Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 17 oktober 2018, over Schaduwonderwijs en particulier onderwijs
Voortgezet Onderwijs
Verslag van een algemeen overleg
Nummer: 2018D50722, datum: 2018-11-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31289-386).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.C.E. de Kler, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31289 -386 Voortgezet Onderwijs.
Onderdeel van zaak 2018Z01014:
- Indiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-01-30 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-02-01 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-03-07 10:00: Rapport 'Licht op schaduwonderwijs' (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-07-05 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-10-17 14:00: Schaduwonderwijs en particulier onderwijs (Algemeen overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-10-17 14:00: Schaduwonderwijs en particulier onderwijs (Algemeen overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-10-18 14:30: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 386 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 15 november 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 17 oktober 2018 overleg gevoerd met de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 15 oktober 2018 inzake reactie op het verzoek van het lid Kwint, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 9 oktober 2018, over toename van het aantal particuliere scholen (Kamerstuk35 000 VIII, nr. 13);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 24 januari 2018 inzake rapport «Licht op schaduwonderwijs» (Kamerstuk31 289, nr. 358);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 25 juni 2018 inzake antwoorden op vragen commissie over het rapport «Licht op schaduwonderwijs» (Kamerstuk31 289, nr. 371).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De griffier van de commissie,
De Kler
Voorzitter: Peters
Griffier: Alberts
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Rudmer Heerema, Van den Hul, Kwint, Van Meenen, Peters, Rog en Westerveld,
en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 14.02 uur.
De voorzitter:
Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over schaduwonderwijs en particulier onderwijs. Ik heet welkom de Minister en zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn geachte collega's ter linkerzijde. Afgesproken is een maximumspreektijd van zeven minuten per fractie. Verder stel ik voor het aantal interrupties per woordvoerder vast te stellen op maximaal twee. Ik merk dat u hiermee akkoord bent.
Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint van de Socialistische Partij.
De heer Kwint (SP):
Dank. De gevolgen van een sluipende crisis zie je altijd eerst aan de randen van het systeem, aan de mate waarin mensen ofwel de mogelijkheid zien zich aan een systeem te onttrekken ofwel, helemaal aan de andere kant, niet meer de mogelijkheid hebben om binnen het systeem mee te kunnen doen. In het geval van de crisis in het onderwijs zie je dat onder andere aan het aantal toenemende thuiszitters, het aantal vrijstellingen van de leerplicht, de mensen die niet meer mee kunnen in dit systeem, de mensen voor wie passend onderwijs knelt, de kinderen voor wie ons onderwijs geen plek heeft omdat ze te lastig zouden zijn en omdat een leraar met een overvolle klas je niet de aandacht kunt geven die je nodig hebt. Aan de andere kant zie je de 700% toename van betaalde bijles, de 40% toename van het aantal particuliere scholen, scholen die erg verschillen maar die als gemene deler hebben dat ze duizenden euro's per jaar kosten, of dat nu € 3.000 of € 30.000 is. Je ziet het ook aan de scholen voor hoogbegaafden waar je alleen binnenkomt als je een astronomische eigen bijdrage betaalt, die overigens tegen de wet in, soms aangewend wordt om kleinere klassen en meer persoonlijke aandacht te financieren. Ze zijn de kanaries in de kolenmijn van ons onderwijssysteem, de randen van ons stelsel waar mensen zich steeds meer aan ons centraal gefinancierde onderwijsstelsel onttrekken, soms vrijwillig, soms tegen wil en dank. En ze zijn steeds minder een uitzondering. De OECD constateerde eerder al dat het deel van ons onderwijs dat privaat betaald wordt, stevig toeneemt en fors hoger is dan het percentage private betalingen in andere landen, laat staan in andere Europese landen. Ziet de Minister dit probleem in zijn totale omvang? Wil hij in kaart brengen hoe publieke en private uitgaven aan onderwijs zich ontwikkelen en waarom deze ontwikkeling van sluipende privatisering zo toeneemt? De OECD-cijfers zijn al wat ouder en als ik alleen al naar de ouderbijdrage kijk is het er de afgelopen jaren niet fraaier op geworden.
Ik zal u mijn doemscenario schetsen van datgene wat de SP vreest. Een toenemende privatisering van ons onderwijs voor wie dat kan betalen, kleinere klassen voor wie zich dat kan veroorloven en passend onderwijs per opbod. Maar zijn we er dan? Nee, na dit eliteonderwijs volgt ongetwijfeld de onvermijdelijke roep om dit onderwijs ook toegankelijk te maken voor middeninkomens. Vouchers, nog meer geld dat van publiek naar privaat gaat. Een publiek onderwijs dat straks alleen nog voor de volstrekt kansarmen is, waarbij iemand uit pure benevolentie nog eens een beurs krijgt met een mooi fotomoment. Zijn we daar nu? Nee, natuurlijk niet, verre van, maar we mogen daar ook niet komen en de richting is wel ingezet. Laten we bijvoorbeeld de bijlessen er eens bij pakken. Voor de helft betaald en voor de helft onbetaald. Ja, opa vertelt, maar in mijn tijd kreeg je gewoon een of twee uur per week bijles van een docent als je slecht stond voor een vak. En als je voor geen enkel vak slecht stond, ging je gewoon een boek lezen of voetballen. Wat je nu ziet, is dat de helft van de bijlessen al betaald is, vooral betaald door – u raadt het al – rijke ouders met een universitaire opleiding. Begeleiding voor wie het kan betalen. Weer een stok tussen de spaken van het onderwijs als bevordering van gelijke maatschappelijke kansen. Bovendien: we hebben geen idee wat de kwaliteit van dit onderwijs is. We weten het niet. Dat moet de Minister toch willen weten? Gaat hij dit nu uitzoeken?
Wat we wel weten, is dat het vooral gegeven wordt door studenten die op hun beurt hun eigen particuliere bijdrage aan het onderwijs, namelijk hun studielening, niet al te ver willen laten oplopen. En wat zegt de Minister: het is maar 1% tot 3% van de onderwijsuitgaven. Dat zal zo zijn maar het is wel een uitgave die explodeert. Ik zei het al: een verzevenvoudiging. Kan het kabinet ten minste dit probleem erkennen? Het is toch een probleem? Er moet toch een grootscheeps onderzoek komen naar waarom steeds meer mensen deze keuze maken? Maar tot nu toe hoor ik de loftrompet. De Minister noemt het positief dat het vooral hogeropgeleide ouders zijn die betalen voor bijles. Wat is daar nou voor positief nieuws aan? Waarom zouden zij niet voor die onbetaalde ondersteuning vanuit de scholen die er vaak is, kiezen? Ik kan het wel raden, het zal wel iets te maken hebben met de kwaliteit. Is de conclusie niet gewoon dat we veel te weinig zicht hebben op kwaliteit van deze ondersteuning?
Als je kijkt naar de motieven van ouders, dan zie je wel een richting. De meerderheid van de ouders vindt dat hun kind in de klas te weinig aandacht krijgt omdat de klassen te groot zijn. Erkent en herkent de Minister deze klacht? Ziet hij de relatie met het lerarentekort en de werkdruk en bijvoorbeeld met de manier waarop passend onderwijs nu vorm krijgt?
Hetzelfde geldt voor de toename van privéscholen. Piepkleine scholen voor kinderen wier ouders vele duizenden tot tienduizenden euro's per jaar kunnen missen.
De voorzitter:
Meneer Kwint, het spijt me, maar u heeft een interruptie van de heer Rog van het CDA.
De heer Kwint (SP):
Zo erg is dat nou ook weer niet.
De heer Rog (CDA):
Het is aardig dat de heer Kwint dit keer de stijlfiguur van de overdrijving heeft gekozen om het debat in te leiden, maar mijn vraag is een serieuze en richt zich op het volgende. De heer Kwint suggereert of stelt dat de bijlessen buiten school beter zijn dan de bijlessen binnen school. We hebben gezien in de rapporten en in de brief van de Minister dat op school steeds vaker bijles wordt gegeven. En de heer Kwint loopt hier te roepen dat dit dus kennelijk slechter is dan wat er buiten school wordt aangeboden. Waar baseert hij die stelling op?
De heer Kwint (SP):
Ik doe ten eerste het voorstel om het uitgebreid te laten onderzoeken omdat er geen zicht is op kwaliteit. Ten tweede trek ik de logische conclusie dat als er een gratis en betaald aanbod is en vooral rijke ouders kiezen voor een betaald aanbod, ze dat niet zullen doen omdat ze graag van hun geld af willen.
De heer Rog (CDA):
Als dit het antwoord is van de heer Kwint, moet ik vaststellen dat hij het bijlesaanbod op publiek bekostigde scholen diskwalificeert als onvoldoende zonder dat hij er enig bewijs voor heeft.
De heer Kwint (SP):
Ik stel net de vraag: is de conclusie niet gewoon dat we veel te weinig zicht hebben op de kwaliteit van deze ondersteuning? Dat is een vraag waarop ik een antwoord wil hebben. Tot die tijd zie ik weinig andere voor de hand liggende redenen dat ouders vrijwillig een deel van hun inkomen verbranden dan dat er ook een kwaliteitsverschil tegenover staat. Ik ben benieuwd. Ik zou graag het onderzoek zien dat dit bevestigt dan wel ontkracht. Dat is de reden waarom ik om dat onderzoek vraag.
De heer Rog (CDA):
Het is allemaal prima dat u om een onderzoek vraagt, maar u heeft ook alvast een conclusie klaar, waarmee u het bijlesaanbod op publiek bekostigde scholen diskwalificeert. Mijn vraag was – en daar geeft u geen antwoord op – wat de reden is dat u die stelling hier poneert. Ik vind dat eerlijk gezegd nogal kwalijk. Niemand weet dat volgens mij. Dat is volgens mij ook de reden waarom u om dat onderzoek vraagt, maar vervolgens diskwalificeert u de publiek bekostigde scholen wat betreft hun aanbod aan leerlingen die bijles nodig hebben. Ik vind dat eerlijk gezegd een gotspe.
De heer Kwint (SP):
Oké, dat mag. Ik ben daar niet zo van onder de indruk. Ik heb gevraagd: waarom zouden zij niet voor die onbetaalde ondersteuning kiezen als dat aanbod er ook is? Op het moment dat uit het onderzoek blijkt dat ouders dat liever doen omdat ze gewoon graag van hun geld af willen, dan kom ik hier graag nog een keer terug om te vertellen dat het allemaal wel meevalt. Tot die tijd lijkt mij dit de meest logische verklaring, maar ik heb het in vragende zin aan de orde gesteld.
Ik had het zo-even over privéscholen, piepkleine scholen voor kinderen wier ouders vele duizenden tot tienduizenden euro's per jaar kunnen en willen missen, scholen die vervolgens ook docenten aantrekken om klassen van vier of vijf kinderen les te geven, terwijl elders het lerarentekort woekert en de kinderen in de buitenwijken van Zaandam straks nog maar vier dagen per week onderwijs krijgen. Ik begon mijn bijdrage met een angstbeeld, iets waarvan de SP hartgrondig hoopt dat het nooit verder voeten aan de grond zal krijgen, een onderwijsstelsel waar wij ons met alle mogelijke middelen tegen zullen verzetten. De belangrijkste vraag die ik vandaag voor dit kabinet heb, is wat het gaat doen om dit te voorkomen en wanneer het erkent dat het angstbeeld dat ik vandaag heb geschetst een ramp zou zijn voor de verheffing die ons onderwijs zou moeten bieden. Want dan moet je ook de noodzakelijke conclusie trekken dat niets doen geen optie is. Wat de SP wil van dit kabinet, is dat het het terugbrengen van de privatisering van ons onderwijs en de toenemende private betalingen tot een speerpunt van zijn beleid maakt. Dat is toch wel het allerminste wat het kabinet zou moeten doen. Ik kijk uit naar de plannen in die richting.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Op dat laatste deel zat ik inderdaad te wachten. Wat wil de SP dan? De SP wil dus dat er een verbod komt op ouders die de keuze maken om hun kinderen bijles, examentraining, remedial teaching of huiswerkbegeleiding te geven. Want dat is wat er bij schaduwonderwijs en op particuliere scholen gebeurt. Ik snap niet zo goed waarom ouders die de verantwoordelijkheid nemen om het beste uit hun kind te willen halen omdat ze een achterstand hebben of omdat er gewoon meer in zit, daarin beknot zouden moeten worden. Waarom wilt u er een verbod op dat ouders investeren in hun kinderen?
De heer Kwint (SP):
Ik geef toe dat het vrij uitzonderlijk is, maar ik heb het woord «verbod» in mijn inbreng niet gebruikt. Ik wil dat over het geheel van het onderwijssysteem deze private betalingen worden teruggedrongen.
De voorzitter:
De stemmingsbel gaat. We zien elkaar weer zodra de stemmingen klaar zijn.
De heer Kwint (SP):
Oké.
De vergadering wordt van 14.12 uur tot 14.20 uur geschorst.
De voorzitter:
Met excuses voor de onderbreking. We waren gebleven bij een interruptie van de heer Heerema, die hij misschien omwille van het algemene geheugen even wil herhalen, zodat het antwoord gegeven kan worden door de heer Kwint.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik had de vraag gesteld of de SP voorstaat om een verbod te hebben op ouders die, als ze dat kunnen en willen, investeren in hun kinderen. De SP gaf vervolgens aan het woord «verbod» niet in de mond te hebben genomen, maar ik heb toch zeker uit de bijdrage van de SP gemerkt dat zij het in ieder geval wil inperken. Laat ik dan de vraag stellen: hoe ziet u het voor zich dat u gaat inperken dat ouders investeren in hun kinderen?
De heer Kwint (SP):
Nee, dat is niet wat ik gezegd heb. Ik heb gezegd dat ik het totaalaantal aan private uitgaven dat in het Nederlandse onderwijsstelsel toeneemt en in Nederland hoger is in vergelijking met de landen om ons heen, terug wil brengen. Op het moment dat ouders het idee hebben dat hun kind in hetzij het primair onderwijs, hetzij het voortgezet onderwijs genoeg aandacht, kansen en gelegenheid krijgt om de kennis naar kunnen tot zich te nemen, heb je een heel groot deel van het probleem opgelost.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dan is er dus volgens u een verschil tussen terugbrengen en inperken, maar ik zie niet zo goed in wat daar het verschil tussen is. Ik merk alleen dat er blijkbaar minder geïnvesteerd mag worden in kinderen. Dat moet minder van de SP. De particuliere uitgaven moeten lager worden en dat moet een speerpunt worden van het Ministerie van OCW, terwijl je er volgens mij nooit een verbod of inperking op kan plegen, zonder dat je daar een wettelijke regeling voor hebt. En ik heb niet gehoord dat de SP met zo'n regeling gaat komen.
De voorzitter:
Dat was niet direct een vraag, maar u kunt erop reageren, meneer Kwint. Daarna vervolgt u uw betoog.
De heer Kwint (SP):
Mijn betoog was ten einde, maar ik wil er nog wel even op reageren. Meneer Heerema schetst een strohalm en gaat daar vervolgens heel hard tegen in. Ik heb helemaal niet geschetst dat er een wet moet komen of dat ouders niet in hun kinderen mogen investeren. Ik heb gezegd dat het een teken aan de wand is dat in het huidige onderwijsstelsel steeds meer ouders de noodzaak voelen om dit te doen. Je ziet dat ons publiek gefinancierde onderwijs, waarvan het uitgangspunt is dat primair en voortgezet onderwijs gewoon gratis zijn en je goed en afdoende onderwijs moet kunnen volgen, de politiek meer zorgen zou moeten baren dan nu het geval is, in de zin dat je die groepen ziet toenemen. Eerlijk gezegd snap ik niet waarom de heer Heerema dat zo probeert te relativeren. Het is namelijk nogal wat.
De voorzitter:
Dan is nu het woord aan mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. «Als iedereen op zijn tenen gaat staan, kan niemand beter zien». Die uitspraak heb ik helaas niet zelf bedacht maar komt uit het boek De bijlesgeneratie van Louise Elffers. Deze zin pakt meteen de kern van het probleem, want het is namelijk helemaal niet zo gek als een scholier een paar uurtjes wiskundebijles volgt om zo het eindexamen te halen of als die even wordt ondersteund om Duitse rijtjes te leren, maar we zijn hierin wel volkomen doorgeslagen. Steeds meer leerlingen volgen schaduwonderwijs maar dit zijn vaak wel de leerlingen van wie de ouders hebben gestudeerd en/of goed verdienen. Dit is een symptoom van onze prestatiemaatschappij waarin onderwijs de route is geworden naar wat we zien als succes. Niet voor niets kaartte ik een jaar geleden het probleem aan van termen als «hoogopgeleid» en «laagopgeleid», want woorden hebben betekenis. In onze prestatiemaatschappij wil niemand laagopgeleid zijn. Heel begrijpelijk, want je mag minder lang naar school, je moet langer werken en je verdient ook een heel stuk minder. Bijlessen, examentrainingen, huiswerkklasjes, het loont. Trainen voor hogere cijfers werkt en de prestatiedruk stijgt. Jongeren hebben vaak stress- en burn-outklachten. De grote tekorten aan praktisch geschoolden laat ook een keerzijde van de arbeidsmarkt zien. Als het zo doorgaat, hebben we een land vol filosofen waarin niemand meer een wasmachine kan maken.
Voorzitter. «Als iedereen op zijn tenen gaat staan, kan niemand beter zien». Dit citaat laat zien dat er ook een cultuurverandering moet komen. Als een hele klas bijles krijgt, moet je sterk in je schoenen staan als je hier niet in meegaat. En hier gaat het vaak mis. Een kennis stuurde een mail door van de school van haar kind die samen met een commerciële aanbieder examentrainingen organiseert. Om het de ouders makkelijk te maken kent de website van deze aanbieder een speciale pagina voor de school en ouders krijgen korting als ze een heel pakket afnemen bij deze aanbieder. Ze mailde mij een voorbeeld uit de praktijk: op mij het effect dat ik het ook overweeg terwijl ik het zonder die brief absoluut niet deed. Gezien de ontwikkelingen die ik zojuist heb geschetst ben ik verbaasd over de reactie van de Minister. Want hoe kan het dat de Minister de omvang van het schaduwonderwijs bagatelliseert en wijst naar de verantwoordelijkheid van ouders en van scholen? Ziet de Minister ook dat de omvang van het schaduwonderwijs in ruim tien jaar tijd waarschijnlijk is verzevenvoudigd of misschien wel is vertienvoudigd? Want het blijft moeilijk om de bedragen goed te schatten. Ik begrijp best dat deze Minister niet alle negatieve gevolgen van de prestatiesamenleving kan oplossen en ik begrijp best dat hij niet even kan regelen dat de kansen in het leven wat eerlijker worden verdeeld en dat salarissen en werktijden gelijker zijn, maar hij is wel de Minister van Onderwijs en kan in ieder geval wel proberen om in het onderwijs gelijke kansen te creëren. Daarom wil ik de Minister vragen om wat specifieker te zijn. Ziet hij een rol voor hemzelf om de wildgroei aan schaduwonderwijs aan te pakken en, zo ja, welke? Wat vindt de Minister ervan dat ouders vaak bijlessen inkopen omdat ze ontevreden zijn over de aandacht die hun kind op school krijgt? Hoe voorkomen we dat schaduwonderwijs standaard onderdeel gaat uitmaken van het reguliere onderwijs? Wil de Minister afspraken maken met scholen zodat ze geen brieven meer versturen van commerciële aanbieders en standjes van deze aanbieders niet meer welkom zijn op de open dagen? Weet de Minister misschien ook of er een belang bij scholen is? Krijgen scholen bijvoorbeeld geld van commerciële aanbieders om reclame voor hen te maken? Wat vindt hij ervan dat scholen bijvoorbeeld een betaalde cursus Cambridge-Engels aanbieden? Is de Minister het met ons eens dat als scholen dit aanbieden, dan ook alle kinderen moeten kunnen deelnemen? Kan de Minister ook meer doen om ouders te ondersteunen die hun kinderen niet kunnen helpen met huiswerk, bijvoorbeeld omdat ze geen Nederlands spreken?
