[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34851, bijgewerkt t/m nr. 9 (2e NvW d.d. 9 maart 2018)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2018D05660, datum: 2018-02-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2017Z17843:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 9 (tweede nota van wijziging d.d. 9 maart 2018)



	34 851 	Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het
Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en
tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) (Uitvoeringswet Algemene
verordening gegevensbescherming)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van

Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: 

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is te
voorzien in wettelijke regels ter uitvoering van Verordening (EU)
2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119); 

Gelet op artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	bijzondere categorieën van persoonsgegevens: de categorieën van
persoonsgegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de verordening

	Onze Minister: Onze Minister voor Rechtsbescherming;

	persoonsgegevens van strafrechtelijke aard: persoonsgegevens
betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten of
daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel
10 van de verordening, alsmede persoonsgegevens betreffende een door de
rechter opgelegd verbod naar aanleiding van onrechtmatig of hinderlijk
gedrag;

	verordening: verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de
Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met verwerking van persoonsgegevens en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn
95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016,
L 119).

Artikel 2. Materiële reikwijdte

1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op de
geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens,
alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn
opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.

2. In afwijking van het eerste lid, is deze wet niet van toepassing op
de verwerking van persoonsgegevens voor zover daarop de Wet
basisregistratie personen, de Kieswet of de Wet raadgevend referendum
van toepassing is.

3. Behoudens het bepaalde in artikel 3, is deze wet niet van toepassing
op de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid,
van de verordening.

Artikel 3. Schakelbepaling verwerkingen buiten werkingssfeer verordening

1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing
op de verwerking van persoonsgegevens:

a. in het kader van activiteiten die buiten de werkingssfeer van het
Unierecht vallen;

b. door de krijgsmacht bij de uitvoering van activiteiten die binnen de
werkingssfeer van titel V, hoofdstuk 2, van het Verdrag betreffende de
Europese Unie vallen.

2. De verordening is van overeenkomstige toepassing op de verwerking van
persoonsgegevens, bedoeld in het eerste lid.

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op:

a. de verwerking van persoonsgegevens door de krijgsmacht, voor zover
Onze Minister van Defensie daartoe beslist met het oog op de inzet of
het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter uitvoering van de in
artikel 97 van de Grondwet omschreven taken;

b. de verwerking van persoonsgegevens voor zover daarop de Wet op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 van toepassing is.

4. Van een besluit als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt zo
spoedig mogelijk mededeling gedaan aan de Autoriteit persoonsgegevens.

Artikel 4. Territoriale reikwijdte

1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op de
verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten van een
vestiging van een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker in
Nederland.

2. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op
verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen die zich in Nederland
bevinden door een niet in de Europese Unie gevestigde
verwerkingsverantwoordelijke of verwerker, wanneer de verwerking verband
houdt met:

a. het aanbieden van goederen of diensten aan deze betrokkenen in
Nederland, ongeacht of een betaling door de betrokkenen is vereist; of

b. het monitoren van hun gedrag, voor zover dit gedrag in Nederland
plaatsvindt.

Artikel 5. Toestemming van wettelijk vertegenwoordiger

1. Indien artikel 8 van de verordening niet van toepassing is, is in de
plaats van de toestemming van de betrokkene die van zijn wettelijk
vertegenwoordiger vereist indien de betrokkene de leeftijd van zestien
jaren nog niet heeft bereikt.

2. Indien de betrokkene onder curatele is gesteld, dan wel ten behoeve
van de betrokkene een bewind of mentorschap is ingesteld, is, voor zover
het een aangelegenheid betreft waarvoor de betrokkene onbekwaam dan wel
onbevoegd is, in de plaats van de toestemming van de betrokkene die van
zijn wettelijk vertegenwoordiger vereist.

3. Toestemming kan door de wettelijk vertegenwoordiger van de betrokkene
te allen tijde worden ingetrokken.

4. De rechten van de betrokkene, bedoeld in hoofdstuk III van de
verordening, worden ten aanzien van betrokkenen die de leeftijd van
zestien jaren nog niet hebben bereikt, ten aanzien van onder curatele
gestelden en ten aanzien van betrokkenen ten behoeve van wie een bewind
of mentorschap is ingesteld, uitgeoefend door hun wettelijk
vertegenwoordigers, voor zover het een aangelegenheid betreft waarvoor
de betrokkene onbekwaam dan wel onbevoegd is.

	5. Dit artikel is niet van toepassing op hulp- en adviesdiensten die
rechtstreeks en kosteloos aan een minderjarige of een onder curatele
gestelde worden aangeboden.

HOOFDSTUK 2 DE AUTORITEIT PERSOONSGEGEVENS

Paragraaf 2.1 Oprichting en inrichting van de Autoriteit
persoonsgegevens 

Artikel 6. Oprichting en aanwijzing als toezichthoudende autoriteit

1. Er is een Autoriteit persoonsgegevens.

2. De Autoriteit persoonsgegevens is de toezichthoudende autoriteit,
bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de verordening. 

3. Onverminderd artikel 57 van de verordening, heeft de Autoriteit
persoonsgegevens tot taak toe te zien op de verwerking van
persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de verordening of
de wet bepaalde.

4. Ter uitvoering van een bindende EU-rechtshandeling kunnen, gehoord de
Autoriteit persoonsgegevens, bij regeling van Onze Minister aan de
Autoriteit persoonsgegevens taken worden opgedragen. 

