[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst 34871

Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met het aanbrengen van enkele moderniseringen

Eindtekst

Nummer: 2018D22511, datum: 2018-03-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2018Z01349:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

13 maart 2018



	Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der
verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen
(Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in
het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband
met het aanbrengen van enkele moderniseringen







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele
moderniseringen aan te brengen in de wet van 22 april 1855, houdende
regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële
Departementen (Stb. 1855, 33) en in verband daarmee enkele bepalingen in
het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht aan te
passen, in het perspectief van een fundamentele herziening van de
wetgeving met betrekking tot ambtsdelicten van leden van de
Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van
de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) wordt als
volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt ingevoegd:

Hoofdstuk 1. De verantwoordelijkheid van ministers en
staatssecretarissen

B

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

1. Onze Ministers dragen zorg voor de uitvoering van de Grondwet en de
andere wetten, voor zover die van de regering afhangt.

2. Zij zijn wegens het niet naleven van deze verplichting
verantwoordelijk en in rechte vervolgbaar overeenkomstig de bepalingen
in hoofdstuk 2.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De medeondertekening van wetten en koninklijke besluiten door een of
meer ministers of staatssecretarissen wijst de voor die wetten en
koninklijke besluiten verantwoordelijke ministers of staatssecretarissen
aan.

D

Na artikel 2 wordt ingevoegd:

Hoofdstuk 2. Ambtsdelicten begaan door leden van de Staten-Generaal,
ministers en staatssecretarissen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. ambtsdelicten: ambtsmisdrijven of ambtsovertredingen, begaan door een
lid van de Staten-Generaal, een minister of een staatssecretaris in die
betrekking;

b. vervolging: vervolging wegens een ambtsdelict.

2. Onder ambtsdelicten worden mede verstaan strafbare feiten begaan
onder een der verzwarende omstandigheden, omschreven in artikel 44 van
het Wetboek van Strafrecht.

E

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

1. De leden van de Staten-Generaal, Onze ministers en de
staatssecretarissen staan, ook na hun aftreden, wegens ambtsdelicten
terecht voor de Hoge Raad.

2. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of
bij een besluit van de Tweede Kamer.

3. De procureur-generaal bij de Hoge Raad is verplicht aan de ontvangen
opdracht tot vervolging onmiddellijk gevolg te geven.

F

Na artikel 4 wordt ingevoegd:

§ 2. Opdracht tot vervolging door de regering

G

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het koninklijk besluit waarbij de opdracht wordt gegeven tot
vervolging  bevat een nauwkeurige aanduiding van het ten laste gelegde
feit en de opdracht aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad om de
vervolging in te stellen.

2. Voor het tweede lid wordt de aanduiding “2.” geplaatst. In dat
lid wordt “medegedeeld” vervangen door “toegezonden”.

H

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Indien bij koninklijk besluit opdracht is gegeven tot vervolging, neemt
de Tweede Kamer geen aanklacht tegen dezelfde persoon wegens dezelfde
feiten in overweging.

I

Na artikel 6 wordt ingevoegd:

§ 3. Opdracht tot vervolging door de Tweede Kamer

J

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Indien ten minste vijf leden van de Tweede Kamer een schriftelijke en
met redenen omklede aanklacht indienen wegens een vermoedelijk
ambtsdelict, beslist de Tweede Kamer of zij die aanklacht in overweging
neemt.

K

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Alvorens de Tweede Kamer beslist of zij de aanklacht in overweging
neemt, stelt de voorzitter van de Tweede Kamer degene tegen wie de
aanklacht is gericht in de gelegenheid naar diens keuze schriftelijk of
mondeling een zienswijze naar voren te brengen.

L

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Indien de Tweede Kamer besluit tot het in overweging nemen van de
aanklacht, stelt zij een commissie van onderzoek in.

M

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

De Tweede Kamer benoemt de leden van de commissie van onderzoek uit haar
midden. Leden die de aanklacht hebben ingediend, kunnen geen lid zijn
van de commissie. Wel kunnen zij door de commissie ten behoeve van het
geven van nadere inlichtingen worden gehoord.

N

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het eerste lid wordt de aanduiding “1.” geplaatst. In dat
lid wordt “aanklagt” vervangen door “aanklacht”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De hoofdstukken 3, 4, 5 en 7 van de Wet op de parlementaire enquĂȘte
2008 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. degene tegen wie de aanklacht is gericht niet verplicht is de
commissie van onderzoek medewerking te verlenen;

b. artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige
toepassing is.

3. Het derde lid vervalt.

O

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

In iedere stand van het onderzoek is de commissie van onderzoek
verplicht om degene tegen wie de aanklacht is gericht, indien deze dit
wenst, te horen.