Voorzitter. Jonge mensen hebben het recht om verkeerde keuzes te maken, maar nu lijkt hier een taboe op te zijn. En zullen we stoppen met negatief zijn wanneer jongeren een jaar blijven zitten of een overstap maken naar een andere schoolsoort? In het ergste geval stroomt iemand uit naar een ander niveau, maar dat is minder erg dan dat die persoon nog nooit de kans heeft gehad. Kan de Minister ook meer doen om brede scholengemeenschappen het uitstellen van het keuzemoment te laten stimuleren? GroenLinks ziet bijvoorbeeld graag dat vmbo'ers in hetzelfde gebouw les krijgen als hun leeftijdsgenoten.
Schaduwonderwijs was al een speerpunt van mijn oud-collega Rik Grashoff. Hij vroeg een onderzoek naar de omvang van schaduwonderwijs en om samen met het onderwijsveld de beleidsopties te verkennen om de sluipende privatisering van het onderwijs tegen te gaan, maar met het resultaat, met het onderzoek is mijn fractie niet tevreden. Het onderzoek maakt namelijk onderscheid tussen verschillende vormen van schaduwonderwijs. Is extra begeleiding in havo 5 nu een bijles of een examentraining? Dat maken wij niet op uit het onderzoek. Bovendien zijn we weinig wijzer geworden van de bedragen die omgaan in schaduwonderwijs omdat het rapport een nogal grove schatting geeft van tussen de 74 en de 286 miljoen. Ook gaat het niet in op onlineontwikkelingen als Squla. Daarbij ligt de focus in dit rapport heel erg op het voortgezet onderwijs terwijl ook in het primair onderwijs, het mbo en het hoger onderwijs schaduwonderwijs plaatsvindt. Vooral bijles aan jonge kinderen op de basisschool baart mijn fractie zorgen. Hoe denkt de Minister daarover? In het rapport is ook niet onderzocht wat de beleidsopties zijn. Met andere woorden: wat kunnen we nu doen? Kortom: is de Minister tevreden met het rapport en is hij bereid aanvullend onderzoek te doen?
Mijn collega Kwint noemde het al: tot onze verbazing lijkt de Minister het positief te vinden dat leerlingen van ouders met een hbo- of wo-opleiding vooral gebruikmaken van betaald schaduwonderwijs en leerlingen van ouders met een mbo-opleiding vooral gebruikmaken van gratis ondersteuning, terwijl we niet weten of deze betaalde en onbetaalde ondersteuning wel dezelfde kwaliteit hebben. Maar ook is hiermee een eerste stap gezet naar klassenonderwijs. Vindt de Minister het wenselijk dat de ene helft van de klas naar gratis bijles gaat en de andere helft naar betaalde bijles? Denkt de Minister met ons dat dit tweedeling in de hand werkt? We weten niet hoeveel leerlingen vanwege financiële redenen geen gebruik kunnen maken van extra ondersteuning. Is de Minister bereid om dit alsnog te onderzoeken? GroenLinks is van mening dat bijles, examentraining en huiswerkbegeleiding voor iedereen toegankelijk moeten zijn die dat nodig heeft. Het zou mooi zijn als de school dit zelf organiseert. Kan de Minister onderzoeken wat scholen nodig hebben om leerlingen de juiste begeleiding te bieden?
Voorzitter. Het probleem is natuurlijk breder. Een oorzaak voor de toename van schaduwonderwijs is dat leerlingen al heel jong in een bepaald niveau worden ingedeeld. Is de Minister het met GroenLinks eens dat er extra druk ontstaat door leerlingen al heel vroeg die richting op te duwen?
Dan een hieraan gerelateerd probleem. In onze prestatiemaatschappij kiezen ouders vaker voor particulier onderwijs. Ook dit baart mijn fractie zorgen.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, wilt u langzaam tot een conclusie komen?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, ik ben bijna klaar, voorzitter. Lang niet iedere ouder heeft duizenden euro's per jaar op zak om te betalen aan extra onderwijs en het verdiept de tweedeling in de samenleving. Is de Minister bereid om extra onderzoek te doen naar de motieven van ouders om te kiezen voor privéscholen en daarin ook het verschil in kwaliteit met het regulier onderwijs mee te nemen?
Ik rond af. Ouders willen het beste voor hun kind. Je kunt het ouders dan ook moeilijk kwalijk nemen dat ze hun kinderen steeds vaker naar bijles of examentraining sturen, maar de afgelopen jaren is het schaduwonderwijs exponentieel gegroeid en het einde is nog niet in zicht. Daarom vraag ik de Minister om actie te ondernemen, om met scholen afspraken te maken en om duidelijker dan nu positie in te nemen. Kortom, en om weer af te sluiten met Elffers: «om iedereen in het stadion weer op te roepen op hun stoel te gaan zitten in plaats van op de tenen te staan».
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan is het woord aan mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Dank ook aan collega Westerveld voor dit mooie en heel beeldende citaat.
Vandaag spreken we over schaduwonderwijs, een wat bedekte term die toch wel over heel concrete dingen gaat, namelijk bijles, examentraining, huiswerkbegeleiding en specifieke hulp bij bijvoorbeeld dyslexie of hoogbegaafdheid. In de ideale wereld zouden alle leerlingen hiervoor wat ons betreft terechtkunnen op hun eigen school. In de ideale wereld hebben alle leraren voldoende tijd om gerichte aandacht te geven aan al hun leerlingen, maar helaas is dat nu wensdenken en verre van realistisch, niet in de laatste plaats vanwege het nog altijd dagelijks toenemende lerarentekort, grote klassen en hoge werkdruk. Dat overwegende moet iedere leerling die daar behoefte aan heeft, zeker kunnen zijn van een extra steuntje in de rug.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul, u heeft een interruptie van de heer Rog van het CDA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Zo, dat is wel een record volgens mij.
De heer Rog (CDA):
Nee, ik luister goed. Ik vind het een mooi begin van uw betoog. U zegt dat in een ideale wereld kinderen op school het onderwijs horen te krijgen en ze zodoende niet afhankelijk behoeven te zijn van bijles buiten school. Kan mevrouw Van den Hul mij dan aangeven hoe zich dat verhoudt tot haar vurige wens om het aantal lesuren op scholen met 20% te verminderen?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik had het over een ideale wereld en daarin is er geen lerarentekort, zijn de klassen niet zo groot als nu en hebben leraren ook meer tijd om te besteden aan andere dingen dan lesgeven, bijvoorbeeld professionele ontwikkeling. Dat zijn alle drie punten die op dit moment helaas nog verre van realistisch zijn. Dat weten we allemaal. Dus wat ik schets is een droom. Waar ik verderop in mijn betoog naartoe ga, is hoe dat zich verhoudt tot de realiteit.
De heer Rog (CDA):
Mijn vraag richt zich alleen op het feit dat u net als alle andere linkse partijen aangeeft af te willen van buitenschoolse bijles en al helemaal als die bekostigd is. Dat is een gerechtvaardigd standpunt, maar dan zou je toch vermoeden dat u zou pleiten voor meer onderwijstijd op school. Maar dat doet u niet, u pleit juist voor 20% minder lestijd. Ik vraag mij gewoon af hoe u met 20% minder lestijd zo veel meer onderwijs gaat aanbieden dat die kinderen niet meer buiten school die bijlessen gaan krijgen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik zou toch willen vragen of de heer Rog het geduld kan opbrengen om naar de rest van mijn betoog te luisteren. Ik ga daarin vooral in op het punt kansengelijkheid. Niet ieder kind heeft dezelfde behoeften en daarom is het belangrijk om bij verschillende behoeften ook gelijke kansen te bieden. Ik kom daar later op terug.
Ik vervolg mijn betoog. Ik was aan het zeggen dat iedere leerling die er behoefte aan heeft, zeker moet kunnen zijn van een extra steuntje in de rug en dat het daarbij niet mag uitmaken wie je ouders zijn, hoe dik hun portemonnee is of waar je woont.
Het onderzoek dat vandaag voorligt, geeft inzicht in hoe het aanbod van en de deelname aan schaduwonderwijs er in het voortgezet onderwijs uitziet, althans in zeer beperkte mate. Want tegelijkertijd horen we ook dat het waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg blootlegt. We hebben nog lang niet genoeg informatie. Voor de PvdA is vandaag de belangrijkste vraag: hebben alle leerlingen die dat willen en nodig hebben, nu toegang tot die extra ondersteuning? Ten tweede: zijn er kwaliteitsverschillen tussen de verschillende tarieven en tussen betaald en gratis? Beide antwoorden zouden weleens een direct effect op de segregatie in ons onderwijs kunnen hebben. Een aanwezige groeiende zorg waar ook de Staat van het Onderwijs ons al op wees. Ook de PvdA vindt dat wat er nu ligt onvoldoende is. Is de Minister bereid om een aanvullend en vollediger onderzoek te doen naar het totale aanbod van bijlessen, examentrainingen, huiswerkbegeleiding en specifieke ondersteuning en vooral de toegankelijkheid daarvan? Op hoeveel scholen of via Gemeentefonds of anderszins wordt momenteel gratis bijles aangeboden en dekt dat de vraag? Wat zijn die kwaliteitsverschillen dan tussen betaalde en onbetaalde bijlessen of ondersteuning? Die laatste vraag is bijzonder relevant omdat het onderzoek laat zien dat leerlingen met lageropgeleide ouders vaker gebruikmaken van gratis bijlessen. Ook zitten er enorme prijsverschillen in de verschillende vormen van schaduwonderwijs en zien we dat hoger- en lageropgeleide ouders hun kinderen naar verschillende vormen sturen. Kan de Minister hier ook op reageren en wil hij de oorzaken hiervan ook meenemen in dat vervolgonderzoek? Dit onderzoek beperkte zich tot het voortgezet onderwijs, maar gezien de dramatisch toenemende kansenongelijkheid in ons onderwijs, lijkt het mij verstandig een dergelijk onderzoek ook in het primair onderwijs te doen. Hoe kijkt de Minister hiertegenaan? Als we dan meer zicht hebben op de huidige kwaliteit en toegankelijkheid en dus ook op de aantallen leerlingen die wel behoefte hebben maar geen toegang hebben, moet wat ons betreft het volgende principe gelden: elk kind moet zeker zijn van gelijke kansen in het onderwijs. Dat betekent dus ook: extra ondersteuning waar nodig. En ja, het liefst op school. Ik ben heel benieuwd hoe de Minister dit ziet. Bij een eerdere bijzondere procedure op verzoek van mijn voorganger Joyce Vermue en de al eerder genoemde Rik Grashoff van GroenLinks over ditzelfde thema, deed de VO-raad een oproep om leerlingen die onder kwetsbare doelgroepen vallen, extra onderwijstijd te bieden op school. Ik ben heel benieuwd hoe de Minister dit ziet. Deelt hij de opvatting van de VO-raad dat dergelijk aanvullend onderwijs idealiter zou moeten worden aangeboden op school?
Voorzitter. Er zijn nog veel vragen vandaag, maar één ding is duidelijk: gelijke kansen beginnen op school en wat ons betreft zelfs op de voorschool. Dat zou de basis moeten zijn om alle kinderen echt een eerlijke start te geven. Helaas zien we dat dit steeds vaker onder druk staat en dat het wel degelijk uitmaakt in welke wijk je woont en wie je ouders zijn voor de kansen die je krijgt, zoals ook de OESO al eerder concludeerde. Gelukkig zijn er mensen die zich hier niet bij neerleggen. Mensen zoals Danin uit Zeist die zelf niet de hulp kreeg die hij nodig had, maar deze nu wel aan andere kinderen biedt. Er zijn weekendscholen, er zijn buurthuizen en er zijn talloze onderwijsprofessionals en vrijwilligers die zich dag in, dag uit door heel het land inzetten om kinderen wel zo'n gelijke start te geven. Maar die gelijke start staat was ons betreft in schril contrast met de groei van het aantal extreem dure particuliere scholen. Schoolkosten van soms wel meer dan € 20.000 per jaar zijn daarbij geen uitzondering. Amerikaanse toestanden. En dan weten we ook nog niet altijd wat de kwaliteit van het geboden onderwijs aldaar is. Mijn collega Kwint vroeg eerder naar de oorzaken van deze groei. Waarom kiezen steeds meer ouders voor private scholen? De brief die wij ontvingen, geeft daar wat ons betreft onvoldoende antwoord op. Zo verwijst de Minister in zijn brief naar de verschillende vormen van private scholen maar hoe ziet de verhouding tussen die verschillende vormen eruit? Welk type private school, zowel in het p.o. als in het vo, groeit het hardst en wat zijn de motieven van de ouders om hun kinderen daarheen te sturen? Is de Minister bereid om dit nader in kaart te brengen en dit zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen? Wij zouden, zoals gezegd, graag zien dat de Minister behalve de kwaliteit van het onderwijs en de motivatie van de ouders, ook de toegankelijkheid en de effecten op kansenongelijkheid meeneemt. Want elk kind moet zeker zijn van een eerlijke start en die begint op school.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Mooi binnen de tijd maar u heeft op de valreep nog wel een interruptie van de heer Heerema van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Een korte verhelderende vraag. Mevrouw Van den Hul geeft aan dat er onderzoek gedaan moet worden naar particuliere scholen, de beweegredenen van ouders et cetera. Vindt de PvdA nu dat de keuzemogelijkheid van een particuliere school er voor ouders wel moet zijn? Of is zij geneigd om te zegen: particulier onderwijs is eigenlijk iets wat ik in ons Nederlands onderwijssysteem niet zou willen hebben?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Volgens mij was ik er al vrij duidelijk over, toen ik zei dat wij hier geen Amerikaanse toestanden willen. Ik weet niet of u zich weleens heeft verdiept in hoe het er daar aan toe gaat, maar daar maakt het zeker uit wat de portemonnee van je ouders is voor de kansen die je krijgt op school. Dat is een situatie die wat ons betreft heel onwenselijk is. Dus vandaar mijn aanvullende vragen over de kwaliteit van dat private onderwijs en over de toegankelijkheid. Het mag niet zo zijn dat alleen maar kinderen van rijke ouders toegang hebben tot scholen. Wat ons betreft staat die kansengelijkheid in ons onderwijs centraal.
De voorzitter:
Ik laat eerst de heer Heerema dit nog even afmaken. Dan komt u, meneer Rog. U had twee interrupties. Als dit gaat over uw vorige vraag, dan sta ik u nog een interruptie toe. Aan u het woord. O, ik dacht dat u aangaf ervan af te zien, maar dan nu toch de heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dit is toch gewoon mijn eigen termijn, voorzitter?
De voorzitter:
Sorry, er is nu enige spraakverwarring. Ik had het goed begrepen en meneer Rog even niet. Dat kan gebeuren. Meneer Rog, aan u het woord.
De heer Rog (CDA):
Omdat ik het nog steeds niet scherp heb, heb ik nog de volgende vraag aan mevrouw Van den Hul. Zij wil 20% minder lestijd voor de kinderen maar tegelijkertijd wil zij toch op school meer mogelijk maken voor kinderen die het niet aankunnen. Hoe ziet zij dit voor zich? Ik begrijp het gewoon nog niet zo goed, ook niet na het betoog.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Volgens mij is het heel duidelijk. Wij willen dat er meer wordt geïnvesteerd in het onderwijs. Dat betekent dat we er binnen het huidige systeem niet zijn. Daarom schetste ik een ideaal scenario. Er zijn op dit moment niet voldoende leraren. Er zijn op dit moment nog steeds grote klassen en de werkdruk is op dit moment te hoog. Dus de dingen die ik schets zijn op dit moment niet realistisch. Daarom hebben we al meerdere voorstellen gedaan om te investeren in dat onderwijs. Dat hebben we gezamenlijk hier gedaan met andere oppositiepartijen, maar helaas vinden we daarvoor vooralsnog geen steun van de coalitie. Dus wij gaan gestaag verder op deze weg.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Heerema van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank. Dan toch mijn eerste termijn, met daarin waarschijnlijk een iets andere insteek dan de voorgaande drie sprekers.
We hebben het vandaag over bijles, remedial teaching, examentraining en huiswerkbegeleiding. Allemaal vormen van ondersteuning voor kinderen die om heel diverse redenen extra begeleiding nodig hebben of willen krijgen. En wat is het fijn dat ouders zich verantwoordelijk voelen voor de leerprestaties van hun kinderen. Het is dan net zo fijn dat dat aanbod er is. Of een kind nu een achterstand heeft, beter wil scoren, een individuele leerbehoefte heeft of beter wil omgaan met examenstress, wij zijn er een groot voorstander van dat ze de mogelijkheid hebben om met extra begeleiding en training beter te worden. We hebben wel een vraag aan de Minister. Zijn er cijfers bekend over in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van deze vormen van extra begeleiding en training op de verschillende typen van onderwijs, dus bijvoorbeeld de typisch zwarte school, bijzonder onderwijs, het stedelijk gymnasium, scholen die in villawijken staan maar ook scholen die in achterstandswijken staan? Is er verschil in bijlesbehoefte tussen ondermaats presterende scholen en scholen die het predicaat goed of excellent van de onderwijsinspectie hebben? We zijn erg benieuwd naar die eventuele uitkomsten.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ben ook heel benieuwd naar die uitkomsten maar ik ben ook heel benieuwd naar wat de VVD dan met die uitkomsten gaat doen. Laten we nou eens veronderstellen dat op dat stedelijk gymnasium het aantal trainingen en ondersteuningen een stuk hoger is dan op een zwarte vmbo-school twee straten verder. Wat is daar dan voor de VVD de conclusie uit?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ga helemaal niet vooruitlopen op conclusies. De veronderstellingen zoals D66 die doet, mag het uiteraard best doen. Ik heb een vraag omdat ik beter inzicht wil krijgen in hoe dat veld eruit ziet en of er verschil is tussen scholen in achterstandswijken, scholen in rijkere wijken, scholen die ondermaats presteren en goede of excellente scholen. Ik weet gewoon niet hoe dat beeld eruit ziet. Ook heb ik nog niet een beeld van wat ik met die uitkomsten zou willen doen maar ik wil het beeld wel hebben om er vervolgens op voort te kunnen borduren.