Artikel 7. Samenstelling

1. De Autoriteit persoonsgegevens bestaat uit een voorzitter en ten
hoogste twee andere leden. 

2. Bij de Autoriteit persoonsgegevens kunnen voorts buitengewone leden
worden benoemd. Bij de benoeming van buitengewone leden wordt spreiding
over de onderscheidene sectoren van de maatschappij nagestreefd.

3. De voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden van de
Autoriteit persoonsgegevens worden bij koninklijk besluit, op voordracht
van Onze Minister, benoemd.

4. De voorzitter voldoet aan de bij of krachtens artikel 5 van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren gestelde vereisten voor
benoembaarheid tot rechter in een rechtbank.

5. De benoeming, bedoeld in het derde lid, geldt voor een tijdvak van
vijf jaar. 

6. De voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden van de
Autoriteit persoonsgegevens kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een
tijdvak van vijf jaar. 

7. Op eigen verzoek worden de voorzitter, de andere leden en de
buitengewone leden van de Autoriteit persoonsgegevens door Onze Minister
ontslagen. 

8. Artikel 12 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van
toepassing.

9. Er is een Raad van advies die de Autoriteit persoonsgegevens
adviseert over algemene aspecten van de bescherming van
persoonsgegevens. De leden zijn afkomstig uit de onderscheidene sectoren
van de maatschappij en worden benoemd door Onze Minister, op voordracht
van de voorzitter van de Autoriteit persoonsgegevens. De leden worden
benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan tweemaal en telkens
voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. Bij ministeriële regeling
wordt de vergoeding van de kosten aan de leden van de Raad van advies
vastgesteld.

Artikel 8. Disciplinaire maatregelen voorzitter en andere leden 

	De artikelen 46c, 46d, tweede lid, 46f, 46g, 46i, met uitzondering van
het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46n,
46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van
overeenkomstige toepassing op de voorzitter en de andere leden van de
Autoriteit persoonsgegevens, met dien verstande dat:

	a. de disciplinaire maatregel bedoeld in artikel 46c, eerste lid, ten
aanzien van de andere leden van de Autoriteit persoonsgegevens door de
voorzitter van de Autoriteit persoonsgegevens wordt opgelegd;

	b. het in artikel 46c, eerste lid, onderdeel b, genoemde verbod zich in
een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of hun advocaten
of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van
hen aan te nemen, niet op de voorzitter en de andere leden van de
Autoriteit persoonsgegevens van toepassing is;

	c. de disciplinaire maatregel bedoeld in artikel 46c, eerste lid, ten
aanzien van de voorzitter van de Autoriteit persoonsgegevens door de
president van het gerechtshof Den Haag wordt opgelegd.

Artikel 9. Rechtspositie voorzitter, andere leden en buitengewone leden 

	De rechtspositie van de voorzitter, de andere leden en de buitengewone
leden wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 10. Secretariaat 

	1. De Autoriteit persoonsgegevens heeft een secretariaat, waarvan de
ambtenaren door de Autoriteit persoonsgegevens worden aangesteld,
bevorderd, disciplinair gestraft, geschorst en ontslagen.

	2. Ten aanzien van de tot het secretariaat behorende ambtenaren worden
de bij of krachtens de Ambtenarenwet aan het bevoegd gezag toegekende
bevoegdheden uitgeoefend door de Autoriteit persoonsgegevens, met
uitzondering van de bevoegdheid om regels of nadere regels te stellen.

Artikel 11. Begroting, verantwoording en vertegenwoordigingsbevoegdheid 

	1. Onverminderd artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen, stelt de Autoriteit persoonsgegevens jaarlijks
voorafgaand aan het desbetreffende begrotingsjaar een ontwerpbegroting
op.

	2. In de departementale begroting, bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0039429&artikel=2.1&g=2018-03-05
&z=2018-03-05"  artikel 2.1, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 ,
kent Onze Minister jaarlijks aan de Autoriteit persoonsgegevens een
budget toe ten laste van de rijksbegroting.

	3. De Autoriteit persoonsgegevens stelt de begroting vast in
overeenstemming met het budget, bedoeld in het tweede lid.

	4. De Autoriteit persoonsgegevens wordt in en buiten rechte
vertegenwoordigd door de voorzitter en de andere leden, dan wel door een
van hen.

	5. De leden stellen een verdeling van taken vast en betrekken hierbij
zoveel mogelijk de buitengewone leden.

Artikel 12. Beperking inlichtingenplicht jegens minister

	Artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van
toepassing indien de Autoriteit persoonsgegevens de informatie van
derden heeft verkregen onder de voorwaarde dat het geheime karakter
daarvan wordt gehandhaafd.

Artikel 13. Uitzonderingen bevoegdheden inzake beleidsregels,
vernietiging en taakverwaarlozing

	1. De artikelen 21 en 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
zijn niet van toepassing op de Autoriteit persoonsgegevens.

	2. Artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vindt
slechts toepassing ten aanzien van het door de Autoriteit
persoonsgegevens gevoerde financiële beheer en de administratieve
organisatie.

Paragraaf 2.2 De uitoefening van de taken en bevoegdheden van de
Autoriteit persoonsgegevens

Artikel 14. Taken en bevoegdheden 

	1. De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om de taken uit te voeren
en de bevoegdheden uit te oefenen die bij of krachtens de verordening
zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteit. 

