34808, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 31 januari 2018)
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2018D03300, datum: 2018-01-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2017Z13756:
- Indiener: J.R.V.A. Dijsselbloem, minister van Financiën
- Medeindiener: S.A. Blok, minister van Veiligheid en Justitie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2017-10-24 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2017-10-25 15:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2017-11-16 14:00: Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Financiën
- 2018-02-07 15:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2018-02-08 13:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-02-21 19:30: Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (34808) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2018-03-06 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 7 (nota van wijziging d.d. 31 januari 2018) | |
34 808 | Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn) |
Nr. 2 | VOORSTEL VAN WET |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om regels te stellen ter uitvoering van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten‑Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 1 komt te luiden:
HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN
§ 1.1. Begrips- en reikwijdtebepalingen
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bijkantoor: duurzaam in een andere staat dan de staat van zetel aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een rechtspersoon of vennootschap;
cliënt: natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;
correspondentrelatie:
a. het verlenen van bankdiensten door een bank als correspondent aan een andere bank als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen en valutawisseldiensten; of
b. de betrekkingen tussen banken onderling, andere financiële ondernemingen onderling, of tussen banken en andere financiële ondernemingen, waar soortgelijke diensten als bedoeld onder a door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van betrekkingen die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;
dochteronderneming: dochteronderneming als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van de richtlijn jaarrekening;
Europese toezichthoudende autoriteiten: de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Bankautoriteit;
elektronisch geld: elektronisch geld als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
familielid van een politiek prominente persoon: natuurlijke persoon die een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen familierelatie heeft met een politiek prominente persoon;
financieren van terrorisme: de gedraging strafbaar gesteld in artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Financiële inlichtingen eenheid: Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid;
groep: groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn jaarrekening, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van de richtlijn jaarrekening;
hoger leidinggevend personeel:
a. personen die het dagelijks beleid van een instelling bepalen; of
b. personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een instelling, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers en die verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden van invloed zijn op de blootstelling van een instelling aan de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme;
identificeren: opgave van de identiteit laten doen;
instelling: bank, andere financiële onderneming, of natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap handelend in het kader van zijn beroepsactiviteiten, waarop deze wet ingevolge artikel 1a van toepassing is;
lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
melding: melding als bedoeld in artikel 16, eerste lid;
moederonderneming: moederonderneming als bedoeld in artikel 2, negende lid, van de richtlijn jaarrekening;
nationale risicobeoordeling: verslag van de identificatie, analyse en beoordeling van de nationale risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme als bedoeld in artikel 1f;
ongebruikelijke transactie: transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, eerste lid, als ongebruikelijk is aan te merken;
persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon: natuurlijke persoon die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie personen;
persoonsgegeven: persoonsgegeven als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming;
platform voor de veiling van emissierechten: platform voor de veiling van emissierechten als bedoeld in hoofdstuk VII van de verordening inzake de veiling van broeikasgasemissierechten;
politiek prominente persoon: natuurlijke persoon die een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen prominente publieke functie bekleedt of heeft bekleed;
richtlijn betaaldiensten: richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64 (PbEU 2015, L 337);
richtlijn jaarrekening: richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);
richtlijn kapitaalvereisten: richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176);
shellbank: bank of andere financiële onderneming als bedoeld in artikel 1a, tweede en derde lid, of onderneming die gelijkwaardige activiteiten als die van een bank of andere financiële onderneming verricht, die is opgericht in een staat waar zij geen fysieke aanwezigheid heeft en die geen onderdeel uitmaakt van een onder toezicht staande groep;
supranationale risicobeoordeling: door de Europese Commissie beschikbaar gesteld verslag van de identificatie, analyse en beoordeling van de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme die van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten als bedoeld in artikel 6 van de vierde anti-witwasrichtlijn;
toezichthoudende autoriteit: het ingevolge artikel 1d bevoegde bestuursorgaan;
transactie: handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt waarvan de instelling ten behoeve van haar dienstverlening aan die cliënt heeft kennisgenomen;
transitrekening: bankrekening die bij een in Nederland gevestigde bank wordt aangehouden door een bank gevestigd in een staat die geen lidstaat is en die door een cliënt van laatstbedoelde bank gedebiteerd of gecrediteerd kan worden zonder tussenkomst van de in Nederland gevestigde bank;
uiteindelijk belanghebbende: natuurlijke persoon die de uiteindelijke eigenaar is van of zeggenschap heeft over een cliënt, dan wel de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht;
verifiëren: vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit;
verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie: verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141);
verordening inzake de veiling van broeikasgasemissierechten: verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU 2010, L 302);
vierde anti-witwasrichtlijn: richtlijn 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141);
witwassen: de gedragingen strafbaar gesteld in de artikelen 420bis, 420bis.1, 420ter, 420quater en 420quater.1 van het Wetboek van strafrecht;
zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de begrippen “trust”, “trustee” en “insteller” verstaan hetgeen daaronder in het op 1 juli 1985 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) wordt verstaan.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden de categorieën natuurlijke personen aangewezen die in elk geval moeten worden aangemerkt als uiteindelijk belanghebbende als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 1a
1. Deze wet is van toepassing op banken en andere financiële ondernemingen, alsmede op de ingevolge het vierde lid aangewezen natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten.
2. Als bank wordt aangemerkt een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, niet zijnde een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap waarvoor op grond van artikel 2:11, tweede lid, of artikel 2:16, vierde lid, van die wet geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van bank vereist is, of een bijkantoor in Nederland van een bank met zetel buiten Nederland.
3. Als andere financiële ondernemingen worden aangemerkt:
a. degenen die, geen bank zijnde, in hoofdzaak hun bedrijf maken van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden opgenomen onder de punten 2, 3, 5, 6, 9, 10, 12 en 14 van bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten;
b. degenen die, geen bank zijnde, in hoofdzaak hun bedrijf maken van het verrichten van betaaldiensten als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn betaaldiensten;
c. beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
d. beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
e. elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht voor zover deze andere transacties verrichten dan bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, onderdeel k, van die wet;
f. wisselinstellingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
g. levensverzekeraars als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht met uitzondering van levensverzekeraars die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in dat artikel uitoefenen;
h. icbe’s als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
i. financiële dienstverleners als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht voor zover deze bemiddelen in levensverzekeringen;
j. betaaldienstagenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
k. bijkantoren in Nederland van andere financiële ondernemingen als bedoeld onder a tot en met i, met zetel buiten Nederland.
4. Als natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten waarop deze wet van toepassing is worden aangewezen:
a. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenen, dan wel natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, voor zover zij anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichten;
b. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefenen, dan wel natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichten;
c. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die als advocaat:
1°. zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geven of bijstand verlenen bij:
i. het aan- of verkopen van registergoederen;
ii. het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden;
iii. het oprichten of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
iv. het aan- of verkopen van aandelen in, of het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
v. werkzaamheden op fiscaal gebied die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van de in onderdeel a beschreven beroepsgroepen;
vi. het vestigen van een recht van hypotheek op een registergoed; of
2°. zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig optreden in naam en voor rekening van een cliënt bij enigerlei financiële transactie of onroerende zaaktransactie;
d. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris:
1°. zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geven of bijstand verlenen bij:
i. het aan- of verkopen van registergoederen;
ii. het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden;
iii. het oprichten of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerstel lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
iv. het aan- of verkopen van aandelen in, of het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
v. werkzaamheden op fiscaal gebied die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van de in onderdeel a beschreven beroepsgroepen;
vi. het vestigen van een recht van hypotheek op een registergoed; of
2°. zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig optreden in naam en voor rekening van een cliënt bij enigerlei financiële transactie of onroerende zaaktransactie;
e. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die in de uitoefening van een aan dat van advocaat, notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf de in onderdeel c of d genoemde werkzaamheden verrichten;
f. trustkantoren als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren;
g. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig een adres of postadres ter beschikking stellen, niet zijnde een trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren;
h. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig bemiddelen bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen, of inzake koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen;
i. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10 000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat;
j. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig gelegenheid geven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de kansspelen of die activiteiten verrichten als bedoeld in artikel 7a, 30b, 30h of 30z van die wet.
k. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig taxaties uitvoeren van onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen;
l. pandhuizen als bedoeld in artikel 131, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
m. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie beroepen of personen.