De heer Van Meenen (D66):
De heer Heerema begint eerst te vertellen hoe geweldig het is dat dat aanbod er is. We hebben uit de vorige bijdragen kunnen horen wie daar vooral gebruik van maken en wat het kost om daarvan gebruik te maken. Nu vraagt de heer Heerema om een onderzoek naar allerlei sociaaleconomische aspecten, zoals de kleur van de school, de inkomens en het schooltype. Hij wil precies weten wie waarvan gebruikmaakt en hoe vaak, maar hij heeft nog geen idee wat dat betekent als de uitkomsten ervan er zijn. Ik ken de VVD als een heel verstandige partij die geen nodeloos onderzoek laat doen. Dus kan de heer Heerema mij nu vertellen wat hij met die uitslagen gaat doen? Waarom wil hij dit weten? Heeft hij bepaalde verwachtingen? Wat gaat hij doen met een uitslag zoals ik bijvoorbeeld net zei? Daar moet hij toch antwoord op kunnen geven? Anders lijkt het mij een hoop geldverspillerij als we aan het eind zeggen: nou, we doen er niks mee.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nee, dat is te gemakkelijk gezegd door de heer Van Meenen. We hebben deze informatie nodig om te kunnen bepalen wat we er vervolgens mee moeten gaan doen. Ik zeg niet dat we er niets mee gaan doen, maar ik moet wel een koers kunnen kiezen. Dat zou best kunnen zijn dat op het moment dat excellent presterende scholen een hogere mate van bijles hebben, je wilt weten hoe die behoefte tot stand komt. Gaat het dan met name om de ouders of om de leerlingen zelf? Komt het omdat het een achterstand is die bijgeschaafd moet worden of gaat het met name om het meer uit een kind willen halen? Dat zijn allemaal keuzes die dan voorliggen. Vandaar mijn vraag om dat onderzoek.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
U zegt dat we meer moeten weten om een koers te kunnen kiezen, maar een aantal zaken weten we al, bijvoorbeeld dat leerlingen op het vmbo veel minder gebruikmaken van de mogelijkheid van bijlessen en dat dit veel meer gebeurt op havo en vwo. We weten ook dat het gezinsinkomen van de ouders een heel grote rol speelt. Als het gezinsinkomen meer dan € 6.000 per maand is, maakt 50% van de leerlingen gebruik van examentrainingen en als het gezinsinkomen per maand veel lager is, tot € 1.000 per maand, maakt slechts 7% van de leerlingen gebruik van examentrainingen. Dit soort zaken weten we dus al. Welke koers zou de heer Heerema nu willen inslaan met deze gegevens?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb ook helemaal niet om deze gegevens gevraagd. Ik vraag niet naar een verschil tussen vwo en vmbo of naar een verschil in gezinsinkomen. Ik vraag naar verschil in bijvoorbeeld de predicaten van de onderwijsinspectie. Dat zijn andere gegevens. Dat kunnen zowel vwo-scholen als vmbo-scholen zijn. Dat zijn volgens mij echt andere gegevens dan de gegevens waar mevrouw Westerveld het over heeft.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat durf ik te betwijfelen, want we weten allemaal ook dat ouders met een bepaald inkomen kiezen voor een bepaalde school. Dat is algemeen bekend. Ik had het over de gegevens die we al kennen, bijvoorbeeld het feit dat ouders met een hoog gezinsinkomen hun kind vaker naar bijlessen kunnen sturen. Wat betekent dat voor de koers van de VVD?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nou heb ik op een paar scholen lesgegeven en we hadden heel arme kinderen en heel rijke kinderen op school. Het is absoluut niet zo dat kinderen van rijke ouders voor een type speciaal onderwijs kiezen. Dat bestrijd ik. Ik heb er eigen ervaring mee. Ik heb dat niet anders meegemaakt op de scholen waar ik zelf heb gewerkt.
De heer Kwint (SP):
Ik vind die anekdotische ervaringen prima en ik waardeer de inzet die de heer Heerema in zijn vorige leven in het onderwijs gepleegd heeft, maar we zien gewoon het verband tussen bijvoorbeeld scholen met een hogere ouderbijdrage en de populatie die ze aantrekken. Een stedelijk gymnasium en een vmbo in de Bijlmer hebben ten opzichte van elkaar een totaal andere populatie, ook sociaaleconomisch. Dan begint de heer Heerema zijn bijdrage met woorden als: wat fijn dat er ouders zijn die gewoon de verantwoordelijkheid nemen voor hun kinderen. Vindt de heer Heerema dat ouders die zo'n bijles niet kunnen betalen, niet de verantwoordelijkheid voor hun kinderen nemen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nee hoor, maar het is toch hartstikke mooi dat ouders die het kunnen en willen, dit voor hun kinderen doen? Het zou toch gek zijn als die ouders het zouden kunnen maar zich er niet toe aangetrokken voelen om bijvoorbeeld die bijles of die extra huiswerkbegeleiding voor hun kinderen mogelijk te maken? Ik vind het gewoon hartstikke mooi dat we de kans hebben in dit land om die bijlessen te krijgen en dat ouders zich daarvoor verantwoordelijk voelen en dat dit ook mogelijk is.
De heer Kwint (SP):
Dat is nou precies het punt. Niet iedereen heeft die kans. Dat is precies de kern van dit debat. Het is hartstikke fijn dat er kansen zijn. Zeker, daar hebben we namelijk dat gratis primair en voortgezet onderwijs voor. Dat zou die kansen moeten bieden. En het is simpelweg niet zo dat iedereen dezelfde kansen heeft. Ja, wij wel, want wij hebben allemaal een goed inkomen, maar een heleboel ouders die hun kind op het voortgezet onderwijs hebben, hebben die kans simpelweg niet. Die kunnen niet, om de woorden van de VVD te gebruiken, hun verantwoordelijkheid nemen voor hun kinderen, simpelweg omdat ze dat geld niet kunnen opbrengen. Dan is dit toch een systeem dat ongelijkheid minimaal in stand houdt en zelfs bevordert?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Daar lopen de SP en de VVD dus uit elkaar. Waar de SP ernaar lijkt te neigen te zeggen dat het dus niet goed is dat ouders dit voor hun kinderen doen, vind ik dat juist prima is. Wij vinden dat ouders die het kunnen, dit ook gewoon moeten inkopen voor hun kinderen. Ik snap niet zo goed waarom daar iets tegen zou zijn. Het wordt nu afgeschilderd alsof het niet goed zou zijn dat ouders die dat kunnen betalen, dit doen. Dat vind ik gek. Ik snap wel dat het op het gebied van kansenongelijkheid getrokken wordt, maar het is niet anders dan dat elke gezinssituatie nu eenmaal anders is. Je kunt dat niet gelijktrekken. We hebben geen socialistische heilstaat waarin dit allemaal op exact dezelfde manier voor elk kind op dezelfde wijze geregeld zou kunnen zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Het is in ieder geval mooi dat de heer Heerema meer wil weten van al die verschillende achtergronden en waar het toe leidt. Ik denk dat we daar allemaal bij gebaat zijn.
In zijn beantwoording gaf hij het voorbeeld van de school waar hij zelf gewerkt heeft, namelijk een school voor speciaal onderwijs. O, is dat niet zo, meneer Heerema? Ik dacht dat je dat zei. Misschien heeft de heer Heerema niet op die school gewerkt, maar hij had het over een school voor speciaal onderwijs waar allerlei kinderen, of ze nou rijk of arm zijn, heen gaan, althans zo heb ik het verstaan. Dat is ook de precies de kern van dit verhaal. Juist voor kinderen met een beperking is zo'n school een heel egalitaire samenleving. Ze hebben namelijk allemaal diezelfde beperking. Het is een voorziening die we in dit land hebben ingericht voor deze kinderen. Dus of je nou rijk of arm bent, daar is je kind het beste op z'n plek. Maar als we de redenering van de heer Heerema zouden volgen, dan zouden alleen de mensen die het zich kunnen veroorloven hun kind daarheen kunnen brengen. Dat zegt hij namelijk wel ten aanzien van de andere kant van het spectrum. In de ogen van de heer Heerema is het prima dat er verschil is als het gaat om kinderen die extra willen presteren en die extra willen trainen, en dat dat verschil mede door inkomen bepaald wordt. Ik mag toch hopen dat hij dat aan de andere kant niet zo ziet. Maar waarom daar dan niet? Waarom zou je dan niet zeggen: als je kind iets speciaals heeft en je het je kunt veroorloven, dan doe je het op een speciale school, en anders heb je gewoon pech?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb het niet gehad over speciaal onderwijs, voor zover ik weet, want daar heb ik nooit les op gegeven. Er wordt nu gedaan alsof reguliere scholen geen mogelijkheid tot bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining aanbieden. Volgens mij doen alle scholen dat wel. Dat doen ze gratis; dat is ook al door mijn voorgangers aangegeven. Daarnaast heb je de mogelijkheid om, als je dat wilt, iets buiten de school in te kopen, aan te schaffen of te regelen voor je kinderen. Op dat punt is er dus een enorm verschil met het speciaal onderwijs, waarbij er niet al iets door het reguliere onderwijs wordt aangeboden. Daar loopt de redenatie van de heer Van Meenen mank, want reguliere scholen hebben gewoon een aanbod op het gebied van bijles, examentraining en huiswerkbegeleiding.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Stel dat het zo zou zijn. Ik bestrijd dat het zo is, maar het zou wel zo moeten zijn. Hoe verklaart de heer Heerema dan de enorme groei van dit soort onderwijs?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Blijkbaar zijn er kinderen die meer uit zichzelf willen halen. Blijkbaar hebben meerdere kinderen het idee dat ze ergens beter in willen worden of dat ze begeleiding nodig hebben om een examen te kunnen halen. Er zijn kinderen die bijles nodig hebben. En ouders kunnen het zich misschien makkelijker permitteren. Misschien is het zo dat een bepaalde kwaliteit van docenten minder aan het worden is en dat ouders het daarom voor een deel zelf willen regelen. Dan moeten we vooral kijken naar de opleiding van docenten. Ik ben benieuwd of dat een oorzaak zou kunnen zijn.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik schrik toch wel een beetje van de woorden van mijn buurman. Eigenlijk hoor ik hem zeggen: we hebben een heel mooi systeem in Nederland; het is hartstikke goed dat ouders keuzevrijheid hebben. Maar hoe vrij is die keuze als je thuis geen cent te makken hebt? De heer Heerema zegt dat er op alle scholen gratis ondersteuning wordt geboden. Maar op bladzijde 15 van het onderzoek staat heel duidelijk dat voor een heel groot deel van die ondersteuning betaald moet worden. Hoe moet dat dan als je thuis geen cent te makken hebt?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Hier liggen de meningen van de Partij van de Arbeid en de VVD inderdaad uit elkaar. Keuzevrijheid betekent dat deze keuze ook voorgelegd moet worden. Bij het onderwerp particulier onderwijs zal ik daar ook de nodige woorden over zeggen, want daar verschillen de Partij van de Arbeid en de VVD gewoon van mening over. Wij vinden dat ouders en ook kinderen de vrijheid moeten kunnen hebben om te kiezen wat ze willen. Daar is dit ook gewoon een onderdeel van.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dit is het bekende «succes is een keuze»-mantra. Ik wil mij daar toch heel erg tegen verzetten. Wij spreken dagelijks ouders en kinderen die wel heel graag die keuze zouden willen maken, maar die die keuze niet kunnen maken, omdat ze het simpelweg niet kunnen betalen. Ik hoop dat de heer Heerema het met ons eens is dat het inkomen van je ouders nooit mag bepalen wat je kansen op succes in het onderwijs zijn.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Bedoelt mevrouw Van den Hul dan dat, omdat de ouders waar zij het over heeft die keuze niet kunnen maken, andere ouders die die keuze wel zouden kunnen maken, hem niet zouden mogen maken? Dat zou ik dus gek vinden.
De voorzitter:
Als u wilt, mag u daar antwoord op geven, mevrouw Van den Hul, en dan is het klaar.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Mijn buurman draait het om. Daar gaat het nu dus niet over. Mijn vraag is: vindt de heer Heerema dat het inkomen van je ouders moet bepalen wat je succeskansen zijn in het onderwijs?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik vind dat de keuzevrijheid van ouders hiervoor gewoon boven tafel moet blijven staan. Ik ben absoluut geen voorstander van de gedachte dat, omdat niet iedereen ervoor zou kunnen kiezen, anderen die er wel voor zouden kunnen kiezen, het niet mogen kiezen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Particulier onderwijs. Er zijn een paar scholen in Nederland waar particulier onderwijs wordt gegeven. Het betreft 0,25% van de Nederlandse leerlingen. Ik vind het een groot goed dat ouders zelf het best passende onderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, of dat nu openbaar of bijzonder onderwijs is, jenaplan, vrije school, reformatorisch, katholiek of montessori. Dat brede palet maakt ons onderwijs in Nederland zo mooi, en daar ben ik trots op. En ja, bij die keuzevrijheid hoort wat ons betreft ook particulier onderwijs. Als ouders bereid zijn die kosten te betalen en als dat type onderwijs het best passend is voor het betreffende kind, dan is het mooi dat die keuze gemaakt kan worden in Nederland.
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Westerveld, u heeft nog één interruptie.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb een heel simpele vraag: ziet de heer Heerema met ons dat de kansenongelijkheid in Nederland groter wordt?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Er is een aantal rapporten geweest die aangeven dat er in Nederland kansenongelijkheid is, ook in het onderwijssysteem. Wij hebben fors geïnvesteerd in het onderwijssysteem. We hebben een herverdelingssystematiek toegepast. Daarmee hebben wij als coalitie en als politiek een heel goede stap gezet om juist de kansenongelijkheid kleiner te maken. Volgens mij lukt dat ook.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
U zegt «een aantal rapporten». We hebben het hier bijvoorbeeld over het onderwijsjaarverslag van de Inspectie van het Onderwijs, het meest belangrijke orgaan om te kijken naar de kwaliteit van het onderwijs. Zij constateert jaar na jaar dat de kansenongelijkheid groter wordt. Dus mijn vraag is nogmaals: neemt de heer Heerema de conclusies van de inspectie serieus en ziet hij ook dat de kansenongelijkheid in het onderwijs in Nederland groter wordt?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zeg toch net dat we daarom ook geïnvesteerd hebben in het tegengaan van kansenongelijkheid in het onderwijs?
De voorzitter:
Dan is het woord aan meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Bij de voorbereiding van dit AO moest ik denken aan een bekend Amerikaans radioprogramma uit de jaren dertig. U kent het allemaal nog wel. Ik heb het ook niet gehoord hoor, moet ik eerlijk zeggen, maar ik ken wel de openingszin. Die luidt heel mysterieus: «Who knows what evil lurks in the hearts of men? The Shadow knows!» Ken je dat? Het is schitterend. De Shadow is de voorloper van Batman. Waarom moest ik daaraan denken? Er is iets met het schaduwonderwijs. Er lurkt iets in de shadow.
Maar goed, het schaduwonderwijs. Weet wat er op de loer ligt: een groeiende kansenongelijkheid in het onderwijs. We zien dat er door betaalde huiswerkbegeleiding, bijlessen en examentrainingen steeds vaker kansen worden gekocht in plaats van verdiend, terwijl het onderwijs er juist is om gelijke kansen te bieden aan ieder kind, dus niet alleen aan de kinderen uit gezinnen die het zich kunnen veroorloven om te betalen voor extra aandacht. Met het oprukkende schaduwonderwijs is één-nul achterstand al vlug geboekt.
Maar het begint al veel eerder, als een kind 4 jaar oud is en de keuze voor een basisschool gemaakt moet worden. Een stijgend aantal ouders stuurt hun kinderen naar een particuliere basisschool. Deze scholen worden niet door de overheid bekostigd maar via bijdragen van ouders. De tarieven schijnen rond de € 14.000 tot € 19.000 te liggen. Dit werkt in de ogen van D66 de tweedeling in de hand. Op een basisschool zitten wat D66 betreft alle kinderen bij elkaar, de kinderen die thuis een volle boekenkast hebben en de kinderen bij wie thuis nog geen Nederlands gesproken wordt. Kinderen kunnen samen leren, samen spelen; dat is mooi. Mijn kleindochter zegt ook altijd: «samen spelen, samen delen, opa». Kinderen ervaren dan ook dat de verschillen niet zo groot zijn. Het is niet rechtvaardig om kinderen vanaf 4 jaar oud te scheiden. Hoe denkt de Minister over de invloed van het particulier onderwijs op de tweedeling in de samenleving? Wat doet de Minister om dit zo veel mogelijk in te perken?
Dat is niet het enige probleem. Er gelden op dit moment namelijk ook niet dezelfde regels voor publiek en particulier onderwijs. Ik heb er al eens eerder voor gepleit om die regels gelijk te trekken, omdat elk kind recht heeft op hetzelfde basisniveau van onderwijs. Is de Minister het met D66 eens dat bij de vaststelling van de voorwaarden voor scholen de kwaliteit van het onderwijs bepalend zou moeten zijn en dus niet het financieringsmodel van de school?
Ik zou in dat gelijktrekken zelfs zo ver kunnen gaan dat ik stel dat de algemene toegankelijkheid die nu van toepassing is op publieke scholen, uitgebreid zou moeten worden naar het particulier onderwijs. Er mogen immers geen drempels zijn voor kinderen om aangenomen te worden op een school. Dat betekent dat er ook geen financiële drempels zouden moeten zijn. Graag een reactie van de Minister hierop.
Voorzitter. Dan het schaduwonderwijs. Steeds meer leerlingen krijgen tegenwoordig buiten de schooltijden om extra onderwijs in de vorm van huiswerkbegeleiding, bijles en examentraining, waar ouders zich blauw aan betalen. Er wordt tussen de 185 miljoen euro en 286 miljoen euro uitgegeven aan het buiten school bijspijkeren van kinderen. Dat is nu zeven keer zoveel als iets meer dan twintig jaar geleden. Dit schaduwonderwijs is een vorm van verborgen privatisering van het leren. Onder andere de enorme focus op toetsen op overgangsmomenten heeft ervoor gezorgd dat kinderen met name hiervoor klaar worden gestoomd. Schaduwonderwijs betekent vaak trucjes leren om examens te maken. Dat betekent dat je kunt betalen om je vwo te halen. In ruil voor geld kun je leren hoe je betere cijfers kunt halen, maar niet ieder gezin heeft dit geld, dus het werkt tegen de kansengelijkheid voor kinderen in. Wat kan de Minister doen om deze ongelijkheid te verhelpen? In dit verband vraag ik ook naar de rol van Cito. Kijkt de Minister daarnaar? Het is een publieke instelling met een wettelijke taak, maar tegelijkertijd is het ook een commercieel bedrijf. Het begeeft zich op de markt van het particulier onderwijs. Hoe kijkt de Minister daarnaar?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Meneer Heerema, u heeft geen interrupties meer, sorry. Vervolgt u uw betoog, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. In plaats van dat de leerlingen de school uit moeten en buiten het schoolgebouw hun begeleiding moeten zoeken, zou die extra begeleiding binnen de poorten van de school gehaald moeten worden. Er zijn nu prachtige schoolgebouwen vol met lokalen, bibliotheken en computers die na 15.30 uur zo ongeveer uitgestorven zijn. Is de Minister het met D66 eens dat de school de beste plek voor begeleiding is? Door het naar binnen halen van het schaduwonderwijs, door het schaduwonderwijs als het ware in het licht te zetten, wordt de toegankelijkheid van dat extra stukje begeleiding verhoogd. Zo kan ieder kind, ongeacht de middelen van zijn of haar ouders, het maximale uit zichzelf halen en zich maximaal ontplooien.
Er zijn ook al gewoon scholen waar dit gedaan wordt, waar innovatieve ideeën zorgen voor een grotere kansengelijkheid, waar bijvoorbeeld oudere leerlingen via peer teaching bijles geven in een vak waar ze zelf goed in zijn. Dat is ook een mooie voorbereiding op het docentschap. Een prachtig beroep, zeg ik hier nog maar eens een keer. Kan de Minister iets doen om het uitwisselen van dit soort innovatieve ideeën tussen scholen te stimuleren? Hoe bevordert de Minister huiswerkbegeleiding, bijles en examentraining op school in plaats van buiten school?
