[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34939 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Aanpassing van wetten ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming)

Aanpassing van wetten ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2018D25623, datum: 2018-04-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2018Z07485:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W16.18.0006/II 's-Gravenhage, 23 maart 2018

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 4 januari 2018, no.201800007, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot aanpassing van wetten ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot technische aanpassingen van sectorale wetten. Dit is een gevolg van het van toepassing worden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)1 en het in voorbereiding zijnde voorstel voor de Uitvoeringswet AVG, dat voorziet in intrekking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).2 Naast de technische aanpassingen beoogt het wetsvoorstel tevens zelfstandig uitvoering te geven aan de AVG in een drietal wetten, namelijk de Kieswet, Wet basisregistratie personen en de Wet raadgevend referendum.

De Afdeling adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op enkele onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. De Afdeling adviseert een materiële wijziging in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg uit het wetsvoorstel te schrappen. Daarnaast adviseert de Afdeling daar waar de rechten van betrokkenen met toepassing van artikel 23 van de AVG worden beperkt, dit steeds in de toelichting te motiveren en waar nodig de op grond van dat artikel vereiste specifieke bepalingen in de wet vast te leggen. Tot slot adviseert de Afdeling nader toe te lichten waarom de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden onder de AVG wordt gebracht en niet onder de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging van strafbare feiten.

1. Doorbreking medisch beroepsgeheim: materiële wijziging ten opzichte van huidig recht

In artikel 25 van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) wordt een grondslag gecreëerd voor de verstrekking van gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens door de zorgaanbieder en de zorgverlener aan de toezichthoudende ambtenaar ten behoeve van onderzoek van andere meldingen.3 Het gaat hier om andere meldingen dan die genoemd in artikel 11, eerste lid, Wkkgz.4 Met deze verplichting tot verstrekking wordt tevens het medisch beroepsgeheim5 doorbroken.

De Afdeling merkt allereerst op dat deze wijziging geen verband houdt met aanpassing van de Wkkgz aan de AVG. Het gaat hier om een materiële wijziging ten opzichte van het huidige recht. Het uitgangspunt van beleidsneutraliteit wordt derhalve op dit punt losgelaten. Ook gaat dit voorbij aan het uitgangspunt dat – gelet op de noodzaak van tijdige implementatie – in de implementatieregeling geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn.6

Daarnaast gaat het hier om een ingrijpende wijziging, omdat het medisch beroepsgeheim wordt doorbroken. Zoals de Afdeling ook eerder heeft geadviseerd, dient bij wettelijke doorbreking van het medisch beroepsgeheim grote terughoudendheid te worden betracht. Alleen gewichtige maatschappelijke belangen kunnen het beroepsgeheim doen wijken.7 Deze wijziging past derhalve ook vanwege zijn principiële aard niet in het onderhavige wetsvoorstel.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling deze wijziging uit het wetsvoorstel te schrappen

2. Beperkingen rechten betrokkene

In de AVG worden tal van rechten aan de betrokkene toegekend. Het gaat onder meer om het recht op informatie over de verwerking van persoonsgegevens,8 het recht op inzage,9 recht op rectificatie,10 recht op gegevenswissing,11 en recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van gegevens.12 De AVG regelt tevens de termijnen waarbinnen (1) de verantwoordelijke aan een verzoek van betrokkene moet voldoen (bijvoorbeeld onverwijld rectificeren of zonder onredelijke vertraging de gegevens te wissen) en (2) de termijn waarbinnen betrokkene geïnformeerd moet worden over het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven (onverwijld en in ieder geval binnen één maand)13.

De AVG biedt ruimte om in lidstatelijk recht de reikwijdte van deze rechten (waaronder termijnen) te beperken.14 Een dergelijke beperking moet aan een aantal voorwaarden van de AVG voldoen. Zo kan de beperking alleen ter waarborging van een aantal in de AVG opgesomde doelstellingen (zoals openbare veiligheid, nationale veiligheid, of andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de lidstaat). Daarnaast moeten in het belang van de rechten van betrokkene specifieke bepalingen worden opgenomen.15

In diverse sectorale wetten is van deze beperkingsmogelijkheid gebruik gemaakt.