5. Deze wet is niet van toepassing op belastingadviseurs als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, en personen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, d en e, voor zover zij voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van diens rechtspositie, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.
6. Indien een beleggingsinstelling als bedoeld in het derde lid, onderdeel d, een beleggingsmaatschappij met aparte beheerder is of een beleggingsfonds of indien een icbe als bedoeld in het derde lid, onderdeel h, een fonds voor collectieve belegging in effecten of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten met aparte beheerder is, draagt de beheerder van de betreffende instelling zorg voor de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels door de instelling.
Artikel 1b
1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, zo nodig onder het stellen van aanvullende regels, geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, indien, rekening houdend met de aard en de omvang van de te verlenen diensten, voor die instellingen een bewezen laag risico op witwassen en financieren van terrorisme bestaat.
2. Geen vrijstelling kan worden verleend aan instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, die activiteiten verrichten als bedoeld in artikel 27g van de Wet op de kansspelen.
Artikel 1c
1. Onze Minister van Financiën kan, in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, ontheffing verlenen van de bij of krachtens deze wet gestelde regels aan instellingen die incidenteel of in zeer beperkte mate financiële werkzaamheden verrichten, indien er een bewezen laag risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. Aan een ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.
2. Onze Minister van Financiën kan een op grond van het eerste lid verleende ontheffing wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken of beperken, dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden, indien:
a. is gebleken dat bij de aanvraag van de ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b. de houder van een ontheffing omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de ontheffing werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de ontheffing zou zijn geweigerd;
c. de houder van een ontheffing niet langer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel niet meer voldoet aan de aan de ontheffing verbonden voorschriften of de gestelde beperkingen niet naleeft.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, wijzigen, intrekken of beperken van een ontheffing.
Artikel 1d
1. Met de uitvoering en handhaving van deze wet zijn belast:
a. de Nederlandsche Bank N.V.: voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, derde lid, onderdeel a, b, e, f, g en j, of bijkantoren van dergelijke instellingen met zetel buiten Nederland, alsmede instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel f;
b. de Stichting Autoriteit Financiële Markten: voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, derde lid, onderdeel c, d, h en i of bijkantoren van dergelijke instellingen met zetel buiten Nederland, alsmede beheerders als bedoeld in artikel 1a, zesde lid;
c. het Bureau Financieel Toezicht: voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, b, d en e;
d. de deken, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Advocatenwet: voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel c;
e. Onze Minister van Financiën: voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, h, i, k en l;
f. de kansspelautoriteit: voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j.
2. De Nederlandsche Bank N.V. is belast met de uitvoering en handhaving van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie.
3. De Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met de uitvoering en handhaving van de verordening inzake de veiling van broeikasgasemissierechten.
4. De in het eerste lid genoemde bestuursorganen kunnen, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betrekking heeft op een onderwerp dat verband houdt met de voorkoming van witwassen of financieren van terrorisme, bij algemene maatregel van bestuur tevens worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die verordening gestelde regels.
5. De bij of krachtens een verordening als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid gestelde regels worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met bij of krachtens deze wet gestelde regels.
6. De in het eerste lid genoemde bestuursorganen oefenen hun taak uit op een risico gebaseerde en effectieve wijze en nemen artikel 48, zesde tot en met achtste lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn daarbij in acht.
7. Bij regeling van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van de op grond van dit artikel bevoegde bestuursorganen, met uitzondering van de deken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
Artikel 1e
Bij regeling van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen banken die deel uitmaken van een groep banken die blijvend is aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering en uitbesteding van die banken worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank N.V., indien de centrale kredietinstelling toezicht houdt op die groep banken en in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan die banken. Aan deze vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.
§ 1.2. Risicomanagement
Artikel 1f
Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid gezamenlijk publiceren elke twee jaar een verslag van de geïdentificeerde, geanalyseerde en beoordeelde nationale risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme, bedoeld in artikel 7 van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Artikel 2
1. Een instelling met een bijkantoor of een meerderheidsdochteronderneming in een staat die geen lidstaat is en waar de wettelijke voorschriften ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme minder verstrekkend zijn dan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, draagt er zorg voor dat het bijkantoor, onderscheidenlijk de meerderheidsdochteronderneming, de bij of krachtens deze wet gestelde regels naleeft, voor zover het recht van de betrokken staat hier niet aan in de weg staat.
2. Indien het recht van de betrokken staat aan toepassing van het eerste lid in de weg staat, stelt de instelling de toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis en neemt zij maatregelen om het risico van witwassen en financieren van terrorisme doeltreffend te beheersen. Indien van toepassing neemt zij hierbij het bepaalde op grond van artikel 45, zevende lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn in acht.
3. Een instelling die een vestiging in een andere lidstaat exploiteert, ziet er op toe dat deze vestiging de in die lidstaat ter omzetting van de vierde anti-witwasrichtlijn geldende bepalingen naleeft.
Artikel 2a
1. Ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verricht een instelling cliëntenonderzoek en meldt zij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties overeenkomstig de bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3 gestelde regels. Daarbij besteedt een instelling bijzondere aandacht aan ongebruikelijke transactiepatronen en aan transacties die naar hun aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengen.
2. Een instelling treft adequate maatregelen ter voorkoming van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme die kunnen ontstaan door het gebruik van nieuwe technologieën in het economisch verkeer.
Artikel 2b
1. Een instelling neemt maatregelen om haar risico’s op witwassen en financieren van terrorisme vast te stellen en te beoordelen, waarbij de maatregelen in verhouding staan tot de aard en de omvang van de instelling.
2. Bij het vaststellen en beoordelen van de risico’s, bedoeld in het eerste lid, houdt de instelling in ieder geval rekening met de risicofactoren die verband houden met het type cliënt, product, dienst, transactie en leveringskanaal en met landen of geografische gebieden.
3. Een instelling legt de resultaten van het vaststellen en beoordelen van haar risico’s vast, houdt deze actueel en verstrekt deze resultaten desgevraagd aan de toezichthoudende autoriteit.
4. De toezichthoudende autoriteit kan ontheffing verlenen van het eerste tot en met derde lid, indien de instelling behoort tot een sector waarvan de inherente specifieke risico’s op witwassen en financieren van terrorisme duidelijk en inzichtelijk zijn.
Artikel 2c
1. Een instelling beschikt over gedragslijnen, procedures en maatregelen om de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme en de risico’s die zijn geïdentificeerd in de meest recente versies van de supranationale risicobeoordeling en de nationale risicobeoordeling te beperken en effectief te beheersen.
2. De gedragslijnen, procedures en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn evenredig aan de aard en de omvang van de instelling en hebben ten minste betrekking op de naleving van de bepalingen in hoofdstuk 1, paragraaf 1.2, 1.3, hoofdstuk 2, hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en hoofdstuk 5.
3. De gedragslijnen, procedures en maatregelen behoeven de goedkeuring van de personen die het dagelijks beleid van een instelling bepalen.
4. Een instelling draagt zorg voor een systematische toetsing van de gedragslijnen, procedures en maatregelen en draagt waar nodig zorg voor een bijstelling hiervan.
Artikel 2d
1. Indien het dagelijks beleid van een instelling wordt bepaald door twee of meer personen, wijst een instelling één van de personen die het dagelijks beleid van de instelling bepalen aan die is belast met de verantwoordelijkheid voor de naleving door de instelling van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Voor zover passend bij de aard en omvang van de instelling, beschikt een instelling over een onafhankelijke en effectieve compliancefunctie.
3. De compliancefunctie is gericht op het controleren van de naleving van wettelijke regels en interne regels die de instelling zelf heeft opgesteld en omvat onder meer de taak die strekt tot het verstrekken van de gegevens, bedoeld in artikel 16, aan de Financiële inlichtingen eenheid.
4. Indien van toepassing en voor zover passend bij de aard en de omvang van de instelling, draagt een instelling er zorg voor dat op onafhankelijke wijze een auditfunctie wordt uitgeoefend ten aanzien van haar werkzaamheden. De auditfunctie controleert de naleving door een instelling van de bij of krachtens deze wet gestelde regels en de uitoefening van de compliancefunctie.