	2. Op de voorbereiding van een besluit omtrent goedkeuring van een
gedragscode, dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan, als bedoeld in
artikel 40, vijfde lid, van de verordening is afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

	3. De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het
bepaalde in artikel 83, vierde, vijfde of zesde lid, van de verordening
een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de in deze leden
genoemde bedragen.

	4. De artikelen 5:4 tot en met 5:10a de Algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing op corrigerende maatregelen als bedoeld
in artikel 58, tweede lid, onderdelen b tot en met j van de verordening.

	5. Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan de
Autoriteit Persoonsgegevens de termijn voor het geven van een
beschikking opschorten voor zover dit noodzakelijk is in verband met het
naleven van op de Autoriteit Persoonsgegevens rustende verplichtingen op
grond van de artikelen 60 tot en met 66 van de verordening. Het derde en
vierde lid van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op
deze opschorting van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Toezicht op de naleving 

	1. Met het toezicht op de naleving van de verordening en op de
verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij of krachtens de
wet bepaalde zijn belast de leden en buitengewone leden van de
Autoriteit persoonsgegevens, de ambtenaren van het secretariaat van de
Autoriteit persoonsgegevens, alsmede de bij besluit van de Autoriteit
persoonsgegevens aangewezen personen.

	2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd een woning te
betreden zonder toestemming van de bewoner.

	3. De in het eerste lid bedoelde personen behoeven voor de uitoefening
van de in het tweede lid omschreven bevoegdheid de uitdrukkelijke en
bijzondere volmacht van de Autoriteit persoonsgegevens, onverminderd het
bepaalde in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

	4. Geen beroep is mogelijk op een geheimhoudingsplicht, voor zover
inlichtingen of medewerking wordt verlangd in verband met de eigen
betrokkenheid bij de verwerking van persoonsgegevens.

	5. Dit artikel en titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van
overeenkomstige toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor een goede
uitoefening van de taken die de Autoriteit persoonsgegevens uitvoert in
het kader van hoofdstuk VII van de verordening. 

Artikel 16. Last onder bestuursdwang

	1. De Autoriteit persoonsgegevens kan een last onder bestuursdwang
opleggen ter handhaving van de bij of krachtens de verordening of deze
wet gestelde verplichtingen.

	2. De Autoriteit persoonsgegevens kan een last onder bestuursdwang
opleggen ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het
verlenen van medewerking aan een vordering van een bij of krachtens
artikel 15, eerste lid, aangewezen persoon.

Artikel 17. Boete bij onrechtmatige verwerking persoonsgegevens
strafrechtelijke aard

	1. De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het
bepaalde in artikel 10 van de verordening of in artikel 31 van deze wet
een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 20.000.000 euro of, voor
een onderneming, ten hoogste 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in
het voorgaande boekjaar indien dit bedrag hoger is. 

	2. Artikel 83, eerste tot en met derde lid, van de verordening zijn van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Bestuurlijke boete aan overheden

	1. De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het
bepaalde in artikel 83, vierde, vijfde of zesde lid, van de verordening
door een overheidsinstantie of een overheidsorgaan een bestuurlijke
boete opleggen van ten hoogste de in deze leden genoemde bedragen.

	2. Artikel 83, eerste tot en met derde lid, van de verordening zijn van
toepassing.

Artikel 19. Samenwerking met andere toezichthouders

	1. De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om in het belang van een
efficiënt en effectief toezicht op de verwerking van persoonsgegevens
afspraken te maken met andere toezichthouders en daartoe gezamenlijk met
deze toezichthouders samenwerkingsprotocollen vast te stellen. Een
samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

	2. De Autoriteit persoonsgegevens en de toezichthouders, bedoeld in het
eerste lid, zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan
elkaar de gegevens betreffende de verwerking van persoonsgegevens te
verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taak of om
te kunnen voldoen aan een op hen rustende wettelijke verplichting.

Artikel 20. In rechte optreden tegen inbreuken op verordening inzake
doorgifte naar derde land

1. Indien de Autoriteit persoonsgegevens in een onderzoek betreffende de
doorgifte van persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie of
naar een internationale organisatie, ingesteld op verzoek van een
belanghebbende, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een door de
Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land of de
desbetreffende internationale organisatie genomen adequaatheidsbesluit
als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de verordening of een door de
Europese Commissie genomen besluit met betrekking tot het vaststellen of
goedkeuren van standaardbepalingen als bedoeld in artikel 46, tweede
lid, onderdelen c en d, van de verordening onvoldoende waarborgen biedt
voor een passend niveau van gegevensbescherming, kan de Autoriteit
persoonsgegevens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State een verzoek indienen om voor recht te verklaren dat het
desbetreffende besluit geldig is.

2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: 

a. de dagtekening;

b. de gronden van het verzoek; 

c. de namen van de belanghebbende en de partij die voorwerp is van het
onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 

3. Bij het verzoekschrift wordt een afschrift overgelegd van het verzoek
van de belanghebbende om handhaving van bij of krachtens wet bepaalde
regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, waarop het in het
tweede lid bedoelde verzoekschrift van de Autoriteit persoonsgegevens
betrekking heeft en worden andere op de zaak betrekking hebbende stukken
meegezonden. 

4. Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de
termijn voor het geven van een beschikking op het verzoek om handhaving
opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de Autoriteit
persoonsgegevens de verzoeker meedeelt dat toepassing is gegeven aan het
eerste lid, tot de dag waarop de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State een uitspraak als bedoeld in het zesde lid heeft gedaan. 

