[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34652, eindtekst

Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met een verdere modernisering van de Huurcommissie en met de introductie van een verhuurderbijdrage

Eindtekst

Nummer: 2018D03586, datum: 2018-01-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2017Z00399:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

30 januari 2018



	Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met
een verdere modernisering van de Huurcommissie en met de introductie van
een verhuurderbijdrage







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om aan
verhuurders ter bekostiging van de huurcommissie een verhuurderbijdrage
op te leggen en een verdergaande modernisering van de huurcommissie door
te voeren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt vóór onderdeel a een onderdeel
ingevoegd, luidende:

ao. bestuur: bestuur als bedoeld in artikel 3a, tweede lid;.

B

Artikel 3d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De zittingsleden worden op voordracht van het bestuur door Onze
Minister benoemd, geschorst en ontslagen. De voordracht vindt plaats na
overleg tussen het bestuur en de door Onze Minister daartoe aangewezen
betrokken organisaties, die geacht kunnen worden de belangen van de
huurders, onderscheidenlijk de belangen van de verhuurders te
behartigen. De zittingsleden worden benoemd voor een tijdvak van vier
jaar en kunnen voor maximaal twee aansluitende tijdvakken van vier jaar
als zittingslid worden herbenoemd.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Onze Minister neemt binnen zes weken nadat de voordracht is gedaan
een beslissing over de benoeming.

3. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot
vijfde lid.

C

Artikel 3g wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid, derde volzin, wordt ‘de
huurgeschillenbeslechting en de beslechting van de geschillen, bedoeld
in artikel 4a’ vervangen door: de advisering, bedoeld in het vijfde
lid.

2. In het derde lid, eerste zin, vervalt: dan wel onafhankelijk zijn.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. De benoeming van de leden die afkomstig zijn uit de door Onze
Minister aangewezen onafhankelijke organisaties of personen vindt plaats
op voordracht van het bestuur en na overleg tussen het bestuur en die
organisaties of personen. Onze Minister neemt binnen zes weken na het
doen van de voordracht een beslissing over de benoeming.

4. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt na
‘huurgeschillenbeslechting’ ingevoegd ‘, bedoeld in artikel 4,’
en wordt na ‘artikel 4a,’ ingevoegd: alsmede over de
meerjarenstrategie, de ontwerpbegroting, het conceptjaarplan, de
conceptjaarrekening en het conceptjaarverslag.

5. In het zesde lid wordt ‘artikel 3d, zesde lid’ vervangen door:
artikel 3d, vijfde lid.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘vierde lid’ vervangen door: vijfde lid.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

5. Indien de verhuurder een door de huurder bij hem schriftelijk
ingediende klacht over de gedraging van de verhuurder in het kader van
de door de verhuurder op basis van de tussen partijen geldende
huurovereenkomst aan de huurder geleverde producten en verrichte
diensten van de huurder niet binnen een redelijke termijn na indiening
van die klacht inhoudelijk heeft behandeld dan wel indien de huurder
niet instemt met de beoordeling van die klacht door de verhuurder, kan
de huurder tot uiterlijk een jaar na het tijdstip waarop de gedraging
van de verhuurder heeft plaatsgevonden de huurcommissie verzoeken
uitspraak te doen in het geschil dat voortvloeit uit die klacht. Een
gedraging van een persoon die werkzaam is onder de verantwoordelijkheid
van de verhuurder, wordt aangemerkt als een gedraging van die
verhuurder. Onder een gedraging wordt niet verstaan een gedraging ten
aanzien van het toe- en afwijzen van een woonruimte, een wanbetaling,
een huurbeëindiging of het afsluiten van nutsvoorzieningen.

6. De huurcommissie is niet bevoegd een uitspraak te doen indien het
verzoek, bedoeld in het vijfde lid, betrekking heeft op:

a. een gedraging ten aanzien waarvan door een rechterlijke instantie
uitspraak is gedaan,

b. een gedraging ten aanzien waarvan een procedure bij een rechterlijke
instantie aanhangig is.

