35013 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik
Wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2018D42818, datum: 2018-09-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2018Z15462:
- Indiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2018-09-11 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-09-13 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2018-10-04 14:00: Wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik (TK 35013) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2018-11-01 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2018-11-01 13:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-12-13 19:30: Wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik (35013) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2018-12-18 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2018-12-20 14:20: Aanvang middagvergadering: STEMMINGEN (over alle onderwerpen van 18 en 19 december, behoudens de Klimaatwet) (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.18.0095/I 's-Gravenhage, 19 juli 2018
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 20 april 2018, no.2018000737, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe de experimenteermogelijkheden van de Crisis- en herstelwet (Chw) te verbeteren, zodat vooruitlopend op de Omgevingswet eenvoudiger en uitgebreider kan worden geëxperimenteerd met de instrumenten uit de Omgevingswet voor het realiseren van maatschappelijke opgaven, zoals de woningbouwopgave.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. De Afdeling signaleert dat de Chw zich al langer ontwikkelt tot een transitiewet Omgevingswet en dat dit wetsvoorstel daaraan bijdraagt. De Chw biedt kansen voor de voorbereiding op de overgang naar de Omgevingswet. Maar daarmee gaan ook complicaties gepaard. De Afdeling adviseert in de toelichting op deze ontwikkeling in te gaan, alsmede de wenselijkheid van het wetsvoorstel in het licht van de te verwachten complicaties nader te motiveren. Zij adviseert ook om de onderdelen van het voorstel die erin voorzien dat nieuwe gebieden en projecten bij ministeriële regeling aan bestaande experimenten kunnen worden toegevoegd, te schrappen. Ten slotte adviseert zij het nut en de noodzaak van de voorgestelde verbreding van de reikwijdte van experimenten dragend te motiveren en het voorstel zo nodig aan te passen.
1. Transitiewet Omgevingswet
a. Van een tijdelijke crisiswet via een permanente versterkingswet
…
De Chw is 2010 in werking getreden. De Chw had tot doel om
tijdelijk – namelijk tot 2014 – versnelde uitvoering van
infrastructurele en andere grote bouwprojecten mogelijk te maken,
teneinde de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden en een
goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland te
bevorderen. De wet bevat enerzijds bestuurs(proces)rechtelijke
versnellingen en anderzijds (grondslagen voor)
experimenteermogelijkheden in het ruimtelijk domein. De uitzonderlijke
en dringende economische situatie van destijds rechtvaardigden dat
tijdelijk van bestaande wetgeving werd afgeweken en dat nieuwe
voorwaarden en mogelijkheden werden gecreëerd ten behoeve van een
versnelde besluitvorming en uitvoering van deze projecten. In 2013 is de
werkingsduur van de Chw met onbepaalde tijd verlengd vanwege de noodzaak
van blijvende aandacht voor de economische structuurversterking.1 Inmiddels is duidelijk dat de Chw
geldig blijft totdat de Omgevingswet van kracht wordt. De Chw zal opgaan
in de Omgevingswet.2
b. … naar een transitiewet Omgevingswet
De Chw biedt experimenteermogelijkheden voor ontwikkelingsgebieden,
innovatieve en duurzame projecten, en lokale en (boven)regionale
projecten met nationale betekenis. De wet geeft daarmee onder meer
mogelijkheden om ruimtelijke knelpunten op te lossen en ruimtelijke
ontwikkelingen mogelijk te maken op een wijze die lijkt op de
mogelijkheden die de Omgevingswet zal bieden. Het meest relevant zijn in
dit verband de experimenten die vooruitlopen op het omgevingsplan,
namelijk het zogenoemde bestemmingsplan-plus voor ontwikkelingsgebieden
– dat de ruimte biedt om meer dan bestaande wetgeving toelaat
milieugebruiksruimte te optimaliseren – en het experiment met het
bestemmingsplan met verbrede reikwijdte – dat meer integrale, globale en
flexibele planvormen faciliteert. Het gebruik van deze
experimenteermogelijkheden door gemeenten is in de afgelopen jaren door
de regering gepropageerd en gefaciliteerd in het kader van
invoeringsondersteuning voor de Omgevingswet.3 De
recentere wijzigingen van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
(hierna: Besluit uitvoering Chw) – waarin nieuwe Chw-experimenten worden
geregeld – laten zien dat ook daadwerkelijk in toenemende mate gebruik
wordt gemaakt van de mogelijkheden om vooruit te lopen op de
Omgevingswet en dat wat dat betreft een steeds ruimhartiger
‘toelatingsbeleid’ voor experimenten wordt gevoerd.4
Het wetsvoorstel heeft als doel om de experimenteermogelijkheden van de Crisis- en herstelwet (Chw) verder te verruimen, zodat vooruitlopend op de Omgevingswet nog eenvoudiger en uitgebreider kan worden geëxperimenteerd met de instrumenten uit de Omgevingswet voor het realiseren van maatschappelijke opgaven, zoals de woningbouwopgave.5 Om dat doel te bereiken voorziet het wetsvoorstel onder meer in een versnelling van de aanwijzingsprocedure voor het toevoegen van nieuwe projecten aan bestaande experimenten, een wijziging van de toelatingscriteria voor nieuwe experimenten met innovatieve projecten, een verbreding van de reikwijdte van dergelijke experimenten, en het vergroten van de gebruiksmogelijkheden van het projectuitvoeringsbesluit.