5. Op de behandeling van het verzoek zijn de titels 8.1 en 8.2 van de
Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met
uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, de afdelingen
8.2.2a en 8.2.4a en de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74. De in het tweede
lid, onderdeel c, bedoelde partijen worden als partijen in het geding
aangemerkt. 

6. Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, al dan
niet na prejudiciële verwijzing op grond van artikel 267 van het
Verdrag inzake de werking van de Europese Unie aan het Hof van Justitie
van de Europese Unie, tot het oordeel komt dat het aan haar voorgelegde
besluit van de Europese Commissie geldig is, dan verklaart zij dat voor
recht. Komt zij, na prejudiciële verwijzing aan het Hof van Justitie
van de Europese Unie, tot het oordeel dat het aan haar voorgelegde
besluit ongeldig is, dan wijst zij het verzoek af. 

7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan besluiten
het verzoek aan te houden als er bij het Hof van Justitie van de
Europese Unie al een prejudiciële vraag omtrent de geldigheid van het
desbetreffende besluit aanhangig is. 

8. Tegen het aanhouden van het verzoek door de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, staat geen voorziening open. 

Artikel 21. Aanwijzing accrediterende instantie

Bij ministeriële regeling wordt of de Autoriteit persoonsgegevens of de
Raad voor Accreditatie of worden zij beide aangewezen als accrediterende
instantie als bedoeld in artikel 43 van de verordening.

HOOFDSTUK 3 BEPALINGEN TER UITVOERING VAN DE VERORDENING

Paragraaf 3.1 Bijzondere categorieën van persoonsgegevens

Artikel 22. Verwerkingsverbod bijzondere categorieën persoonsgegevens
en algemene uitzonderingen uit verordening

1. Overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de verordening zijn
verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst,
politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen,
of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van
genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke
identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens
met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid
verboden. 

2. Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, onderdelen a, c, d, e en f, van
de verordening is het verbod om bijzondere categorieën van
persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien: 

a. de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de
verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde
doeleinden;

b. de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen
van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon, indien de
betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te
geven;

c. de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging of
een andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek,
levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het
kader van haar gerechtvaardigde activiteiten en met passende waarborgen,
mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden of de
voormalige leden van de instantie of op personen die in verband met haar
doeleinden regelmatig contact met haar onderhouden, en de
persoonsgegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen buiten
die instantie worden verstrekt;

d. de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die kennelijk door
de betrokkene openbaar zijn gemaakt; of

e. de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of
onderbouwing van een rechtsvordering, of wanneer gerechten handelen in
het kader van hun rechtsbevoegdheid.

Artikel 23. Nationaalrechtelijke algemene uitzonderingen

Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is het
verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet
van toepassing, indien:

a. de verwerking noodzakelijk is ter voldoening aan een
volkenrechtelijke verplichting;

b. de gegevens worden verwerkt door de Autoriteit persoonsgegevens of
een ombudsman als bedoeld in artikel 9:17 van de Algemene wet
bestuursrecht, en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de
uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken, onder voorwaarde dat
bij die uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de
persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt
geschaad; of

c. de verwerking noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van
persoonsgegevens van strafrechtelijke aard voor de doeleinden waarvoor
deze gegevens worden verwerkt.

Artikel 24. Uitzonderingen voor wetenschappelijk of historisch onderzoek
of statistische doeleinden

Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel j, van de verordening, is het
verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet
van toepassing, indien:

a. de verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of
historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel
89, eerste lid, van de verordening;

b. het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, een algemeen belang dient;

c. het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een
onevenredige inspanning kost; en

d. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de
persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt
geschaad.

Artikel 25. Uitzonderingen inzake verwerking persoonsgegevens waaruit
ras of etnische afkomst blijkt

Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is het
verbod om persoonsgegevens te verwerken waaruit ras of etnische afkomst
blijkt, niet van toepassing, indien de verwerking geschiedt:

a. met het oog op de identificatie van de betrokkene, en slechts voor
zover de verwerking voor dat doel onvermijdelijk is; of

b. met het doel personen van een bepaalde etnische of culturele
minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen teneinde
feitelijke nadelen, verband houdende met de grond ras of etnische
afkomst, op te heffen of te verminderen, en slechts voor zover:

1°. de verwerking voor dat doel noodzakelijk is;

2°. de gegevens betrekking hebben op het geboorteland van de
betrokkene, diens ouders of diens grootouders, dan wel op andere, bij
wet vastgestelde criteria op grond waarvan op objectieve wijze
vastgesteld kan worden of iemand tot een bepaalde etnische of culturele
minderheidsgroep behoort; en

3°. de betrokkene tegen de verwerking geen schriftelijk bezwaar heeft
gemaakt.

Artikel 26. Uitzonderingen inzake verwerking persoonsgegevens waaruit
politieke opvattingen blijken voor vervulling openbare functies

Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is het
verbod om persoonsgegevens te verwerken waaruit politieke opvattingen
blijken, niet van toepassing, indien de verwerking geschiedt met het oog
op de eisen die met betrekking tot politieke opvattingen in redelijkheid
kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van functies in
bestuursorganen en adviescolleges.

Artikel 27. Uitzonderingen inzake verwerking persoonsgegevens waaruit
religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken voor
geestelijke verzorging

1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is
het verbod om persoonsgegevens te verwerken waaruit religieuze of
levensbeschouwelijke overtuigingen blijken, niet van toepassing, indien
de verwerking geschiedt door andere instellingen dan de instellingen,
bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c, en voor zover de
verwerking noodzakelijk is met het oog op de geestelijke verzorging van
de betrokkene, tenzij deze daartegen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, worden geen
persoonsgegevens aan derden verstrekt zonder toestemming van de
betrokkene.