Voorzitter. Laat ik helder zijn: ik wil niemand zijn keuze afnemen. Dat zeg ik voordat ik dat verwijt krijg. De heer Heerema zou dat wellicht tegen mij gezegd hebben als hij nog een interruptie gehad had. Nee, ik wil dat ieder kind de beste kansen krijgt. Dat is op dit moment gewoon niet het geval; laten we daar eerlijk in zijn. Ik vind het jammer dat enkele partijen aan deze tafel dat blijkbaar geen enkel bezwaar vinden. Ik vind het wel een bezwaar.
Voorzitter. Ik begon over een eerlijke start. Deze eerlijke start kunnen we waarmaken door ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen gegarandeerd is en door ervoor te zorgen dat de schoolkeuze voor een kind niet beperkt wordt door de welvarendheid van de ouders. Het blijft niet bij een eerlijke start. Die start moet gewaarborgd worden door de positie van de school als dé plek voor leren te behouden, door innovatieve ideeën te belonen en ze een platform te geven om zich uit te kunnen breiden.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van Meenen, u geeft een kleine sneer richting de VVD, die zich niet kan verdedigen, maar goed.
De heer Kwint (SP):
Technisch gezien weten we natuurlijk niet met zekerheid welke partij die hier aan tafel zit de heer Van Meenen bedoelde, maar we kunnen een gokje wagen. Ik ben heel blij met de woorden van de heer Van Meenen. Die waren ook wel hard nodig na de relativering van zijn coalitiegenoot en vanuit het ministerie. Maar de vraag die hij aan de Minister stelt, wil ik eigenlijk ook aan hem stellen. Wat gaan we doen om de explosieve groei te keren van wat de heer Van Meenen terecht «een sluipende privatisering van het onderwijs» noemt?
De heer Van Meenen (D66):
Dat is een ingewikkelde vraag. Ook van partijen die op dit punt dichter bij mij staan heb ik de oplossing nog niet gehoord. Ik heb die oplossing zelf ook niet, want ik zie ook wel dat we in een land leven waarin die keuze gemaakt kan worden. Dat wil en dat kan ik ook niet verbieden. Maar ik wil er wel aan werken dat deze mogelijkheden voor ieder kind bereikbaar worden. Daarom vraag ik de Minister om een aantal van de innovatieve ideeën veel meer uit te dragen en te bevorderen. Er zijn immers scholen die hier wel heel duidelijk werk van maken. Er zijn scholen die bijvoorbeeld een verlengde schooldag in het leven hebben geroepen of die hun leerlingen inzetten in het kader van een tutorsysteem, peer teaching of wat dan ook. Ik wil dus dat de Minister dat soort ideeën veel meer uitdraagt en veel meer gaat bevorderen. Dat zie ik als een van de mogelijkheden.
De heer Kwint (SP):
Is de heer Van Meenen het dan met mij eens dat een van de doelstellingen zou moeten zijn dat het stijgende percentage van de private bijdrage aan onderwijs – het neemt steeds toe – teruggebracht zou moeten worden en dat onderwijs toch echt een taak moet blijven voor de overheid, en dat het niet iets is wat een beetje bijgeplust moet worden door ouders met een dikke portemonnee?
De heer Van Meenen (D66):
Je zou kunnen stellen dat de groei van het schaduwonderwijs in feite aangeeft dat we iets in het publieke bestel niet goed doen. Daar hebben we het met elkaar over. Ik vind dus dat we dingen beter moeten gaan doen. Er zijn bijvoorbeeld ook interrupties geweest over de onderwijstijden, de lestijden. Mag ik daar nog iets over zeggen in dit verband? Wat mij betreft moet er wat betreft de onderwijstijden een veel grotere differentiatie per leerling mogelijk zijn, zodat je aan leerlingen die ondersteuning nodig hebben, die ondersteuning gewoon in schooltijd kunt geven. Nu is het allemaal veel ingewikkelder. Dus ik denk dat er allemaal mogelijkheden zijn. Ik ben ervan overtuigd dat, als we het aan de publieke kant heel goed doen, de behoefte aan particulier onderwijs en schaduwonderwijs enorm gaat afnemen. Mag ik daar nog één ding aan toevoegen, voorzitter? Ik heb al gezegd dat we de rol van toetsing niet moeten onderschatten. De toetsdruk is toegenomen in de afgelopen jaren. Die toetsdruk heeft ertoe geleid dat mensen uit een soort angst hun toevlucht nemen tot schaduwonderwijs. Ze willen er alles aan doen om te zorgen dat hun kinderen die toetsen halen. Ik wil kinderen die druk besparen.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Toen ik zelf op de havo zat, was ik ontzettend slecht in wiskunde. In havo 4 heb ik een aantal maanden bijles gehad. Toen ik zelf student was aan de lerarenopleiding, heb ik twee jaar als vrijwilliger gewerkt in een buurthuis om huiswerkbegeleiding te geven aan jongeren. Ongelijke behandeling was er zeker. De jongeren die daar kwamen, hadden het echt nodig. Dat was in een tijd dat er weinig particulier scholingsaanbod was. Vanuit school kregen zij het aanbod om daar door mensen die leraar waren of bijna leraar waren, begeleid te worden. Hartstikke mooi, maar tegenwoordig zou dat allemaal «schaduwonderwijs» heten. Die negatief geladen term hoor ik hier steeds, maar ik vind dat dat geen recht doet aan de betaalde en onbetaalde bijlessen, de huiswerkbegeleiding, de examentrainingen die kinderen soms buiten school maar ook heel vaak op school als aanvullend aanbod krijgen.
Wat mij betreft stoppen we dus met de criminalisering van bijlessen. Laten we voortaan die huiswerkbegeleiding en examentrainingen gewoon onder de noemer «bijles» scharen. Dan hebben we in ieder geval een neutrale term en niet meer die negatieve connotatie. Ik denk dat het goed is dat ouders er aandacht voor hebben om hun kinderen verder te ondersteunen in hun talenten. Ik sluit mij wel aan bij de laatste opmerking van de heer Van Meenen. Ik denk dat het tegelijkertijd heel goed is dat we ons niet alleen maar blindstaren op die toetsresultaten en dat we juist ook voldoende inzicht houden in de brede ontwikkeling. Dus ik zou zelf – dat is een persoonlijke oproep aan eenieder – zeggen: kijk ook wat verder. Het is ook hartstikke leuk als je een keer lekker kan sporten of op muziekles kan in plaats van alleen maar met taal en rekenen bezig te zijn.
Ik ben er in ieder geval vandaag wel wat verbaasd over dat de partijen die eigenlijk staan voor minder onderwijstijd, nu hier roepen dat er te weinig op school gebeurt of dat kinderen het niet buiten school mogen zoeken. De SP gaat zelfs zo ver dat zij stelt dat het aanbod op de publiek bekostigde scholen onvoldoende is, zelfs wanneer zij daar al extra aandacht voor hebben. Ik vind het niet goed dat de SP dat zegt. Ik verzet mij ook tegen die gedachte.
Over de particuliere scholen heb ik maar één concrete vraag, naast de opmerking dat ik denk dat we, in de vrijheid van onderwijs die we hebben, ook dit moeten koesteren. Omdat opvoeding en onderwijs toch ook zo dicht bij elkaar liggen, moeten we ouders de ruimte bieden om een school te kiezen die past bij wat zij denken dat goed is voor hun kind. Dat is niet aan de overheid, maar primair aan ouders, zou ik nog een keer willen benadrukken. Mijn vraag richt zich op het toezichtkader, want we hebben een nieuw toezichtkader voor de inspectie. Daarin beoordelen we scholen met name op de deugdelijkheidseisen. Er is een uitzending geweest van De Monitor – velen van ons zullen die gezien hebben – waarin een aantal particuliere scholen aan bod kwamen waarvan de indruk bestond dat daar geen bevoegde leraren waren en dat daar soms geen of toch wel heel beperkt onderwijs werd gegeven. Het lijkt mij dat dat niet voldoet aan de deugdelijkheidseisen. Dat zou dus op een publiek bekostigde school niet kunnen. Worden particuliere scholen met leerlingen in de leerplichtige leeftijd wat betreft de deugdelijkheidseisen aan eenzelfde toezichtkader onderworpen als publiek bekostigde scholen? Dat is mijn vraag aan de Minister.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rog. Meneer Van Meenen, ik zie dat u wilt interrumperen, maar u heeft ook geen interruptie meer. Als u die van mevrouw Van den Hul kan krijgen, dan keur ik die nog goed. Ik hoor dat u die eigenlijk niet heeft verdiend!
De heer Van Meenen (D66):
Het is heel goed dat de heer Rog dit zegt. We trekken hier volgens mij gezamenlijk in op. Wij vinden dat het particulier onderwijs aan dezelfde eisen moet voldoen als het bekostigd onderwijs. Maar op een bekostigde school zouden wij het nooit aanvaarden als kinderen niet zouden worden toegelaten vanwege het niet betalen van de ouderbijdrage. De ouderbijdrage is vrijwillig. Die vergelijking zou je kunnen doortrekken naar het particulier onderwijs. Je zou kunnen zeggen dat daar in feite een ouderbijdrage wordt gevraagd. Die is dan weliswaar heel hoog: € 20.000 of iets in die geest. Als je dat wilt betalen, is dat prima. Maar feitelijk zou je kunnen zeggen: het particulier onderwijs moet op dezelfde manier toegankelijk zijn als het publiek onderwijs. Hoe kijkt de heer Rog naar die eis die we stellen aan het bekostigd onderwijs?
De heer Rog (CDA):
Wat de heer Van Meenen stelt, kun je inderdaad stellen, maar het is niet wat ik stel. Ik geef aan dat we binnen de vrijheid van onderwijs publiek bekostigd onderwijs hebben, waarin vervolgens een onderscheid is tussen openbaar en bijzonder, en daarnaast particulier onderwijs. Gek genoeg is dat particuliere karakter nou juist ook gelegen in een particuliere bijdrage, bij ontstentenis van een publieke bijdrage aan dat onderwijs. Het lijkt mij de bijl aan de wortel van dit systeem als we, terwijl dat onderwijs niet bekostigd wordt door de overheid, gaan zeggen dat iedereen daar gratis naartoe mag, ook als dat onderwijs € 15.000 kost. Ik zou ook niet weten waar de heer Van Meenen dat geld dan vandaan wil halen. Dat lijkt mij dus in strijd met het stelsel. Dat zou niet zijn wat ik bepleit.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp ook wel dat het ingewikkeld is, maar je kunt niet shoppen in de eisen die wij aan scholen stellen. Je kunt niet zeggen: alle eisen die we aan bekostigd onderwijs stellen, stellen we ook aan niet-bekostigd onderwijs, behalve deze eis. Ik begrijp best wel dat het een ingewikkelde eis is, maar ik daag de heer Rog toch uit om mij het verschil uit te leggen tussen het vragen van een ouderbijdrage van € 100 – die bijdrage is ook nog eens vrijwillig – en het vragen van een ouderbijdrage van € 15.000.
De heer Rog (CDA):
Het verschil is dat die ouderbijdrage van € 15.000 nimmer gevraagd wordt in het publiek bekostigd onderwijs. Dat past ook niet bij de aard van het publiek bekostigd onderwijs. Het gaat hierbij ook om de werkelijke kosten in het particulier onderwijs, los van het feit dat er ook winst gemaakt kan worden. Dat is het verschil. Ik zie het verder niet als shoppen. Ik heb overigens ook een vraag gesteld over het inspectiekader rond de deugdelijkheidseisen, omdat ik me kan voorstellen dat we kinderen die leerplichtig zijn, hetzelfde recht op deugdelijk onderwijs willen geven. Dat het meer geld kost, is iets wat kan volgen uit de aard van particulier onderwijs. We hebben overigens in de brief van de Minister gezien dat er ook particuliere scholen zijn die die ouderbijdrage nog tamelijk beperkt weten te houden, tot rond de € 3.000.
De voorzitter:
We schorsen een kleine vijf minuten, en dan kan de Minister antwoord geven.
De vergadering wordt van 15.20 uur tot 15.24 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn toegekomen aan de eerste termijn van de Minister. Excellentie, aan u het woord. Wat zullen we doen? Twee interrupties? Ja.
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Kamer voor de inbreng in eerste termijn bij een onderwerp dat mij ook zeer bezighoudt. Ik hoorde ergens het woord «bagatelliseren» en dergelijke. Toen dacht ik: waar komt dat nou weer vandaan? Ik ben weer eens even gaan kijken in de brieven die ik u gestuurd heb. Ik verwijs alleen maar naar wat ik heb geschreven toen ik uitgebreid antwoord gaf op de vele vragen die gesteld worden over dit onderwerp.
Ik begin mijn bijdrage met te zeggen dat ik uw bezorgdheid deel over de toename van het schaduwonderwijs en de mogelijke gevolgen die dat kan hebben voor kansengelijkheid. Ik denk dat dat een heel duidelijk statement van mijn kant is over hoe ik in dit onderwerp sta. Termen als «bagatelliseren», «loftrompetten» of weet ik veel wat ik allemaal hoorde, herken ik allemaal niet. Ik vind het een heel belangrijk onderwerp. Over dit onderwerp heb ik de afgelopen maanden zelf het een en ander extra gelezen omdat er veel over geschreven is. Ik had toevallig hetzelfde boek bij me als mevrouw Westerveld. Ik kan u melden dat ik precies hetzelfde citaat eruit gehaald had, dus het is ook wel een pareltje. Die kan op een tegeltje, zeg maar. Dat is echt een hele mooie. Dit boek gaat natuurlijk over meer dan wat wij schaduwonderwijs zijn gaan noemen.
Ik ben het met de heer Rog eens; ik heb ook wel een beetje moeite met die term. Op een bepaald moment is hij natuurlijk een keer gebruikt. Hij bekt lekker en je weet ook wel een beetje wat ermee bedoeld wordt, maar bij schaduw denk je bijvoorbeeld aan schaduwboekhouden. Dan denk je dat er iets heel dubieus gebeurt. Er zijn ook dingen waar we ons zorgen over maken en die wij liever anders zouden willen, maar dan zit je direct in de sfeer van de intenties van mensen, alsof ze zichzelf daar bij wijze van spreken mee aan het verrijken zijn of weet ik veel wat je er allemaal niet bij kunt bedenken. De heer Rog zei ook: het wordt gecriminaliseerd. Dan zit je gelijk in de meest extreme woorden die je zou kunnen vinden, maar ik heb zo gauw ook geen ander woord. Het gaat natuurlijk om ondersteuning van leerlingen in de breedte, waar de bijles en bepaalde trainingen bij horen. Noem maar op. Het is een heel palet aan dingen die gebeuren. We zien dat daar een groei in zit, ook als je kijkt wat er gebeurt als mensen ervoor gaan betalen.
Het is de Kamer zelf geweest – de naam van een oud-collega van mevrouw Westerveld die daarbij betrokken is geweest viel – die heeft gezegd: hier willen we toch wat meer zicht op krijgen. Dat is toen in een onderzoek gegoten dat u inmiddels negen maanden in uw bezit heeft. Het is fijn dat we er een keer over kunnen praten, want het ligt er echt al heel erg lang. Op alle opmerkingen dat dit onderzoek nog te beperkt is, zeg ik gelijk: ja, dat klopt. Dat is ook mijn constatering. Het is een eerste onderzoek. Het maakt wel het een en ander duidelijk over wat er gebeurt rond dit onderwerp, maar het aantal vragen stapelt zich ook op. Het lastige is wel dat een aantal van u direct conclusies trekt als je vragen gaat stellen. Dat vind ik zelf echt nog wel wat te snel gaan in een aantal opzichten.
Ik had het er al over in de schriftelijke antwoorden: ik vind dit heel erg belangrijk. We hebben een onderwerp beet dat relevant is, met name vanwege die kansengelijkheid. We laten dit onderwerp ook niet los. Dat blijkt uit iedere bijdrage. Natuurlijk kijkt iedereen vanuit wat verschillende invalshoeken naar dit onderwerp, om het maar even heel netjes te formuleren, maar iedereen heeft wel door dat dit een onderwerp is dat relevant is. Anders was u ook niet naar dit overleg gekomen. We moeten hier met elkaar over spreken en nadenken in de zin van: wat gebeurt hier? Wat vinden we hier wel goed aan? Waarvan willen we dat het afgeremd wordt of misschien zelfs helemaal voorkomen wordt? Noem alle gevoelens maar op die je daarbij kunt hebben.
We zijn inmiddels met de voorbereidingen bezig voor het vervolgonderzoek; we hebben maar niet gewacht tot dit overleg. Het is de bedoeling dat de aanbesteding van het onderzoek volgende maand plaatsvindt. Dan hoop ik voor het zomerreces een nieuw onderzoek bij u neer te leggen, waarin we allereerst weer de vergelijking kunnen maken met de cijfers die we uit dit onderzoek kunnen halen. Die zijn nog niet overdadig groot, maar het is wel mooi om te zien of er een verdere groei in zit of dat het wat afvlakt. Wij hebben van de onderzoekers ook gehoord dat er in een aantal opzichten weer een kleine teruggang zichtbaar was in de vraag naar met name betaald ... eh. Nou moet ik zelf ook naar een mooi woord gaan zoeken, want ik wil eigenlijk proberen om niet te veel dat ene S-woord te gebruiken. Laat ik zeggen: betaalde ondersteuning. Dat willen we in ieder geval gaan onderzoeken. We gaan het ook verbreden. We gaan inderdaad het primair onderwijs erbij betrekken, maar ook het particulier onderwijs. Bij dat laatste gaat het met name over de motieven, want daar weten we ook te weinig van.
Het is echt belangrijk bij dit onderwerp om niet te snel al te generaliserend allerlei conclusies de ene of de andere kant uit te trekken. Daar is het ook te kwetsbaar voor. Aan de andere kant is het heel erg belangrijk dat we heel erg goed inzoomen op de vraag wat er in de praktijk aan de hand is in het voortgezet en primair onderwijs, met name vanwege die kansengelijkheid. De groei die we zien is best een forse, maar dat komt ook omdat die aantallen niet zo groot zijn, dus als er wat bijkomt is het percentage ook gelijk hoog. Ik kom daar nog apart op terug als het gaat om het particulier onderwijs. Ik denk dat het tot onze plicht hoort om dat nauwgezet te volgen.
Een aantal van u heeft suggesties gedaan om bepaalde informatie naar boven te krijgen. De heer Heerema zei bijvoorbeeld: ik vind het ook belangrijk om te zien waar dit gebeurt. Bij welke categorie leerlingen of bij welke scholen gebeurt dit met name? Dat is ook interessante informatie om te hebben voor het totaalbeeld, ook in relatie tot wat de heer Van Meenen zei. Dat heeft met de motieven te maken. Is dit een reactie op het feit dat men ontevreden is over wat er binnen de scholen gebeurt? Van de inspectie weten we dat de basiskwaliteit op orde is, maar er zijn wel zorgen over wat er boven die basiskwaliteit naar beneden aan het zakken is, om maar even heel kort De Staat van het Onderwijs van dit jaar samen te vatten. Of zit daarachter waar Louise Elffers veel nadruk op legt en waar mevrouw Westerveld in haar bijdrage aandacht naar vroeg, namelijk dat we nu in een tijd leven waarin de competitie «meer, meer, meer, hoger, hoger, hoger» zo in de samenleving is geslopen dat je dat ook bij dit soort onderwerpen terug gaat zien? Dat kunnen we niet uitsluiten.