E

In artikel 6, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘het tweede en derde
lid’ vervangen door: het tweede, derde en vijfde lid.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt ‘artikel 4, tweede of derde lid’ 
vervangen door: artikel 4, tweede, derde of vijfde lid.

b. In de tweede volzin wordt na ‘een verhuurder is’ toegevoegd: en
het aantal malen in drie achtereenvolgende kalenderjaren dat de
huurcommissie uitspraak heeft gedaan op basis van een verzoek als
bedoeld in de artikelen 7: 249 en 7: 258, derde lid, van het Burgerlijk
Wetboek, en daarbij, gelet op de strekking van het verzoekschrift, heeft
geoordeeld dat de verhuurder de in het ongelijk gestelde partij is.

	c. De derde volzin komt te luiden: De huurcommissie kan van de
krachtens de algemene maatregel van bestuur vastgestelde bedragen,
bedoeld in de tweede volzin, afwijken voor zover de toepassing gelet op
het belang dat die bedragen beogen te beschermen naar haar oordeel zal
leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Het betaalde voorschot op de vergoeding:

a. wordt aan de verzoeker terugbetaald indien tussen partijen een
vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7: 900 van het
Burgerlijk Wetboek is gesloten;

b. wordt voor de helft aan de verzoeker terugbetaald, indien de
verzoekende partij binnen drie weken na verzending van het rapport van
het voorbereidend onderzoek, bedoeld in artikel 28, derde lid, te kennen
geeft het geschil niet voort te zetten;

c. wordt niet aan de verzoeker terugbetaald indien het verzoek na die
termijn wordt ingetrokken.

3. In het achtste lid vervalt: , indien deze een natuurlijk persoon is,.

4. In het negende lid wordt ‘en een rechtspersoon is’ vervangen
door: en een verhuurder is.

G

In artikel 7a, derde lid, vervalt: die een natuurlijk persoon is.

H

Artikel 8, tweede volzin, vervalt.

I

Na hoofdstuk II wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIA

Artikel 8a

Onder de naam verhuurderbijdrage legt de huurcommissie een bijdrage op
ter bestrijding van de geraamde lasten van de huurcommissie in Ă©Ă©n
kalenderjaar.

Artikel 8b

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

bijdragejaar: kalenderjaar waarover de verhuurderbijdrage is
verschuldigd;

huurwoning: in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die
ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als Ă©Ă©n
onroerende zaak wordt aangemerkt en waarvan de huurprijs niet hoger is
dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de
Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van een woning die wordt
verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en
vakantiebestedingsbedrijf aan personen die in die woning voor een korte
periode verblijf houden.

Artikel 8c

Indien er ter zake van een huurwoning meer dan Ă©Ă©n genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, wordt voor de
verhuurderbijdrage de huurwoning in aanmerking genomen bij degene aan
wie de beschikking, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering
onroerende zaken, ter zake van die huurwoning op de voet van artikel 24,
derde en vierde lid, van die wet is bekendgemaakt.

Artikel 8d

Bijdrageplichtig voor de verhuurderbijdrage is de verhuurder die op
grond van artikel 1.9 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II over
het kalenderjaar voorafgaande aan het bijdragejaar in de
verhuurderheffing is betrokken en die bij aanvang van dat kalenderjaar
het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan
50 huurwoningen.

Artikel 8e

1. De totale opbrengst van de verhuurderbijdrage komt overeen met het
geraamde bedrag op de begroting van Wonen en Rijksdienst over het
bijdragejaar.

2. Om de verhuurderbijdrage te berekenen wordt het geraamde bedrag
omgeslagen over de verhuurders naar rato van het aantal huurwoningen,
waarbij de eerste 50 woningen niet worden meegeteld.

Artikel 8f

De verhuurderbijdrage wordt verschuldigd op uiterlijk 31 december van
het bijdragejaar.

J

In artikel 9, vierde lid, wordt ‘artikel 7: 261, derde lid, van het
Burgerlijk Wetboek’ vervangen door: de artikelen 7: 254, 7: 255,
tweede lid, 7: 257, tweede lid, 7: 261, derde lid, van het Burgerlijk
Wetboek.

Ja

In hoofdstuk III wordt na paragraaf 10 een paragraaf toegevoegd,
luidende:

§ 11. Geschillen die voortvloeien uit klachten

Artikel 19aa

Indien de huurcommissie constateert dat de klacht, bedoeld in artikel 4,
vijfde lid, betrekking heeft op een gedraging van de verhuurder als
bedoeld in dat artikellid waardoor de huurder is benadeeld, kan zij
uitspreken dat de klacht gegrond is.