De Chw wordt – de voorgestelde wijzigingen meegewogen – een steeds belangrijker instrument voor de voorbereiding op de invoering van de Omgevingswet. De onlangs bekendgemaakte ‘Voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet 2016-2017, Praktijkervaringen Crisis- en herstelwet’ (hierna: voortgangsrapportage) bevestigt dat.6 Welbeschouwd ontwikkelt de Chw zich steeds meer van een crisiswet tot een transitiewet Omgevingswet. De Afdeling ziet aanleiding om in het kader van het voorliggende wetsvoorstel over deze ontwikkeling in algemene zin een opmerking te maken.
c. Afweging: invoeringsvoorbereiding vs. complicaties tussenregime
De stelselherziening van het omgevingsrecht die met de Omgevingswet
is ingezet is omvangrijk en de overgang naar het nieuwe stelsel vergt
een forse inspanning van decentrale overheden. Of de verbeterdoelen van
de Omgevingswet7 zullen worden gehaald hangt in
belangrijke mate af van de vraag of gemeenten er in zullen slagen om –
op basis van een integrale benadering van de fysieke leefomgeving –
hoogwaardige omgevingsplannen op te stellen die voor het gehele
grondgebied van de gemeente een evenwichtige toedeling van functies aan
locaties kunnen bewerkstelligen.8 De Afdeling
onderschrijft derhalve het belang van een goede voorbereiding en
invoeringsondersteuning van – vooral – gemeenten op de stelselherziening
van het omgevingsrecht in het algemeen en het instrumentarium van de
Omgevingswet het bijzonder. Het is begrijpelijk dat de regering de
mogelijkheden aangrijpt die de Chw wat dat betreft biedt. Uit de
voortgangsrapportage blijkt bovendien dat gemeenten de mogelijkheden die
de Chw biedt om bij wege van experiment vooruit te lopen op het
omgevingsplan
– vooral met het bestemmingsplan-plus voor ontwikkelingsgebieden en met
het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte – daadwerkelijk gebruiken,
ook met het oogmerk om te ‘oefenen’.9
De vraag rijst echter wel of gemeenten thans voldoende in staat zijn
om daadwerkelijk op zinvolle wijze invulling te geven aan de
mogelijkheden van de Chw in het algemeen, en van de ruimere
(afwijkings)mogelijkheden die het voorstel beoogt te bieden in het
bijzonder. De voortgangsrapportage geeft hier reden tot zorg. Daaruit
blijkt bijvoorbeeld dat het lang niet voor alle aangewezen
ontwikkelingsgebieden daadwerkelijk komt tot een bestemmingsplan-plus,
en dat het experiment in zoverre niet aan de verwachtingen voldoet.10 Dat is van belang, temeer nu dit
instrument – dat de ruimte biedt om milieugebruiksruimte te
optimaliseren en zodoende ontwikkelingsknelpunten op te lossen – bij
uitstek kenmerken vertoont van het omgevingsplan.11
Uit de rapportage komt ook naar voren dat bestemmingplannen met verbrede
reikwijdte – die net als een omgevingsplan een meer integraal, globaal
en flexibel karakter kunnen hebben – weliswaar tot stand komen, maar dat
dat veelal gepaard gaat met een gemeentelijke worsteling, vooral door de
complexiteit van het ict-deel en de cultuuromslag die daarvoor nodig
is.12
De geschetste ontwikkeling van de Chw kan voor de praktijk ook
anderszins complicerend zijn, zowel in de komende jaren tot de
inwerkingtreding van de Omgevingswet als in de eerste jaren daarna. Het
volgende is met het oog daarop van belang.