Het kan ook een combinatie van factoren zijn. Het kan heel goed zijn dat het op de ene plek wel heel erg gebeurt maar op een andere plek wat minder, niet direct omdat mensen misschien onvoldoende financiële middelen hebben om dergelijke extra ondersteuning in huis te halen – want betaald/onbetaald is ook een onderwerp – maar omdat men dat in het onderwijs al op een goede manier geregeld heeft en de scholen daar zelf al heel erg goed in voorzien. We gaan dat verder onderzoeken. Ik hoop dat het voor de zomer bij u ligt en dat we dan niet negen maanden wachten om het te bespreken, maar dat we dat sneller doen, omdat het voor mij een heel relevant onderwerp is. Dat wil ik niet bagatelliseren. Ik vind het belangrijk om daar met elkaar grip op te houden. Als wij conclusies trekken, dan wil ik dat doen op basis van de feiten. Dat kunnen hele verschillende dingen zijn. Die toezegging over dat onderzoek doe ik aan de Kamer. Dan hebben we dat maar gelijk gehad. In mijn ondersteunende stukken stond «pas aan het eind vermelden» maar ik doe het maar aan het begin. Ik dacht «je kunt de spanning natuurlijk ook een beetje laten oplopen» maar we gaan dat gewoon doen. Het is belangrijk om dat ook te weten.
Al zien we allemaal de gebreken van het onderzoek dat er ligt, ik vond het een heel interessant onderzoek omdat het ons een inkijkje geeft in wat er op dit moment al gebeurt. Daar wil ik als eerste iets over zeggen. Waar hebben we het over als we het S-woord in de mond nemen? Dat is ongelofelijk divers. Inderdaad, er wordt wel en niet voor betaald. Het is echt te snel en te makkelijk om dan te zeggen dat het kwaliteit zou hebben als er voor betaald wordt en dat het geen kwaliteit zou hebben als er niet voor betaald wordt. Dat heb ik u overigens niet horen zeggen, maar dat heb ik al ergens gelezen als reactie op het onderzoek toen dat net uitkwam.
Het gaat soms om vrij brede en grootschalige ondersteuning, die vaak wel wordt ingekocht, om het maar even in die termen te zeggen, door ouders. In de loop van de tijd zijn er organisaties ontstaan die zich daar helemaal in gespecialiseerd hebben en die een heel breed aanbod hebben: huiswerkbegeleiding, examentrainingen, al dan niet op een eigen locatie. Andere komen aan huis. Er is van alles mogelijk in dat opzicht. Als je eens even gaat surfen op internet, kom je allerlei aanbieders tegen. Die zijn in het onderzoek ook bevraagd. Daar hoort ook de gemeente Haarlem bij, die zelf haar burgers financieel ondersteunt voor extra huiswerkbegeleiding of bijles, ook ouders die een minimuminkomen hebben. Dan moet er wel voor betaald worden maar de gemeente geeft daar ondersteuning in. Daar hoort ook een firma als Albert Heijn bij, die examentraining verzorgt voor vakkenvullers die in een examenklas zitten. Dat gebeurt gewoon. In de G4 wordt dat aangeboden. Daar horen ook scholen bij die zelf een soms commercieel aanbod naar binnen halen. Daar hintte de heer Van Meenen op. Dan kunnen de leerlingen nog wat extra begeleiding en dergelijke krijgen bovenop wat de school zelf al aanbiedt. Maar ook het buurmeisje of die enthousiaste vrijwilliger bij het buurthuis die bijles geeft, die bijvoorbeeld de lastige wiskundesommen nog eens uitlegt, vallen daaronder. Het is zo ontzettend breed maar het hoort er allemaal bij. Het is allemaal ondersteuning die gegeven wordt.
Ik kan ook uit mijn eigen herinneringen putten. Ik had gelukkig ook iemand in mijn omgeving die me met het lastige vak boekhouden hielp en zei: joh, kom gewoon eventjes na schooltijd bij mij langs, dan leg ik het je nog eens extra uit. Die uitleg hielp mij inderdaad om het een dag later op school toch iets beter te begrijpen. Ik vond dat die persoon het veel beter uitlegde dan de persoon die voor de klas stond. Hij legde het voor mij in ieder geval begrijpelijker uit. Dat is bij wijze van spreken een vorm van begeleiding die ik toen in het klein gehad heb, die ook onder dit S-woord valt. Dus het is heel erg breed.
We moeten heel goed oppassen hoe we dat waarderen en welke kwalificaties wij daarvoor in de mond nemen. Ik zou het niet snel in negatieve kwalificaties willen verwoorden als iemand zijn buurjongen even helpt met een lastig vak. Het wordt iets anders als deze persoon buiten de school dergelijke ondersteuning gaat zoeken en die bij de buren vindt – dat is dan lekker dichtbij – omdat het aanbod op school, waartoe de school ook verplicht is, tekortschiet. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Maar om te organiseren dat iets nog een keer extra wordt uitgelegd, zal niemand hier aan tafel het als iets negatiefs kwalificeren. Het is heel erg belangrijk dat we proberen recht te doen aan alles wat er op dit vlak plaatsvindt. Dat is een heel breed palet aan allerlei soorten ondersteuning. Het is daarnaast belangrijk dat we met elkaar goed scherp hebben wat het motief is. Waarom gebeurt het?
Ik maak gelijk een sprongetje naar dat motief. In het rapport worden een aantal motieven genoemd. Ik vond het voor mijzelf heel erg behulpzaam om daar wat meer grip op te krijgen. Het rapport gaf bijvoorbeeld aan dat het kan gaan om extra ondersteuning om achterstanden in te lopen. Dan weten we: daar is een school gewoon voor aan zet. We geven de scholen daar ook geld voor. We geven de gemeentes daar ook geld voor. Denk aan de discussie die wij de afgelopen maanden hebben gevoerd over het onderwijsachterstandenbeleid, dat ik altijd het onderwijskansenbeleid noem. Ze mogen zelf kijken naar welke doelgroepen dat in het bijzonder moet. Maar de scholen, niet alleen in het primair onderwijs maar ook in het voortgezet onderwijs – denk aan de Leerplusgelden – zijn verplicht om daarin te voorzien. Dus als blijkt, ook uit ons nader onderzoek, dat een groot deel van de leerlingen die dat S-onderwijs volgen hiernaartoe gaat, dan hebben we een probleem met de scholen, want dat kan niet. Dat moet echt in de scholen plaatsvinden. Dat geldt ook voor wat in het onderzoek het compenserend motief wordt genoemd. Een compenserend motief is dat ouders voor hun kind uitwijken naar extra begeleiding omdat de begeleiding en het maatwerk dat aan hun kind geboden wordt onvoldoende zijn. We weten dat scholen daar gewoon een taak in hebben.
Het is soms wel heel lastig om precies aan te geven waar de verantwoordelijkheid van de school dan helemaal stopt. Dat heb ik in de voorbereiding ook met mijn ambtenaren besproken. Mag ik één voorbeeld geven? Dat gaat over dyslexie. Daar is een veelheid aan aanpakken voor. De keuze voor de aanpak is soms afhankelijk van waar mensen zelf in geloven, want daar zitten methodieken achter en soms hele scholen die ook verbonden zijn aan een bepaalde wetenschapper die dat ooit bedacht heeft en daar heel specifiek mee bezig is. Een school moet aandacht besteden aan dyslexie. Een school moet leerlingen begeleiden als ze binnen de school met dergelijke problemen worden geconfronteerd, omdat die hun leermogelijkheden en gelijke kansen belemmeren.
Een school moet dus maatwerk bieden, ook in begeleiding, ook als het om specifieke leerbehoeftes gaat. Alleen, als ouders dan zeggen dat ze per se alleen die ene methode willen, dan kan er weleens een discussie met de school ontstaan. Een school moet daar dus iets aan doen maar mag daar wel keuzes in maken. Daar moet ook gewoon draagvlak voor zijn in de school. Wij weten dat ook een medezeggenschapsraad daarover kan spreken en mee kan bepalen wat er moet gebeuren. Als ouders meer of andere dingen gaan vragen dan waar de school in zijn beleid voor heeft gekozen, dan kan er weleens een spanningsveld ontstaan. Dat kan een reden zijn voor ouders om die specifieke ondersteuning van buiten te gaan halen. Dan kunnen we niet zeggen dat de school zijn taak heeft verzaakt om ondersteuning te bieden.
Het is dus niet altijd helemaal met een schaartje te knippen, maar in principe is het uitgangspunt dat een school maatwerk moet leveren, ook als het gaat om de begeleiding van leerlingen, met name leerlingen die specifieke leerbehoeftes hebben. We stellen daar vaak extra geld voor beschikbaar. Ik heb net de achterstandsgelden genoemd, maar denk ook aan wat wij voor hoogbegaafdheid willen doen. Daar moeten scholen aandacht aan besteden. Het is heel belangrijk dat scholen dat ook doen.
Dit zijn een aantal motieven die ik noem om te kiezen voor extra ondersteuning. Dat wordt dan het remediërend motief genoemd, het compenserend motief, de specifieke leerbehoeftes, waar ik heel duidelijk van zeg: dat hoort bij de school en daar moet de school ook in voorzien. Als uit ons vervolgonderzoek blijkt dat veel leerlingen het op dit vlak buiten de school gaan zoeken, dan vind ik dat voor onszelf een punt waar wij nadrukkelijk aandacht voor moeten hebben, en dat wij moeten zorgen dat wij dat wel binnen die school gaan krijgen.
De voorzitter:
Ik moet u even ...
Minister Slob:
Als ik heel kort die motieven even mag afmaken, dan kan ik dat in één keer doen.
De voorzitter:
Dat is goed.
Minister Slob:
Wat de onderzoekers ook nog aan motieven hebben geformuleerd is allereerst het competitieve motief. Daar zit dat verhaal van mevrouw Elffers bij, die ik veel dank voor het feit dat ze mij dat boek zelf heeft toegestuurd. Daaruit blijkt haar betrokkenheid bij wat wij hier in de Kamer en op het ministerie aan het doen zijn. «Het moet hoger, het moet meer» is iets wat steeds meer in de samenleving zit. Wij hebben inderdaad de discussie gevoerd over hoog- en laagopgeleid. Ik ben het gebruik van die woorden echt aan het uitbannen, ook in de stukken van het ministerie. Dat is best nog wel lastig. Het zit wel diep verankerd in het denken en in het spraakgebruik. Daar hebben we met elkaar afspraken over gemaakt, maar daar zit een enorme prestatiedruk. Als ouders dat ook zelf heel sterk voelen en daar voor hun kind meer in gaan zoeken, dan is dat nog niet per definitie fout, zeg ik ook in de richting van de heer Heerema. Hij zei nadrukkelijk: het is mooi als ouders betrokken zijn bij de begeleiding van hun kinderen en daar ook wat voor over hebben. Ik denk dat het wel over een grens heen gaat als de druk op de kinderen zo groot wordt dat het eigenlijk onverantwoord wordt, maar dat is voor ons op deze afstand moeilijk in te schatten.
In mijn eigen ervaring als docent heb ik wel een paar keer meegemaakt dat een kind bezweek onder de druk van de prestatiedrang van de ouders, dat een kind eigenlijk op een veel te hoog niveau zat en daardoor op een bepaald moment vastliep. Dat kan best grote gevolgen hebben. Het zou best weleens kunnen dat dat uiteindelijk voor mij de reden is geweest om mijn oudste dochter te trakteren toen zij haar eerste onvoldoende haalde in het voortgezet onderwijs. Toen hebben wij taart gegeten thuis. Zij was erg gericht op prestaties. Ik vond het op zich heel fijn dat ze dat had, maar ik vond ook dat ik als ouder een statement moest maken. Dus wij hebben toen gebak gegeten om het signaal te geven: «Je mag ook best weleens een keer een onvoldoende halen. Dat is helemaal niet erg. Er is meer in het leven dan alleen leren. En «meer, meer, meer» is echt niet altijd beter.» Goed, dat is even een persoonlijke ontboezeming van mij bij dit onderdeel. Maar wat dat competitieve motief betreft, wijsheid gewenst aan iedere ouder om daar op een verantwoorde manier mee om te gaan. Je kind hoeft echt niet achterover te leunen en alles maar goed te vinden, maar er is ook een keer een grens waarbij het gevaarlijk wordt als je eroverheen gaat. Daar moet je alert op zijn.
Nog één taak wil ik noemen. Dat is als ouders zelf zeggen: «Wij werken allebei. Natuurlijk is het belangrijk dat onze kinderen het onderwijs goed volgen, maar wij besteden het gewoon uit. Daar kiezen we voor, dus daar betalen we ook voor. Wij hebben daar zelf geen tijd voor.» Dat klinkt een beetje hard, want ze zullen wel heel veel liefde voor hun kind hebben, maar misschien denken ze ook dat anderen het beter kunnen. Iemand is bijvoorbeeld heel erg bèta opgeleid en alfavakken zijn dan wat lastig of andersom. Dus als ouders dat inhuren, dan vinden wij dat prima, maar dat is geen taak voor de school. Als dat het motief is, als dat de reden is, dan kunnen we ook heel duidelijk zeggen: dat is uw keuze; dat mag u doen. Of het altijd verstandig is, daar hebben we misschien onze persoonlijke opvattingen over, maar dat is niet S-onderwijs waar wij ons druk om maken in die zin dat dat kost wat kost binnen de school gehaald moet worden. Nee, daar gaan we de school ook niet mee belasten. Dat is de categorie moestuin, zeg maar. Dat hoort niet bij de school. We gaan ze zelfs ertegen beschermen dat dat soort taken ook nog eens bij hen gelegd worden.
Ik denk dat het heel belangrijk is, afsluitend, dat we goed moeten afpellen wat de motieven zijn en wat waaronder valt. Het is echt heel lastig om al die cijfers op tafel te krijgen, maar op basis daarvan moeten we keuzes maken. Wat moeten we ons echt aantrekken? Waar moeten we ons echt zorgen over maken? En van welke dingen kunnen we in alle rust zeggen: «Oké, het gebeurt in deze tijd. Misschien zou ik het zelf niet doen, maar dat is de vrijheid die mensen hebben.» Dan wensen wij ze daar bij wijze van spreken veel succes bij, maar daar gaan we de scholen en onszelf niet mee belasten. Dat is aan hen. Zo werkt dat in een vrije samenleving.
De voorzitter:
Kijk. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind het een mooie oproep van de Minister aan ouders om een keer taart te gaan eten als zoon of dochter een onvoldoende heeft gehaald, maar daar gaat mijn vraag niet over. De Minister gaf aan dat er ook een taak ligt bij de school. Nou staat in het rapport dat aan ouders die betaald hebben voor bijlessen, een bepaalde stelling is voorgelegd. Meer dan 60% van hen zegt dat hun kind met meer persoonlijke aandacht op school geen bijles nodig had gehad. De Minister zegt terecht dat scholen dat moeten bieden, maar wij hebben ook te maken met volle klassen, een enorme werkdruk in het onderwijs en een lerarentekort, dat eraan komt. Dus het is ook de vraag of scholen dat wel kunnen bieden. Zo is eigenlijk het cirkeltje weer rond. Dan is de vraag die ik aan de Minister zou willen stellen: wie is nu aan zet om die cirkel te doorbreken zodat kinderen op school genoeg aandacht kunnen krijgen van de leraren?
Minister Slob:
Duidelijke vraag. Hoewel ik het een hele mooie sport vind, wil ik niet dat er te veel gepingpongd gaat worden over de vraag wie verantwoordelijk is en wie het moet doorbreken. Ik denk wel dat we in een bepaalde volgordelijkheid moeten denken, ook weer met dit boek in de hand. Daar staan heel wijze dingen, al hoef je het niet met alles eens te wezen. Mevrouw Elffers zegt ook: als ouders vinden dat er te weinig aandacht, maatwerk of variatie is in wat een school aanbiedt, dan moeten zij als eerste het gesprek met de school zelf aangaan. Mij bekruipt wel vaker het gevoel, ook bij andere onderwerpen, dat als er een vraagstuk ligt, soms te snel naar het centrale gezag wordt gekeken om in te grijpen. Soms moet het, hoor, maar ik denk dat het primair een verantwoordelijkheid is voor degenen die in die schoolgemeenschap met elkaar te maken hebben. Daar moet het gesprek gevoerd worden als men bepaalde tekortkomingen ziet. Het lijkt mij ook gewoon redelijk om dat te vragen.
Als ouders vinden dat de begeleiding van hun kind onvoldoende is, of dat er te weinig maatwerk wordt aangeboden binnen de school – we zien dat er verschillen zijn tussen scholen; ik kom daar straks nog op terug naar aanleiding van een vraag van de heer Van Meenen daarover, want het is ook goed om van elkaar te leren – dan mogen wij van ouders vragen dat zij het onderwerp in de school aan de orde stellen. U weet dat de mogelijkheden om dat te doen en de kracht waarmee ouders en leerlingen kunnen spreken, alleen maar groter aan het worden zijn. Dat hebben ze weer te danken aan inzet vanuit de Kamer, want de medezeggenschap wordt steeds strakker en steviger georganiseerd. Ik vind het belangrijk dat het daar begint.
Als blijkt dat het de macht van de scholen te boven gaat, misschien vanwege bepaalde problemen die ze ervaren, dan zou het inderdaad ook aan de orde kunnen zijn dat wijzelf nog een keer goed ernaar gaan kijken in de zin van: hé, bieden wij wel voldoende ondersteuning aan scholen om heel specifiek de onderwerpen waar ze nu tegen aanlopen, in de school op te kunnen pakken? Ik hoop dat het vervolgonderzoek dat nog wat scherper duidelijk zal maken. Dat zou kunnen.
Wat voor handelingsmogelijkheden zien we? Die vraag is ook gesteld. Ik zeg het maar even in mijn eigen woorden. Allereerst zijn we nu al bezig scholen steeds meer ruimte te geven om maatwerk te bieden. In het regeerakkoord staan bijvoorbeeld een heel aantal voorbeelden. Dat heeft allemaal te maken met maatwerk. Sommige scholen hadden het niet eens nodig dat wij dat opschreven, want die maakten er al gebruik van. Maar er waren ook nog weleens wat belemmeringen. We zijn ook aan het kijken of we bepaalde belemmeringen weg kunnen nemen. We zijn ook bezig om de Gelijke Kansen Alliantie verder uit te breiden en het aantal regio's groter te maken. Dat krijgt een extra impuls in deze regeerperiode. Regio's zijn gewoon steden, soms dorpen, allerlei welzijnsinstellingen, sport ... Van alles is daarbij betrokken, met als verbindende motivatie gelijke kansen bieden. Die motivatie is heel intrinsiek bij iedereen. Daar wordt ook geld voor uitgetrokken in deze periode: een flink aantal miljoenen. Dat geld wordt onder andere in de scholen zelf gebruikt om de doorstroomprogramma's te financieren.
Nu zijn overgangen altijd riskant, want dat kan tot uitval leiden. Mevrouw Elffers wijst daar ook op; u ziet dat ik het boek goed gelezen heb. Zij zegt: die slagbomen gaan weleens wat te snel naar beneden, dus daar moet je misschien meer tijd voor bieden. Dat doen we trouwens ook met de 10–14-pilots. Als die goed aflopen, zouden die verder uitgebreid kunnen worden. Wij bieden financieel ook mogelijkheden om leerlingen in die doorstroomprogramma's extra begeleiding te geven, met name als het gaat om de kernvakken, taal en rekenen, maar ook om plannings- en studievaardigheden. Wij hebben extra geld gestoken in de vve, ook om het aantal uren uit te breiden. Er wordt geld uitgetrokken voor laaggeletterdheid. Dus wij zijn op allerlei manieren bezig, in financiële zin maar ook kijkend naar de regels, om de scholen te ondersteunen en om mogelijkheden te bieden bij wat daarvoor zit: de voorschoolse opvang.