K

In hoofdstuk IIIa worden na artikel 19b twee artikelen ingevoegd,
luidende:

Artikel 19c

De rijksbelastingdienst verstrekt jaarlijks aan het bestuur een
overzicht van, indien sprake is van een verhuurder die krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van meer dan 50
huurwoningen, de naam-, adres- en woonplaatsgegevens en de gegevens over
het aantal huurwoningen van de verhuurders die op grond van artikel 1.9
van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II over het kalenderjaar
voorafgaande aan het bijdragejaar in de verhuurderheffing zijn betrokken
ten behoeve van de heffing en de inning van de verhuurderbijdrage.
Hierbij wordt uitgegaan van de gegevens van de verhuurderheffing zoals
die uiterlijk op 30 juni van het bijdragejaar luiden alsmede de
aanvullingen en correcties die uiterlijk op die datum hebben
plaatsgevonden.

Artikel 19d

1. Het bestuur vraagt en gebruikt de gegevens, bedoeld in artikel 19c,
uitsluitend voor het heffen en het innen van de verhuurderbijdrage.

2. De betrokken gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard
totdat de verhuurderbijdrage onherroepelijk is geworden.

3. Het bestuur voert ten behoeve van een getrouwe weergave van de
uitvoering en een effectief uitvoeringsproces een zodanige administratie
dat de juiste, volledige en tijdige vastlegging is gewaarborgd van de
gegevens met betrekking tot de bijdrage.

Ka

	Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1.	a. De voorzitter doet onverwijld, in ieder geval binnen vier weken
na het verstrijken van de in artikel 7, vierde lid, genoemde termijn,
dan wel, indien de in dat artikellid bedoelde oproep niet behoeft te
worden gedaan, na het tijdstip waarop de aldaar bedoelde vergoeding van
de verzoeker is ontvangen, of binnen vier weken na het voorbereidend
onderzoek, bedoeld in artikel 28, schriftelijk en met redenen omkleed
uitspraak, indien:

	1°. het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is,

	2°. het verzoek kennelijk redelijk of niet redelijk is,

	3°. het voorstel dat ten grondslag ligt aan het verzoek, kennelijk
redelijk of niet redelijk is,

	4°. de aan het verzoek ten grondslag liggende bezwaren kennelijk
gegrond of ongegrond zijn of

	5°. de bezwaren tegen het aan het verzoek ten grondslag liggende
voorstel kennelijk ongegrond zijn.

	b. Onverminderd onderdeel a doet de voorzitter binnen vier maanden na
het verstrijken van de in artikel 7, vierde lid, genoemde termijn, dan
wel, indien de in dat artikellid bedoelde oproep niet behoeft te worden
gedaan, na het tijdstip waarop de aldaar bedoelde vergoeding van de
verzoeker is ontvangen of binnen vier maanden na het voorbereidend
onderzoek, bedoeld in artikel 28, desverzocht tevens schriftelijk en met
redenen omkleed uitspraak indien in de huurovereenkomst of anderszins
tussen partijen is afgesproken dat de desbetreffende aangelegenheden bij
geschil aan de voorzitter kunnen worden voorgelegd.

	2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. Na ‘de uitspraak’ wordt ingevoegd: , bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a,. 

	b. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Hetgeen in deze wet is
bepaald met betrekking tot een uitspraak van de huurcommissie is van
overeenkomstige toepassing op de uitspraak van de voorzitter, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel b.

L

In artikel 28, eerste lid, wordt ‘artikel 4, tweede of derde lid’
telkens vervangen door: artikel 4, tweede, derde of vijfde lid.

M

In artikel 39, eerste lid,  wordt ‘vierde lid’  vervangen door:
vijfde lid. 

Ma

Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 41

1. Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of op een
verzoek van de

huurder of de verhuurder uitspraak heeft gedaan als bedoeld in artikel
4, vijfde lid, eerste zin, onderscheidenlijk artikel 4a, onderdeel e,
worden de huurder en de verhuurder geacht te zijn overeengekomen wat in
die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat
aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de
rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een
uitspraak was verzocht.

2. Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening
toegelaten.

N

Na artikel 53 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 53a

Onverminderd artikel 53 zendt Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst
binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   8