De Afdeling merkt het volgende op over de beperking van de rechten van betrokken.

a. Termijnen

In artikel 8.10, onderdeel D, van het wetsvoorstel wordt de gehanteerde termijn in huidig artikel 33a Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) gehandhaafd: het UWV beslist binnen zes weken op een verzoek van de werknemer tot opname, rectificatie of vervollediging van zijn gegevens. Door het handhaven van deze termijn wordt afgeweken van de AVG en is sprake van een beperking in de zin van artikel 23 AVG. In artikel 12, derde lid, AVG is immers bepaald dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen één maand na ontvangst van het verzoek informatie verstrekt over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Een verlenging van twee maanden is mogelijk, afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken, mits de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene binnen één maand in kennis stelt van een dergelijke verlenging. In artikel 34 Uitvoeringswet AVG is bepaald dat een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de AVG genoemde termijn.

Een dergelijke afwijking van de termijn is slechts toegestaan onder de voorwaarden van artikel 23 AVG. De toelichting gaat op deze beperking niet in.16 In het wetsvoorstel worden evenmin specifieke bepalingen opgenomen als bedoeld in artikel 23, tweede lid, AVG.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en voor zover nodig het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.

b. Wet basisregistratie personen

In de Wet basisregistratie personen wordt met een beroep op artikel 23, eerste lid, onderdeel e, van de AVG op een aantal punten een beperking aangebracht op de rechten van betrokkene.17 De toelichting vermeldt dat ter waarborging van de rechten van burgers een maatregel in de zin van artikel 23, tweede lid, AVG wordt opgenomen in de wet waarin is vastgesteld dat de burgers bij de inschrijving in de basisregistratie personen op de hoogte worden gesteld op welke wijze hun rechten op grond van de AVG worden beperkt.18 Dit is echter niet in het wetsvoorstel zelf geregeld.19 De Afdeling acht het van belang dat daar waar rechten van betrokkenen worden beperkt, de in artikel 23, tweede lid, AVG vereiste specifieke bepalingen worden opgenomen, zoals het recht van betrokkene om van de beperking op de hoogte te worden gesteld.

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel in het licht van het bovenstaande aan te passen.

c. Beperkingen rechten niet (toegelicht) in wetsvoorstel

De Afdeling constateert voorts dat handhaving van huidige bepalingen in verschillende sectorale wetten in bepaalde gevallen tot gevolg heeft dat er beperkingen ontstaan op de in de AVG geregelde rechten van betrokkene. Deze beperkingen zijn niet toegelicht. Als voorbeeld kunnen worden genoemd: artikelen 7:455 Burgerlijk Wetboek en 7.3.9, eerste lid, Jeugdwet,20 en artikel 11.7 Telecommunicatiewet.21 Door het ontbreken van een toelichting is onduidelijk of aanleiding bestaat om te voorzien in specifieke bepalingen als bedoeld in artikel 23, tweede lid, AVG.

De Afdeling adviseert om daar waar in sectorale wetten dergelijke beperkingen van rechten van betrokkene voorkomen, in de toelichting aandacht te besteden aan artikel 23, tweede lid, AVG, en indien nodig te voorzien in specifieke bepalingen als bedoeld in artikel 23, tweede lid AVG.

3. Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Het voorstel voorziet in een aanpassing aan de AVG van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.22 De toelichting vermeldt dat nu deze wet eerder onder het bereik van de Wbp viel, er voor is gekozen dit onder de reikwijdte van de AVG te houden en dat de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging van strafbare feiten daarvoor geen beletsel biedt.23

De Afdeling merkt op dat bij de keuze voor bestendiging in de toelichting geen inhoudelijke motivering wordt gegeven waarom de eerder gemaakte keuze onder het herziene gegevensbeschermingsrecht kan worden gehandhaafd.24 Daarbij constateert de Afdeling dat er andere onderwerpen zijn waar het nieuwe Europeesrechtelijke regime wel geleid heeft tot een andere keuze dan de bestaande.25 In haar consultatiereactie heeft de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen op artikel 2, zesde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, waarin is bepaald dat de DNA-profielen “slechts worden verwerkt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de vaststelling van de identiteit van een lijk.”26
De Afdeling adviseert nader toe te lichten dat de eerder gemaakte keuze ook gelet op de formulering van de reikwijdte van de richtlijn27 kan worden gehandhaafd.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.