P

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Zodra de commissie van onderzoek de aanklacht genoegzaam toegelicht
acht, brengt zij over de daarbij aangevoerde feiten verslag uit aan de
Tweede Kamer.

Q

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

1. Bij de beraadslaging over de aanklacht wordt degene tegen wie de
aanklacht is gericht gehoord, indien deze daarom verzoekt. Aan deze
persoon wordt in ieder geval het laatst het woord gegeven.

2. Het eerste lid geldt eveneens indien voor of tijdens het onderzoek
het kamerlidmaatschap van het betrokken lid van de Staten-Generaal is
beëindigd of aan de betrokken minister of staatssecretaris ontslag is
verleend.

R

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

1. Indien de Tweede Kamer een aanklacht als bedoeld in artikel 7 niet in
overweging heeft genomen, kan zij deze bij het opkomen van nieuwe
bezwaren alsnog in overweging nemen. Eveneens kan in dat geval bij
koninklijk besluit de opdracht worden gegeven tot vervolging van
dezelfde persoon wegens dezelfde feiten.

2. Indien de Tweede Kamer de aanklacht na gedaan onderzoek en gehouden
beraadslaging heeft verworpen, kan ten aanzien van dezelfde persoon
wegens dezelfde feiten noch door de regering noch door de Tweede Kamer
opnieuw onderzoek worden gedaan noch een opdracht tot vervolging worden
gegeven.

S

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

1. Een aanklacht wordt geacht te zijn verworpen indien de Tweede Kamer
binnen drie maanden na de indiening van de aanklacht geen eindbeslissing
heeft genomen.

2. De Tweede Kamer kan besluiten de termijn, bedoeld in het eerste lid,
te verlengen met ten hoogste twee maanden.

T

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Indien een aanklacht overeenkomstig artikel 16 wordt geacht te zijn
verworpen, blijft de regering bevoegd om bij koninklijk besluit de
opdracht te geven tot vervolging van dezelfde persoon wegens dezelfde
feiten.

U

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het eerste lid wordt de aanduiding “1.” geplaatst. In dat
lid wordt “regt” vervangen door “recht”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de Tweede Kamer genoegzame gronden tot vervolging aanwezig
acht, geeft zij opdracht aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad om
de vervolging in te stellen. Het daartoe strekkende besluit bevat een
nauwkeurige aanduiding van het ten laste gelegde feit. Binnen drie dagen
nadat de Tweede Kamer het besluit heeft genomen, wordt dit tezamen met
de aanklacht en de verzamelde informatie toegezonden aan de
procureur-generaal.

Het derde lid komt te luiden:

3. Een afschrift van het besluit wordt toegezonden aan de betrokkene,
aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid en aan de Eerste Kamer.

V

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Indien de Tweede Kamer opdracht heeft gegeven tot vervolging, kan bij
koninklijk besluit geen opdracht worden gegeven tot vervolging van
dezelfde persoon wegens dezelfde feiten.

W

Voor artikel 36 wordt ingevoegd:

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

X

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36

Een vordering tot vergoeding van schade, geleden door een ambtsdelict
als bedoeld in hoofdstuk 2, kan slechts berusten op een veroordeling
door de Hoge Raad en kan uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden
ingesteld.

Y

Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37

Deze wet wordt aangehaald als: Wet ministeriële verantwoordelijkheid en
ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 483 vervalt.

B

In artikel 484, eerste lid, onderdeel 5Âș, wordt “artikel 483”
vervangen door “De Wet ministeriĂ«le verantwoordelijkheid en
ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen”
en “last” door “opdracht”.

ARTIKEL III

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 355 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “de hoofden van ministeriĂ«le departementen”
vervangen door “de ministers of staatssecretarissen”.

2. In onderdeel 1Âș vervalt “of koninklijke beschikkingen” en wordt
“algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat” vervangen
door “algemene maatregelen van bestuur”.

3. In onderdeel 2Âș vervalt “of koninklijke beschikkingen” en wordt
“van een der hoofden van de ministeriĂ«le departementen” vervangen
door “van een minister of staatssecretaris”.

4. In onderdeel 3Âș wordt “algemene maatregelen van inwendig bestuur
van de staat” vervangen door “algemene maatregelen van bestuur”.

5. In onderdeel 4Âș wordt “algemene maatregelen van inwendig bestuur
van de staat” vervangen door “algemene maatregelen van bestuur” en
wordt “hun ministeriĂ«le departementen” vervangen door “hun
taak”.

B

In artikel 356 wordt “de hoofden van ministeriĂ«le departementen”
vervangen door “de ministers en staatssecretarissen”.

ARTIKEL IV

Op een aanklacht als bedoeld in artikel 7 van de wet van 22 april 1855,
houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der
Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) die is ingediend voor het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft het recht zoals dat
luidde voor dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   7