Artikel 28. Uitzonderingen inzake genetische gegevens

1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is
het verbod om genetische gegevens te verwerken niet van toepassing,
indien deze verwerking plaatsvindt met betrekking tot de betrokkene bij
wie de desbetreffende gegevens zijn verkregen.

2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, is het verbod om
genetische gegevens te verwerken uitsluitend niet van toepassing,
indien:

a. een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert; of

b. de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk
onderzoek dat een algemeen belang dient of ten behoeve van statistiek,
indien:

1°. de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven; en

2°. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de
persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt
geschaad.

3. Toestemming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is niet
vereist, indien het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk
blijkt of een onevenredige inspanning vergt.

Artikel 29. Uitzonderingen inzake biometrische gegevens

Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is het
verbod om biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie
van een persoon te verwerken niet van toepassing, indien de verwerking
noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden.

Artikel 30. Uitzonderingen inzake gegevens over gezondheid

1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de verordening, is
het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing,
indien de verwerking geschiedt door bestuursorganen, pensioenfondsen,
werkgevers of instellingen die te hunnen behoeve werkzaam zijn, en voor
zover de verwerking noodzakelijk is voor:

a. een goede uitvoering van wettelijke voorschriften, pensioenregelingen
of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanspraken die
afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene; of

b. de re-integratie of begeleiding van werknemers of
uitkeringsgerechtigden in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid.

2. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de verordening, is
het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing,
indien de verwerking geschiedt door:

a. scholen, voor zover de verwerking met het oog op de speciale
begeleiding van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen
in verband met hun gezondheidstoestand noodzakelijk is;

b. een reclasseringsinstelling, een bijzondere reclasseringsambtenaar,
de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling,
bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, of de rechtspersoon, bedoeld in
artikel 256, eerste lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek, voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de
uitvoering van de aan hen opgedragen wettelijke taken; of

c. Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheid voor zover
de verwerking in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende
maatregelen noodzakelijk is.

3. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel h, van de verordening, is
het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing
indien de verwerking geschiedt door:

a. hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of
maatschappelijke dienstverlening, voor zover de verwerking noodzakelijk
is met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene
dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk; of

b. verzekeraars als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht of financiële dienstverleners die bemiddelen in verzekeringen
als bedoeld in artikel 1:1 van die wet, voor zover de verwerking
noodzakelijk is voor:

1°. de beoordeling van het door de verzekeraar te verzekeren risico en
de betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt; of

2°. de uitvoering van de overeenkomst van verzekering dan wel het
assisteren bij het beheer en de uitvoering van de verzekering.

4. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste, tweede of derde lid,
worden de gegevens alleen verwerkt door personen die uit hoofde van
ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel krachtens een overeenkomst
tot geheimhouding zijn verplicht. Indien de verwerkingsverantwoordelijke
persoonlijk gegevens verwerkt en op hem niet reeds uit hoofde van ambt,
beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht rust, is hij
verplicht tot geheimhouding van de gegevens, behoudens voor zover de wet
hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak voortvloeit
dat de gegevens worden meegedeeld aan anderen die krachtens het eerste,
tweede of derde lid bevoegd zijn tot verwerking daarvan.

5. Het verbod om andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens te
verwerken is niet van toepassing, indien de verwerking noodzakelijk is
in aanvulling op de verwerking van gegevens over gezondheid, bedoeld in
het derde lid, aanhef en onderdeel a, met het oog op een goede
behandeling of verzorging van de betrokkene.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de toepassing van
het eerste lid en het derde lid, aanhef en onderdeel b, nadere regels
worden gesteld.

Paragraaf 3.2 Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard

Artikel 31. Uitzonderingen op de verplichting tot verwerking onder
overheidstoezicht

Onverminderd artikel 10 van de verordening mogen persoonsgegevens van
strafrechtelijke aard alleen worden verwerkt voor zover dit krachtens de
artikelen 32 en 33 is toegestaan.

Artikel 32. Algemene uitzonderingsgronden inzake gegevens van
strafrechtelijke aard

Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard mogen worden verwerkt,
indien:

a. de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de
verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer welbepaalde
doeleinden;

b. de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen
van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon, indien de
betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te
geven;

c. de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die kennelijk door
de betrokkene openbaar zijn gemaakt;

d. de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of
onderbouwing van een rechtsvordering, of wanneer gerechten handelen in
het kader van hun rechtsbevoegdheid;

e. de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen
belang als bedoeld in artikel 23, onderdelen a en b; of

f. de verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of
historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel
89, eerste lid, van de verordening, en is voldaan aan de voorwaarden,
bedoeld in artikel 24, onderdelen b tot en met d.

Artikel 33. Overige uitzonderingsgronden inzake gegevens van
strafrechtelijke aard

1. Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard mogen worden verwerkt,
indien:

a. de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast
met de toepassing van het strafrecht, dan wel door
verwerkingsverantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet
politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

b. de verwerking geschiedt door en ten behoeve van publiekrechtelijke
samenwerkingsverbanden van verwerkingsverantwoordelijken of groepen van
verwerkingsverantwoordelijken, indien:

1°. de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van
deze verwerkingsverantwoordelijken of groepen van
verwerkingsverantwoordelijken; en

2°. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de
persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt
geschaad; of

c. de verwerking noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van
gegevens over gezondheid, bedoeld in artikel 30, derde lid, aanhef en
onderdeel a, met het oog op een goede behandeling of verzorging van de
betrokkene.

2. Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard mogen worden verwerkt door
de verwerkingsverantwoordelijke die deze gegevens ten eigen behoeve
verwerkt:

a. ter beoordeling van een verzoek van betrokkene om een beslissing over
hem te nemen of aan hem een prestatie te leveren; of

b. ter bescherming van zijn belangen, voor zover het gaat om strafbare
feiten die zijn of op grond van feiten en omstandigheden naar
verwachting zullen worden gepleegd jegens hem of jegens personen die in
zijn dienst zijn.

3. Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard over personeel in dienst
van de verwerkingsverantwoordelijke mogen uitsluitend worden verwerkt,
indien dit geschiedt overeenkomstig regels die zijn vastgesteld in
overeenstemming met de procedure bedoeld in de Wet op de
ondernemingsraden.

4. Persoonsgegevens van strafrechtelijke aard mogen ten behoeve van
derden worden verwerkt:

a. door verwerkingsverantwoordelijken die optreden krachtens een
vergunning op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en
recherchebureaus;

b. indien deze derde een rechtspersoon is die in dezelfde groep is
verbonden als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek; of

c. indien de Autoriteit persoonsgegevens met inachtneming van het vijfde
lid een vergunning voor de verwerking heeft verleend.

5. Een vergunning als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, kan
slechts worden verleend, indien de verwerking noodzakelijk is met het
oog op een zwaarwegend belang van derden en bij de uitvoering is
voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de
betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Aan de vergunning kunnen
voorschriften worden verbonden.

Paragraaf 3.3 Rechtsbescherming

Artikel 34. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht bij beslissing
van bestuursorganen

Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen
15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel
12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor
zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 35. Toepasselijkheid burgerlijk recht bij beslissing van
niet-bestuursorganen

1. Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is
genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende
zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de
verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de
artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te
wijzen.

2. Het verzoekschrift wordt ingediend binnen zes weken na ontvangst van
het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Indien de
verwerkingsverantwoordelijke niet binnen de in artikel 12, derde lid,
van de verordening genoemde termijnen heeft geantwoord, is de indiening
van het verzoekschrift niet aan een termijn gebonden.

3. De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond
oordeelt. Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de
belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

4. De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een advocaat te
geschieden.

5. De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige
toepassing. 

6. De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar
te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen
berustende stukken in te zenden. De verwerkingsverantwoordelijke en
belanghebbende zijn verplicht aan dit verzoek te voldoen. De artikelen
8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht
zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36. Geschilbeslechting door Autoriteit persoonsgegevens of via
gedragscode

1. De belanghebbende kan zich ook binnen de termijn bepaald voor het
instellen van beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel
die, bedoeld in artikel 35, tweede lid, tot de Autoriteit
persoonsgegevens wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in
zijn geschil met de verwerkingsverantwoordelijke, dan wel gebruik maken
van een geschillenbeslechtingsregeling als bedoeld in artikel 40, tweede
lid, onderdeel k, van de verordening, op grond van een goedgekeurde
gedragscode als bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van de verordening.
In dat geval kan het beroep in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene
wet bestuursrecht nog worden ingesteld dan wel de procedure ingevolge
artikel 35 nog aanhangig worden gemaakt nadat de belanghebbende van de
Autoriteit persoonsgegevens bericht heeft ontvangen dat de behandeling
van de zaak is beëindigd of ingevolge de
geschillenbeslechtingsregeling, bericht heeft ontvangen dat de
behandeling van de zaak is beëindigd, doch uiterlijk zes weken na dat
tijdstip.

2. Tijdens de behandeling van het beroep en de procedure, bedoeld in het
eerste lid, kunnen de instanties die zijn belast met de behandeling van
het geschil, advies van de Autoriteit persoonsgegevens inwinnen.

Artikel 37. Vertegenwoordiging van betrokkenen

Een verwerking kan niet ten grondslag worden gelegd aan een vordering
als bedoeld in artikel 305a, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of
een beroep ingesteld in een bestuursrechtelijke procedure door een
belanghebbende in de zin van   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=1:2&g=2017-04-19
&z=2017-04-19"  artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht , voor zover degene die door deze verwerking wordt
getroffen, daartegen bezwaar heeft.

Artikel 38. Opschortende werking bezwaar en beroep

De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete
wordt opgeschort totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken of,
indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar
of het beroep is beslist.

Paragraaf 3.4 De functionaris voor gegevensbescherming

Artikel 39. Geheimhoudingsplicht

De functionaris voor gegevensbescherming, bedoeld in de artikelen 37 tot
en met 39 van de verordening, is verplicht tot geheimhouding van hetgeen
hem op grond van een klacht of een verzoek van betrokkene is bekend
geworden, tenzij de betrokkene in bekendmaking toestemt.

HOOFDSTUK 4 UITZONDERINGEN EN BEPERKINGEN

Artikel 40. Uitzonderingen op verbod geautomatiseerde individuele
besluitvorming

1. Artikel 22, eerste lid, van de verordening geldt niet indien de in
die bepaling bedoelde geautomatiseerde individuele besluitvorming,
anders dan op basis van profilering, noodzakelijk is om te voldoen aan
een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust
of noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang.

