokken om het thema duurzaamheid in de opdracht aan de ontwikkelteams te waarborgen. Net als u vind ik het thema duurzaamheid belangrijk. Wel vind ik het van belang te waken voor een curriculum dat overladen wordt. Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: Is de minister het met ons eens dat de doelen van lumpsum financiering niet gehaald zijn? Antwoord: Nee. De Nederlandse overheid geeft schoolbesturen vrijheid wat betreft de besteding van overheidsfinanciering. Het doel van de invoering van de lumpsum is drieledig: 1. Resultaatgerichte allocatie - Lumpsum geeft de instellingen ruimte voor sturing op resultaten en opbrengsten. - Het onderwijs heeft de ruimte autonoom keuzes te maken over inrichting van het onderwijs en maatschappelijke rol. Op deze wijze sluit het onderwijs beter aan op de specifieke omstandigheden van de school. 2. Beter onderwijs - De OESO concludeert op basis van PISA 2009 dat leerlingen beter presteren in landen waar scholen meer vrijheid hebben wat betreft de inhoud van hun lessen en waar scholen grotere autonomie hebben over de besteding van hun middelen (mits gecombineerd met een goede, openbare verantwoording van hun prestaties). - De McKinsey-analyse "How the world's most improved school systems keep getting better (2010)" laat zien dat een beweging naar financiële autonomie past in de set interventies die overheden plegen met hun stelsel. Nederland heeft deze stap al gezet, getuige onze goede positie op internationale ranglijsten. Stelsels die de stap van `good' naar `great' weten te maken, zetten in op het versterken van de eigen besluitvorming binnen instellingen: die moeten de autonomie krijgen om op basis van zelfevaluatie en gegevens over hun resultaten hun verbeterproces vorm te geven. 3. Bestedingsvrijheid en transparantie - Instellingen zijn binnen de wettelijke kaders vrij in de besteding van de lumpsum. Daarom zijn er checks en balances in het stelsel aanwezig; transparantie over resultaten, eisen aan professionals en goed toezicht. - Schoolbesturen leggen in hun jaarverslagen uit waaraan ze hun geld uitgeven. Jaarlijks publiceert OCW de Financiële Staat van het Onderwijs waarin op sectorniveau inzicht wordt gegeven in de financiële stand van zaken binnen het onderwijs en de daarbij gemaakte keuzes; in de Staat van het Onderwijs wordt inzicht gegeven in - onder meer - de ontwikkeling van de onderwijskwaliteit. - Ook zijn op dit terrein stappen gezet met onder andere het wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht. Maar ook in het regeerakkoord wordt ingezet op transparantie en de professionalisering van medezeggenschapsorganen door instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting. - Hoewel een directe koppeling tussen de beschikbaar gestelde lumpsummiddelen en een (eventueel) specifiek beleidsmatig resultaat niet automatisch één op één te leggen is, kan wel meer gedaan worden met bestaande verantwoordingsinformatie. Daar werken we nu aan. Indien aanvullende verantwoordingsinformatie nodig is; dan moet dat afgewogen worden tegen de extra administratieve lasten voor onderwijsinstellingen en overheid. - Het regeerakkoord vraagt het kabinet om de Onderwijsraad en de Algemene Rekenkamer te benaderen met de vraag of de definitie van een doelmatige besteding van onderwijsmiddelen Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: Wordt het niet eens tijd dat er onderzoek komt of werkdruk- en welzijnsaspecten van leraren kunnen worden opgenomen als parameter bij de beoordeling van scholen door de Inspectie? Antwoord: De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de onderwijskwaliteit. De arbeidsomstandigheden en het welzijn van leraren kunnen in het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs een plaats hebben in de beoordeling van de standaard ‘kwaliteitscultuur' ("Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer"). Waar dit aan de orde komt, is dat in relatie met een tekortschietende kwaliteit van het onderwijs aan de leerlingen. De Inspectie SZW houdt toezicht op psychosociale arbeidsbelasting, ook bij onderwijsinstellingen. De Inspectie SZW en de Inspectie van het Onderwijs stemmen hun toezicht waar nodig af. Partij voor de Dieren Raan, L. van Vraag: Is de minister bereid bij de curriculumherziening ook te kijken naar het thema duurzaamheid binnen het vak economie. Zou dat niet voor alle vakken moeten gelden? Antwoord: In het kader van de integrale curriculumherziening starten in maart volgend jaar negen ontwikkelteams waarin verschillende vakdisciplines vertegenwoordigd zijn. Het vak economie heeft een plek in het ontwikkelteam `mens en maatschappij'. Conform de toezegging aan het lid Westerveld worden wetenschappers en andere deskundigen in dit traject betrokken om het thema duurzaamheid in de opdracht aan de ontwikkelteams te waarborgen. Ik vind duurzaamheid een belangrijk thema. Tegelijkertijd wil ik ook waarschuwen voor overladenheid van het curriculum in het onderwijs. Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J. Vraag: Hoeveel procent van de enorme onderwijsbegroting van 37 miljard wordt er besteed aan lesgevers en hoeveel procent slokt de onderwijspolder en de rest op? Antwoord: Van de onderwijsbegroting gaat circa 96 procent naar de bekostiging van onderwijsinstellingen. De overige middelen gaan naar diverse doelen, zoals subsidieregelingen voor specifieke doelgroepen, maar ook naar organisaties die wettelijke taken verrichten binnen de onderwijssector. Van de bekostiging gaat circa 88 procent naar loonkosten, dus de "lesgever". Het is dus niet zo dat een groot deel wordt opgeslokt door "de onderwijspolder". Middelen uit de bekostiging die niet direct naar de lesgever gaan, gaan bijvoorbeeld naar aanvullende bekostiging voor kwaliteitsafspraken en specifieke doelgroepen, maar in het mbo en hoger onderwijs ook naar huisvesting. Wat betreft de besteding van de bekostiging geeft de Nederlandse overheid schoolbesturen vrijheid, ook waar het aankomt op organisaties in de "onderwijspolder". Het onderwijs heeft de ruimte autonoom keuzes te maken over inrichting van het onderwijs en maatschappelijke rol. Onderwijsinstellingen leggen jaarlijks met het jaarverslag verantwoording af over de besteding van hun financiële middelen aan zowel de interne governance (MR, OR en RvTs) als externe horizontale (omgeving) én verticale stakeholders (overheid). Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J. Vraag: De PVV adviseert centraliseer dat vastgoed en beleggen. Laat het onderwijs zich bezig houden met onderwijs en met niets anders. Graag een reactie. Antwoord: Vastgoed wordt niet meer vanuit het ministerie van OCW geregeld, omdat de instelling zelf beter weet welk vastgoed nodig is, wanneer vastgoed gerenoveerd dan wel vervangen moet worden. De decentrale belegging van vastgoed zorgt voor flexibiliteit. Hetzelfde geldt voor beleggingen. Centraal kan niet worden bepaald of een instelling al dan niet overtollige middelen heeft die kunnen worden belegd. Dergelijke keuzes vereisen goed inzicht en specifieke kennis van de instelling en kunnen niet centraal worden gemaakt. Het centraliseren van deze keuzes over vastgoed en beleggingen zou betekenen dat het ministerie van OCW vooraf veel meer details moet weten van de betreffende instellingen en de lokale omstandigheden. Dat zou tot een grote administratieve last leiden. In primair en voortgezet onderwijs ligt de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw en vervangende bouw bij de gemeenten. De gemeenteraad kan de verantwoordelijkheid aan het schoolbestuur overdragen, maar alleen met instemming van het schoolbestuur. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Is de minister het eens met haar voorgangster, die schreef dat een ondersteuningsfonds per instelling minderjarige BOL-studenten een doelgericht vangnet kan bieden? Antwoord: In tegenstelling tot het profileringsfonds in het hoger onderwijs heeft een mbo-instelling geen mogelijkheid om specifieke groepen studenten financiële ondersteuning te bieden als zij studievertraging oplopen. Op 23 augustus jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer gemeld dat zij voorbereidingen heeft getroffen om zo snel mogelijk te komen tot een definitieve oplossing van de problematiek van de schoolkosten. Het vormen van een ondersteuningsfonds voor studenten die tegen financiële grenzen aanlopen is een mogelijke oplossing die in deze brief is gepresenteerd. Op dit moment ben ik in gesprek met betrokken partijen om onder meer de wenselijkheid van het vormen van een dergelijk fonds te verkennen. Mocht uiteindelijk tot een ondersteuningsfonds worden besloten, dan is een mogelijkheid om de doelen en doelgroep van dit fonds uit te breiden, zodat het fonds het karakter krijgt van een profileringsfonds zoals dat in het hoger onderwijs bestaat. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Vindt de minister het ook zonde dat sommige studenten liever kiezen voor een BOL-opleiding dan BBL, omdat werkgevers te vaak de reiskosten van BBL-studenten niet vergoeden? Wat kan de minister doen om BBL-studenten tegemoet te komen die de reiskosten niet vergoed krijgen van hun werkgever? Antwoord: De vergoeding van de reiskosten voor de BBL-student is een zaak tussen de student als werknemer en het leerbedrijf als werkgever en moet worden geregeld in de arbeidsovereenkomst. In veel branches is dat ook geregeld in de cao. Ik vind het geen goed idee om vanuit de overheid een vergoeding te geven omdat werkgevers waarschijnlijk dan zelf geen tegemoetkoming meer zullen geven. Wel kan ik aandacht vragen voor het probleem bij werkgevers en de stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, waar werkgevers en mbo-instellingen samenwerken. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Kan de regering de fiscale belemmeringen voor de vorming van integrale kindercentra niet wegnemen? Graag ook hierop de reactie van de minister. Antwoord: De ‘Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang' heeft aan het vorige kabinet advies uitgebracht over manieren waarop de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang vergemakkelijkt kan worden. Voor de zomer van 2018 volgt een kabinetsreactie. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Wil de minister er bij haar collega's op aandringen gendergelijkheid een integraal onderdeel te maken van hun beleid? Antwoord: Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november jl over het Global Gender Gap report van het World Economic Forum stuur ik in het voorjaar van 2018 mijn Emancipatie-nota. Daarin zal ik zeker aandacht besteden aan de onderwerpen die mevrouw Van den Hul noemt. Ook zal ik in die brief aangeven op welke manier ik met mijn collega- bewindspersonen samenwerk om gender mainstreaming (gendergelijkheid als integraal onderdeel van het beleid) te bevorderen. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Ziet de minister kansen voor verbetering als het gaat om seksuele weerbaarheid? Is zij het met ons eens dat seksuele weerbaarheid, veiligheid en diversiteit beter verankerd moeten worden in de kerndoelen? Antwoord: Aandacht voor seksuele weerbaarheid begint thuis. Uiteraard is het goed dat er ook op school aandacht voor is. Ik zie kansen voor verbetering waar het gaat om betere verankering van deze thema's in de kerndoelen. Zoals gesteld in beantwoording van de vragen van de leden Voortman en Westerveld over #Metoo maken de thema's seksualiteit - inclusief seksuele weerbaarheid - en seksuele diversiteit onderdeel uit van de curriculumherziening. Conform de motie-Becker c.s. (Kamerstukken 31 293, nr. 371) en de motie-Bruins c.s. (Kamerstukken 31 293, nr. 365) is een uitgangspunt van deze herziening om de kerndoelen en eindtermen helderder te formuleren zodat het voor scholen duidelijker is wat er van hen verwacht wordt en voor de inspectie de handhaving hierop beter uitvoerbaar is. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Onze schoolboeken staan vol met stereotypen. Ziet de minister kans om hierover in gesprek te gaan met educatieve uitgeverijen? Antwoord: De leermiddelenmarkt is een vrije markt, uiteraard binnen de grenzen van de wet. De keuze voor de te gebruiken leermiddelen is onderwerp van de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren. De Rijksoverheid gaat dus niet over de leermiddelen die op scholen gebruikt worden. Gezien de vrijheid van onderwijs is het dan ook niet passend voor de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken. Wel is het denkbaar om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen. Dat ligt op het terrein van mijn collega, de minister van OCW. Dit kan ertoe leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Gaat dit kabinet het succesvolle regionaal investeringsfonds voortzetten? Antwoord: Ja. In 2017 is het regionaal investeringsfonds door mijn ambtsvoorganger met een jaar verlengd. Daarmee zijn er ook in 2018 middelen beschikbaar voor het regionaal investeringsfonds mbo. Ik ben voornemens om publiek-private samenwerking te blijven ondersteunen via het regionaal investeringsfonds. Ik zal bij het opstellen van een nieuwe regeling de bestaande kennis, ervaring en de uitkomsten van de tussenevaluatie benutten. Zo kan worden voortgebouwd op de ingezette koers en kan de komende jaren de beweging in de regio met kracht voortgezet worden. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Wat gaat de minister doen met de adviezen van de commissie Sap en de SER om tot een skills akkoord te komen en tot een persoonlijke ontwikkelrekening? Gaat zij hierin samen optrekken met haar collega van SZW en op welke termijn kunnen wij de uitwerking van deze voorstellen tegemoet zien? Antwoord: Het streven van het kabinet is om voor de zomer 2018 een brief aan de TK te sturen waarin onder andere wordt ingegaan op de individuele leerrekening en de ontwikkeling van een skills akkoord. Tevens zal in deze brief worden ingegaan op de recente adviezen die zijn uitgebracht over Leven lang Ontwikkelen door de Commissie Sap en de SER. Het kabinet streeft naar een doorbraak voor leven lang ontwikkelen, zodat iedereen volwaardig kan (blijven) deelnemen aan de maatschappij en duurzame inzetbaar blijft. Zo kan iedereen economisch zelfstandig blijven. De overheid kan bijdragen aan goede randvoorwaarden. Het gaat hierbij onder meer om een financiële ondersteuning bijvoorbeeld in de vorm van een individuele leerrekening. Hierin zal ik samen optrekken met mijn collega van SZW. Gegeven de gedeelde verantwoordelijkheden voor leven lang ontwikkelen zijn onderlinge afspraken nodig om tot een doorbraak op leven lang ontwikkelen te komen. Zo kunnen in een nationaal akkoord (skillsakkoord) concrete, effectieve afspraken worden gemaakt over de inbreng van die verantwoordelijkheden. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: Het budget voor de aanpak laaggeletterdheid gaat omlaag. Wat gaat de minister doen om ook laaggeletterden beter te bedienen waar het leven lang leren betreft? Antwoord: OCW, SZW en VWS zijn in 2016 het actieprogramma Tel mee met Taal gestart om laaggeletterdheid aan te pakken. Hiervoor is door de drie departementen drie jaar lang jaarlijks € 18 mln. uitgetrokken. OCW draagt € 11 mln. bij. Hiervan is € 10 mln. structureel, € 7 mln. via de onderwijsbegroting en € 3 mln. via de cultuurbegroting. In het regeerakkoord is bovendien aangegeven dat vanaf 2018 het structurele budget met € 5 mln. per jaar wordt verhoogd. Daarmee is vanaf 2018 structureel € 15 mln. beschikbaar. Dit bedrag is in aanvulling op de uitkering aan gemeenten voor volwasseneneducatie van jaarlijks bijna € 60 mln. Ik ga binnenkort met mijn collega's van SZW en VWS in gesprek om een vervolgaanpak laaggeletterdheid na 2018 te bepalen én het beleid rondom leven lang leren. Ook zij investeren op dit moment in het programma Tel mee met Taal. Het is van groot belang dat ook mensen met lage basisvaardigheden toegang hebben tot scholing. Vooral belangrijk is dat deze scholing laagdrempelig en niet te schools is, zodat mensen de stap durven te zetten om zich te ontwikkelen. De evaluatie van de wetswijziging volwasseneneducatie en het programma Tel mee met Taal, die u onlangs heeft ontvangen, laten zien dat gemeenten meer en meer laagdrempelige non-formele scholing aanbieden en zo steeds meer mensen bereiken. Met behulp van Stichting Lezen en Schrijven zijn inmiddels ook bijna 15.000 vrijwilligers getraind om laagdrempelig met laaggeletterden aan de slag te gaan. Ik ben en blijf met gemeenten en vooral met laaggeletterden zelf in gesprek om na te gaan hoe we het aanbod van cursussen beter op hun behoefte aan kunnen sluiten. PvdA Hul, K.A.E. van den Vraag: En is de minister het met ons eens dat seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit niet alleen op basisscholen en middelbare scholen, maar ook in het mbo thuishoren? Antwoord: Ik ben het ermee eens dat deze onderwerpen ook op het mbo thuis horen. Mbo-scholen geven aandacht aan deze onderwerpen in het kader van hun burgerschapsonderwijs. Het burgerschapsonderwijs verdient echter verbetering, o.a. volgens de Inspectie van het Onderwijs. Daartoe heeft mijn ambtsvoorganger samen met de MBO Raad een burgerschapsagenda opgesteld, die in september naar uw Kamer is gestuurd. In die agenda is er met name aandacht voor het professionaliseren van mbo-docenten, zodat zij beter in staat zijn om dergelijke onderwerpen bij hun studenten aan de orde te stellen. SGP Bisschop, R. Vraag: Is het de bedoeling van het kabinet om naleving van de wet waar nodig af te dwingen als het gaat om verengelsing van het onderwijs? Antwoord: Uiteraard dient de wet nageleefd te worden. De wet heeft het Nederlands als uitgangspunt, maar kent ook uitzonderingen. Die uitzonderingen zijn er niet voor niets. De wet laat ruimte aan instellingen om keuzes te maken over taalbeleid. In die zin is het kabinet niet van plan om de naleving van de wet af te dwingen. Maar de keuze voor het Engels mag in geen geval een automatisme zijn. Het is van belang dat er op het niveau van de individuele opleiding goede en zorgvuldige afwegingen gemaakt worden over taalbeleid, met aandacht voor onderwijskwaliteit en toegankelijkheid. Dat staat nadrukkelijk in de verkenning van de KNAW. De universiteiten werken momenteel aan gezamenlijke afspraken die concreet invulling geven aan de aandachtspunten van de KNAW. SGP Bisschop, R. Vraag: Kan de minister verduidelijken wat de regering bedoelt met de specialisatie voor het jonge en oude kind? Bedoelt het kabinet dat de bestaande specialisaties worden verlengd? Of komt er weer een eigenstandige opleiding tot docent in het kleuteronderwijs? Antwoord: Het voornemen in het regeerakkoord om te differentiëren in de lerarenopleidingen is bedoeld om na te gaan of, en zo ja, hoe dit zou kunnen bijdragen aan de aanpak van het lerarentekort. Focus ligt daarbij op de vraag of er meer en/of andere studenten voor het vak van leraar zouden kiezen, wanneer het accent in de opleiding op de bovenbouw van het basisonderwijs zou liggen. Het gaat dus niet om een eigenstandige opleiding tot docent in het kleuteronderwijs. De komende tijd wordt nader onderzocht hoe we dit voornemen uit het regeerakkoord uit kunnen voeren. SGP