i. Op de grondslag van de Chw kan van bestaande wetgeving op het terrein van de fysieke leefomgeving worden afgeweken. Het gaat daarbij om onder meer de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet inzake de luchtverontreiniging. Of de Omgevingswet daadwerkelijk in 2021 in werking zal treden is nog niet zeker. Daarom zijn de afwijkingsmogelijkheden van de Chw vooralsnog in de tijd onbegrensd. Nu het wetsvoorstel tot gevolg zal hebben dat eenvoudiger en sneller van de experimenteermogelijkheden gebruik kan worden gemaakt en daarbij bovendien van nog meer bestaande wetten zal kunnen worden afgeweken, wordt de vraag naar de gevolgen voor de fysieke leefomgeving – vooral voor de bescherming van het milieu – belangrijker. Daar komt bij dat in de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet verschillende planvormen ontstaan met elk hun eigen wettelijke grondslag – in het reguliere regime of in de Chw. Voor de gemeentelijke praktijk kan dat voor een onoverzichtelijk geheel zorgen, niet alleen in de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar ook in de eerste jaren daarna waarin met gecompliceerd overgangsrecht zal moeten worden gewerkt.
ii. Ten slotte wijst de Afdeling er op dat met het wetsvoorstel ook verdere veranderingen in het rechtsbeschermingstraject worden gestimuleerd. Zo worden beroepen tegen projectuitvoeringsbesluiten in eerste en enige aanleg door de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State behandeld, terwijl tegen besluiten die een projectuitvoeringsbesluit vervangt – een omgevingsvergunning om af te wijken van bestemmingsplan en uitvoeringsbesluiten zoals een vergunning – beroep in twee instanties open staat. Verder leidt het wetsvoorstel er mogelijk toe dat voor meer ruimtelijke besluiten de bestuursprocesrechtelijke versnellingen van hoofdstuk 1 van de Chw gelden. Dat is temeer van belang nu dat ook betekenis heeft voor de werkbelasting van de bestuursrechter die in een dergelijk geval binnen zes maanden uitspraak moet doen.
d. Conclusie en advies
De Chw ontwikkelt zich van een tijdelijke crisiswet tot een transitiewet
Omgevingswet. Het wetsvoorstel draagt daaraan bij. De toelichting bij
het wetsvoorstel geeft er geen blijk van dat de regering zich in
algemene zin van deze ontwikkeling heeft vergewist. Evenmin blijkt dat
de regering de complicaties die met deze ontwikkeling gepaard gaan, in
kaart heeft gebracht en heeft afgewogen tegen de kansen die de Chw biedt
voor de voorbereiding en de ondersteuning in de overgang naar de
Omgevingswet. De Afdeling adviseert in de toelichting met inachtneming
van het vorenstaande in te gaan op de geschetste ontwikkeling, alsmede
de wenselijkheid van het wetsvoorstel in het licht van het geschetste
spanningsveld nader te motiveren.