2. Bij de geautomatiseerde individuele besluitvorming, bedoeld in het
eerste lid, treft de verwerkingsverantwoordelijke passende maatregelen
die strekken tot bescherming van de rechten en vrijheden en
gerechtvaardigde belangen van de betrokkene.

3. Indien de verwerkingsverantwoordelijke geen bestuursorgaan is, dan
zijn passende maatregelen als bedoeld in het tweede lid, in ieder geval
getroffen indien het recht op menselijke tussenkomst, het recht voor
betrokkene om zijn standpunt kenbaar te maken en het recht om het
besluit aan te vechten, zijn geborgd.

Artikel 41. Uitzonderingen op rechten betrokkene en plichten
verwerkingsverantwoordelijke

1. De verwerkingsverantwoordelijke kan de verplichtingen en rechten,
bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de
verordening, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en
evenredig is ter waarborging van:

a. de nationale veiligheid;

b. landsverdediging;

c. de openbare veiligheid;

d. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van
strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van
de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare
veiligheid;

e. andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Europese
Unie of van Nederland, met name een belangrijk economisch of financieel
belang van de Europese Unie of van Nederland, met inbegrip van
monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en
sociale zekerheid;

f. de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en
gerechtelijke procedures;

g. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van
schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

h. een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die
verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het
openbaar gezag in de gevallen, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, e en
g;

i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van
anderen; of

j. de inning van civielrechtelijke vorderingen.

2. Bij de toepassing van het eerste lid houdt de
verwerkingsverantwoordelijke rekening met in ieder geval, voor zover van
toepassing:

a. de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van
verwerking;

b. de categorieën van persoonsgegevens;

c. het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen;

d. de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of
doorgifte;

e. de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de
categorieën van verwerkingsverantwoordelijken;

f. de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend
met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de
categorieën van verwerking;

g. de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen; en

h. het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden
gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.

Artikel 42. Uitzondering op meldplicht datalekken aan de betrokkene

	Artikel 34 van de verordening is niet van toepassing op financiële
ondernemingen als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 43. Uitzonderingen inzake journalistieke doeleinden of
academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen

1. Deze wet, met uitzondering van de artikelen 1 tot en met 4 en 5,
eerste en tweede lid, is niet van toepassing op de verwerking van
persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden en ten
behoeve van uitsluitend academische, artistieke of literaire
uitdrukkingsvormen.

2. De navolgende hoofdstukken en artikelen van de verordening zijn niet
van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend
journalistieke doeleinden en ten behoeve van academische, artistieke of
literaire uitdrukkingsvormen:

a. artikel 7, derde lid, en artikel 11, tweede lid:

b. hoofdstuk III;

c. hoofdstuk IV, met uitzondering van de artikelen 24, 25, 28, 29 en 32;

d. hoofdstuk V;

e. hoofdstuk VI; en

f. hoofdstuk VII.

3. De artikelen 9 en 10 van de verordening zijn niet van toepassing voor
zover de verwerking van de in die artikelen bedoelde gegevens
noodzakelijk is voor het journalistieke doel of de academische,
artistieke of literaire uitdrukkingsvorm. 

Artikel 44. Uitzonderingen inzake wetenschappelijk onderzoek en
statistiek

	Indien een verwerking wordt verricht door instellingen of diensten voor
wetenschappelijk onderzoek of statistiek, en de nodige voorzieningen
zijn getroffen om te verzekeren dat de persoonsgegevens uitsluitend voor
statistische of wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt, kan
de verwerkingsverantwoordelijke de artikelen 15, 16 en 18 van de
verordening buiten toepassing laten.

Artikel 45. Uitzonderingen inzake archivering in het algemeen belang

1. Bij de verwerking van persoonsgegevens die deel uitmaken van
archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de
Archiefwet 1995, die berusten in een archiefbewaarplaats als bedoeld in
artikel 1, onderdeel f, van die wet, zijn de artikelen 15, 16, 18,
eerste lid, onderdeel a, en 20 van de verordening niet van toepassing.

2. Betrokkene heeft het recht om inzage te verkrijgen in de
archiefbescheiden, tenzij verzoeken om inzage zodanig ongericht zijn dat
deze in redelijkheid niet kunnen worden ingewilligd.

3. Betrokkene heeft het recht om, in geval van onjuiste
persoonsgegevens, zijn eigen lezing aan de desbetreffende
archiefbescheiden toe te voegen.

Artikel 46. Verwerking nationaal identificatienummer

1. Een nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is
voorgeschreven, wordt bij de verwerking van persoonsgegevens slechts
gebruikt ter uitvoering van de desbetreffende wet dan wel voor
doeleinden bij de wet bepaald.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan in het eerste
lid bedoelde gevallen worden aangewezen waarin een daarbij aan te wijzen
nummer als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt. Daarbij
kunnen nadere regels worden gegeven over het gebruik van een zodanig
nummer.

Artikel 47. Uitzonderingen op rechten betrokkene bij openbare registers

	1. De artikelen 15, 16, 18 en 19 van de verordening zijn niet van
toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien bij of
krachtens die wet een bijzondere procedure voor de verbetering,
aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is geregeld. 

	2. Artikel 21 van de verordening is niet van toepassing op bij de wet
ingestelde openbare registers.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 

Artikel 48. Overgangsrecht

1. Degene die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is
benoemd als lid van het College bescherming persoonsgegevens, is van
rechtswege benoemd als lid van de Autoriteit persoonsgegevens. 