§ 1.3. Groepen
Artikel 2e
1. Een instelling als bedoeld in artikel 1a, derde lid, onderdeel b of e, met hoofdkantoor in een andere lidstaat en met vestigingen niet zijnde bijkantoren in Nederland, wijst in Nederland op verzoek van de toezichthoudende autoriteit een centraal contactpunt aan met het oog op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
2. Het centraal contactpunt bewerkstelligt namens de instelling en met inachtneming van het bepaalde op grond van artikel 45, elfde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn, de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels en draagt zorg voor het aanleveren van de door de toezichthoudende autoriteit op grond van deze wet verzochte informatie.
3. De toezichthoudende autoriteit kan een instelling verzoeken een centraal contactpunt als bedoeld in het eerste lid aan te wijzen in de op grond van artikel 45, elfde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn aangewezen gevallen.
Artikel 2f
1. Een instelling die deel uitmaakt van een groep past de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures op effectieve wijze toe, voor zover die voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
2. Een instelling draagt tevens zorg voor een effectieve toepassing van de in het eerste lid bedoelde gedragslijnen en procedures door haar bijkantoren of meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland.
3. Onder de gedragslijnen en procedures, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden in ieder geval verstaan gedragslijnen en procedures inzake gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep, voor zover deze gegevens en informatie betrekking hebben op het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme.
4. Indien het recht van een betrokken staat die geen lidstaat is in de weg staat aan de toepassing van het tweede lid, stelt de instelling de toezichthoudende autoriteit hiervan in kennis en ziet de instelling er op toe dat het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming aanvullende maatregelen neemt om het risico op witwassen en financieren van terrorisme doeltreffend te beheersen. Indien van toepassing neemt zij hierbij het bepaalde op grond van artikel 45, zevende lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn in acht.
5. Indien de aanvullende maatregelen, bedoeld in het vierde lid, onvoldoende zijn, neemt de toezichthoudende autoriteit aanvullende toezichtmaatregelen, waarbij onder meer wordt verlangd dat de groep geen zakelijke relaties aangaat of die relaties beëindigt en geen transacties uitvoert, dan wel waarbij de groep, indien nodig, wordt verzocht haar bedrijfsactiviteiten in de betrokken staat te beëindigen.
B
Artikel 3 komt te luiden:
Artikel 3
1. Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
2. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:
a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
b. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en redelijke maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien de cliënt een rechtspersoon is, redelijke maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;
c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
d. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;
e. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en in voorkomend geval de natuurlijke persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
f. redelijke maatregelen te nemen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde.
3. Indien een cliënt handelt als trustee van een trust of ten behoeve van een andere juridische constructie strekt het in het eerste lid bedoelde cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de trust of juridische constructie, met overeenkomstige toepassing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in dat geval eveneens in staat om vast te stellen of de cliënt bevoegd is op te treden als trustee van een trust of ten behoeve van een andere juridische constructie.
4. Indien een cliënt optreedt als vennoot van een personenvennootschap strekt het in het eerste lid bedoelde cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de personenvennootschap, met overeenkomstige toepassing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in dat geval eveneens in staat om vast te stellen of de natuurlijke persoon die de vennoten in de personenvennootschap vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en, in voorkomend geval, om die persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
5. Een instelling verricht het cliëntenonderzoek in de volgende gevallen:a. indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;
b. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15 000, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15 000;
c. indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;
d. indien zij twijfelt aan de juistheid of volledigheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt;
e. indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft;
f. indien er, gelet op de staat waarin een cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft, een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat;
g. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt of de trust, inhoudende een geldovermaking als bedoeld in artikel 3, negende lid, van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie, ten bedrage van ten minste € 1 000.
6. Een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel i, verricht cliëntenonderzoek indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 10 000 in contant geld, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 10 000 in contant geld.
7. In afwijking van het vijfde lid, onderdeel b, verricht een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, cliëntenonderzoek indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 2 000,- bij het ophalen van een prijs of het aangaan van een weddenschap, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 2 000,- of meer.
8. Een instelling stemt het cliëntenonderzoek aantoonbaar af op de risicogevoeligheid voor witwassen of financiering van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie.
9. Een instelling houdt bij het bepalen van de risicogevoeligheid, bedoeld in het achtste lid, tenminste rekening met de in bijlage I bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicovariabelen.
10. Het eerste tot en met het negende lid en het elfde lid zijn niet van toepassing op een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel k.
11. Een instelling neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens die ingevolge het tweede tot en met vierde lid zijn verzameld over daar bedoelde personen, actueel gehouden worden.
12. In dit artikel wordt verstaan onder personenvennootschap: een maatschap als bedoeld in artikel 1655 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, een vennootschap onder firma als bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Koophandel en een commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 19 van het Wetboek van Koophandel, alsmede een maatschap of vennootschap naar buitenlands recht die met een van deze rechtsvormen vergelijkbaar is.
13. Voor de toepassing van het tweede lid wordt, indien de in het eerste lid bedoelde verplichting rust op een tussenpersoon als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel h, onder cliënt mede verstaan: de wederpartij van de cliënt bij een door bemiddeling van de tussenpersoon tot stand gebrachte en gesloten overeenkomst inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen.
14. In geval van een trustkantoor als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, dat diensten verleent als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht trustkantoren:
a. wordt onder cliëntenonderzoek in de zin van het eerste lid verstaan de maatregelen die zijn voorgeschreven krachtens artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren en die worden uitgevoerd voorafgaand aan of bij de uitvoering van een dienst of het aangaan van een zakelijke relatie;
b. zijn het tweede tot en met het negende lid en elfde lid niet van toepassing.
C
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3a
1. In aanvulling op artikel 3, tweede tot en met vierde lid, stelt het cliëntenonderzoek een bank of andere financiële onderneming in staat om onverwijld nadat een begunstigde van een levensverzekering is geïdentificeerd of aangewezen:
a. de naam van de persoon vast te leggen, indien de begunstigde als met name genoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie is geïdentificeerd;
b. voldoende informatie in te winnen betreffende de begunstigde om ervan overtuigd te zijn dat op het tijdstip van uitbetaling de identiteit van de begunstigde kan worden vastgesteld, indien de begunstigde door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins is aangewezen.
2. Verificatie van de identiteit van de begunstigde, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op het tijdstip van uitbetaling van de levensverzekering.
3. Indien een levensverzekering aan een derde wordt overgedragen, identificeert een bank of andere financiële onderneming die op de hoogte is van de overdracht de uiteindelijk belanghebbende op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon, rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen polis te eigen voordele ontvangt.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een instelling voldoet aan artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, en indien van toepassing het derde en vierde lid van dat artikel, voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdelen b en g, zesde en zevende lid, wordt uitgevoerd.
2. Het derde lid vervalt en het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. “een bank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°,” wordt vervangen door: een bank of andere financiële onderneming;
b. na “een rekening” wordt ingevoegd: , met inbegrip van een rekening voor effectentransacties,.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 12°” vervangen door: artikel 1a, vierde lid, onderdeel d.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid is het een instelling toegestaan om de identiteit van de begunstigde van een trust of van een soortgelijke juridische constructie pas vast te stellen op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent, mits de begunstigde voor het aangaan van de zakelijke relatie of het uitvoeren van een incidentele transactie aan de hand van specifieke kenmerken of naar categorie is omschreven en de instelling zodanige informatie inwint dat zij in staat is de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a, onder 1°, wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11° tot en met 13° of 23°” vervangen door: artikel 1a, vierde lid, onderdelen a tot en met e;
b. in onderdeel a, onder 2°, wordt “artikel 1, onderdeel a, onder 10°” vervangen door: artikel 1a, vierde lid, onderdeel f;
c. in onderdeel a, onder 3°, wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 3°, 5° tot en met 8°, 18° tot en met 20° of 22°” vervangen door: artikel 1a, tweede lid en derde lid;
d. in onderdeel a, onder 4°, wordt “de artikel 3, tweede, derde, vierde, vijfde en achtste lid, artikel 8, eerste lid en artikel 9” vervangen door: artikel 3, tweede tot en met vijfde en achtste lid, en artikel 8, eerste lid,;
e. aan onderdeel a wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
5°. een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, van een instelling als bedoeld onder 1° of 3° met vestiging in Nederland of in een andere lidstaat, indien het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming deel uitmaakt van dezelfde groep en volledig voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, eerste tot en met derde lid;;
f. in onderdeel b wordt “artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e, f en g, derde lid, aanhef en onderdelen a, b, c en e, en vierde lid, aanhef, onderdelen a, b, c, d, f en g” vervangen door: artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e en f, derde en vierde lid.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. De toezichthoudende autoriteit kan toestaan dat een instelling, dan wel een bijkantoor of dochteronderneming in Nederland van een instelling met zetel buiten Nederland, het bepaalde in het eerste lid naleeft via de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures, indien:
a. de instelling zich verlaat op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;
b. die groep cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toepast overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels; en
c. op de effectieve uitvoering van de in onderdeel b bedoelde voorschriften op het niveau van de groep toezicht wordt uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van een staat die geen lidstaat is.