2. Aanwijzingsprocedures voor gebieden en projecten
Artikel 2.4 van de Chw bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) – het Besluit uitvoering Chw – bij wege van experiment af te wijken van een aantal nader bepaalde wetten, mits aan een aantal criteria is voldaan.13 Het Besluit uitvoering Chw bepaalt per experiment welke afwijkingen van de genoemde wetten voor welke periode is toegestaan, evenals de wijze waarop evaluatie plaatsvindt. In de praktijk worden met enige regelmaat nieuwe gebieden of concrete projecten toegevoegd aan eerder in het Besluit uitvoering Chw geregelde experimenten. Onder het huidige regime is dat uitsluitend mogelijk door een wijziging van deze amvb. Het voorstel regelt dat nieuwe gebieden of concrete projecten voortaan bij ministeriële regeling kunnen worden toegevoegd aan eerder bij amvb geregelde experimenten, zodat, aldus de toelichting, een aanzienlijke versnelling van de aanwijzingsprocedure kan worden bereikt.14 15 Het voorstel regelt voorts dat ook de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden en lokale en (boven)regionale projecten van nationale betekenis voortaan bij ministeriële regeling kan, zodat ook voor deze experimenteervormen een versnelling van de aanwijzingsprocedure kan worden bereikt.16 17
In het algemeen geldt dat afwijking van een hogere regeling in beginsel geschiedt op het naast lagere niveau. Van een wet in formele zin wordt dus slechts afgeweken bij amvb.18 Voor zover een experimenteerregeling nadere uitwerking behoeft, kan de wettelijke delegatiegrondslag voorzien in subdelegatie aan een minister, maar uitsluitend voor zover het gaat om administratieve voorschriften, details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld.19
Het aanwijzen van gebieden of concrete projecten voor experimenten kan in algemene zin niet als nadere uitwerking van een experimenteerregeling worden gekwalificeerd. Dat is in het geval van het voorstel, waar het gaat om het toevoegen van gebieden of projecten aan bestaande experimenten, niet anders. Het gaat hier immers om – in potentie substantiële – uitbreiding van de werkingssfeer van experimenten waarbij van wetten in formele zin wordt afgeweken. Weliswaar is – zoals de toelichting zegt – reeds op het niveau van de wet of een amvb afgewogen of in het algemeen aan de criteria voor experimenten is voldaan en van welke wettelijke bepalingen kan worden afgeweken, maar die beoordeling heeft zich logischerwijs niet uitgestrekt tot nieuw aan experimenten toe te voegen gebieden of concrete projecten. Die beoordeling behoort plaats te vinden in het kader van een amvb.
De Afdeling adviseert het voorstel met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.
3. Reikwijdte experimenten
Het voorstel voegt een aantal wetten toe aan de lijst van wetten
waarvan op grond van artikel 2.4 bij wege van experiment mag worden
afgeweken.20 Het gaat om de Huisvestingswet
2014, de Leegstandswet, alsmede (een aantal bepalingen van) de
Monumentwet 1988 (oud)21. Daarnaast regelt het voorstel dat
van meer bepalingen van de Wet milieubeheer kan worden afgeweken. Deze
vergroting van de afwijkingsmogelijkheden heeft als doel om nu al meer
toe te groeien naar de reikwijdte van de Omgevingswet. De realisatie van
woningbouw en de energietransitie kunnen hier baat bij hebben, aldus de
toelichting.22
Het bij wege van experiment afwijken van wettelijke bepalingen vereist
een gedegen motivering van het nut en de noodzaak daarvan. De
toelichting bij dit onderdeel van het voorstel is echter uiterst
summier. Daarin is in de kern niet meer vermeld dan dat in
bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte van gemeentelijke
huisvestingsverordeningen en van vergunningstelsels op grond van de
Huisvestingswet 2014, de Leegstandswet en de Monumentenwet 1988 zal
kunnen worden afgeweken, zodat een integrale aanpak van nieuwbouw en
beheer van de bestaande woningvoorraad mogelijk wordt. Chw-experimenten
die onder het huidige regime al mogelijk zijn maken reeds meer integrale
bestemmingsplanvormen mogelijk. Het is zonder nadere toelichting niet
duidelijk op welke wijze afwijking van de genoemde wetten de
woningbouwopgave daadwerkelijk zal helpen en waarom de nieuwe
afwijkingsmogelijkheden met het oog daarop noodzakelijk zouden zijn.
Daar komt bij dat in de toelichting een uiteenzetting ontbreekt van de
mogelijke gevolgen van deze afwijkingsmogelijkheden voor betrokkenen,
bijvoorbeeld wat betreft de belangen en de rechtsbescherming van
woningeigenaren, en de rechtvaardiging daarvan in het licht van de
belangen die de desbetreffende wetten beogen te beschermen.
De Afdeling adviseert in de toelichting het nut en de noodzaak van de voorgestelde verbreding van de reikwijdte van experimenten dragend te motiveren en het voorstel zo nodig aan te passen.
