[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34534, bijgewerkt t/m nr. 37 (2e NvW d.d. 18 december 2018)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2018D36854, datum: 2018-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z16372:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 37 (Tweede NvW d.d. 18 december 2018)



	34 534	Voorstel van wet van de leden Klaver, Asscher, Beckerman,
Jetten, Dik-Faber, Yesilgöz-Zegerius, Agnes Mulder en Geleijnse
houdende een kader voor het ontwikkelen van beleid gericht op
onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de Nederlandse emissies van
broeikasgassen teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de
verandering van het klimaat te beperken (Klimaatwet)







Nr. 6	VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES
VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE



	

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is
doelstellingen voor Nederland te formuleren voor het terugdringen van de
Nederlandse emissies van broeikasgassen en een wettelijk kader te
scheppen voor het ontwikkelen van beleid hiervoor ter invulling van de
eigenstandige verantwoordelijkheid die Nederland heeft om de mondiale
stijging van temperatuur en de verandering van het klimaat te beperken,
en dat het wenselijk is de bindende verplichtingen die Nederland met de
op 12 december 2015 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst van Parijs
is aangegaan in te vullen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 

In deze wet wordt verstaan onder:

aandeel hernieuwbare energie: aandeel hernieuwbare energie, berekend in
overeenstemming met de artikelen 5 tot en met 11 van de Richtlijn
hernieuwbare energie, in het bruto-eindverbruik van energie;

broeikasgassen: gassen genoemd in bijlage I van de
monitoringsmechanisme-verordening; 

hernieuwbare energie: energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in
artikel 2, onderdeel a, van de Richtlijn hernieuwbare energie;

CO2-neutrale elektriciteitsproductie: elektriciteitsproductie waarbij
geen broeikasgassen vrijkomen in de atmosfeer of waarbij biomassa als
brandstof gebruikt wordt;

Richtlijn hernieuwbare energie: Richtlijn 2009/28/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik
van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking
van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140)

monitoringsmechanisme-verordening: verordening (EU) nr. 525/2013 van het
Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings-
en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een
rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op
het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot
intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PbEU 2013, L 165);

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 2 

1. Deze wet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op
het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissies van
broeikasgassen in Nederland, tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050
dan in 1990, teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de
verandering van het klimaat te beperken. 

2. Teneinde deze doelstelling voor 2050 te bereiken streven Onze
Ministers die het aangaat naar een reductie van de emissies van
broeikasgassen van 49% in 2030 en een volledige CO2-neutrale
elektriciteitsproductie in 2050.

3. Voor de toepassing van deze wet geldt als de emissies van
broeikasgassen de emissies binnen Nederland van broeikasgassen als
bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de
monitoringsmechanisme-verordening.

HOOFDSTUK 2 KLIMAATPLAN

Artikel 3

	1. Het klimaatplan bevat de hoofdzaken van het door Onze Ministers die
het aangaat te voeren klimaatbeleid gericht op het realiseren van de
doelstellingen, bedoeld in artikel 2, voor de eerstvolgende tien jaren. 

	2. Het klimaatplan bevat tevens:

	a. de maatregelen die worden getroffen zodat de doelstellingen, bedoeld
in artikel 2, worden bereikt;

	b. het verwachte aandeel hernieuwbare energie en de verwachte besparing
op het primaire energiegebruik;

	c. de maatregelen die worden getroffen om het aandeel hernieuwbare
energie en de besparing op het primaire energiegebruik te stimuleren;

	d. een beschouwing over de meest recente wetenschappelijke inzichten
omtrent het beperken van klimaatverandering;

	e. een beschouwing van de ontwikkeling in de technologische mogelijk-
heden om de emissies van broeikasgassen te beperken;

	f. een beschouwing van de wereldwijde en Europese ontwikkelingen op het
gebied van de beperking van klimaatverandering voor zover deze relevant
zijn voor het Nederlandse beleid, en

	g. een beschouwing van de gevolgen die het te voeren klimaatbeleid van
de regering heeft op de financiële positie van huishoudens, bedrijven
en overheden, de werkgelegenheid inclusief scholing en opleiding van
werknemers, de ontwikkeling van de economie en het tot stand komen van
een eerlijke transitie.