Bisschop, R. Vraag: Graag ontvang ik een schriftelijke reactie van de minister op ons plan over kleine scholen. Ik wil aanbevelen om daarvoor ook in gesprek te gaan met de besturenorganisaties. Antwoord: Ik ga uw plan bestuderen. De aanbeveling om ook in gesprek te gaan met besturenorganisaties neem ik over. SGP Bisschop, R. Vraag: Er is geen duidelijke wettelijke norm voor het aantal genormeerde toetsen. Onderkent de minister dat de onduidelijkheid van de wet scholen op het verkeerde been kan zetten? Antwoord: De wet is hierover voldoende duidelijk. Scholen zijn alleen verplicht om de vorderingen van leerlingen te volgen met een leerlingvolgsysteem. Ook zijn scholen verplicht om de vorderingen op het gebied van taal en rekenen vanaf groep 3 te volgen met genormeerde toetsen. Ik hecht eraan te onderstrepen dat scholen zelf bepalen welke toetsen uit een leervolgsysteem zij afnemen en hoe vaak. Bovendien is recent de brochure ‘Ruimte voor regels' verschenen waarin beknopt en overzichtelijk is beschreven waartoe scholen wel en niet zijn verplicht. SGP Bisschop, R. Vraag: Volgens de SGP vraagt vergelijkbaarheid van toetsen niet om gestandaardiseerde opgaven, maar om betere kaders in het Toetsbesluit. Wil de minister deze richting verkennen? Antwoord: Het is niet bekend op welke kaders uit het Toetsbesluit wordt gedoeld. Het feit dat de eindtoetsen in 2016 qua niveau onvoldoende vergelijkbaar waren, vind ik een serieus probleem. Verschillen tussen de eindtoetsen ondermijnen de belangrijke functie van de eindtoets, namelijk als objectief tweede gegeven bij het schooladvies. Het kan niet zo zijn dat de uitslag van de eindtoets afhankelijk is van het soort toets waarvoor gekozen is. De Expertgroep PO heeft mij geadviseerd dat een gezamenlijke set aan ankeropgaven (ca. 60 opgaven) de meest adequate oplossing is. Ik heb dit advies overgenomen. De eis dat eindtoetsen een gezamenlijk anker moeten bevatten, zal worden opgenomen in het Toetsbesluit. SGP Bisschop, R. Vraag: De SGP zou graag zien dat bij de voorgestelde herziening van de arbeidsvoorwaarden ook meer maatwerk in de functiemix aan bod komt. Deelt de minister die inzet? Antwoord: Afspraken over de functiemix zijn door sociale partners vastgelegd in de cao. Ik vind het de verantwoordelijkheid van hen om de ruimte die er nog zit te benutten om de afgesproken streefcijfers te behalen. SGP Bisschop, R. Vraag: Niet alle onderdelen zijn verplicht in de Toetswijzer. Graag hoor ik of de minister een tijdpad kan schetsen waarmee we recht gaan doen aan de volle breedte van het onderwijs in rekenen en taal én op een veelzijdiger manier dan alleen meerkeuzevragen? Antwoord: Het is bekend dat de eindtoets niet alle onderdelen van het curriculum toetst, en ook niet alle onderdelen van het referentiekader taal en rekenen. `Recht doen aan de volle breedte van het onderwijs' wordt niet bereikt door het onderwijsaanbod van een school in de volle breedte verplicht te toetsen. Om dit te bereiken loopt momenteel een herziening van het curriculum en is het toezicht herzien. Het nieuwe onderzoekskader van de inspectie geeft ruimte om resultaten van scholen in bredere zin te beoordelen. Als sluitstuk zal het leerresultatenmodel dat de inspectie gebruikt, worden herzien. Dit zal naar verwachting in 2019 van kracht worden. SGP Bisschop, R. Vraag: Kan de minister meer vertellen over de relatie tussen het schrappen van de wettelijke basis voor een verplichte diagnostische toets en de initiatiefwet hierover die al in behandeling is? Antwoord: In het regeerakkoord is afgesproken dat de verplichte diagnostische tussentijdse toets te schrappen. Ik informeer uw kamer op korte termijn over de wijze waarop ik deze passage uit het regeerakkoord ga uitvoeren. SGP Bisschop, R. Vraag: Wil de minister in kaart brengen of het mogelijk is ook de aansluiting bij het participatiefonds vrijwillig te maken? Antwoord: Een vrijwillige aansluiting bij het Participatiefonds is niet mogelijk. De sector primair onderwijs is namelijk, zoals onder andere het voortgezet onderwijs, collectief risicodrager voor de kosten die ontstaan door werkloosheidsuitkeringen. Wanneer de sector er gezamenlijk in slaagt om de omvang en hoogte van deze uitkeringen terug te dringen, dan zal de premie ook dalen. In deze tijd van het lerarentekort moet dat mogelijk zijn. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de werking van de huidige systematiek flink wordt verbeterd, en wel zo dat er sprake is van meer prikkels om zowel de instroom in de uitkeringen te verminderen als de uitstroom (terug naar een betaalde functie) te verhogen. De sociale partners werken nu vanuit dit vertrekpunt in overleg met het bestuur van het fonds en het ministerie van OCW aan een voorstel tot vereenvoudiging en verbetering van dit sectorfonds. Voor mij is het belangrijk dat dit wordt gerealiseerd. Want ook mensen met een werkloosheidsuitkering hebben we hard nodig in de strijd tegen het tekort. Voor 1 maart 2018 zal ik uw Kamer informeren over de uitkomst. SGP Bisschop, R. Vraag: Kan het kabinet toezeggen dat gezocht wordt naar een oplossing voor het jaar 2018 voor het groen onderwijs, zonodig met terugwerkende kracht, gezien het gelijktrekken van de financiering pas per 1-1-2019 gerealiseerd wordt? Antwoord: Harmonisatie van bekostiging vraagt om een zorgvuldig proces en dat kost tijd. De details zullen zo snel mogelijk bekend gemaakt worden aan de onderwijsinstellingen, in het bijzonder aan die in het groene domein. Het doel is om het groen onderwijs per 1 januari 2019 op dezelfde wijze te financieren als het niet-groen onderwijs. Er is budgettair geen ruimte voor een eenmalige financiële tegemoetkoming in 2018. SGP Bisschop, R. Vraag: Wil de minister met de VNG en de sectorraden bespreken dat er verschillende normen qua m2 per leerling gelden in speciaal onderwijs en regulier onderwijs? Wil de minister eventueel de regels verduidelijken? Antwoord: Ik zal met de VNG en de sectorraden in gesprek gaan om te bezien of de regels op dit punt verduidelijkt kunnen worden. Daarnaast zal ik dit als aandachtspunt meenemen bij de implementatie van het VN-gehandicaptenverdrag. SP Kwint, J.P. Vraag: Wanneer kunnen we de uitvoering van de motie over een maximum aan de vrijwillige ouderbijdrage verwachten? Antwoord: Naar aanleiding van de motie laat ik een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de regels omtrent de ouderbijdrage en de