Als blijkt dat een deel van de uitstroom van het schaduwonderwijs ermee te maken heeft dat het aanbod op een of andere manier niet goed loopt, ben ik altijd bereid om daar gericht naar te kijken. Dat hoeft niet altijd direct een kwestie van geld te zijn, maar ik ben altijd bereid om te bevorderen dat dat niet gebeurt. Want mijn insteek is: als je het binnen de school kan houden, waar het hoort, dan moet dat ook. Dat is wat wij met elkaar afgesproken hebben. Dat is ook wat we van scholen mogen vragen. Daarbij is het woord «toegankelijkheid» een hele belangrijke. Dat moet ook voor iedereen toegankelijk zijn.
Als het niet bij de school hoort en ouders het toch doen, dan gaan wij dat ouders niet verbieden. Dat zou heel raar zijn. Dat kan zelfs niet eens. Hoe zou ik dat moeten doen? Als ouders iets inkopen, dan zijn dat private overeenkomsten. Dat geldt overigens ook voor de particuliere school, zeg ik tegen de heer Van Meenen. Dat is gewoon een private overeenkomst, waar wij als overheid helemaal niet tussen kunnen komen. Zulke private overeenkomsten worden soms gesloten over hele kleine dingen, soms over grote dingen. Dat hoort bij de vrijheid die er in ons land is voor burgers. Het wordt wel link, zeg ik maar eventjes vanuit mijn kant, als het gaat om dingen die gewoon bij de school horen en als mensen uitwijken om dat ze dat op een of andere manier niet binnen de school aangeboden krijgen, terwijl wij dat wel gewoon van scholen mogen vragen.
De voorzitter:
Dan mevrouw Westerveld nog een keer.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat was een heel lang antwoord. Ik hoorde aan mijn linkerkant opmerkingen toen de Minister het had over verbieden, maar voor de duidelijkheid: ik heb nooit het woord «verbieden» in de mond genomen. Ik ben, net als de Minister, op zoek naar manieren om alle kinderen gelijke kansen te geven. Maar ik hoor de Minister eigenlijk zeggen: «We zouden dat nog eens beter moeten onderzoeken. Op het moment dat we weten of een deel van de stroom naar schaduwonderwijs bijvoorbeeld te maken heeft met te weinig aandacht op scholen, dan wil ik daar wel gericht naar kijken.» Ik snap dat antwoord. Toch denk ik dat we het eigenlijk al wel weten. We weten dat de werkdruk op scholen hoog is. We weten dat veel leraren vinden dat ze te weinig tijd kunnen geven aan hun leerlingen. Dus volgens mij is dat onderzoek eigenlijk niet meer per se nodig. We weten gewoon dat leraren tegen de grenzen oplopen van wat ze kunnen. Volgens mij is het nu tijd om te kijken hoe we leraren verder kunnen ondersteunen en is het geen kwestie van willen, want iedere leraar wil maatwerk bieden en iedere leraar wil alle leerlingen voldoende individuele tijd en aandacht kunnen geven.
Minister Slob:
Het wordt nu toch wel een beetje verwarrend voor mij. De Kamer, en u ook, vroeg aan de ene kant om nader onderzoek, niet alleen in het vo, maar ook in het p.o., ook naar de motieven. Nu zegt u: we weten het al. Ik vind dat best wel wat ingewikkeld, ook in die zin dat we weten en zien, ook uit onderzoek, dat er wel een toename is van de ondersteuning die wordt aangeboden. We zien ook dat dit voor een deel betaald is en voor een deel onbetaald. We zien ook dat er een enorm palet aan aanbod is en dat de motieven om er gebruik van te maken bij het vo heel verschillend zijn. Op basis van die motieven heb ik gezegd dat een deel bij de school hoort en een ander deel niet.
Daarnaast loopt er inderdaad ook een discussie over wat er op dit moment op de scholen afkomt. Hoe staat het met de werkdruk? U weet dat we daar ook aandacht voor hebben. Sterker nog, daar hebben we in financiële zin zwaar in geïnvesteerd, gelijk al in het eerste jaar van deze kabinetsperiode, als het om het p.o. gaat. We zijn ook bezig te kijken hoe we in het vo ruimte kunnen creëren om op een goede manier met onderwijstijd, ontwikkeltijd en noem maar op, om te gaan. Dat onderwerp heeft ook nadrukkelijk onze aandacht.
Ik vind het wel iets te snel om nu al een isgelijkteken te zetten, want dat doet u in feite, tussen de toename bij deze onderwerpen. Ik heb net al uitgelegd dat er een veel groter geheel is van motivaties van ouders en redenen om hier gebruik van te maken. We moeten daar toch nog wat preciezer op inzoomen en dat zullen we met dat vervolgonderzoek ook gaan doen. Dat ligt er al vrij snel, dus daar kunnen we in de komende maanden verder over spreken.
De heer Kwint (SP):
Ik ben benieuwd naar dat vervolgonderzoek, al sluit ik niet uit dat mevrouw Westerveld redelijk in de goede richting zit. Niemand heeft het over dingen verbieden, behalve de heren Rog en Heerema. Het gaat erom dat wij zien dat de verhouding tussen private en publieke uitgaven aan het onderwijs begint te schuiven. We zien dat een steeds groter deel van het totale bedrag dat aan onderwijs wordt uitgegeven, privaat wordt opgebracht. Ik ben blij dat de Minister zegt dat hij dat ook ziet en dat hij dat probleem erkent. Ziet hij het ook als zijn taak om die verhouding weer meer in balans te krijgen, om dat percentage aan private bijdragen ten opzichte van de publieke bijdrage terug te dringen?
Minister Slob:
Wat burgers uitgeven, dat is een keuze die burgers natuurlijk zelf moeten maken. Als in deze tijd ouders meer geld zouden willen uitgeven aan extra begeleiding van hun kinderen, dan is het een beetje raar om vanuit de overheid als doelstelling te hebben om te zorgen dat ze dat niet doen. De reden kan zijn dat ouders de portemonnee opentrekken omdat men verzaakt in de taken die we van de school vragen. Ik heb net een aantal motieven genoemd die zouden kunnen spelen bij de keuze om dat extra geld uit te trekken. Dan is een ander vraagstuk aan de orde. Ik heb net aangegeven dat het belangrijk is om scherp in kaart te krijgen of dat ook het geval is. Er zijn ook andere onderliggende redenen die zorgen dat er meer geld wordt geïnvesteerd in leerlingen, zoals de reden die mevrouw Westerveld in haar bijdrage zeer prominent heeft uitgedragen. Een reden zou ook kunnen zijn dat ouders in deze tijd minder kinderen hebben en dus ook meer geld kunnen steken in de ondersteuning van de kinderen die zij hebben, of dat zij die drang voelen vanwege de prestaties, en noem maar op. Er is een veelheid aan argumenten die mee kunnen spelen. Ik vind het belangrijk om dat goed te onderscheiden. Het kan nooit een opgave van mij zijn om de uitgaven van mensen te gaan beïnvloeden, waar ze gewoon een eigen keuzevrijheid hebben of ze dat wel of niet zouden willen doen. Maar ik geloof dat de heer Kwint dat ook wel met mij eens is.
De voorzitter:
Dat wachten we af. Meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ja, op microniveau wel, maar op macroniveau is de Minister verantwoordelijk voor dit systeem. Natuurlijk zullen mensen er allerlei redenen bij hebben, maar je ziet de bedragen voor betaalde bijles en schaduwonderwijs. In 1995 was het 26 miljoen. Dat ging van 45, 77, 142, 147, 151, 156, 171 naar 189 in 2015. Het gaat om een verzevenvoudiging. Het gaat er bij mij echt niet in dat dit alleen maar een gevolg is van andere prioritering van ouders, of dat zij minder kinderen krijgen. Dat zegt iets over de staat van ons onderwijs. Volgens het onderzoek is er een heel hoog percentage van de ouders dat dat aangeeft, en dat zegt ook wel iets. Natuurlijk kan de Minister niet bij individuele ouders langsgaan, omdat de Kamer heeft gevraagd om die percentages wat naar beneden te krijgen, met de vraag of zij een wat goedkopere bijlesschool kunnen zoeken. Maar in totaal gaat die investering in goede begeleiding bij primair en voortgezet onderwijs toch logischerwijs tot gevolg hebben dat dit percentage weer teruggebracht gaat worden?
Minister Slob:
Dat zou kunnen, maar wat ik veel belangrijker vind is de invalshoek die mevrouw Van den Hul koos: die kansengelijkheid. Wij willen dat kinderen gelijke kansen krijgen. Wij hebben met elkaar afspraken gemaakt, die wij zelfs in de wet hebben vastgelegd, over wat wij willen dat kinderen in het onderwijs moeten kennen en kunnen en over de wijze waarop we ze begeleiden. Daar stellen we ook geld voor beschikbaar, als het gaat om het bekostigd onderwijs. Ik kom straks nog even terug op het particulier onderwijs. Dat bekostigen wij niet, maar wij stellen wel kwaliteitseisen aan wat daar gebeurt.
Wij houden dit ook goed in de gaten. Dit is een groot onderwerp, en niet alleen omdat de inspectie daar ieder jaar aandacht voor vraagt bij De Staat van het Onderwijs, maar dat zit ook heel intrinsiek in mijn denken en handelen. We willen ieder kind die kans gunnen en we zouden het echt erg vinden als in het land de situatie ontstaat dat die kansen niet meer geboden worden en er een soort tweedeling gaat ontstaan, ook onder kinderen. Die tijd is er ooit wel geweest in het verleden, maar we hebben er heel hard voor geknokt om te proberen die gelijke kansen te geven. We weten dat er altijd een druk op staat, daar moet je reëel in zijn. Er staat altijd druk op, maar dat houden we in de gaten, dat monitoren we, dat beschermen we. We doen er van alles aan, ook met de Gelijke Kansen Alliantie, om om die kinderen heen te staan en er voor ze te zijn en om die kansen te bieden. Daar ben ik heel scherp op gericht.
Er zou een effect kunnen zijn bij dit onderwerp. Er gaat inderdaad veel geld in om. In het grote geheel is het tussen 1% en 3%, volgens dat onderzoek. Dat klinkt bagatelliserend, maar dat blijft nog steeds groot geld, dus dat gaan we ook niet kleiner maken dan het is. De druk bij ouders en de behoefte die zij voelen om daarnaar uit te wijken zouden minder worden, als wij de goede dingen doen, zodat er minder aan wordt uitgegeven. Dat zou kunnen; dat zou bij wijze van spreken dan een bijvangst zijn, omdat je dat ook graag zou willen beperken voor ouders. Maar mijn hoofddoel is die kansengelijkheid. Dat is ook de reden waarom wij dit onderwerp zoveel aandacht geven en waarom wij nog meer willen weten wat er gebeurt en op welke wijze we daar goed in kunnen handelen. Dat drijft mij in ieder geval, maar volgens mij bindt dat ons ook wel samen.
Voorzitter. Ik heb aangegeven dat er verschillende mogelijkheden zijn om te voorkomen dat ouders over die grens gaan en naar het S-onderwijs toe gaan. Ik noem: het leveren van maatwerk, bijvoorbeeld met doorstroomprogramma's, zorgen dat er goede begeleiding van kinderen is, zorgen dat er aandacht is voor kansengelijkheid, gebruikmaken van alle mogelijkheden die de rijksoverheid geeft, ook samen met allerlei maatschappelijke partners, om de kansengelijkheid te bevorderen, de 10–14-scholen, het bestrijden van laaggeletterdheid, alle middelen die we voor de voor- en vroegschoolse educatie bieden. Kortom, dat is een heel palet aan ondersteuning van onze kant. Dat komt nog een keer bovenop de gewone bekostiging die we voor de scholen beschikbaar stellen. Een deel van deze taken hoort daar gewoon bij en we gaan ervan uit dat scholen daar ook inhoud aan geven.
Die toegankelijkheid is natuurlijk een heel groot onderwerp geworden als het gaat om de vrijwillige ouderbijdrage. Ik had gedacht dat dit in meer bijdragen zou terugkomen, maar volgens mij kwam dit pas bij de bijdrage van de heer Van Meenen. We hebben er in de afgelopen periode wel vaker over gesproken en ook schriftelijke vragen over gehad. Er zijn ook programma's in de media die dit in de gaten houden en daar ben ik ook wel blij om, want het is heel goed om dat te doen. Het is een discussie die wat mij betreft al veel te lang loopt: is het wel of niet vrijwillig? We weten gewoon dat vrijwillig vrijwillig is. Scholen moeten daar ook heel duidelijk over zijn naar de ouders.
Ik heb al eerder dit jaar gemeld dat ik aan de raden heb gevraagd om met ingang van het schooljaar daarover heel duidelijk te communiceren richting de ouders. De raden hebben later tegen mij gezegd dat zij dat niet helemaal redden. Er is ook heel veel discussie tussen de scholen over hoe ze daarmee moeten omgaan. Ik ben ondertussen gestart met het voorbereiden van aanscherping van de wet op dat punt, want dat blijkt allemaal wat onduidelijk te zijn. Dan gaan we dat wat scherper formuleren, maar zoals u weet duurt het wel even voordat je met zo'n wetstraject klaar bent.
De raden hebben mij wel verteld en dat heb ik ook met u gecommuniceerd, in de beantwoording van schriftelijke vragen die hierover zijn gesteld, dat zij iets meer tijd nodig hebben. Ik weet nu dat zowel de PO-Raad als de VO-raad bij de algemene ledenvergadering in november over dit onderwerp zal spreken. Ik ben zeer benieuwd wat daar uitkomt. Ik weet wel dat er met name discussie is over het aanbod van tweetalig onderwijs. Dat kost nogal wat en daarvoor worden bijdrages gevraagd. Bij dit onderwerp zou de lijn getrokken behoren te worden: als het aangeboden wordt, moet het ook voor iedereen toegankelijk zijn. Maar dat zou in de toekomst het aanbod kunnen verminderen.
Dat is best een lastig vraagstuk, dat snap ik wel, maar heel duidelijk moet zijn dat de ouderbijdrages die worden gevraagd, vrijwillig zijn en als er aanbod is, moet dat ook voor alle kinderen toegankelijk zijn. Nogmaals, in het grote geheel zou je kunnen zeggen dat de aantallen nog wel meevallen, maar bij de voorbeelden die zo her en der opspringen, vind ik ieder voorbeeld er een te veel, zoals een kerstdiner waar kinderen niet bij mochten zijn, een voorbeeld waar we vorig jaar mee te maken kregen. Dat wil ik gewoon voorkomen.
Ik ben zeer benieuwd waar de scholen mee komen, maar mijn oproep is om te voorkomen dat dit soort incidenten zich voordoen, allereerst voor de kinderen die het aangaat. Dit willen we niet. Ik hoop dat we elkaar hier in alle wijsheid in gaan vinden. Het is in ieder geval duidelijk wat wij vinden. Ik geloof dat er ook niet veel verschil is in hoe de Kamer en ik naar deze bijdragen kijken.
Dan kom ik bij het particulier onderwijs. In de afgelopen periode zijn er cijfers gekomen over de toename daarvan. Het zijn niet hele grote aantallen, maar er is wel een grote procentuele toename en die zorgde voor enige ophef. In antwoord op de vragen die gesteld waren, heb ik de cijfers gegeven. Er is inderdaad een percentage aan gekoppeld dat maximaal 0,25% van de leerlingen in het particulier onderwijs zit. In absolute aantallen is het een getal van 6.000 gevallen. Ik moet dat getal wat wijzigen, in de goede richting. Dat getal 6.000 is iets te enthousiast geweest. We hebben dat gedaan op basis van wat ons door de inspectie was aangeleverd. Dat getal 6.000 had te maken met het aantal inschrijvingen. Soms staan ze op twee plekken ingeschreven, dus dat is niet direct wat er uiteindelijk op zo'n school terechtkomt. Het precieze aantal, naar boven afgerond, is 4.000. Het was al niet veel, maar het is 2.000 minder dan we in de brief genoemd hebben. Excuus voor de verwarring die dan misschien kan ontstaan.
U weet dat deze leerlingen verspreid zijn over wat we de B2- en B3-scholen noemen. Voor al die scholen geldt dat zij gewoon moeten voldoen aan de inhoudelijke eisen die we stellen. De deugdelijkheidseisen gelden gewoon. Dat betekent dat de kerndoelen gelden, dat de referentieniveaus gelden, dat de leraren bevoegd moeten zijn, dat de ontwikkelingen van de leerlingen gevolgd moeten worden, en dat de aangescherpte eisen die we aan de veiligheid stellen, waarover we kortgeleden gesproken hebben, ook voor deze leerlingen gelden.
Er zijn een paar verschillen bij de eisen die we stellen. Zo is deelname aan de eindtoets niet verplicht en het volgen van de leerlingen hoeft niet met de landelijk genormeerde toetsen. Er zijn een paar afwijkingen, maar in de kern vinden wij dat als leerlingen in het particulier onderwijs terechtkomen, dat ook op orde moet zijn, dus daarin is geen verschil tussen bekostigd en particulier onderwijs. De inspectie heeft een eigen inspectiekader voor het particulier onderwijs. Daar zitten deze elementen nadrukkelijk in. Bij een B2-school mag men ook eigen examens afnemen.
Alle eisen die er zijn rond de examens, gelden ook voor het particulier onderwijs. De inspectie bezoekt de school, direct na de start. Er wordt niet alleen gekeken of de bekostiging op orde is, maar ook of deze school voldoet aan de Leerplichtwet, zodat we daar zekerheid over hebben voor de leerlingen die daarnaartoe gaan. Dat wordt netjes gemeld aan het college van burgemeester en wethouders in de plaats waar deze school gesitueerd is.
De inspectie bezoekt de school best wel regelmatig. Om de twee, drie jaar komt zij langs – u weet wat het gemiddeld is bij de andere scholen – en ook als het nodig is of als er aanleiding toe is, maar dat geldt voor alle scholen. Ook hier geldt dat aan een school die niet voldoet aan de verplichtingen die we stellen, ook wat betreft de onderwijsinhoud, een herstelopdracht wordt gegeven. Is die niet op orde, dan hebben we bij het bekostigd onderwijs een bekostigingssanctie als mogelijkheid. Wat we hier doen, is dat we deze school niet meer aanmerken als een school die voldoet aan de leerplicht. Dat predicaat wordt dus afgenomen en dan is het einde oefening. Dat hebben we in het verleden ook weleens gezien. Ik hoef de voorbeelden niet te noemen, want die hebben sommigen nog scherp op het netvlies staan.
Als het gaat om de deugdelijkheidseisen, dan is dat ook conform een initiatiefwet van de heren Bisschop, Rog en Van Meenen, maar die weten nog beter dan ik wat de inhoud van die wet was. Als het gaat om particulier onderwijs wil ik met nadruk zeggen dat ik zelf zeer hecht aan de vrijheid van onderwijs, maar dat zal u niet verbazen, want u kent mijn achtergrond. Zolang wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Leerplichtwet, die uit 1969 dateert, zijn ouders gewoon vrij om hun kinderen in te schrijven op de school die ze het meest geschikt vinden, ook als dat een particuliere school is. Ik ga dat ook niet ontmoedigen of zo.
Het feit dat in ons land het aantal nog steeds zeer beperkt is, ook al is er wel een groei, zou mij niet de kwalificatie in de mond leggen dat wij hier met Amerikaanse toestanden te maken hebben. Dat is absoluut niet het geval. We volgen het wel. Dat is ook de reden voor dat onderzoek; dat ik wil weten wat de motieven zijn. Als dit zich zo gaat doorzetten en die percentages steeds groter worden, dan is dat misschien de kanarie in de kolenmijn en dan is er wel iets aan de hand. Daar moeten we ook alert op zijn. Ik heb net al toegezegd dat we dat ook in dat onderzoek gaan meenemen.