3. In het derde lid (nieuw) wordt “artikel 3, eerste tot en met vierde lid en dertiende lid” vervangen door: artikel 3, eerste tot en met vierde en veertiende lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt “Het eerste en tweede lid” vervangen door: Het eerste tot en met derde lid.
5. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. na “bank” wordt telkens ingevoegd: of andere financiële onderneming;
b. “een correspondentbankrelatie” wordt vervangen door: een correspondentrelatie.
F
Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6
1. In afwijking van artikel 3, tweede tot en met vierde lid, kan een instelling een vereenvoudigd cliëntenonderzoek verrichten indien een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een laag risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt. De instelling houdt daarbij ten minste rekening met de in bijlage II bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicofactoren.
2. Een instelling verzamelt aantoonbaar voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of met betrekking tot een cliënt een vereenvoudigd cliëntenonderzoek, als bedoeld in het eerste lid, kan worden verricht.
3. Een instelling neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens die ingevolge het tweede lid zijn verzameld en de daarop gebaseerde vaststelling actueel gehouden worden.
4. Een instelling zorgt voor een toereikende controle van de transacties of de zakelijke relatie om te verzekeren dat kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 16.
G
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De artikelen 3, tweede lid, onderdelen a tot en met c, e en f, en 4 zijn niet van toepassing voor zover een instelling een zakelijke relatie aangaat of een transactie verricht met betrekking tot elektronisch geld en:
a. het elektronisch geld waarop de geldwaarde is opgeslagen niet kan worden heropgeladen of een betalingstransactielimiet heeft van € 250 per maand en uitsluitend in Nederland kan worden gebruikt;
b. de opgeslagen geldwaarde van het elektronisch geld niet meer dan € 250 bedraagt;
c. het elektronisch geld uitsluitend wordt gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;
d. de opgeslagen geldwaarde van het elektronisch geld niet kan worden aangevuld met anoniem elektronisch geld; en
e. de uitgever van het elektronisch geld zorgt voor een toereikende controle van de transacties of de zakelijke relatie om te verzekeren dat kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 16.
2. In het tweede lid vervalt “op een product”.
3. Het derde lid vervalt en het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt na “eerste lid” ingevoegd: , onderdeel b,.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien sprake is van terugbetaling in contanten of opname in contanten van de monetaire waarde van het elektronisch geld en het terug te betalen bedrag hoger is dan € 100.
H
Artikel 8 komt te luiden:
Artikel 8
1. Een instelling verricht, in aanvulling op artikel 3, tweede tot en met vierde lid, verscherpt cliëntenonderzoek in ten minste de volgende gevallen:
a. indien de zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt;
b. indien de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn door de Europese Commissie is aangewezen als staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.
2. Een instelling houdt ten minste rekening met de risicofactoren, bedoeld in bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn, om vast te stellen of het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is.
3. Een instelling neemt redelijke maatregelen om alle complexe en ongebruikelijk grote transacties en alle ongebruikelijke transactiepatronen die geen duidelijk economisch of rechtmatig doel hebben te onderzoeken en onderwerpt de gehele zakelijke relatie met de cliënt in dat geval aan een verscherpte controle.
4. Onverminderd het eerste lid draagt een bank of andere financiële onderneming die een correspondentrelatie aangaat of is aangegaan met een respondentinstelling in een staat die geen lidstaat is, er zorg voor dat:
a. zij voldoende informatie over de betrokken respondentinstelling verzamelt om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de respondentinstelling en de kwaliteit van het toezicht dat op de respondentinstelling wordt uitgeoefend beoordeelt;
b. zij de procedures en maatregelen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme van de betrokken respondentinstelling beoordeelt;
c. indien het een nieuwe correspondentrelatie betreft, de beslissing tot het aangaan van die relatie wordt genomen of goedgekeurd door het hoger leidinggevend personeel van de bank of andere financiële onderneming;
d. de verantwoordelijkheden van de bank of andere financiële onderneming en van de respondentinstelling worden vastgelegd;
e. de betrokken respondentinstelling de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot transitrekeningen heeft geïdentificeerd, hun identiteit heeft geverifieerd en daarnaast doorlopend toezicht houdt op deze cliënten en dat deze in staat is om haar op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken.
5. In aanvulling op de cliëntenonderzoeksmaatregelen, bedoeld in artikel 3:
a. beschikt een instelling over passende risicobeheersystemen, waaronder op risico gebaseerde procedures, om te bepalen of de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominente persoon is;
b. past een instelling de volgende maatregelen toe bij het aangaan of voortzetten van een zakelijke relatie met of het verrichten van een transactie voor een politiek prominente persoon:
1°. voor het aangaan of voortzetten van deze zakelijke relatie of het verrichten van deze transactie, is de toestemming vereist van een persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel;
2°. passende maatregelen worden getroffen om de bron van het vermogen en van de middelen die bij deze zakelijke relatie of deze transactie gebruikt worden, vast te stellen;
3°. de zakelijke relatie wordt doorlopend aan verscherpte controle onderworpen.
6. In aanvulling op de cliëntenonderzoeksmaatregelen, bedoeld in artikel 3:
a. neemt een instelling, uiterlijk bij uitbetaling van de polis of bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis, redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigde dan wel de uiteindelijk belanghebbende van de begunstigde van een levensverzekering, een politiek prominente persoon is;
b. past een instelling de volgende maatregelen toe in geval de persoon, bedoeld in onderdeel a, een politiek prominente persoon is:
1°. een persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel wordt geïnformeerd over de uitbetaling van de polisopbrengsten aan de personen, bedoeld in onderdeel a, voorafgaand aan deze uitbetaling;
2°. de gehele zakelijke relatie met de polishouder wordt aan verscherpte controle onderworpen.
7. Indien de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende niet langer een prominente publieke functie bekleedt, past de instelling passende risicogebaseerde maatregelen zo lang als nodig, doch ten minste gedurende 12 maanden toe, totdat deze persoon niet langer het hoger risico met zich brengt dat hoort bij politiek prominente personen.
8. De maatregelen, bedoeld in het vijfde tot en met het zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op familieleden van politiek prominente personen en personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.
9. Indien de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende gedurende de zakelijke relatie een politiek prominente persoon wordt of blijkt te zijn, voldoet de instelling onverwijld nadat hiervan is gebleken aan het vijfde lid, het zesde lid, onderdeel b, en het zevende en achtste lid.
10. Indien een cliënt een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming met zetel of vestiging in een staat als bedoeld in het eerste lid is van een in een lidstaat gevestigde instelling, en het betreffende bijkantoor of de betreffende meerderheidsdochteronderneming volledig voldoet aan de voor de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, tweede lid, kan in plaats van een verscherpt cliëntenonderzoek, cliëntenonderzoek worden verricht dat is afgestemd op de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme die met deze cliënt gepaard gaan.
11. Een instelling neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens, die ingevolge het derde tot en met zesde, achtste en tiende lid zijn verzameld, actueel gehouden worden.
I
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “in bij die regeling aangewezen staten met strategische tekortkomingen in de preventie van witwassen en financieren van terrorisme” vervangen door “in staten die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie zijn aangewezen als staten met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme” en vervalt de zinsnede: onderdeel b,.
2. In het tweede lid wordt “een ingevolge het eerste lid aangewezen staat” vervangen door “in een staat als bedoeld in het eerste lid” en vervalt de zinsnede: onderdeel b,.
3. In het derde lid wordt “een ingevolge het eerste lid aangewezen staat” vervangen door: een staat als bedoeld in het eerste lid.
J
Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. “het tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f en g, het derde lid, onderdelen a, b, c en e, of het vierde lid, onderdelen a, b, c, d, f en g” wordt vervangen door: het tweede lid, onderdelen a, b, c, e en f.