uitwerking van deze regels. In dit onderzoek wordt gekeken naar gevolgen van en draagvlak voor het invoeren van een maximum en van eventuele alternatieven. Het rapport wordt met beleidsreactie voor de zomer van 2018 aan de Kamer gestuurd. In de beleidsreactie zal ik niet alleen aandacht besteden aan de vraag of de wetgeving op orde is, maar ook in gaan op de vraag of de wetgeving op de juiste manier wordt toegepast. In de motie werd ook verzocht ervoor te zorgen dat ouders op voorhand van het jaar geïnformeerd zijn over het totaalbedrag voor het gehele jaar van de vrijwillige ouderbijdrage. In de wet is geregeld dat scholen in hun schoolgids ouders hierover vooraf duidelijk moeten informeren. In de nieuwsbrief voor alle scholen in het po en vo heb ik dit nog eens benadrukt (eind 2016 en begin 2017). SP Kwint, J.P. Vraag: Er is steun in de Kamer voor zwangerschapsverlof voor studenten. Wat gaat u doen? Antwoord: Voor het kerstreces stuur ik u in ieder geval een brief met een nadere uitwerking van de motie Kwint/Van den Hul inzake de positie van zwangere studenten en studerende moeders. Voor het mbo overweeg ik in de wet een formeel recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof van 16 weken op te nemen. In het ho is er geen aanwezigheidsplicht dus daar hoeft geen verlof te worden opgenomen. Daarnaast is er wettelijk al veel ruiimte voor maatwerk mogelijk. Door middel van een handreiking en kennisdeling zullen we scholen hierover voorlichten en helpen bij de mogelijkheden die ze kunnen aanbieden SP Kwint, J.P. Vraag: Welk signaal geeft het kabinet af door in het RA niks over bewegingsonderwijs op te nemen? Antwoord: Bewegingsonderwijs wordt weliswaar niet expliciet in het regeerakkoord genoemd, maar is wel een belangrijke prioriteit voor dit kabinet. Ten eerste worden met het regeerakkoord de bestaande afspraken uit het bestuursakkoord po voortgezet. Het plan van aanpak bewegingsonderwijs maakt hiervan onderdeel uit. Daarnaast heeft bewegingsonderwijs - met het ontwikkelteam bewegen en sport - een positie in de integrale curriculumherziening. SP Futselaar, F.W. Vraag: Wat gaat de minister doen aan de druk op het personeel in het hoger onderwijs? Antwoord: Universiteiten hebben in de cao afgesproken dat iedere universiteit vóór eind 2017 een werkplan over werkdruk en duurzame inzetbaarheid opstelt. Werkdruk is vooral een kwestie van werkgever en werknemer. De oplossing is altijd maatwerk, dit volgt ook uit het rapport van SoFoKles over werkdruk. Voorstellen voor de aanpak van werkdruk uit dit rapport zijn: de dialoog aangaan (tussen medewerkers, leidinggevenden en het CvB, tussen vakgroepen, tussen faculteiten en ook tussen universiteiten), zodat er duidelijkheid ontstaat over ieders rol en elkaars verwachtingen; samenwerken in teams en versterken van leiderschap. Daarbij is het van belang het gesprek aan te gaan over de samenloop van de ambities op het terrein van onderwijs, onderzoek en valorisatie. In het wetenschappelijk onderwijs ligt de nadruk nog te veel op het publiceren in tijdschriften met een hoge ranking. Verder komen de komende jaren de opbrengsten uit het studievoorschot beschikbaar. Die worden geïnvesteerd in kwaliteit van het onderwijs. Hierover worden kwaliteitsafspraken gemaakt. Instellingen moeten scherpe keuzes maken, waaraan zij willen gaan werken. Het aanstellen van extra docenten is naar verwachting prioriteit voor de instellingen in de besteding van de middelen, zoals ook eerder in de Gemeenschappelijke Agenda Hoger Onderwijs is opgenomen die de VSNU, VH en de studentenorganisaties samen hebben opgesteld. SP Futselaar, F.W. Vraag: Wat we vroeger een universiteitskrant of hogeschoolkrant zouden noemen, en nu een digitaal platform, staat onder druk. Wat de SP betreft is onafhankelijke berichtgeving altijd onderdeel van democratie. Zowel op gemeentelijk niveau, landelijk niveau als op instellingsniveau. Democratisering zou niet kunnen functioneren zonder die onafhankelijke pers. Antwoord: Dit kabinet is het eens met de SP dat onafhankelijke berichtgeving onderdeel is van de democratische rechtsvorm bij de overheid. Bij onderwijsinstellingen bestaat een andere organisatievorm met een uitgebreide rol voor de medezeggenschap. Maar ook daar is het belang van het kritische debat onverminderd groot. Dat hoort bij academische vrijheid en academische vorming. In het verlengde hiervan past ook journalistieke vrijheid. Journalistieke vrijheid vind ik belangrijk en een universiteitskrant met journalistieke onafhankelijkheid kan hierin een mooie rol vervullen. Het valt onder de autonomie van de instellingen om daar invulling aan te geven. SP Kwint, J.P. Vraag: Graag alsnog een reactie op motie die SP Van Nispen indiende bij sportbegroting. Antwoord: Ik begrijp de insteek van de motie en ik onderschrijf het belang van voldoende zwemvaardigheid van kinderen. Het kost veel tijd (zo laat ook onderzoek van het Mulier-instituut zien) en het behoort niet tot de kerntaken van het onderwijs. De primaire verantwoordelijkheid voor zwemvaardigheid ligt bij ouders. In lijn met het rapport van het Nederlands Platform Zwembaden is het aan gemeenten, zwemaccommodaties, ouders en scholen om op lokaal niveau invulling te geven aan zwemonderwijs. Schoolzwemmen is daarbij één van de manieren om zwemvaardigheid te bevorderen. Docenten ervaren bovendien het curriculum als overladen, daarom hecht ik aan een integrale curriculumherziening die leidt tot een kerncurriculum met ruimte voor schooleigen keuzes. Tegen deze achtergrond ligt het niet in de rede dat vanuit de overheid schoolzwemmen actief wordt bevorderd. SP Futselaar, F.W. Vraag: Verontrustende berichten over eisen die aan studenten worden gesteld. Selectiemomenten, schulden, bijbanen, buitenschoolse activiteiten en extra stages. Druk op studenten door stapeling van maatregelen vergroot. Er is onderzoek geweest naar deze stijgende druk. Wat denkt de minister te doen aan deze problematiek? We zullen hier de komende jaren vaker over praten. Antwoord: Recent heb ik mijn antwoorden op de Kamervragen van de heer Futselaar (SP) en op de aanvullende vragen van de heer Van der Linde (VVD) over prestatiedruk bij studenten naar uw Kamer gestuurd. Ik heb hierin aangegeven dat studenten gebaat zijn bij uitdagend onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. Ik ben daarom ook in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik doe dit