4. Criteria voor experimenten
Het voorstel wijzigt de criteria waaraan experimenten als bedoeld in artikel 2.4 moeten voldoen. Het kerncriterium wordt dat dergelijke experimenten moeten bijdragen aan duurzame ontwikkeling.23
Het begrip duurzame ontwikkeling is in het voorstel niet gedefinieerd. De toelichting vermeldt dat voor uitleg van het criterium wordt aangesloten bij de uitleg die in de Omgevingswet aan dit begrip wordt gegeven. De Afdeling onderschrijft dat het voor de hand ligt om op dit punt aansluiting te zoeken bij de Omgevingswet. Zij wijst er wel op dat het begrip duurzame ontwikkeling ook in andere wetgevingscomplexen voorkomt en dat aan dit begrip niet noodzakelijkerwijs altijd dezelfde betekenis toekomt.24 De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de betekenis van het criterium duurzame ontwikkeling in relatie tot de betekenis die aan dat begrip in andere wetgevingscomplexen wordt toegekend.
5. Nieuwe regels bij amvb
In de punten 3 en 4 is ingegaan op de reikwijdte van experimenten en de criteria waaraan deze moeten voldoen. Het voorstel regelt ook dat bij amvb kan worden bepaald (a) aan welke eisen een aanvraag voor een afwijking van de in het eerste lid genoemde wetten voldoet, en (b) in welke situaties afwijkingen van de in het eerste lid genoemde wetten zijn toegestaan.25
Dit onderdeel van het voorstel is niet toegelicht.26 De Afdeling veronderstelt dat het de gebruiksvriendelijkheid van de experimenteermogelijkheden van de Chw in het algemeen ten goede komt als op voorhand duidelijk is aan welke vereisten een aanvraag van een bestuursorgaan moet voldoen, zodat de bedoeling van het voorstel in zoverre zou kunnen worden verklaard. Onduidelijk is echter welke regels het voorstel beoogt als het gaat om ‘situaties’ waarin afwijkingen zijn toegestaan. In het bijzonder rijst de vraag hoe het voorstel zich verhoudt tot de in het wetsvoorstel voorgestelde criteria waaraan een experiment moet voldoen en voorts tot de reeds bestaande grondslag om bij amvb regels te stellen over afwijkingen van wetten.27
De Afdeling adviseert de toelichting met inachtneming van het vorenstaande aan te vullen en het voorstel zo nodig aan te passen.
6. Consultatie
De toelichting vermeldt dat door de toezegging, dat het wetsvoorstel voor de zomer wordt ingediend bij de Tweede Kamer, dit voorstel niet conform de gangbare consultatieprocedure tot stand kan komen.
Politieke (tijds)druk is geen rechtvaardiging om overleg met betrokken partijen achterwege te laten. Nu het hier gaat om experimenten waarvan lokale overheden en initiatiefnemers gebruik kunnen maken, acht de Afdeling dat overleg temeer van belang.28
De Afdeling adviseert de betrokken partijen zo snel mogelijk alsnog te consulteren over de voorgestelde maatregelen, en de uitkomst daarvan tijdig in te brengen in de behandeling van het voorstel door de Tweede Kamer. De Afdeling maakt het voorbehoud dat indien de consultatie aanleiding geeft tot het aanbrengen van wijzigingen van ingrijpende aard, zij over deze wijzigingen opnieuw moet worden gehoord.
7. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W04.18.0095/I
Het opschrift en de (considerans in de) aanhef van het voorstel met het motief daarvan in evenwicht te brengen. Het voorstel heeft immers als belangrijkste motief om de experimenteermogelijkheden te verbeteren, zodat eenvoudiger en uitgebreider kan worden ‘geoefend’ met instrumenten van de Omgevingswet. Dat kan de realisering van maatschappelijke opgaven in den brede faciliteren, en niet alleen de woningbouwopgave. De prominente plaats van de zinssneden ‘in verband met het versnellen van woningbouw’ en ‘om de woningbouw te versnellen’ in onderscheidenlijk het opschrift en de (considerans in de) aanhef van het voorstel is om die reden niet terecht.
In artikel I, onderdeel D, de voorgestelde wijziging van het eerste lid en het voorgestelde nieuwe vierde lid van artikel 2.4 van de Chw met elkaar in overeenstemming brengen, namelijk daar waar enerzijds gesproken wordt van ‘verzoek’ en anderzijds van ‘aanvraag’.