De heer Rog (CDA):
Dank voor de uitleg. Ik ben blij dat de particuliere scholen voor leerplichtige kinderen net zo goed aan de Leerplichtwet moeten voldoen wat betreft de deugdelijkheidseisen. We hebben wel beelden gezien en verhalen gelezen van leerlingen die geen les kregen en die de hele dag aan het gamen waren. Bij de oprichting waren wel bevoegde leraren betrokken, maar die waren in de praktijk niet aanwezig. Dat vind ik uiterst onwenselijk. In hoeverre controleert de inspectie hierop? De inspectie komt eens in de twee, drie jaar, maar als ouders dit merken en zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun kinderen, grijpt de inspectie dan in?
Minister Slob:
Dat geldt zowel bij het bekostigd als bij het niet-bekostigd onderwijs. Op het moment dat er signalen zijn dat er dingen gebeuren die afwijken van wat wij in wet- en regelgeving verlangen van de scholen, dan is het belangrijk dat die signalen wel worden doorgegeven. Om te beginnen gaat de ouder van een kind dat daar les krijgt, in gesprek op de school zelf. In het particulier onderwijs moet je daar ook nog voor betalen – en veel voor betalen. Ik denk dat dit reden te meer is om dat gesprek aan te gaan. Dat moet bij het door de overheid bekostigd onderwijs ook gebeuren, om eventuele misstanden aan de orde te stellen. Als men de weg van de klachtenregistratie heeft bewandeld, met de systematiek die we daarvoor hebben binnen de school, is de inspectie een plek om daar een vervolg aan te geven. Een inspecteur moet dan ook gewoon langs om in ogenschouw te nemen wat daar aan de hand is. Ik gaf net al aan wat dan de volgordelijkheid is: op basis daarvan herstelopdrachten en uiteindelijk kan dat zelfs leiden tot het ontnemen van het predicaat dat de school voldoet aan de Leerplichtwet en dan is het einde oefening, zoals ik net zei. Dit is zoals het hoort te werken. Het is soms wel belangrijk dat die signalen op de goede plek terechtkomen. U weet dat ik zelf ook altijd heel nieuwsgierig ben. Als ik in de Kamer hoor dat dit of dat fout is, zeg ik altijd dat ik rugnummers wil zien. Dat gold ook voor het onderwerp dat ik net noemde, de ouderbijdrages. Voelt u zich altijd vrij om dat ook met ons te delen. Dan kunnen wij op onze beurt ook de zaken in gang zetten.
De heer Rog (CDA):
Het is mij duidelijk dat het particulier onderwijs, wanneer het faalt, gewoon wordt gesloten. Dat is ook een prima consequentie voor die leerlingen. We hebben bij LVO Maastricht, een publiek bekostigde instelling, gezien dat er 26 klachten waren. Pas bij de 26ste is de inspectie daadwerkelijk in de benen gekomen. Als er op een school misschien maar 26 leerlingen zitten, hoeveel klachten moeten er dan komen voordat de inspectie ingrijpt? Snapt u? Ik zit met het punt dat ik er weinig gevoel bij heb wanneer er zoveel urgentie is dat een inspecteur daadwerkelijk die school in stapt om met eigen ogen te kijken hoe het eraan toegaat, als er klachten zijn, want ik ben het geheel met de Minister eens dat er dan wel eerst klachten moeten zijn.
Minister Slob:
Het was te verwachten dat u het lijntje zou leggen met wat er in Maastricht gebeurde. Mij past wel enige terughoudendheid omdat er onderzoeken naar lopen, zoals u weet. We hebben u voor de zomer al redelijk gedetailleerd inzage gegeven in de aard van de klachten. De inspectie was ook binnen de school bezig, met name wat betreft de lesuitval die daar plaatsvond. Een deel van de klachten had daarop betrekking. Laten we even afwachten wat er in het definitieve rapport komt te staan dat we in de komende weken verwachten.
Ik denk dat het heel belangrijk is dat er, als men klachten heeft, binnen de school klachtenregelingen georganiseerd zijn, en om gebruik te maken van medezeggenschapsraden die de ruimte hebben om als er binnen de school onrust is over bepaalde onderwerpen, die te agenderen en met het bevoegd gezag te bespreken. Dat gebeurt ook niet altijd, weten we uit ervaring. Uiteindelijk is de inspectie degene die in beweging moet komen en die dat ook gericht doet als er aanleiding is om dat te doen.
Nogmaals, in de specifieke casus die u noemt, zullen we nog even moeten afwachten wat het uiteindelijke oordeel is in het onderzoek dat plaatsvindt.
Voorzitter, ik heb de onderwerpen gehad die ik wilde behandelen en waar de Kamer naar gevraagd heeft. Ik kijk even of ik nog specifieke vragen heb laten liggen die ik nu aan de orde zou moeten stellen. Als u het goed vindt, kijk ik heel even naar mijn lijstje.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen wil u misschien vooruithelpen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik had nog een vraag gesteld over wat ik maar even de dubbelrol van Cito noem.
Minister Slob:
Ik heb laten uitzoeken wat die dubbelrol zou zijn. Bij het vorige onderwerp, de casus die net genoemd is, hebben zij fantastisch werk geleverd met de toetsen. Het is echt heel fijn hoe dat gegaan is. Rond die toetsen heeft Cito geen commerciële activiteiten, maar wel voor zover mij bekend, als het gaat om leerlingvolgsystemen en leermethodes en Nederlands als tweede taal. Ik ben ook wel benieuwd waar u specifiek op doelt als het gaat om het onderwerp dat hier vandaag geagendeerd staat.
De heer Van Meenen (D66):
Bijvoorbeeld toetstrainingen, om maar iets te noemen.
Minister Slob:
We kijken daar even naar. We weten wel dat zij een positie hebben bij de toetsen voor het bekostigd onderwijs en dat zij daarbij geen commerciële activiteiten hebben. Ik ben ook wel benieuwd wat hier specifiek achter zit. Daar kom ik in tweede termijn nog even op terug.
Voorzitter. Ik kijk nog even naar de Kamer of ik nog iets vergeten ben, in de veelheid aan vragen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik had nog een vraag aan de Minister. Hij heeft hier wel een oproep gedaan, maar kan hij wat specifieker afspraken maken met scholen over e-mails die zij doorsturen van commerciële aanbieders en over de aanwezigheid van standjes van commerciële aanbieders bij open dagen?
Minister Slob:
Ik vind het ook hier belangrijk om er zicht op te hebben wat er nu precies gebeurt. Is dit iets wat misschien incidenteel een keer heeft plaatsgevonden of is het wijdverbreid op allerlei scholen? Mijn oproep van de rugnummers zou ik hierbij ook wel belangrijk vinden. Als u daar voorbeelden van heeft, dan hoor ik ze graag. Dat hoeft niet direct in het publieke overleg. Dan ben ik altijd bereid om er even naar te kijken en om er indien nodig met de raden over te spreken.
De voorzitter:
Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Minister. Er is wel behoefte aan een tweede termijn van de zijde van de Kamer. Op verzoek van een enkeling laat ik die ingaan over twee minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, dan komen we aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De spreektijd is twee minuten per persoon. Ga uw gang, meneer Kwint van de SP.
De heer Kwint (SP):
Dank aan de Minister, ook omdat ik hoorde hoe het concreet in de gaten wordt gehouden. Er komt een nieuw onderzoek. We gaan kijken naar de omvang van het probleem. De Minister erkent de zorgelijke componenten daarvan. Ik voelde mij enigszins aangesproken toen het over bagatelliseren en de loftrompet ging, niet in de laatste plaats omdat ik dat gezegd had. Ik wil wel uitleggen waarom. Omdat er heel expliciet bij de uitgaven voor het vo wordt gezegd dat het maar 1% tot 3% is. Dat klopt. Er wordt ook gezegd dat door ouders betaalde onderwijsondersteuning relatief vaker wordt gebruikt door leerlingen van wo-opgeleide ouders en onbetaalde ondersteuning relatief meer door leerlingen van mbo-opgeleide ouders. Dat is vrij neutraal, maar er staat achter: dat duid ik positief. Dat begrijp ik niet zo goed, want dat betekent dat minder kapitaalkrachtige ouders dat geld niet uitgeven. Daar kun je iets van vinden, maar ik snap niet waarom dat positief geduid werd. Ik ben blij met wat de Minister er vandaag over gezegd heeft en ik ben ook blij dat er een onderzoek komt. Ik hoop wel dat dit ook over de kwaliteit van het schaduwonderwijs en over de motieven gaat, want dat geeft ons de kans om daar verder over te praten.
Dan het punt waarover we het nog niet eens worden, namelijk de doelstelling om het percentage private financiering terug te brengen. Natuurlijk kan de Minister niet bij individuele gevallen langsgaan, maar hij is wel verantwoordelijk voor het totale onderwijsstelsel. Mijn stellige overtuiging is dat wanneer er meer ruimte voor begeleiding komt, dat percentage ook terug gaat lopen. Ik kondig preventief alvast een VAO aan, mochten we er in tweede termijn niet uitkomen. De Minister zegt: wij willen dat kinderen gelijke kansen krijgen. Hij doet alsof er een tegenstelling is, maar dat is niet zo, want dat willen wij allebei. Op het moment dat rijke ouders bijna 200 miljoen per jaar pompen in schaduwonderwijs voor hun kinderen, dan wordt dat niet gekeerd door de Gelijke Kansen Alliantie, hoe goed ook, met een jaarlijks budget van 2,4 miljoen. We zullen het dus kritisch blijven volgen en kijken uit naar de uitkomsten van dat onderzoek.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Dan is het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik wilde ook even reageren op de woorden van de Minister, die tegen ons zei dat wij zeggen dat hij bagatelliseert en daarop reageerde. Meneer Kwint van de SP heeft prima verwoord om welke zinnen het ging waar wij op aansloegen.
Verder ben ik blij met het vervolgonderzoek dat de Minister aankondigde. Dat lijkt ons hard nodig. Ik vraag hem om wat specifieker te zijn over wat er precies in dat onderzoek wordt meegenomen. Zijn dat ook online-ontwikkelingen, zoals Squla? Graag een reactie daarop.
Dan heb ik ook nog een vraag over betaalde bijlessen. Daar ging de Minister op in. Hij zei dat als een school bijlessen aanbiedt, die toegankelijk moeten zijn voor alle kinderen. In het rapport kunnen we lezen dat bijna 40% van de scholen extra betaalde ondersteuning aanbiedt. Hebben we het dan over ondersteuning waarvoor die vrijwillige ouderbijdrage geldt of gaat het over andere ondersteuning? Zou dat toegankelijk moeten zijn voor alle kinderen?
Verder was ik wat verbaasd over de positieve woorden van de collega's van CDA en nog meer van die van de VVD. Je mag de toename van privéonderwijs toejuichen, maar om dan te stellen dat het de vrijheid van de ouders is om te kiezen voor betaalde bijlessen, dat vind ik heel ver gaan, helemaal als we zien dat ouders die het kunnen betalen, veel meer kiezen voor bijlessen voor hun kinderen. Dat is geen keuzevrijheid, maar dat heeft te maken met de portemonnee van de ouders en daaruit ontstaat de kansenongelijkheid.
Ik vind het ook heel vreemd dat conclusies uit het rapport van de onderwijsinspectie bijna worden neergezet als: ja, dat is ook maar een mening. Ik zou mijn collega van de VVD willen meegeven dat als wij conclusies uit rapporten van de onderwijsinspectie gaan betwijfelen, wij ons op een hellend vlak bevinden. Volgens mij zouden wij dat bij de commissie voor Onderwijs niet moeten willen.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul, Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van mijn voorgangers over het toejuichen van nader onderzoek en de uitbreiding daarvan naar het primair onderwijs. Dat is een sector waarin – weten wij dankzij De Staat van het Onderwijs – de kansenongelijkheid en de segregatie toenemen. Wij zijn erg blij om te horen dat de Minister onze zorgen over de kansenongelijkheid deelt en dat hij die meeneemt in het nadere onderzoek. Wat ons betreft verdient elk kind een eerlijke start. Succes – dat zeg ik nog maar eens naar aanleiding van het interruptiedebat dat ik hierover had – is voor heel veel kinderen geen keuze. Het inkomen van je ouders, de wijk waar je woont of de afkomst van je ouders mogen nooit het verschil maken, mogen nooit uitmaken wat je kansen op succes zijn. De OESO concludeerde dat op dat gebied in Nederland nog wel wat te wensen over is. Ik heb daar eerder schriftelijke vragen over gesteld. De Minister heeft toen verwezen naar het PISA-rapport, maar ik wil toch vragen om de aanbevelingen van de OESO ook expliciet in de uitwerking van het nadere onderzoek mee te nemen.
Tot slot nog even over die Amerikaanse toestanden. Ik doelde daarbij heel in het bijzonder op het fenomeen van schoolkosten van meer dan € 20.000 per jaar. Ik heb zelf een tijd in New York rondgelopen. Ik mocht daar bij een soort weekendschoolinitiatief rondlopen. Daar zaten kinderen die niet op zo'n soort school zaten. Die had er nog nooit iemand van buiten hun wijk ontmoet, laat staan uit een andere stad, laat staan uit een ander land met de rare naam «Netherlands». Die kinderen vertelden mij dat zelfs je postcode al ongelofelijk veel verschil uitmaakt. Nou, dat zijn Amerikaanse toestanden, die wij hier gelukkig absoluut niet hebben. Maar met collegegeld of schoolgeld van € 20.000 per jaar gaan we wel heel hard die kant op. Volgens mij zijn we het er vandaag wel met elkaar over eens dat dat niet de bedoeling is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Heerema, VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Ik ben blij met de woorden van de Minister. Ik kan mij aardig vinden in zijn beantwoording. Ik wil wel één ding ter aansporing meegeven. Ik begreep uit de inleidende beschietingen van de Minister dat hij zich wel kon vinden in de uitspraak van collega Rog dat schaduwonderwijs een negatieve connotatie heeft, maar dat je het ook gewoon kan opvatten als bijles et cetera. Daar kon hij wel een warm gevoel bij krijgen. Maar vervolgens heeft hij in de hele beantwoording toch over schaduwonderwijs gesproken. Hij mag wat mij betreft best die wat positievere houding van bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining oppakken.
De voorzitter:
Het woord is aan meneer Van Meenen, D66. Excuses, meneer Kwint heeft een interruptie. Ik neem aan dat die niet voor meneer Van Meenen is maar nog voor de heer Heerema.
De heer Kwint (SP):
Inderdaad, ik wacht nog even af waar de heer Van Meenen mee gaat komen. Maar is de politieke conclusie van de VVD na dit debat nu echt dat het grootste probleem wat wij hebben op het gebied van de sluipende privatisering van het onderwijs en de toenemende private uitgaven het woord «schaduwonderwijs» is?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In tweede termijn geef ik aan de Minister mee wat hij naar mijn mening wellicht nog wat kan aanscherpen. That's it. We hebben in eerste termijn allerlei standpunten uitgewisseld in interruptiedebatjes, zowel u als ik als mevrouw Westerveld, mevrouw Van den Hul en de heer Van Meenen. Daar hebben we onze standpuntbepaling gehad. Ik heb geen behoefte aan een VAO. Ik ben tevreden met de beantwoording van de Minister. Er komt een onderzoek waar wij allemaal input voor hebben meegegeven. Het wordt beter gemonitord. Dat is mijn standpunt op dit moment. Ik ben gewoon tevreden met de beantwoording. Dat lijkt me toch ook een keuze die gemaakt mag worden in dit huis.
De heer Kwint (SP):
Dat zou ik ook niet willen bestrijden, al was het maar zijn omdat het dan procedureel heel erg ingewikkeld wordt. Maar de conclusie van de VVD is dus dat de belangrijkste aanscherping van het beleid op het gebied van schaduwonderwijs en toenemende privatisering het schrappen van het woord «schaduwonderwijs» is?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij hebben geen moeite met bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining die door ouders voor hun kinderen georganiseerd kan worden. Voor ons hoeft er geen aanscherping te komen. Ik geef dit nog mee aan de Minister, omdat ik hoorde dat hij daar wellicht zelf ook warm voor kan worden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Heeft u er wel moeite mee dat een deel van de ouders het niet kan betalen en daardoor de kansenongelijkheid toeneemt?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij is deze vraag ook in eerste termijn gesteld. Ik heb daarop geantwoord dat scholen over het algemeen sowieso extra bijles et cetera aanbieden. De heer Van Meenen heeft dat toen nog in twijfel getrokken. Als ik het mis heb, dan vind ik het belangrijk dat scholen de verantwoordelijkheid nemen om dat te organiseren voor kinderen die het nodig hebben. Volgens mij kunnen wij die insteek hier allemaal delen. Maar dat ouders daarbovenop iets extra's kunnen doen is mij een lief ding waard.
De voorzitter:
Helder. Meneer Van Meenen, D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Kansen kopen, daar zijn wij niet voor van D66, maar wel voor kansen. De beste kansen in het Nederlandse onderwijs krijg je als je een goed gefinancierd en goed toegankelijk publiek onderwijsaanbod hebt. Het is prima dat we onderzoek gaan doen naar hoe het komt dat ouders daar toch voor kiezen. Ik kan ook allerlei redenen bedenken. Ik ben ook heel geïnteresseerd in allerlei aspecten die vanuit de VVD aan dat onderzoek zijn toegevoegd. Daar ben ik zeer benieuwd naar. Ik hoop dat wij daar dan ook conclusies uit trekken.
Ik zou willen beginnen met de Minister voor te stellen om in de komende begroting, vanaf nu, een indicator hiervoor op te stellen, namelijk de indicator: hoe groot is de deelname aan het – ik noem nog steeds zo – schaduwonderwijs? Dat kunnen we in geld uitdrukken. We kunnen het ook in aantal deelnemers uitdrukken. Daar moet maar eens over nagedacht worden. En wij moeten ook een streefwaarde hebben, want wat willen we nu eigenlijk? Dit is een heel fundamentele vraag: waar zijn we naar op weg? 3% is niet veel, maar als het eerst 0,5% was en het in dat tempo doorgaat, dan kan ik u als wiskundige voorspellen dat er heel snel alleen nog maar particulier onderwijs is. In die samenleving ben ik liever niet. Mijn eerste vraag aan de Minister is of het mogelijk is om na te denken over een streefwaarde.
Ten slotte zou ik willen vragen om een overzicht te krijgen van de verschillen tussen regelgeving voor het particulier en voor het bekostigd onderwijs. De indruk ontstaat nu dat die regelgeving ongeveer gelijk is. Ik kan het me bijna niet voorstellen. Een feitelijk overzicht van de verschillen en de eventuele overeenkomsten zou mij erg helpen om te bepalen of ik doorzet op het punt dat ik vind dat die verschillen er überhaupt niet moeten zijn.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Als wij een streefwaarde gaan opnemen voor dit soort zaken, zal dat niet logischerwijs tot gevolg hebben dat wij het percentage dat het nu aan het worden is actief willen gaan verlagen, zoals ik eerder voorgesteld heb?