2. na “laten verrichten door een derde” wordt ingevoegd: in het kader van een uitbesteding- of agentuurovereenkomst.
K
In artikel 12 vervalt het tweede lid en worden het derde tot en met vijfde lid vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.
L
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt “witwassen en financieren van terrorisme” vervangen door: witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede financieren van terrorisme,.
2. In onderdeel f, subonderdeel 2°, wordt “de personen die krachtens artikel 24 met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast” vervangen door: de toezichthoudende autoriteit.
3. In onderdeel g wordt “de personen die krachtens artikel 24 met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast” vervangen door: de toezichthoudende autoriteit en de personen, bedoeld in onderdeel f, onder 3°.
M
Na artikel 13 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 13a
1. Ten behoeve van de uitoefening van haar taken op grond van artikel 13, werkt de Financiële inlichtingen eenheid zoveel mogelijk samen met de financiële inlichtingen eenheden van andere lidstaten.
2. De Financiële inlichtingen eenheid wisselt met een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat, uit eigen beweging of op verzoek van die andere financiële inlichtingen eenheid en zo nodig onder het stellen van voorwaarden of beperkingen, alle beschikbare informatie uit die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse door die financiële inlichtingen eenheid van informatie met betrekking tot witwassen of financieren van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen.
3. De informatie, bedoeld in het tweede lid, wordt ook uitgewisseld indien:
a. op het tijdstip van uitwisseling niet is vastgesteld welk basisdelict bij de te analyseren of de te verwerken informatie is betrokken;
b. de definitie van een betrokken misdrijf van fiscale aard in de andere lidstaat anders is dan naar Nederlands recht omschreven.
4. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt door de Financiële inlichtingen eenheid in behandeling genomen, indien:
a. het verzoek de relevante feiten en achtergrondinformatie bevat; en
b. in het verzoek uiteen is gezet wat de redenen zijn voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt.
5. Indien een verzoek als bedoeld in het tweede lid in behandeling wordt genomen, gebruikt de Financiële inlichtingen eenheid voor het vergaren van de verzochte informatie al haar bevoegdheden op grond van deze wet en verstrekt zij de verzochte informatie onverwijld aan de financiële inlichtingen eenheid van de andere lidstaat.
6. Aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt niet voldaan indien het verstrekken van de gevraagde informatie zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet.
7. Indien een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat verzoekt om toestemming voor het delen van informatie afkomstig van de Financiële inlichtingen eenheid met bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat, verstrekt de Financiële inlichtingen eenheid deze toestemming onverwijld en zo ruim mogelijk, tenzij het verlenen van toestemming:
a. niet past binnen het kader van de wetgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
b. strijdig is met wettelijke bepalingen;
c. een strafrechtelijk onderzoek kan schaden; of
d. de belangen van natuurlijke of rechtspersonen op wie de informatie betrekking heeft onevenredig kan schaden.
8. Indien het verstrekken van informatie of het verlenen van toestemming op grond van het zesde lid, respectievelijk het zevende lid, wordt geweigerd, wordt dit gemotiveerd kenbaar gemaakt aan de financiële inlichtingen eenheid die om de informatie of toestemming heeft verzocht.
Artikel 13b
1. De Financiële inlichtingen eenheid kan, ten behoeve van haar taken, bedoeld in artikel 13, een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat verzoeken om informatie die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse van informatie met betrekking tot witwassen of financieren van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, indien zij daarbij ten minste de volgende informatie verstrekt:
a. relevante feiten en achtergrondinformatie bij het verzoek;
b. de redenen voor het verzoek; en
c. de wijze waarop de verzochte informatie zal worden gebruikt.
2. De Financiële inlichtingen eenheid gebruikt informatie die zij heeft ontvangen van een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat uitsluitend indien:
a. het gebruik van de informatie noodzakelijk is voor het vervullen van haar taken, bedoeld in artikel 13;
b. het gebruik van de informatie alleen plaatsvindt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt, dan wel met voorafgaande toestemming van de financiële inlichtingen eenheid die de informatie heeft verstrekt; en
c. wordt voldaan aan de beperkingen en voorwaarden die aan het gebruik van de informatie zijn gesteld door de financiële inlichtingen eenheid die de informatie heeft verstrekt.
3. Informatie afkomstig van een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat wordt door de Financiële inlichtingen eenheid niet zonder voorafgaande toestemming van die financiële inlichtingen eenheid verstrekt aan de personen, bedoeld in artikel 13, onderdeel g.
Artikel 13c
1. De Financiële inlichtingen eenheid werkt bij de toepassing van geavanceerde technologieën samen met de financiële inlichtingen eenheden van andere lidstaten. Deze technologieën stellen de Financiële inlichtingen eenheid in staat om, onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 13a en 13b, anoniem verbanden te leggen tussen de eigen gegevens en de gegevens van andere financiële inlichtingen eenheden, zodat personen die in verband worden gebracht met witwassen en het financieren van terrorisme kunnen worden opgespoord en hun opbrengsten en geldmiddelen kunnen worden geïdentificeerd.
2. De Financiële inlichtingen eenheid maakt voor de contacten met de financiële inlichtingen eenheden van de andere lidstaten gebruik van beschermde kanalen.
Ma
In artikel 14, derde lid, wordt “Onze Minister van Veiligheid en Justitie” vervangen door: Onze Minister van Justitie en Veiligheid.
N
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14a
1. In het kader van haar taak op grond van artikel 13, onderdeel g, kan de Financiële inlichtingen eenheid op verzoek informatie verstrekken aan de in dat onderdeel bedoelde personen, indien het verzoek betrekking heeft op aangelegenheden die verband houden met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of financieren van terrorisme.
2. De Financiële inlichtingen eenheid kan een verzoek om informatie als bedoeld in het eerste lid weigeren indien zwaarwegende belangen zich tegen het verstrekken van informatie verzetten.
3. De toezichthoudende autoriteit en de personen, bedoeld in artikel 13, onderdeel g, informeren de Financiële inlichtingen eenheid over de wijze waarop gebruik is gemaakt van de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie en over het resultaat van de op grond van deze informatie uitgevoerde onderzoeken of inspecties.
O
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt: , de identiteit van de natuurlijke personen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b,.
2. In het derde lid wordt “taxateur als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 24°,” vervangen door: instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel k,.
3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt “artikel 3, dertiende lid,” vervangen door: artikel 3, veertiende lid,.
4. In het vierde lid, onderdeel b, wordt “artikel 5, tweede lid” vervangen door: artikel 5, derde lid.
P
Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 16a
Een melding als bedoeld in artikel 16 die betrekking heeft op een andere lidstaat, wordt door de Financiële inlichtingen eenheid onverwijld gedeeld met de financiële inlichtingen eenheid van die lidstaat, tenzij het verstrekken van de melding:
a. strijdig is met een wettelijk voorschrift;
b. een strafrechtelijk onderzoek kan schaden;
c. de belangen van natuurlijke of rechtspersonen op wie de informatie betrekking heeft onevenredig kan schaden.
Q
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De Financiële inlichtingen eenheid kan ten behoeve van de uitvoering van haar taak, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdelen a en b, gegevens of inlichtingen opvragen bij een instelling die een melding heeft gedaan of bij een instelling die naar het oordeel van de Financiële inlichtingen eenheid beschikt over gegevens of inlichtingen die relevant zijn voor het analyseren door de Financiële inlichtingen eenheid van een transactie of voorgenomen transactie of van een zakelijke relatie.
2. In het tweede lid vervalt “binnen de door de Financiële inlichtingen eenheid gestelde termijn” en wordt “schriftelijk” vervangen door: onverwijld en in schriftelijke vorm.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een instelling met vestiging in een andere lidstaat naar het oordeel van de Financiële inlichtingen eenheid beschikt over gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, kan de Financiële inlichtingen eenheid overeenkomstig artikel 13b, de financiële inlichtingen eenheid van de lidstaat waar de instelling is gevestigd om deze gegevens of inlichtingen verzoeken.
R
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 18a
Ten behoeve van de naleving van de in de artikelen 16 en 17 opgenomen verplichtingen, zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a van de Advocatenwet en zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht in artikel 22 van de Wet op het notarisambt.
S
Na artikel 20 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 20a
Een instellingen beschikt over adequate voorzieningen, die passend zijn bij de aard en omvang van de instelling en die het hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie mogelijk maken om een overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels intern en op anonieme wijze te melden via een specifiek, onafhankelijk kanaal, dat passend is ten opzichte van de aard en omvang van de instelling.