Kamerstukken II 2011/12, 33 135, nr. 3, blz. 3.↩︎
Zie hierover ook paragraaf 1 van de toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel.↩︎
Zie onder meer de kamerbrief van de Minister van BZK van 8 maart 2018, kamerstukken II 2017/18, 33 118, nr. 102, blz. 9 ev.↩︎
Nader rapport bij het advies van de Afdeling over de 10e tranche, Staatscourant 2015, 31131. Het gaat hier over experimenten voor innovatieve projecten die getoetst moeten worden aan de cumulatieve criteria van artikel 2.4 van de Chw.↩︎
Toelichting, paragraaf 3.↩︎
Bij brief van 18 juni 2018 heeft de minister van BZK de voortgangsrapportage aan de beide Kamers aangeboden. Hoofdstuk 3 beschrijft de ontwikkelingen in het juridisch kader. Kamerstukken II 2017/18, 32 127, nr. 231.↩︎
De verbeterdoelen van de stelselherziening zijn – samengevat weergegeven – het vergroten van inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak, een samenhangende benadering in beleid, besluitvorming en regelgeving, het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken, en het versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten. Toelichting bij de Omgevingswet, Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, paragraaf 2.2.↩︎
Artikel 4.2 van de Omgevingswet (Staatblad 2016, 156).↩︎
Hoofdstukken 1, 5 en 7 van de rapportage. Er zijn in totaal 120 gebieden aangewezen in 96 verschillende gemeenten: 29 ontwikkelingsgebieden, 84 experimenten met verbrede reikwijdte en 7 gebieden voor beide instrumenten. Er komen met de 16e tranche van het Besluit uitvoering Chw 18 gebieden bij. Hoofdstuk 2 beschrijft de Chw als ‘proeftuin’.↩︎
Hoofdstuk 5 van de voortgangsrapportage. Voor een derde van het totaal aantal gebieden dat als ontwikkelingsgebieden is aangewezen komt het tot een bestemmingsplan plus.↩︎
Het instrument van het bestemmingsplan-plus wordt wel gezien als een voorloper van het zogenoemde ‘mengpaneel’ in de Omgevingswet waarmee gemeenten meer afwegingsruimte krijgen bij het gebruik van de fysieke leefomgeving.↩︎
Hoofdstukken 7 en 9 van de rapportage.↩︎
Het eerste lid bevat de grondslag voor deze avmb alsmede de lijst van wetten waarvan mag worden afgeweken, het tweede lid bevat de criteria waaraan experimenten moeten voldoen en het derde lid bepaalt welke regels bij amvb over experimenten worden gesteld.↩︎
Het voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel 2.4 van de Chw.↩︎
De inhoud van deze experimenten blijft geregeld op amvb-niveau.↩︎
In de voorgestelde wijzigingen van onderscheidenlijk de artikelen 2.2 en 2.18.↩︎
De inhoud van deze experimenten blijft op wettelijk niveau geregeld.↩︎
Zie ook aanwijzing 2.41 van de Aanwijzingen van de regelgeving.↩︎
Aanwijzing 2.41 in verbinding met aanwijzing 2.24 van de Aanwijzingen van de regelgeving.↩︎
Voorgestelde wijzigingen van het eerste lid van artikel 2.4 van de Chw.↩︎
Het gaat hier om bepalingen van de Monumentenwet 1988 (oud) die op grond van het overgangsrecht in de Erfgoedwet van toepassing blijven tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.↩︎
Toelichting, paragraaf 3.5.↩︎
Voorgestelde wijziging van het tweede lid van artikel 2.4 van de Chw.↩︎
Bijvoorbeeld in de Woningwet (artikel 1), de Wet natuurbescherming (artikel 1.5), en het Besluit beheer winningsafvalstoffen (artikel 3), maar ook in het wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven. Het wetsvoorstel bevat een definitie van het begrip.↩︎
Het voorgestelde nieuwe vierde lid van artikel 2.4 van de Chw.↩︎
De artikelsgewijze toelichting bij dit onderdeel bevat enkel een (bijna) woordelijke herhaling van de voorgestelde wettekst.↩︎
Opgenomen in het derde lid van artikel 2.4 van de Chw.↩︎
Toelichting, paragraaf 5.1. De omstandigheid dat er (met VNG, IPO, UvW, Stichting Natuur en Milieu, VNO/NCW, Bouwend Nederland, NvB en Neprom) overleg is geweest over eerdere concepten van het wetsvoorstel maakt niet dat overleg over het definitieve voorstel geheel achterwege kan worden gelaten.↩︎