De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W16.18.0006/II

  • Waar definities uit artikel 4 van de AVG worden gebruikt, daarbij steeds verwijzen naar deze bepaling (definitiebepaling) (zie bijvoorbeeld artikel 2.5 (voorzien artikel 5.8, derde lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), artikel 2.6 (voorzien artikel 4, eerste lid, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen), artikel 6.8 (voorzien artikel 9.5.7 van de Wet milieubeheer) en artikel 6.9, onder A (voorzien artikel 5c, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000)).
    Daarbij telkens het onderdeel van artikel 4 noemen waar de desbetreffende term wordt gedefinieerd. Voorbeeld: “persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, onderdeel 1, van de verordening”.

  • Nader motiveren waarom als het gaat om de definitie van “gegevens over gezondheid” wordt verwezen naar artikel 30 UAVG (uitzondering gegevens over gezondheid). Zo dit niet mogelijk is, verwijzen naar de definitie in artikel 4, onderdeel 15, van de AVG.

  • In alle sectorale wetten consistent de term “gegevens over gezondheid” gebruiken. In een aantal gevallen wordt nog steeds de term “gegevens betreffende de gezondheid” uit de Wbp gebruikt (zie bijvoorbeeld 104, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 en artikel 3, vierde lid, van de Wet zeevarenden).

  • In alle sectorale wetten consistent de term “bijzondere categorieën van persoonsgegevens” uit de AVG gebruiken. In een aantal gevallen wordt daarvan afgeweken en wordt nog steeds de term “bijzondere persoonsgegevens” uit de Wbp gebruikt. In die gevallen is dan bepaald dat onder “bijzondere persoonsgegevens” wordt verstaan “bijzondere categorieën van persoonsgegevens” (zie bijvoorbeeld artikelen 9.1 onderdeel A en 9.5 onderdeel A van het wetsvoorstel (begripsbepalingen van artikel 1.1 Jeugdwet en artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning).

  • De artikelsgewijze toelichting is bij de voorstellen van enkele ministeries erg beperkt, met name Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat alsmede Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook nu sprake is van een beleidsneutrale implementatie, dient wel duidelijk te worden hoe de onderdelen uit de bestaande regeling die worden gehandhaafd zich verhouden tot de AVG. Ten behoeve van de inzichtelijkheid van het voorstel is een nadere toelichting gewenst.

  • In artikel 1.8, tweede lid, in voorzien artikel 33g, vierde lid, van de Wet op de kansspelen, “slechts worden verstrekt” vervangen door: “slechts worden verwerkt”.

  • In artikel 1.10, onder B, “artikel 5, aanhef en onder b” vervangen door: ‘artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b’.

  • In de toelichting bij artikel 2.3, onderdeel M (het voorziene artikel J 9 van de Kieswet) ingaan op het uitzonderen van artikel 15 van de AVG.

  • Artikel 2.2 onderdeel D van het voorstel in die zin aanpassen dat artikel 7t, tweede lid, van de Kadasterwet vervalt en artikel 2.9, onderdeel D, in die zin dat artikel 11, vijfde lid, van de Wet kenbaarheid publieke beperkingen onroerende zaken vervalt. Het rechtstreeks toepasselijke artikel 19 van de AVG bepaalt reeds dat de verwerkingsverantwoordelijke iedere ontvanger aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt, in kennis stelt van elke rectificatie of wissing van persoonsgegevens of beperking van de verwerking overeenkomstig, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt, alsmede dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informatie verstrekt over deze ontvangers indien de betrokkene hierom verzoekt.

  • In de toelichting aandacht besteden aan het verschil in formulering van de artikelen 2.2, onder F (voorzien artikel 107c van de Kadasterwet) enerzijds en de artikelen 2.6 (voorzien artikel 4, derde lid, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen) en artikel 2.7 (voorzien artikel 26, tweede lid, van de Wet basisregistratie ondergrond) anderzijds en zo nodig de bepalingen aanpassen.

  • Artikel 3.3, artikel 3.4, onderdeel E, artikel 3.5, onderdeel D en artikel 3.9, onderdeel B: de betreffende bepalingen zodanig formuleren dat duidelijk is welke categorieën persoonsgegevens wél mogen worden verwerkt (te weten gegevens over gezondheid, persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en gegevens waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken).

  • Artikel 4.4 van het wetsvoorstel in die zin aanpassen dat het tweede lid van artikel 49a Algemene wet inzake rijksbelastingen in zijn geheel wordt geschrapt. Artikel 36, vierde lid, AVG bepaalt reeds dat de Autoriteit persoonsgegevens geraadpleegd moet worden bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking. Deze bepaling is rechtstreeks toepasselijk.