in het kader van de motie Bruins/Asante, die de regering oproept om te komen tot een actieplan zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is. Zoals ik ook in mijn antwoord op de schriftelijke vragen heb aangegeven, constateer ik dat hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier actie op ondernemen. Ook heb ik het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) opdracht gegeven om een call voor onderzoek te plaatsen waarbij één van de drie prioriteiten is: kleinschalig onderwijs en het studentwelzijn. Ik verwacht uw Kamer over de uitvoering van de motie Bruins/Asante voor de zomer van 2018 te kunnen informeren. VVD Heerema, R.J. Vraag: Gisteren heeft de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid een motie aangenomen (motie Rutte/Verhoeven) om de mogelijkheid te onderzoeken naar een onderzoeksinstituut op het gebied van cybersecurity. Graag vraag ik de minister welke rol zij voor OCW ziet? De VVD vindt dat juist wetenschap en hoger onderwijs een rol moeten spelen bij het anticiperen van en richting geven aan de ontwikkelingen op het gebied van cyber. Antwoord: Ik ben bekend met de motie die is aangenomen naar aanleding van de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid. Ik vind het onderwerp belangrijk, daarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap al aangesloten bij Dcypher. Dcypher is verbonden aan NWO en zorgt onder andere voor agendering en coördinatie van (wetenschappelijk- en praktijkgericht) cybersecurity-onderzoek en hoger onderwijs. Ik zal over deze motie in gesprek gaan met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. VVD Heerema, R.J. Vraag: Gezien de recente discussie over de inkomsten en uitgaven van de NPO wil ik de minister toch vragen of er niet meer transparantie kan komen. De VVD zou graag zien dat de inkomsten op programma-niveau verantwoord gaan worden vanaf volgend jaar. Antwoord: Ik ga ervan uit dat de heer Heerema doelt op meer transparantie over de kosten op programmaniveau, en niet zoals de vraag luidde 'meer verantwoording over de inkomsten op programmaniveau'. Dit laatste is namelijk bij mijn weten niet mogelijk. Structurele verantwoording van de NPO over de kosten op het niveau van individuele programma's ontraad ik ten zeerste, op principiële gronden. De redactionele autonomie en onafhankelijkheid van de publieke omroep zijn belangrijke pijlers van de Mediawet, en transparantie op programmaniveau schaadt de concurrentiepositie van de NPO en de producenten met wie de NPO samenwerkt. Hierover zijn rcent prestatieafspraken gemaakt. Bovendien geeft de NPO vanaf 2018 al meer transparantie, namelijk op genre- en netniveau. Ik zie geen reden voor een nieuwe wijziging. VVD Heerema, R.J. Vraag: Ik wil van de minister weten hoe hij de resultaten van deze 1-meting bewegingsonderwijs PO van Mulier beoordeelt, welke acties hij overweegt en of we de 10 mln. (nb: is 8 mln.) die bij dit bestuursakkoord geleverd is, niet verstandiger in kunnen zetten. Is de minister bereid om zich op de hoogte te stellen van het vijfjarig groeimodel dat de Koninklijke Vereniging van Leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO)heeft opgesteld en is hij bereid hierover in gesprek te gaan met de KVLO en de PO-Raad. Antwoord: Ik vind het jammer dat de ambities uit het plan van aanpak bewegingsonderwijs nog niet zijn gehaald. Uit het Mulier-onderzoek blijkt ook welke belemmeringen scholen ervaren om meer bewegingsonderwijs te geven. Hierbij spelen het volle lesrooster, de beschikbaarheid van accommodaties en bevoegde docenten een rol. In de komende tijd wil ik - in overleg met scholen en gemeenten - kijken wat we kunnen doen om deze belemmeringen weg te nemen. Waar mogelijk wordt hierbij aangesloten bij het nog af te sluiten preventieakkoord. Wat betreft de financiële middelen ging het om een tijdelijke impuls voor een periode van drie jaar (tot en met 2017) van in totaal € 8 mln. Scholen kunnen structureel gebruik maken van de overige beschikbare middelen in de prestatiebox en lumpsum om doelstellingen uit de sectorakkoorden te realiseren. Momenteel spreek ik met de PO-Raad over hoe we vervolg geven aan de in het bestuursakkoord gemaakte afspraken. Daarover zal ik uw Kamer op korte termijn informeren. Tot slot kan ik melden reeds met de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding in gesprek te zijn over hun voorstel om werkdruk voor leraren te verlichten door meer vakleerkrachten in te zetten. VVD Heerema, R.J. Vraag: Waar staat het proces van aanscherpen van de burgerschapsopdracht nu? Antwoord: Begin dit jaar heeft het toenmalige kabinet een wetswijziging aangekondigd (brief 7 februari 2017 van Minister en Staatssecretaris OCW). In mijn brief van eind november heb ik aangekondigd dat ik het wetsvoorstel in het voorjaar van 2018 ter internetconsulatie wil voorleggen (brief 27 november 2017 Reactie op burgerschapsonderzoek ICCS). VVD Heerema, R.J. Vraag: Kan de minister de behoefte aan Nederlands onderzoeksontwikkeling vooral op het gebied van beta, techniek en cyber bevestigen? En op welke wijze wil de minister komen tot keuzes in de besteding van de beschikbare onderzoeksmiddelen? Antwoord: Conform het regeerakkoord ga ik aandacht geven aan bèta- en technische wetenschappen. Ik kan bevestigen dat ik de behoefte aan bèta- en techniek erken. In mijn brief van 30 november jl. over de investeringen in wetenschap en onderzoek, heb ik prioriteit gegeven aan investeringen in bèta en technisch wetenschappelijk onderzoek. Ik heb er in deze brief op gewezen dat via de Nationale Wetenschapsagenda kennis ontwikkeld kan worden voor wetenschappelijke doorbraken, ook ten behoeve van maatschappelijke opgaven zoals cybersecurity. In mijn brief heb ik ook aangegeven dat ik bij de verdere uitwerking van de besteding van de middelen voor fundamenteel en toegepast onderzoek zal samenwerken met de vakdepartementen en de kenniscoalitie. In het voorjaar kom ik met concrete plannen voor gerichte investeringen. VVD Heerema, R.J. Vraag: Dit kabinet stelt voor om voor het technisch vmbo structureel 100 miljoen euro beschikbaar te stellen voor versterking van de kwaliteit en aanbod en wij zijn daar als VVD heel blij mee. Wij hebben wel de wens dat dit zo direct mogelijk effect heeft in de klas zelf en dus niet via een tussenpersoon en nog een tussenpersoon gaat lopen. Kan de minister dat toezeggen? Antwoord: De middelen zijn