Artikel 4

	1. Het klimaatplan wordt voor de eerste maal vastgesteld in 2019 en ten
minste eens in de vijf jaren opnieuw vastgesteld.

	2. Iedere twee jaar na de vaststelling van het klimaatplan wordt over
de voortgang van de uitvoering gerapporteerd en, als deze daartoe
aanleiding geeft in het licht van de doelstellingen van deze wet, worden
maatregelen genomen.

	3. Het eerste klimaatplan heeft betrekking op de periode van 2021 tot
en met 2030.

Artikel 5

	1. Onze Minister stelt in overeenstemming met het gevoelen van de
ministerraad en nadat het is overgelegd aan beide kamers der
Staten-Generaal, het klimaatplan vast. 

	2. Op de voorbereiding van het klimaatplan is afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren
worden gebracht door een ieder. 

	3. De Afdeling advisering van de Raad van State wordt over het
klimaatplan gehoord.

	4. Onze Minister kan, in overeenstemming met het gevoelen van de
ministerraad en gehoord beide kamers der Staten-Generaal, het
klimaatplan wijzigen indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is om de
doelstellingen, bedoeld in artikel 2, te realiseren. Het tweede en derde
lid zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 VERANTWOORDING

Artikel 6

	1. Het Planbureau voor de Leefomgeving brengt eenmaal per jaar  aan
Onze Minister een klimaat- en energieverkenning uit.

	2. De klimaat- en energieverkenning is een wetenschappelijke rapport
over de gevolgen van het gevoerde klimaatbeleid in het voorafgaande
kalenderjaar.

	3. De klimaat- en energieverkenning bevat in ieder geval voor het
voorafgaande kalenderjaar:

	a. de emissies van broeikasgassen;

	b. de emissies van broeikasgassen per sector, en

	c. de ontwikkelingen en maatregelen die invloed hebben gehad op de
emissies van broeikasgassen.

Artikel 7

	1. Onze Minister zendt de klimaat- en energieverkenning op de vierde
donderdag van oktober aan beide kamers der Staten-Generaal, tenzij deze
datum valt in een periode waarin de Tweede Kamer der Staten-Generaal met
reces is of wanneer deze datum een nationale feestdag is. In dat geval
zendt Onze Minister de klimaat- en energieverkenning, na overleg met de
voorzitters van beide kamers der Staten-Generaal, uiterlijk op 1
november van hetzelfde jaar aan beide kamers der Staten-Generaal.

	2. Onze Minister zendt gelijktijdig met de verzending van de klimaat-
en energieverkenning de klimaatnota aan beide kamers der
Staten-Generaal.

	3. De klimaatnota bevat:

	a. het totaalbeeld van de realisatie van het klimaatbeleid zoals dit is
opgenomen in het klimaatplan;

	b. een weergave per ministerie van de voornaamste aspecten van de
realisatie van het klimaatbeleid; 

	c. een weergave van de gevolgen voor de departementale begrotingen van
het klimaatbeleid;

	d. de financiële gevolgen voor huishoudens, ondernemingen en overheden
van significante ontwikkelingen in het klimaatbeleid die afwijken van
het klimaatplan;

	e. de wijze waarop de klimaat- en energieverkenning wordt betrokken bij
de eerstvolgende herziening of de evaluatie van de voortgang van het
klimaatplan, en

	f. de rapportage over de voortgang van de uitvoering van het
klimaatplan, bedoeld in artikel 4, tweede lid, als deze is uitgevoerd.

	4. De Afdeling advisering van de Raad van State wordt over de
klimaatnota gehoord.

HOOFDSTUK 4 PARTICIPATIE

Artikel 8

	1. Ten behoeve van de uitvoering van deze wet en het behalen van de
doelstellingen, bedoeld in artikel 2, voert Onze Minister overleg met
bestuursorganen van provincies, waterschappen, gemeenten en overige
relevante partijen.

	2. In het overleg worden in ieder geval de voortgang van de uitvoering
van het vigerende klimaatplan en voorstellen voor maatregelen voor het
in voorbereiding zijnde klimaatplan besproken.

	3. Onze Minister bevordert door middel van het overleg het sluiten van
overeenkomsten met partijen, gericht op het bereiken van de
doelstellingen, bedoeld in artikel 2.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10

	Deze wet wordt aangehaald als: Klimaatwet.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1