  • In artikel 6.6, onderdelen I, J en K bij de opzet van de voorziene artikelen 126 e.v. van de Wegenverkeerswet 1994 verder aansluiten bij de opzet van de artikelen 41a e.v. van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij evenals in die bepalingen definiëren om welke overheden het gaat. Verder bij de doeleinden van artikel 126 van de Wegenverkeerswet 1994 aansluiten bij de verkorte weergave in artikel 42, vierde lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • In artikel 6.6, onderdeel J, in het voorziene artikel 126, zesde lid, de bewaartermijn bij AMvB regelen, nu uit de toelichting niet blijkt van redenen om dit bij ministeriele regeling te doen.

  • In artikel 7.3, het voorziene artikel 3, derde lid, van de Handelsregisterwet de zinsnede “die voldoet aan eisen omtrent de deugdelijke uitvoering van zijn werkzaamheden, de beveiliging van de gegevensbestanden end e bescherming van de persoonlijke levenssfeer” schrappen. Deze eisen staan reeds in het rechtstreeks toepasselijke artikel 28 van de AVG.

  • Artikel 7.3, onderdeel B en artikel 7.6, onderdeel A: “artikel 16” vervangen door: artikelen 16 en 17.

  • Artikel 8.9: “Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen” vervangen door: Wet kinderopvang.

  • Artikel 8.10, onderdeel D: in het nieuwe artikel 33a, eerste lid, ontbreekt de taak van artikel 30a, eerste lid, zonder dat dit is toegelicht. In de toelichting aangeven waarom een verwijzing naar de taak van het Uwv van 30a, eerste lid, eruit is gehaald.

  • Artikel 8.10, onderdeel H: de woorden “gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken” wijzigen in: gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 26 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • Artikel 9.1, onderdeel I: in het gewijzigde artikel 7.1.5.2, tweede lid, van de Jeugdwet “artikel 37 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming” wijzigen in: artikelen 41 en 42 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

  • Artikel 9.3, onderdelen A en B: “andere bijzondere persoonsgegevens” telkens wijzigen in: andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens.

  • Artikel 9.3, onderdeel B en artikel 9.7: in de gewijzigde bepalingen ontbreekt “persoonsgegevens van strafrechtelijke aard” (deze vallen immers niet meer onder de bijzondere categorieën persoonsgegevens). Als de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard noodzakelijk is, dan dienen deze gegevens in de bepaling uitdrukkelijk te worden genoemd.

  • In artikel 9.4 de Wet langdurige zorg het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk 9 wijzigen in: Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens.

  • Artikel 9.10, onderdeel D: “artikel 69, achtste lid” vervangen door: artikel 69, elfde lid.

  • Artikel 9.5, onderdeel O: artikel 5.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt aangepast. Dit artikel bestaat echter niet. Dit onderdeel schrappen en zo nodig de juiste bepaling wijzigen.


  1. De AVG zal vanaf 25 mei 2018 van toepassing worden.↩︎

  2. De Afdeling advisering heeft op 10 oktober 2017 advies uitgebracht over de Uitvoeringswet AVG (Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 4).↩︎

  3. Artikel 9.3, onderdeel C, van het wetsvoorstel.↩︎

  4. In artikel 11, eerste lid, Wkkgz gaat het om verplichte meldingen van onder andere calamiteit en geweld in zorgrelatie die aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moet worden gedaan. Voor de verstrekking van o.a. gegevens over de gezondheid aan de IGJ ten behoeve van deze verplichte meldingen geeft artikel 11, tweede lid, Wkkgz reeds een grondslag.↩︎

  5. Artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek en artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.↩︎

  6. Aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.↩︎

  7. Zie bijvoorbeeld het advies van de Afdeling van 9 augustus 2012 over Wet forensische zorg (Kamerstukken II 2012/13, 32 398, nr. 20) en het advies van 10 maart 2017 over wijziging Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling inzake de verplichting om bij ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling te melden bij Veilig Thuis (Stcrt. 2017, nr. 46221).↩︎