bedoeld voor de kwaliteit en het dekkend aanbod van technisch vmbo, en het is mijn uitgangspunt dat ze zo veel mogelijk op scholen terechtkomen. We moeten er namelijk voor zorgen dat die middelen doelmatig en effectief worden ingezet. Hoe dat precies vorm gaat krijgen, ga ik in de komende maanden uitwerken. Daarbij zal ik in gesprek gaan met de sector zelf, en met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Ik vertrouw erop dat we gezamenlijk tot een goede inzet van de middelen voor het technisch vmbo kunnen komen. VVD Heerema, R.J. Vraag: En ik heb een laatste vraag over de curriculumherziening: het staat initiatieven vrij om een deel van de herziening op zich te nemen. Heeft de sector lichamelijke opvoeding zich bij u gemeld om dat te doen? En zo ja, loopt dit traject parallel mee? Antwoord: Eén van de negen Ontwikkelteams, die bouwstenen ontwikkelen voor de herijking van het curriculum van het funderend onderwijs, richt zich op bewegen en sport. Uiteraard is de sector lichamelijke opvoeding hierbij betrokken. De Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding is betrokken bij de inrichting van het ontwikkelteam en heeft input geleverd ten behoeve van de ontwikkeling in dat team. VVD Heerema, R.J. Vraag: In het regeerakkoord is aangegeven dat we samen met het onderwijs gaan onderzoeken hoe de beperkende werking van de kwalificatiedossiers voor innovatie en regionale invulling verbeterd kan worden en lastendruk verminderd. Hoe ziet de tijdsplanning hiervan uit? En deelt de minister de urgentie? Antwoord: Er zijn signalen dat de kwalificatiestructuur in sommige gevallen instellingen belemmert om het onderwijs adequaat aan te laten sluiten op de vraag vanuit de regio. Zoals in het regeerakkoord afgesproken, zullen we de komende periode bezien of we via experimenten eventuele belemmeringen in de kwalificatiestructuur kunnen wegnemen. Ik zal daarom een experimenteer-AMvB opstellen, om het mogelijk te maken dat instellingen af kunnen wijken van de huidige wettelijke kaders rondom de kwalificatiestructuur. En ik deel zeker uw gevoel van urgentie, daarom zal vanaf januari aanstaande met een aantal scholen en hun partners (werkgevers in de regio) bezien worden hoe het onderwijs er binnen dit experiment uit zou moeten zien. Vanaf 2019 zal het voor instellingen mogelijk zijn om daadwerkelijk onderwijs aan te bieden in het kader van dit experiment en studenten in te schrijven. VVD Heerema, R.J. Vraag: Ik wil de minister vragen hoe het vervolg van het Actieplan Toptalenten eruit gaat zien? Antwoord: Met het Actieplan Toptalenten 2014-2018 is een brede beweging in onderwijsland op gang gekomen om het onderwijs uitdagender te maken voor getalenteerde leerlingen. Uit de Peiling Toptalenten (2017) blijkt dat scholen van praktijkonderwijs tot en met vwo aandacht hebben voor de talentontwikkeling en persoonlijke ontplooiing van leerlingen. Leerlingen, ouders, docenten en schoolleiders zijn positief. Ik zie veel goede voorbeelden zoals versneld en verrijkt vwo en de doorontwikkeling van het plusdocument door de VO-Raad. Zoals uit de Peiling Toptalenten blijkt, geven scholen aan de aandacht voor talenten in hun reguliere onderwijsaanbod geïntegreerd te hebben. Een specifieke aanpak vanuit OCW is daarom niet meer nodig. Wel zal ik komende jaren de beweging borgen door de aandacht voor toptalenten in te bedden in het beleid rondom het bevorderen van maatwerk. Het gaat dan om thema's als persoonlijke leerroutes en differentiatie in het onderwijs. VVD Heerema, R.J. Vraag: Ziet de minister de urgentie ook om het carrièreperspectief in het basisonderwijs te verbeteren. Hoewel hij noch de Tweede Kamer aan tafel zit bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden, deelt de minister de mening dat de overheid pas tot een verhoging van de lumpsum over kan gaan, als aan de voorwaarden is voldaan? Antwoord: Ik vind dat het salaris van de leraar in het primair onderwijs verbeterd moet worden. Daar heeft dit kabinet ook geld voor uitgetrokken. Ik deel ook de urgentie om het carrièreperspectief van leraren in het primair onderwijs te verbeteren. Hoe dat gebeurt, bepalen vakbonden en werkgevers aan de cao-tafel. Het carrièreperspectief verbeteren is belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs en voor de aantrekkelijkheid van het beroep. Berenschot doet in opdracht van OCW op dit moment onderzoek naar de mogelijkheden om carrièreperspectieven voor leraren in het primair onderwijs te ontwikkelen en te versterken. Dit onderzoek wordt in het voorjaar van 2018 afgerond. Meer loopbaanpaden - waar ook ruimte is voor professionele ontwikkeling - vergroten immers de aantrekkelijkheid van het beroep. Daarbij gaat het om meer dan alleen financiële waardering, het gaat om extra stimulering om actief aan de eigen ontwikkeling te werken en het benutten van vaardigheden en specialismen. In het regeerakkoord is opgenomen dat dit kabinet vanaf 2018 structureel € 270 miljoen vrijmaakt voor modernisering van de cao primair onderwijs. De arbeidsvoorwaarden worden verbeterd voor docenten in combinatie met het normaliseren van de bovenwettelijke regelingen. Een nieuwe cao waarin hieraan wordt voldaan, vormt voor het kabinet de voorwaarde om deze middelen beschikbaar te stellen aan de scholen. VVD Heerema, R.J. Vraag: Ik vraag de minister uit te zoeken hoe we de bijzondere groep toptalenten, waar we trots op mogen zijn beter, kunnen ondersteunen. Het beleid hierop is oud, past niet bij de ambities, moet worden verbeterd en aangescherpt. Kan de minister met een voorstel naar de Kamer komen? Antwoord: De Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO (de 'Dans en Muziek-regeling') wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie bekijk ik of de regeling moet worden gewijzigd. Deze eventuele wijzigingen zouden in dat geval per 1 augustus 2018 in werking treden. VVD Heerema, R.J. Vraag: Het nieuwe inspectietoezicht moet leiden tot minder administratieve lasten, maar moet er ook toe leiden dat scholen gestimuleerd worden om voor het oordeel "goed" te gaan. Graag een toezegging van de minister op dit punt. Antwoord: In het inspectietoezicht worden de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt. De inspectie sluit in het vernieuwde toezicht aan op de ambities en doelstellingen van besturen en scholen. Als besturen en scholen hun zaken op orde hebben, zijn de administratieve lasten beperkt. Scholen