Artikel 20b
Een instelling mag een persoon die voor haar werkzaam is en die te goeder trouw en naar behoren namens de instelling aan de Financiële inlichtingen eenheid een melding doet als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aan de Financiële inlichtingen eenheid gegevens of inlichtingen verstrekt als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of intern binnen de instelling een overtreding van het in deze wet bepaalde meldt als bedoeld in artikel 20a, niet benadelen.
T
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt “Een toezichthouder” vervangen door: De toezichthoudende autoriteit.
2. In het derde lid wordt “een toezichthouder” vervangen door: de toezichthoudende autoriteit.
3. In het vierde lid, onderdeel b, wordt “Veiligheid en Justitie” vervangen door: Justitie en Veiligheid.
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder toezichthoudende autoriteit verstaan:
a. de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel a, b, e of f;
b. de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, b of e;
c. de toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustkantoren.
U
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, wordt na het tweede lid een artikellid ingevoegd, luidende:
3. Een instelling kan de rechten, bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter naleving van het bepaalde in het eerste en tweede lid.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12°, 13° en 23°” vervangen door: artikel 1a, vierde lid, onderdelen a tot en met e.
3. Het zesde lid (nieuw), onder 1°, komt te luiden:
1°. tussen instellingen als bedoeld in artikel 1a, tweede en derde lid, gevestigd in een lidstaat en die tot dezelfde groep behoren, alsmede tussen deze instellingen en hun bijkantoren of meerderheidsdochterondernemingen, die zijn gevestigd in een andere lidstaat of een staat die geen lidstaat is, voor zover het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures, bedoeld in artikel 2f, derde lid en de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze wet.
4. In het zesde lid (nieuw), onder 2°, wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12°, 13° en 23°” vervangen door: artikel 1a, vierde lid, onderdelen a tot en met e.
5. In het zesde lid (nieuw), onder 3°, wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 3°, 5° tot en met 9°, 11° tot en met 13° en 23°” vervangen door: artikel 1a, tweede lid, derde lid, onderdelen a, c, d, g, i en j, en vierde lid, onderdeel a tot en met e.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt “Voor de toepassing van het vijfde lid” vervangen door: Voor de toepassing van het zesde lid.
7. In het zevende lid (nieuw) vervalt onderdeel 1° en worden de onderdelen 2° en 3° vernummerd tot 1° en 2°.
V
Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 23a
Onverminderd artikel 23, eerste lid, deelt een instelling informatie over een melding ingevolge artikel 16 door die instelling binnen de groep, tenzij door de Financiële inlichtingen eenheid anders wordt bepaald.
W
Hoofdstuk 4 komt te luiden:
HOOFDSTUK 4. TOEZICHT EN HANDHAVING
§ 4.1. Toezicht op de naleving en samenwerking
Artikel 24
1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de toezichthoudende autoriteit aangewezen personen. Van dat besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2. In afwijking van het eerste lid, is de deken, bedoeld in artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet, belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
Artikel 25
1. Indien de in artikel 24 bedoelde personen bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, licht de toezichthoudende autoriteit onder wiens verantwoordelijkheid zij hun taak uitoefenen, dan wel de in artikel 24, tweede lid, bedoelde deken, de Financiële inlichtingen eenheid in, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsbepalingen, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de wettelijke taken van de Financiële inlichtingen eenheid.
2. Indien bij de uitoefening van het toezicht op de effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten feiten worden ontdekt die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, licht de Autoriteit Financiële Markten, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsbepalingen, de Financiële inlichtingen eenheid in voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de wettelijke taken van de Financiële inlichtingen eenheid.
Artikel 26
De artikelen 111a, derde lid, van de Wet op het notarisambt en 45a, tweede lid, van de Advocatenwet, zijn van overeenkomstige toepassing op het toezicht op de naleving door de personen die op grond van artikel 24, eerste lid, door de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, zijn aangewezen, respectievelijk op het toezicht op de naleving door de deken, bedoeld in artikel 24, tweede lid.
Artikel 27
1. De toezichthoudende autoriteit werkt samen met de toezichthoudende instanties van andere lidstaten, voor zover dat voor de vervulling van haar taak op grond van deze wet of de vervulling van de taken van die instanties nodig is.
2. De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten, voor zover op grond van artikel 1d, eerste lid, onderdeel a en b, belast met de uitvoering en handhaving van deze wet, verstrekken de Europese toezichthoudende autoriteiten alle informatie die voor de vervulling van de taken van die autoriteiten nodig is.
3. De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Autoriteit Financiële Markten informeren de Europese toezichthoudende autoriteiten voorts over een maatregel die ingevolge paragraaf 4.2 van deze wet is opgelegd aan een bank of andere financiële onderneming.
§4.2. Handhavingsbevoegdheden
Artikel 28
De toezichthoudende autoriteit kan een ieder die niet voldoet aan een ingevolge deze wet op hem rustende verplichting een aanwijzing geven om binnen een door de toezichthoudende autoriteit gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.
Artikel 29
De toezichthoudende autoriteit kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van:
a. overtreding van de bij of krachtens de artikelen 1e, 2, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, eerste en tweede lid, 2f, eerste, tweede en vierde lid, 3, eerste tot en met negende en elfde lid, 3a, eerste en tweede lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, en derde lid, 5, eerste, derde en vijfde lid, 6, 7, tweede lid, 8, 9, 10, tweede lid, 11, 16, 17, tweede lid, 20a, 20b, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 33, 34, 35, 35a en 38 van deze wet gestelde regels;
b. overtreding van artikel 1a, zesde lid, voor zover de overtreding betrekking heeft op de regels die bij of krachtens de in onderdeel a genoemde artikelen zijn gesteld;
c. overtreding van de bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 14 en 16, eerste lid, van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie gestelde regels;
d. overtreding van de bij of krachtens de verordening inzake de veiling van broeikasgasemissierechten gestelde regels;
e. overtreding van de bij of krachtens een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 1d, vierde lid, gestelde regels;
f. overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht; en
g. het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 28.
Artikel 30
De toezichthoudende autoriteit kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van:
a. overtreding van de bij of krachtens de artikelen 1e, 2, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, eerste en tweede lid, 2f, eerste, tweede en vierde lid, 3, eerste tot en met negende en elfde lid, 3a, eerste en tweede lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, en derde lid, 5, eerste, derde en vijfde lid, 6, 7, tweede lid, 8, 9, 10, tweede lid, 11, 16, 17, tweede lid, 20a, 20b, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 33, 34, 35, 35a en 38 van deze wet gestelde regels;
b. overtreding van artikel 1a, zesde lid, voor zover de overtreding betrekking heeft op de regels die bij of krachtens de in onderdeel a genoemde artikelen zijn gesteld;
c. overtreding van de bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 14 en 16, eerste lid, van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie gestelde regels;
d. overtreding van de bij of krachtens de verordening inzake de veiling van broeikasgasemissierechten gestelde regels;
e. overtreding van de bij of krachtens een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 1d, vierde lid, gestelde regels;
f. overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht; en
g. het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 28.
Artikel 31
1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 5 000 000, of, in gevallen als bedoeld in het vierde lid, ten hoogste € 10 000 000 bedraagt.
2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het maximale bedrag van de op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:
Categorie | Basisbedrag | Minimumbedrag | Maximumbedrag |
---|---|---|---|
1 | € 10 000,– | € 0,– | € 10 000,– |
2 | € 500 000,– | € 0,– | € 1 000 000,– |
3 | € 2 000 000,– | € 0,– | € 4 000 000,– |
3. In afwijking van het tweede lid, bedraagt het basisbedrag voor de bestuurlijke boete voor een overtreding die is gerangschikt in de derde categorie indien de boete wordt opgelegd aan een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede, derde, of vierde lid, onderdeel f, € 2 500 000,- en is het maximumbedrag van de bestuurlijke boete € 5 000 000,-.
4. Indien ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, bedraagt de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste tweemaal het ingevolge het tweede of derde lid toepasselijke maximumbedrag.
Artikel 32
1. Indien de boete wordt opgelegd aan een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede, derde, of vierde lid, onderdeel f, bedraagt de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding van een voorschrift gerangschikt in de derde categorie, in afwijking van artikel 31, ten hoogste 10% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarmee de bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien dit meer is dan tweemaal het ingevolge artikel 31, derde lid, toepasselijke maximumbedrag.