  8. Artikelen 13 en 14 AVG.↩︎

  9. Artikel 15 AVG.↩︎

  10. Artikel 16 AVG.↩︎

  11. Artikel 17 AVG.↩︎

  12. Artikel 21 AVG.↩︎

  13. Artikel 12, derde lid, AVG.↩︎

  14. Artikel 23, eerste lid, AVG.↩︎

  15. Artikel 23, tweede lid, AVG.↩︎

  16. De toelichting verwijst slechts naar de regels in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over bijzondere termijnen bij wettelijk voorschrift (artikelsgewijze toelichting op artikel 8.10, onderdeel D). Deze redenering wordt ook elders gebezigd, bijvoorbeeld in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.9 (voorzien artikel 11, derde lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen). Echter, in deze gevallen gelden de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van de AVG over termijnen.↩︎

  17. Zie bijvoorbeeld artikel 2.8, onderdeel P van het wetsvoorstel waarin wordt afgeweken van artikel 19 AVG over kennisgevingsplicht inzake rectificatie of wissing van gegevens, en artikel 2.8, onderdeel G, van het voorstel (nieuw artikel 2.58 Wet basisregistratie personen) waarin wordt afgeweken van de termijnen in de AVG.↩︎

  18. Memorie van toelichting, par. 4.2 getiteld “De rechten van burgers op grond van de verordening en de Wet BRP”, zevende tekstblok.↩︎

  19. In artikel 2.54, derde lid (nieuw), Wet basisregistratie personen wordt dit niet geregeld.↩︎

  20. De beperking zit in het volgende. In de betreffende bepalingen wordt een termijn van drie maanden gehanteerd voor het (op verzoek van betrokkene) vernietigen van zijn gegevens. Echter, de AVG hanteert andere, kortere, termijnen: betrokkene heeft het recht om zonder onredelijke vertraging wissen van zijn persoonsgegevens te verkrijgen (artikel 17 AVG). De verwerkingsverantwoordelijke dient onverwijld en in ieder geval binnen één maand na ontvangst van het verzoek betrokkene in te lichten over het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven (artikel 12, derde lid, AVG).↩︎

  21. Zie artikel 7.9, onderdeel H, van het wetsvoorstel. De termijn waarin betrokkene n.a.v. zijn bezwaar wordt ingelicht over genomen maatregelen is vier weken. Als de kennisgeving niet binnen vier weken kan worden gedaan, wordt binnen vier weken medegedeeld binnen welke termijn de kennisgeving wel kan worden gedaan. Deze termijn kan langer zijn dan die van artikel 12, derde lid, AVG.↩︎

  22. Artikel 1.7 van het voorstel.↩︎

  23. Artikelsgewijze toelichting bij artikel 1.7 van het voorstel.↩︎

  24. De AVG vervangt Richtlijn 95/46/EG waarop de huidige Wbp is gebaseerd. De AVG is de weerslag van een integrale herziening van het EU-gegevensbeschermingsrecht, samen met de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB 2016, L 119, blz. 89).↩︎

  25. In het wetsvoorstel Wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen is voorzien in het uitzonderen van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken (Kamerstukken II, 2017/18, 34 889, nr. 2, Artikel I onder A, voorzien artikel 1 onder a, van de Wet politiegegevens). In de geldende wet zijn deze taken niet uitgezonderd. Zie verder ook H5. (Het toepassingsgebied van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging en doelbinding) van de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2017/18, 34 889, nr. 3).↩︎

  26. In de MvT bij de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden staat: “Hoewel DNA-onderzoek bij veroordeelden in de kern het zekerstellen van een potentieel opsporingsmiddel behelst, is er niet voor gekozen de inhoud van dit wetsvoorstel onder te brengen in het Wetboek van Strafvordering. De reden daarvoor is dat het DNA-onderzoek in dit wetboek moeilijk kan worden ingepast. Plaatsing in de regeling van het voorbereidend onderzoek wringt, omdat het DNA-onderzoek niet strekt tot de opheldering van een concrete verdenking, maar eerst na een veroordeling plaatsvindt. Anders dan het verwerken van DNA-profielen van verdachten die ten behoeve van de opheldering van een concreet strafbaar feit zijn vastgesteld, is het verwerken van DNA-profielen van veroordeelden evenmin gekoppeld aan een strafvorderlijke onderzoekshandeling. Plaatsing elders in het Wetboek van Strafvordering wringt ook, omdat dit instrument feitelijk in verband met de opsporing in ruime zin plaatsvindt, terwijl opsporing in het wetboek onderdeel van het voorbereidend onderzoek uitmaakt.” Kamerstukken II, 2002/03, 28 685, nr. 3, blz. 4.↩︎

  27. Artikel 1, eerste lid, van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging bepaalt “Bij deze richtlijn worden de regels vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.”.↩︎