kunnen bij de inspectie een verzoek doen om de waardering ‘goed' te verkrijgen. Ook dan geldt: als scholen hun zaken goed op orde hebben (bijvoorbeeld beschikken over een recente zelfevaluatie), dan is de administratieve last beperkt. Wel onderzoekt de inspectie dan uiteraard of de school inderdaad de waardering ‘goed' verdient. Met het nieuwe toezicht is de verwachting dat meer scholen de waardering 'goed' krijgen. Er zijn veel misverstanden over administratieve lasten. Vorige maand heb ik samen met de inspectie de brochure Ruimte in regels uitgebracht voor het primair onderwijs. In de brochure worden misverstanden over verplichte administratie bestreden, door expliciet te maken wat scholen wel, en wat ze vooral níet verplicht zijn te doen als het gaat om administratie zoals bijvoorbeeld groepsplannen. De boodschap is dat er veel meer ruimte in de regels zit dan vaak wordt gedacht. VVD Heerema, R.J. Vraag: Weet de minister of er binnen het ministerie is nagedacht over meer behoefte aan internationale scholen door komst van de EMA, bijvoorbeeld Europese scholen, en hoe in de toenemende behoefte aan internationaal onderwijs tijdig voorzien kan worden. Antwoord: Binnen het ministerie zijn de eerste stappen gezet om tijdig te voorzien in de onderwijsbehoefte van kinderen van EMA-medewerkers, zoals is toegezegd door de regering. Naast de EMA zelf kijken wij ook naar bedrijven die in het kielzog van de EMA naar Nederland komen. Op dit moment zijn wij met de EMA in gesprek en onderzoeken wij welke onderwijsbehoefte er bestaat onder de EMA-medewerkers die meeverhuizen. Een deel van de medewerkers zal geïnteresseerd zijn in Europees of internationaal onderwijs en een deel zal kiezen voor regulier onderwijs. Anderzijds brengen we samen met de regio in kaart wat de actuele capaciteit is van internationale scholen en welke uitbreidingsplannen er momenteel zijn. OCW zorgt samen met alle betrokkenen voor een passend onderwijsaanbod voor de kinderen van EMA-medewerkers. Daarnaast wordt door OCW, EZ en regionale partners met onverminderde inzet gewerkt aan de uitvoering van de adviezen uit het actieplan van de Taskforce Internationaal onderwijs. Daarmee worden concrete belemmeringen weggenomen voor de uitbreiding van het internationaal onderwijs. VVD Heerema, R.J. Vraag: Wanneer kan de Kamer een uitwerking verwachten voor het recht op maatwerk en het maatwerkdiploma? Antwoord: We verkennen de mogelijkheden om meer maatwerk in toetsing en examinering in de praktijk mogelijk te maken. Daarbij moeten we zorgvuldig te werk gaan. De waarde van het diploma (civiel effect) mag bijvoorbeeld niet ter discussie staan, en het moet organiseerbaar zijn. Zo maken we het vanaf 1 januari 2018 mogelijk dat het op het diploma kan staan als een leerling één of meerdere vakken op een hoger niveau heeft gevolgd. Dit is een eerste stap in het erkennen van de talenten van leerlingen, zonder dat het civiel effect van het diploma in gevaar komt. In het regeerakkoord is een onderzoek aangekondigd naar de voor- en nadelen van eventuele brede invoering van een diploma met vakken op verschillende niveaus, in combinatie met selectie in het vervolgonderwijs. Dit onderzoek zal in 2018 in gang worden gezet. Daarnaast wordt er momenteel een Pilot rondom het recht op maatwerk georganiseerd. Leerlingen van dertig deelnemende scholen krijgen hierin veel ruimte om hun opleiding zo samen te stellen dat hun talenten het beste tot uiting komen. De pilot loopt tot medio 2018 en wordt gemonitord door Regioplan. Op basis van de resultaten van de pilot wordt bekeken of het wenselijk is om wet- en regelgeving aan te passen om meer maatwerk mogelijk te maken. Over deze beide trajecten zal ik u voor de kerst van 2018 informeren. VVD Heerema, R.J. Vraag: Hoe verlopen de gesprekken over het alternatief voor de rekentoets? Antwoord: Ik vind het belangrijk dat leerlingen, docenten en scholen snel weten waar ze aan toe zijn. Daarom wordt er hard gewerkt de plannen uit het regeerakkoord zorgvuldig uit te werken. Daarbij gaat het zowel over het al dan niet meetellen van de rekentoets in dit schooljaar, als om een mogelijk alternatief hiervoor. Mijn inzet daarbij is dat de rekentoets al dit schooljaar niet meer meetelt. Ik ben hierover in gesprek met stakeholders. Vóór de kerst van dit jaar zal ik duidelijkheid verschaffen. VVD Heerema, R.J. Vraag: In het regeerakkoord staat een uitgebreide paragraaf over het Regenboogakkoord. De VVD is benieuwd naar wat de minister gaat doen om dit vorm te geven. Antwoord: In het voorjaar van 2018 zal ik uw Kamer informeren over de verdere uitwerking van het Regenboogakkoord en over de accenten op het brede emancipatieterrein die ik de komende periode wil maken. Ik zal dat doen met een Emancipatienota. De uitvoering van het Regenboogstembusakkoord krijgt daarbij grote prioriteit. Ik neem de uitvoering van het Regenboogakkoord - zoals dat in het regeerakkoord staat - samen met mijn collega's in het kabinet actief ter hand. Daarbij ben ik in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opstellen van het algemene kader voor het emancipatie en lhbti-emancipatiebeleid. Vanuit mijn coördinerende taak voor het emancipatiebeleid van het kabinet zal ik daarnaast mijn collega's ondersteunen bij de uitvoering van de maatregelen uit het regenboogakkoord op hun terrein en agenderen waar dat de komende tijd nog nodig mocht blijken. Zo is er een aantal inspanningen op wetgevingsterrein, waarbij de bewindspersonen van BZK en JenV primair vrantwoordelijk zijn. Zoals de aanvulling van de Grondwet met de gronden handicap en seksuele gerichtheid en de evaluatie van de wet erkenning transgender personen. Ik ben in overleg met mijn collega's over de termijn waarop uw Kamer geïnformeerd zal worden over de stand van zaken en verdere aanpak. Bij uw Kamer ligt ook het initiatiefwetsvoorstel dat voorziet in aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en personen met een intersekse conditie. Op korte termijn zal ik vervolg geven aan verdere maatregelen om onnodige geslachtsregistratie te voorkomen. Dat geldt ook voor de nodige steun aan Gender Sexuality Alliance op scholen en de aandacht voor de positie van LHBTI in de opleiding van docenten en in het mbo. Ik ben in overleg met de betrokken bewindspersonen van VWS, SZW, JenV, BZK over de verdere uitvoering van de meer praktische maatregelen uit het Regenboogakkoord. PAGE PAGE 1