2. Indien de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan een onderneming die opgenomen is in een groep met een geconsolideerde jaarrekening, worden bij de berekening van de netto-omzet de totaalbedragen gehanteerd uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming.
Artikel 32a
De toezichthoudende autoriteit kan in afwijking van artikel 31 een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen.
Artikel 32b
1. Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar, beroep of hoger beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep of hoger beroep is ingesteld, op het beroep of hoger beroep is beslist.
2. De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.
Artikel 32c
1. Bij een overtreding die beboetbaar is met een boete gerangschikt in de tweede of derde boetecategorie, bedoeld in artikel 31, tweede lid, kan de toezichthoudende autoriteit de overtreder de bevoegdheid ontzeggen om bij een instelling als bedoeld in artikel 1a beleidsbepalende functies uit te oefenen.
2. Indien de overtreding, bedoeld in het eerste lid, is begaan door een rechtspersoon, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke personen die tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven.
3. Een ontzegging als bedoeld in het eerste lid kan worden opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.
Artikel 32d
1. De toezichthoudende autoriteit kan ten aanzien van vestigingen als bedoeld in artikel 2e, eerste lid, passende en evenredige maatregelen nemen om ernstige gebreken die onmiddellijke maatregelen vereisen, te adresseren.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de geconstateerde gebreken zijn hersteld.
§ 4.3. Publicatiebevoegdheden toezichthoudende autoriteit
Artikel 32e
De toezichthoudende autoriteit kan een waarschuwing of verklaring publiceren, onder vermelding van de overtreding en de overtreder, bij overtreding van de in artikel 30 bedoelde voorschriften, voor zover deze overtreding beboetbaar is met een boete gerangschikt in de tweede of derde boetecategorie, bedoeld in artikel 31, tweede lid.
Artikel 32f
1. De toezichthoudende autoriteit maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie ingevolge deze wet openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden.
2. Indien tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld, wordt de uitkomst daarvan tezamen met het besluit openbaar gemaakt.
3. In aanvulling op artikel 5:2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuurlijke sanctie mede verstaan: het door de toezichthoudende autoriteit wegens een overtreding beëindigen of beperken van een recht of bevoegdheid alsmede het opleggen van een verbod.
4. In afwijking van het eerste lid maakt de toezichthoudende autoriteit een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete zo spoedig mogelijk openbaar, indien het een bestuurlijke boete betreft ter zake een overtreding van een voorschrift dat op grond van artikel 31, tweede lid, is gerangschikt in de derde categorie.
5. De toezichthoudende autoriteit maakt in afwijking van het eerste lid een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom ingevolge deze wet zo spoedig mogelijk openbaar, indien een dwangsom wordt verbeurd.
6. De toezichthoudende autoriteit maakt de indiening van een bezwaar of de instelling van een beroep of hoger beroep tegen een besluit als bedoeld in het vierde of vijfde lid, alsmede de beslissing op bezwaar en de uitkomst van dat beroep of hoger beroep, zo spoedig mogelijk openbaar, tenzij het besluit op grond van artikel 32g niet openbaar is gemaakt.
7. Een besluit dat ingevolge het eerste, vierde of vijfde lid openbaar is gemaakt, blijft, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, gedurende een periode van vijf jaar na bekendmaking beschikbaar op de website van de toezichthoudende autoriteit, met uitzondering van de persoonsgegevens die deel uitmaken van het besluit indien enig wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.
Artikel 32g
1. Openbaarmaking op grond van artikel 32f wordt uitgesteld of geschiedt in zodanige vorm dat de openbaar te maken gegevens niet herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen voor zover:
a. die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijke persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;
b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de personen, bedoeld in artikel 24, naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd; of
d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.
2. Openbaarmaking op grond van artikel 32f blijft achterwege, indien openbaarmaking overeenkomstig het eerste lid:
a. onevenredig zou zijn gezien de geringe ernst van de overtreding, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft; of
b. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou brengen.
Artikel 32h
1. Alvorens over te gaan tot openbaarmaking van gegevens die tot afzonderlijke personen herleidbaar zijn op grond van deze paragraaf, neemt de toezichthoudende autoriteit een besluit tot openbaarmaking. Dit besluit bevat de openbaar te maken gegevens en de wijze en termijn waarop de openbaarmaking zal plaatsvinden.
2. Onverminderd artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht kan de toezichthoudende autoriteit bij het nemen van een besluit op grond van artikel 32e de toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege laten, indien van de betrokken persoon geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.
Artikel 32i
1. De toezichthoudende autoriteit gaat pas over tot openbaarmaking op grond van artikel 32e of 32f, vierde of vijfde lid, nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop de betrokken persoon van het besluit tot het publiceren van een waarschuwing of verklaring in kennis is gesteld of het besluit tot opleggen van een boete of last onder dwangsom aan hem bekend is gemaakt.
2. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om openbaarmaking op grond van deze paragraaf te voorkomen, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
3. De toezichthoudende autoriteit beëindigt het openbaar beschikbaar houden van gegevens die tot afzonderlijke personen herleidbaar zijn op grond van artikel 32e en 32f onverwijld voor zover:
a. het besluit tot openbaarmaking wordt ingetrokken;
b. het besluit tot openbaarmaking door de bestuursrechter onherroepelijk wordt vernietigd.
4. In de gevallen bedoeld in het derde lid, biedt de toezichthoudende autoriteit de belanghebbende aan de intrekking of de vernietiging openbaar te maken.
Artikel 32j
1. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om openbaarmaking op grond van deze paragraaf te voorkomen, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
2. Indien de voorzieningenrechter openbaarmaking op grond van deze paragraaf heeft verboden, of indien op grond van artikel 32g nog geen tot personen herleidbare openbaarmaking heeft plaatsgevonden, vindt het horen van belanghebbenden ter zake van het bezwaar tegen het besluit tot openbaarmaking of het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke sanctie niet in het openbaar plaats.
3. Indien de voorzieningenrechter openbaarmaking op grond van deze paragraaf heeft verboden, of indien op grond van artikel 32g nog geen tot afzonderlijke personen herleidbare openbaarmaking heeft plaatsgevonden, en beroep of hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar tegen het besluit tot openbaarmaking of het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke sanctie, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.
X
Het opschrift van paragraaf 5.1 komt te luiden:
§ 5.1. Het bewaren van bewijsstukken
Y
Artikel 33 komt te luiden:
Artikel 33
1. Een instelling die op grond van deze wet cliëntenonderzoek heeft verricht, of bij wie een cliënt is geïntroduceerd conform de procedure van artikel 5, legt op opvraagbare wijze de documenten en gegevens vast die zijn gebruikt voor de naleving van het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vierde lid, artikel 3a, eerste lid, artikel 6, eerste en tweede lid, artikel 7, tweede lid, en artikel 8, derde tot en met zesde en achtste lid.
2. Onder de documenten en gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn ten minste begrepen:
a. van natuurlijke personen, niet zijnde uiteindelijk belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid:
1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats, dan wel de plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt, of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden;
2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;
b. van natuurlijke personen, zijnde uiteindelijk belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid:
1°. de identiteit, waaronder ten minste de geslachtsnaam en voornamen van de uiteindelijk belanghebbende; en
2°. de gegevens en documenten die zijn vergaard op basis van de redelijke maatregelen die zijn genomen om de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren;
c. van vennootschappen of andere juridische entiteiten:
1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging en het land van statutaire zetel;
2°. indien de vennootschap of andere juridische entiteit bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
3°. van degenen die voor de vennootschap of juridische entiteit bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum.
d. van trusts of andere juridische constructies:
1°. het doel en de aard van de trust of andere juridische constructie;
2°. het recht waardoor de trust of andere juridische constructie wordt beheerst.
3. Een instelling bewaart de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of gedurende vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.
4. Een instelling beschikt over systemen die haar in staat stellen onverwijld en volledig te reageren op vragen van de Financiële inlichtingen eenheid en van de toezichthoudende autoriteit, waaronder:
a. de vraag of zij met een bepaalde cliënt een zakelijke relatie onderhoudt of gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek heeft onderhouden;
b. vragen over de aard van de relatie met de bedoelde cliënt.