2. Degene die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is
benoemd als voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens, is
van rechtswege is benoemd als voorzitter van de Autoriteit
persoonsgegevens. 

3. Voor het bepalen van het tijdvak van de benoeming, bedoeld in artikel
7, vijfde lid, geldt het tijdvak, vervuld als voorzitter van het College
bescherming persoonsgegevens, voorafgaand aan de inwerkingtreding van
deze wet als een tijdvak, vervuld als voorzitter van de Autoriteit
persoonsgegevens. 

4. Op de leden van het College bescherming persoonsgegevens die zijn
benoemd of herbenoemd voor 1 januari 2014, blijft artikel 53, derde lid,
eerste, tweede en derde volzin, van de Wet bescherming persoonsgegevens
van toepassing, zoals dat luidde voor dat tijdstip. 

5. De ambtenaar die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is
benoemd in het secretariaat van het College bescherming
persoonsgegevens, is van rechtswege benoemd als ambtenaar in het
secretariaat van de Autoriteit persoonsgegevens. 

6. Besluiten die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn
genomen door het College bescherming persoonsgegevens gelden van
rechtswege als besluiten, genomen door de Autoriteit persoonsgegevens.

7. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het College
bescherming persoonsgegevens voorafgaand aan de inwerkingtreding van
deze wet is betrokken, treedt de Autoriteit persoonsgegevens van
rechtswege in de plaats van het College bescherming persoonsgegevens.

8. Op wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het College
bescherming persoonsgegevens voorafgaand aan de inwerkingtreding van
deze wet is betrokken, is het recht van toepassing zoals dit gold
voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

9. In samenwerkingsprotocollen treedt op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet de Autoriteit persoonsgegevens van
rechtswege in de plaats van het College bescherming persoonsgegevens.

10. Op schriftelijke verzoeken als bedoeld in artikel 46 van de Wet
bescherming persoonsgegevens, rechtsgedingen op basis van artikel 49 van
de Wet bescherming persoonsgegevens en vorderingen op basis van artikel
50 van de Wet bescherming persoonsgegevens, die op het moment van
inwerkingtreding van deze wet reeds aanhangig zijn bij de rechtbank is
het recht van toepassing zoals dit gold voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze wet.

11. Een verklaring van rechtmatigheid van de gegevensverwerking die
voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is afgegeven op grond
van artikel 32, vijfde lid, in samenhang met artikel 22, vierde lid,
onder c, van de Wet bescherming persoonsgegevens, geldt van rechtswege
als een vergunning in de zin van artikel 33, vierde lid, onder c, van
deze wet.

	12. Voor zover deze wet daarin niet voorziet, kunnen bij algemene
maatregel van bestuur regels of nadere regels worden gesteld omtrent de
invoering van de verordening of deze wet.

Artikel 48a. Overgangsrecht II

	1. Aan het slot van artikel 6, eerste lid, wordt toegevoegd “De
Autoriteit persoonsgegevens bezit rechtspersoonlijkheid.”.

	2. In artikel 11, eerste lid, wordt “Onverminderd artikel 25 van de
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt de Autoriteit
persoonsgegevens” vervangen door “De Autoriteit persoonsgegevens
stelt”.

	3. Op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel zijn de
ambtenaren van het secretariaat, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van
wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister in overleg
met de Autoriteit persoonsgegevens vastgestelde lijst, van rechtswege
ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van de Autoriteit
persoonsgegevens. 

	4. Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van
Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat worden toebedeeld
aan de Autoriteit persoonsgegevens. 

	5. De in het vierde lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel onder algemene titel over
op tegen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Financiën te bepalen waarde. 

	6. Ingeval krachtens het vierde en het vijfde lid registergoederen
overgaan, doet Onze Minister van Financiën de overgang van die
registergoederen onverwijld inschrijven in de openbare registers,
bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet
van toepassing.

	7. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Autoriteit
persoonsgegevens is betrokken, treedt op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit artikel de Autoriteit persoonsgegevens in de
plaats van de Staat dan wel Onze Minister. 

	8. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit
artikel aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan
wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een
gedraging die kan worden toegerekend aan de Autoriteit persoonsgegevens,
treedt de Autoriteit persoonsgegevens op dat tijdstip als bestuursorgaan
in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister.

Artikel 49. Samenloop

1. Indien artikel 168 van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2017 in werking is getreden voor het tijdstip waarop
deze wet in werking treedt, wordt in artikel 3, derde lid, onderdeel b,
van deze wet de zinsnede “de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2002” vervangen door: de Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten 2017.

2. Indien artikel 168 van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2017 in werking treedt op of na het tijdstip waarop
deze wet in werking is getreden, wordt met ingang van het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 168 van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2017 in artikel 3, derde lid, onderdeel b, van deze
wet de zinsnede “de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2002” vervangen door: de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2017.

Artikel 50. Evaluatie

	Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze
wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een
verslag over de effecten van deze wet in de praktijk en over de
uitvoering van de wet in de praktijk.

Artikel 51. Intrekking Wet bescherming persoonsgegevens

	De Wet bescherming persoonsgegevens wordt ingetrokken.

Artikel 52. Citeertitel verordening

	Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27
april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
(algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) wordt in
overige wetgeving aangehaald als: Algemene verordening
gegevensbescherming.

Artikel 53. Inwerkingtreding

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 54. Citeertitel wet

	Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet Algemene verordening
gegevensbescherming.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   14