5. De systemen, bedoeld in het vierde lid, voorzien in beveiligde kanalen die de vertrouwelijkheid van de in dat lid bedoelde verzoeken waarborgen.
Z
Het opschrift van paragraaf 5.2 vervalt.
AA
Artikel 34 komt te luiden:
Artikel 34
1. Een instelling die op grond van artikel 16, eerste lid, een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie heeft gemeld, legt op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast:
a. alle gegevens, bedoeld in artikel 16, tweede lid, die noodzakelijk zijn om de desbetreffende transactie te kunnen reconstrueren;
b. een afschrift van de melding, bedoeld in artikel 16, eerste lid, alsmede de daarbij verstrekte informatie en gegevens;
c. het bericht van de Financiële inlichtingen eenheid van ontvangst van deze melding, als bedoeld in artikel 13, onderdeel c.
2. Een instelling bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding, respectievelijk het tijdstip van de ontvangst van het bericht van de Financiële inlichtingen eenheid.
AB
Na artikel 34 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 5.2. Gegevensbescherming
Artikel 34a
1. Persoonsgegevens, verzameld op grond van deze wet, worden door een instelling alleen verwerkt met het oog op het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme en worden niet verder verwerkt voor commerciële doeleinden of andere doeleinden die niet verenigbaar zijn met dat doel.
2. Een instelling verstrekt, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een incidentele transactie te verrichten, informatie aan een cliënt over de krachtens deze wet geldende verplichtingen ter zake van de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme.
3. Een instelling vernietigt de persoonsgegevens die zij uit hoofde van deze wet heeft verkregen onmiddellijk na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 33, derde lid, en 34, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
AC
Het opschrift van paragraaf 5.3 komt te luiden:
§ 5.3. Opleiding en kwalificaties
AD
In artikel 35 wordt na “werknemers,” ingevoegd “alsmede de dagelijks beleidsbepalers” en wordt na “voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken” ingevoegd: en rekening houdend met de risico’s, aard en omvang van de instelling.
AE
Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 35a
1. De instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a tot en met e en h, voor zover zij bemiddelen bij het tot stand brengen en sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen, verstrekken op verzoek aan de toezichthoudende autoriteit een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid afgegeven verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens met betrekking tot de personen die het beleid bepalen of mede bepalen, binnen een door de toezichthoudende autoriteit te stellen redelijke termijn.
2. Indien een verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de personen die het beleid bepalen of mede bepalen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt geweigerd, nemen de instellingen, bedoeld in het eerste lid, de noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat deze personen een beleidsbepalende of medebeleidsbepalende functie binnen de instelling bekleden.
AF
In artikel 36 wordt “artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°” vervangen door: artikel 1a, tweede lid.
AG
Artikel 37 vervalt.
AH
Artikel 38 komt te luiden:
Artikel 38
1. Ten aanzien van cliënten waarnaar reeds cliëntenonderzoek is verricht op grond van deze wet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, verricht een instelling het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij eerste gelegenheid.
2. Onder eerste gelegenheid in de zin van het eerste lid wordt verstaan het eerste moment dat door de cliënt contact wordt opgenomen met de instelling of het eerste moment dat de instelling, met inachtneming van de risicogevoeligheid voor witwassen of financieren van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie, aanleiding vindt om het cliëntenonderzoek te doen plaatsvinden.
3. In afwijking van het eerste lid verricht een bank of andere financiële onderneming in geval van een zakelijke relatie met betrekking tot een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, het cliëntenonderzoek, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 3a, zodra een geldelijke uitkering plaatsvindt aan de cliënt of begunstigde.
4. De artikelen 3a, 6, 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op een cliëntenonderzoek dat op grond van het eerste of derde lid wordt verricht.
AI
De artikelen 39 tot en met 42 worden vervangen door twee artikelen, luidende:
Artikel 39
1. Op overtredingen die hebben plaatsgevonden of zijn aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, zijn de artikelen 32e tot en met 32j niet van toepassing.
2. In afwijking van het eerste lid wordt in het geval van een overtreding, begaan door een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede lid of derde lid, onderdeel c, en waarop artikel 28a van deze wet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, van toepassing is, een besluit tot het publiceren van een waarschuwing of verklaring na het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn genomen met inachtneming van de artikelen 32h, 32i en 32j.
Artikel 40
Een wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn, de richtlijn betaaldiensten of de richtlijn kapitaalvereisten gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
ARTIKEL II
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1:104, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende:
#. de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde regels.
B
Artikel 2:54j, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a tot en met c worden geletterd b tot en met d.
2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;.
C
In artikel 3:8, eerste lid, eerste volzin, wordt, onder vervanging van “of” door een komma, na “verzekeraar” ingevoegd: of wisselinstelling.
ARTIKEL III
Aan artikel 6 van de Wet toezicht trustkantoren wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd luidende:
g. in geval de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde regels.
ARTIKEL IV
De Wet op de kansspelen wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 4a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 4b
1. In verband met het voorkomen van witwassen en het financieren van terrorisme staan de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de houder van een vergunning op grond van deze wet, van de personen die zijn beleid bepalen of mede bepalen en van zijn uiteindelijke belanghebbende buiten twijfel.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de houders van een vergunning waaraan:
a. ingevolge artikel 1b, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme een vrijstelling is verleend;
b. bij of krachtens deze wet vergelijkbare eisen in verband met het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme worden gesteld.
Artikel 4c
1. Een vergunning die ingevolge deze wet door de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a, is verleend voor een gelegenheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, of voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7a, 30b of 30h en waarop de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme van toepassing is, kan worden ingetrokken indien de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens die wet gestelde regels.
2. Een vergunning die ingevolge deze wet is verleend door een ander bestuursorgaan dan de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a, kan worden ingetrokken na een daartoe strekkend advies van de raad van bestuur waaruit volgt dat toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in het eerste lid.
B
In artikel 33e, derde lid, wordt “Voor zover de kansspelautoriteit op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is belast met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens die wet gestelde regels door de instellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 16°, van die wet” vervangen door: Voor zover de kansspelautoriteit op grond van artikel 1d, eerste lid, onderdeel f, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die wet gestelde regels door de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van die wet.
ARTIKEL V
In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme “de artikelen 2, 2a, eerste en tweede lid, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste tot en met derde lid, 32, 33, 34, en 38, eerste, tweede en vierde lid;” vervangen door: de artikelen 2, 2a, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 28, 33, 34 en 38;.
ARTIKEL VI
De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, eerste lid, onderdeel n, wordt “de artikelen 26, tweede lid, en 27, tweede lid,” vervangen door: een besluit als bedoeld in de artikelen 28 tot en met 30 en 32c.
B
Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel e vervalt “en”.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door “; en” wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. artikel 8, eerste lid, onderdeel n, voor zover het een besluit betreft als bedoeld in de artikelen 28 tot en met 30 of 32c van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme dat op grond van artikel 32f, eerste, vierde of vijfde lid, van die wet openbaar wordt gemaakt.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, kunnen gedurende een periode van vijf jaar na openbaarmaking op grond van artikel 32f, eerste, vierde of vijfde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door anderen dan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties worden ingezien, tenzij enig wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.
Ba
In artikel 28, vijfde lid, wordt “in artikel 45a” vervangen door: in artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
C
Het tweede lid van artikel 45a vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Ca
In artikel 45b wordt “bedoeld in artikel 45a” vervangen door: bedoeld in artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
D
In artikel 45c, eerste, tweede, vierde en zesde lid, wordt “ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c,” vervangen door: de artikelen 45a, eerste lid, 46c, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.
E
In artikel 45d, eerste lid, wordt “ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, of 46c,” vervangen door: de artikelen 45a, eerste lid, 46c, of artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.
F
In artikel 45h wordt “artikel 45a, eerste en tweede lid,” vervangen door: artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.
G
In artikel 45i, eerste lid, wordt “bedoeld in artikel 45a” vervangen door: bedoeld in artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
ARTIKEL VIA
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juli 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstukken 33996) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel P, van die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel A, in de tekst van artikel 1b, tweede lid, na “artikel 27g” ingevoegd: of 31;
b. later in werking treedt dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel 1b, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme na “artikel 27g” ingevoegd: of 31.
ARTIKEL VII
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL VIII
Deze wet wordt aangehaald als: Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Minister van Veiligheid en Justitie,