De heer Van Meenen (D66):
Ik denk niet dat dit kan, want ik wil ook nog steeds in een samenleving leven waarin iedereen zelf keuzes kan maken. Maar ik denk dat deze keuzes ook worden ingegeven door het feit dat een kind op zijn school blijkbaar niet het aanbod krijgt dat het nodig heeft. Dat merken wij ook wel bij andere discussies over passend onderwijs. Maar dit is ook een vorm van passend onderwijs wellicht. Dus ik zeg dat we er alles aan moeten doen om deze waarde zo laag mogelijk te houden maar wel de vrije keuze te houden. Dat kan niet anders, anders kun je het ook niet meer meten. Als je het verbiedt, dan is de waarde nul. Ik zal het nog een keer uitleggen; dat is mijn vak. Iedereen mag zelf kiezen, maar ik vind het een opdracht voor de politiek om te zorgen dat die waarde zo laag mogelijk is, en dat er zo min mogelijk aanleiding is in het bekostigd onderwijs om van deze keuze gebruik te maken.
De voorzitter:
Meneer Kwint, ten slotte.
De heer Kwint (SP):
Daar gaan we wel uitkomen, maar ik maak wel een beetje bezwaar als er gezegd wordt: je kunt alleen iets terugbrengen op het moment dat je iets doet aan de keuzevrijheid. Want de hele begroting staat vol met allerlei indicatoren en streefwaarden. Neem het percentage uitvallers. Wij kunnen ook niet zelf mensen op school houden op het moment dat zij ervan af gegooid worden. Of neem het percentage stapelaars of het percentage doorstudeerders. Het staat vol met percentages waarvan wij actief afspreken: wij vinden dit percentage te hoog of te laag en wij gaan als overheid iets doen omdat terug te dringen. Dan kan dat in principe toch ook gewoon met dit percentage?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, dat is ook zo. Dat vind ik ook, maar wat niet kan in mijn ogen is het verbieden of het mensen actief verbieden om hier gebruik van te maken. Dat kan niet. Wat wel kan is voor zo'n goed aanbod in het bekostigd onderwijs zorgen dat mensen het niet meer nodig hebben. Dat is wat ik zou willen doen.
De heer Kwint (SP):
Daar komen we dan wel uit.
De heer Van Meenen (D66):
Fijn.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Kinderen zijn gewoon niet gelijk. We willen kansen bieden aan alle kinderen, juist aan kinderen die het nodig hebben. Het aardige van de onderzoeken die we vandaag hebben besproken is dat ik zie dat dat op heel veel scholen gebeurt. Er wordt de hele tijd hier aan tafel gedaan alsof er iets heel verkeerds gebeurt, maar wat ik zie is dat er iets heel moois gebeurt. Er wordt op de scholen namelijk aan de leerlingen die dat nodig hebben extra aanbod gegeven. Dat vind ik heel positief. Ik ben daar heel blij mee. Als het gaat om extra kansen bieden, dan is het belangrijk dat we kijken naar de voorschoolse en vroegschoolse educatie, de overgangen tussen de schoolsoorten, de brede en verlengde brugklassen, extra ondersteuning voor kinderen met taalachterstanden, zomerscholen. De Minister heeft ook een aantal van die elementen genoemd. Met die elementen kun je toch kinderen erbij trekken die je kansen wilt bieden maar die het misschien niet altijd makkelijk van huis uit meekrijgen. Dat vind ik heel positief.
De voorzitter:
Sorry, meneer Rog. U heeft een interruptie van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoor de heer Rog van het CDA zeggen dat er iets moois gebeurt, dat er juist aan de leerlingen die het extra nodig hebben kansen worden geboden. Maar zijn die leerlingen dan de havo- en vwo-leerlingen en de leerlingen van ouders die meer dan € 6.000 verdienen? Want juist zij krijgen extra ondersteuning.
De heer Rog (CDA):
Wat mevrouw Westerveld van GroenLinks doet, is de hele tijd de focus leggen op de privékeuzes die ouders die meer geld ter beschikking hebben of hoger opgeleid zijn, maken voor hun kinderen. Die kinderen hebben ook een andere vakantie dan kinderen met minder geld en die kinderen hebben ook andere kleding. Dat zijn de keuzes die die ouders maken. Waar ik naar kijk is de verantwoordelijkheid die wij hebben als overheid voor leerplichtige kinderen om ervoor te zorgen dat die erbij getrokken worden. Dan zie ik tal van gerichte maatregelen van dit kabinet waar ik trots op ben. En ik zie dat er in het onderwijs, op scholen een groeiend aanbod is van extra ondersteuning en onderwijs. Dat aanbod hoont de heer Kwint van de Socialistische Partij weg. Dat diskwalificeert hij, omdat hij zegt dat het beter is in het private onderwijs. Dat mag. Er is geen bewijs voor, maar hij mag dat nu zeggen. Ik zeg dat ik trots ben op wat er aan de publieke kant gebeurt. Dat is het verschil in aanvliegroute tussen de linkse partijen en het CDA.
De voorzitter:
Meneer Kwint, u kunt niet meer interrumperen maar mevrouw Westerveld nog wel. U mag straks kort reageren als u wilt, maar eerst mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Rog van het CDA zegt dat die kinderen ook andere vakanties en andere kleding hebben. Als het aan GroenLinks en een aantal andere linkse partijen had gelegen, dan was er sowieso meer gelijkheid in Nederland en hadden we niet zo'n groot verschil gehad tussen kinderen van arme ouders en kinderen van rijke ouders. Ik wil deze Minister ook best allerlei vragen stellen over vakanties en de kleding van kinderen, maar we praten hier over onderwijs. Daarom is mijn vraag aan de heer Rog: krijgen de kinderen die het nodig hebben meer aanbod, of krijgen de kinderen van de ouders die het kunnen betalen veel meer ondersteuning? Dat zie ik namelijk terug in het rapport.
De heer Rog (CDA):
Nee, wat je ziet is dat ouders die het kunnen betalen het particulier inkopen. Tegelijkertijd zie je een groeiend aanbod. Daar sluit GroenLinks kennelijk de ogen voor. We hebben het over buurthuizen en over gemeenten die dat doen. We hebben het over scholen die dat doen. Zij doen aan ondersteunend onderwijs voor kinderen die dat niet kunnen betalen. Ik zeg dat ik dat hartstikke mooi vind, dat ik trots ben dat dat gebeurt en dat ik dat koester. Ik heb daarbij gezegd dat ik het kwalijk vind dat de suggestie wordt gewekt door enkelen hier aanwezig dat dat aanbod, waar zo veel mensen zich vrijwillig voor inzetten, van mindere kwaliteit zou zijn dan wat er particulier ingekocht wordt.
De voorzitter:
Meneer Kwint mag kort reageren, maar geen gedimdam tussen twee personen, alstublieft. U kunt ontkennen wat er is gezegd, of zo.
De heer Kwint (SP):
Ik constateer alleen dat de heer Rog een trouwe volgeling van zijn fractievoorzitter is in die zin dat hij stromannen aanvalt die hij zelf gecreëerd heeft. Wat ik echt problematisch vind, is dat hij mijn punt van het falen van de overheid nu probeert af te schilderen als het falen van vrijwilligers die in hun vrije tijd het beste voor kinderen proberen te realiseren. Dat verwijt ik die vrijwilligers niet. Dat verwijt ik uw kabinet.
De voorzitter:
Oké. Meneer Rog, laat maar. Meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
De heer Rog zegt denk ik terecht dat hij steeds meer ondersteuning op scholen ziet. Steeds meer scholen zijn dingen aan het ondernemen om kinderen extra te ondersteunen et cetera, et cetera. Dat klopt. Dat zie ik ook. Tegelijkertijd zien we allemaal ook een groei van de particuliere ondersteuning. Mijn vraag aan de heer Rog is: wat zegt dat over wat wij gewoon op de scholen doen, even buiten die ondersteuning? Blijkbaar gaat er iets niet goed, want er is een toenemende behoefte aan allerlei ondersteuning buiten het reguliere programma. Hoe kijkt de heer Rog daarnaar? Wat is daar dan de oorzaak van?
De heer Rog (CDA):
Ik vind dat een interessante vraag. Die wordt ook in het vervolgonderzoek meegenomen. Dus dat zullen we horen en lezen in het rapport van het vervolgonderzoek. Wat mij betreft gaan we dat zien. Ik denk dat het in ieder geval in hoge mate te maken heeft met een wat enge focus op een aantal beperkte vaardigheden en met de toegenomen toetsdruk in het onderwijs. Ik ken de heer Van Meenen als iemand die zich daar samen met mij vaak tegen verzet. Volgens mij hebben we daar met dit kabinet een aantal stappen in gezet. We stoppen met die kleutertoets, met die diagnostische tussentijdse toets, met al die verplichtingen die wij als overheid maar aan het onderwijs opleggen. Dat zijn stappen die wij samen zetten. Daar ben ik heel trots op. Dat vind ik ook heel goed. Ik denk dat dat element absoluut een rol speelt bij de focus op het inkopen van extra ondersteuning.
De heer Van Meenen (D66):
Ik had niet verwacht dat de heer Rog meteen al in eerste termijn van deze interruptie het goede antwoord zou geven, want dat is het volgens mij ook. Ik denk ook dat het daardoor komt, althans dat de toetsdruk een grote oorzaak is. Inderdaad, daar doet het kabinet wat aan. Hopelijk gaan we dat terugzien in een wat minder overspannen onderwijs.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik luisterde met belangstelling naar het antwoord van de heer Rog op de vraag van de heer Van Meenen. Hij legt hier een aantal suggesties op tafel van waar het vandaan zou kunnen komen. Zou de heer Rog zich ook kunnen voorstellen dat de toename van het privatemarktaanbod ook kan komen doordat vijf op de zes scholen nou eenmaal niet de ambitie hebben om er nog meer uit te halen als een kind het goed doet en de school goed is, en bepaalde kinderen wel de ambitie hebben om het beste uit zichzelf te halen?
De heer Rog (CDA):
Ik weet dat niet. Het zou kunnen dat de ouders die zoeken naar talenten dat doen. Maar ik heb de indruk dat het zich wel beperkt tot datgene wat uiteindelijk getoetst wordt in examens een toetsen. Ook dat zou kunnen blijken uit het onderzoek dat nu toch gedaan gaat worden. De focus ligt vooral daarop en niet op brede talentontwikkeling. Maar dat is een aanname. Ik ben daar voorzichtig in. Ik ben dus zeer benieuwd of dat blijkt uit het onderzoek.
Voorzitter, u gaf een aantal collega's de gelegenheid om mij te interrumperen, waarvoor dank, maar ik wilde nog een punt maken, namelijk dat ik mij aansluit bij het verzoek van de heer Van Meenen over de verschillen tussen het inspectietoezicht op particulier en privaat onderwijs. We hebben het gevoel dat het redelijk uniform is. Tegelijkertijd hebben wij in de media een aantal situaties gezien waardoor we ons niet aan de indruk kunnen onttrekken dat dat niet altijd 100% goed loopt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister Slob:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Er was nog een vraag blijven liggen van de heer Van Meenen over de commerciële activiteiten van het Cito. Ik heb u in de pauze gevraagd waar u specifiek op doelde. U gaf aan dat het met name met Squla had te maken. We weten dat er bij Cito een scheiding is tussen de stichting en de bv. Cito-medewerkers die werken voor de stichting, werken niet bij de bv. Maar dat is nog geen antwoord op uw vraag. Ik ga het als volgt met u afspreken, met uw welbevinden uiteraard. Ik ga hier nog eens even over nadenken. U krijgt in de komende tijd nog de examenbrief van mij. Wij spreken daar dus nog dit kalenderjaar over. Dan zal ik u mijn specifieke bevindingen over dit onderwerp doen toekomen. Dan kunnen wij het gesprek daarover voortzetten.
De heer Van Meenen (D66):
Hier is al heel veel onderzoek naar gedaan. Ik verwijs voor het gemak even naar de katernen die het onvolprezen blad Didactief hier in het verleden al aan heeft gewijd. Dat scheelt misschien een hoop ambtelijke capaciteit.
Minister Slob:
Het gaat denk ik nu niet direct om onderzoek. Ambtelijk heeft men de informatie inderdaad wel bij de hand. Daar ga ik vanuit. En dat blad wordt ook gelezen, zelfs door mij. Maar u vroeg een oordeel hierover. Dat stijgt boven de informatie uit. Daar kunnen we t.z.t. verder over doorspreken.
Er was ook nog een vraag over de informatie over de inspectie en over wat zij wel of niet eist van particuliere scholen en bekostigd onderwijs. Dat zullen wij u ook doen toekomen. Op de site van de inspectie kunt u al heel veel terugvinden, om elkaar even wat tegemoet te komen. Maar ik zal het nog even apart voor u op een rijtje laten zetten en u dat per brief toezenden.
Ik dank de heer Kwint voor zijn bijdrage en mevrouw Westerveld sloot zich daarbij aan. Ik vroeg hem om even wat preciezer te zijn over waar zijn kwalificaties vandaan kwamen, want ik heb zelf ook echt zitten kijken: hoe komen ze daar nou bij? Ik kwam allemaal zinnen van mijzelf tegen over hard voor kansengelijkheid en die mooie zin over de bezorgdheid over de toename in relatie tot de kansengelijkheid. Die kwam ook echt van binnen. Dat duid ik positief. Dat had ook te maken met het feit dat er ook gewoon onbetaald aanbod is en dat daar ook gebruik van kan worden gemaakt. Er is ook een tijd een sfeertje geweest en de zin van: alleen als je geld hebt, kun je ook nog wat extra begeleiding krijgen. Dat is dus niet waar. Ik heb daar zelf ook een aantal voorbeelden van gegeven. Dat heeft niet te maken met het feit dat ik heel erg hard juich dat mensen zo veel geld in de portemonnee hebben dat ze het hieraan uitgeven. Dat is een eigen keuze die ze zullen moeten maken. Daar hoort helemaal geen kwalificatie van mijn kant bij.
Dat brengt mij bij de opmerking van de heer Kwint over het doel dat we zouden moeten hebben om het bedrag dat nu wordt uitgegeven te minimaliseren. Ik heb aangegeven dat ik in inhoudelijke doelen denk. Dan denk ik in de zin van kansengelijkheid. Wat zijn de motieven om hier gebruik van te maken? En waarom is er dus een groei in relatie tot wat we van scholen mogen vragen en wat echt helemaal het private terrein is van ouders en burgers om hun eigen keuzes te maken, ook als het gaat om het uitgeven van geld? Ik weet niet of dat nou echt een tegenstelling tussen ons is, want volgens mij gaat het u uiteindelijk ook om het inhoudelijke doel, namelijk dat er kansengelijkheid in Nederland is en dat wij van scholen vragen om bepaalde zaken te doen omdat zij daar bekostiging voor ontvangen. Dat moet dan ook in de praktijk worden waargemaakt.
Mevrouw Westerveld en mevrouw Van den Hul hebben naar het onderzoek zelf gevraagd. Wat hoort er wel en niet bij? U had nog een aantal aanbevelingen daarvoor. Online gaan wij ook meenemen, kan ik u toezeggen. En we gaan wat preciezer kijken of de aanbeveling van de OESO daar ook in kan worden opgepakt. We zullen dat meenemen in de definitieve beoordeling. We zullen u t.z.t. ook een afschrift van de uiteindelijke onderzoeksvragen doen toekomen. Dan weet u waar u zich op kunt richten als de uitkomsten daarvan komen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Heel even voor mijn beeld; misschien heb ik het net gemist. Ik geloof dat de Minister zei dat de aanbesteding er bijna uit zou gaan.
Minister Slob:
Ja, in november.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Welk tijdpad heeft de Minister ongeveer voor ogen voor de oplevering?
Minister Slob:
De bedoeling is dat de uitkomsten er voor de zomer liggen. Er worden ook nog wat verdiepingsonderzoeken gedaan. Dan is natuurlijk even de vraag of we het gaan redden en of het allemaal gelijk planklaar aan u kan worden aangeleverd en we daarover kunnen debatteren. Maar ik vermoed dat het tijdsverschil tussen de uitkomst van het vorige onderzoek en het overleg dat we nu hebben – negen maanden – de volgende keer kleiner zal zijn. Dat hoop ik stiekem ook een beetje. Maar dat is uiteindelijk aan u, want ik kan hier alleen maar zijn en praten als u mij uitnodigt.
Mevrouw Van den Hul heeft ook een opmerking gemaakt over die Amerikaanse toestanden. Het is fijn dat u dat nog even wat preciezer zei, want u zei echt letterlijk in eerste termijn dat de groei van particuliere scholen leidde tot Amerikaanse toestanden. Daar heb ik even de vinger bij gelegd. Maar als u zegt dat we geen Amerikaanse toestanden in Nederland moeten hebben op dit terrein, dan ben ik het daar van harte mee eens. Daar is gelukkig nog absoluut geen sprake van. Laten we er ook met elkaar voor zorgen dat dat niet gebeurt.
De heer Heerema heeft nog een opmerking gemaakt over mijn taalgebruik. Ik heb echt ontzettend veel pogingen gedaan om het verboden woord niet te gebruiken en het vooral ook gehad over de inhoud. Dat is de ondersteuning die gegeven wordt. Die is inderdaad heel erg divers.
De heer Van Meenen heeft gevraagd of dit niet gewoon een indicator moet worden. We hebben vanochtend een wetgevingsoverleg gehad. Toen waren we sneller klaar dan gepland. Toen is de toezegging gedaan om een overzicht naar de Kamer te sturen van de indicators die er zijn maar ook van de indicators die waren afgevallen. Ook is de toezegging gedaan dat de Kamer er tijdig bij wordt betrokken als het kabinet het voornemen heeft om indicatoren te wijzigen. U bent natuurlijk vrij om daar voor de volgende tranche aan toe te voegen wat u wilt.
Ik sla wel even aan op wat u zei over streefwaarden, omdat u in het vervolg aangaf dat er ook gewoon vrijheid voor ouders moet zijn. Dat wordt wel heel lastig. Ik zou het in streefdoelen willen zien. Dat heeft weer te maken met de motieven. Als mensen uitwijken naar ondersteuning buiten de school, als ze daar al dan niet voor betalen en als het gaat om zaken die in de school zouden moeten plaatsvinden, dan is een streefdoel dat dat ook weer gewoon gebeurt. Want dat willen we gewoon niet. Dat zijn ook niet de afspraken die we gemaakt hebben. Als blijkt dat er allerlei belemmeringen bij zitten, dan horen wij dat graag. Dan kunnen we daarover praten en ernaar kijken. Dat moet ons streven zijn. Maar als je kwantitatief gaat zeggen «er wordt zoveel geld aan uitgegeven» of «er wordt zoveel gebruik van gemaakt» en «dat willen we naar dat niveau brengen», dan kunnen we daar niet zo heel veel mee in het kader van hoe we daar volgens mij heel nauwkeurig met elkaar in dit algemeen overleg over gesproken hebben.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Westerveld over al dan niet gratis ondersteuning. U weet dat onderwijs kosteloos moet zijn. Alleen voor extra zaken buiten het onderwijsprogramma kan een bijdrage worden gevraagd. U weet wat daar de invulling van moet zijn. Dat is een vrijwillige ouderbijdrage. Daarover heb ik gezegd wat ik wilde zeggen. Ik kijk zeer uit naar wat daarover vanuit de algemene ledenvergaderingen van de raden naar buiten gaat komen.
Voorzitter, dan heb ik volgens mij de vragen beantwoord die in tweede termijn zijn gesteld.
De voorzitter:
Misschien heeft mevrouw Westerveld nog een verduidelijkende vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met wat de Minister daarover heeft gezegd, maar om het even heel precies te krijgen: zegt de Minister hiermee dat alle leerlingen moeten kunnen meedoen als scholen bijvoorbeeld extra certificaten voor Engels – ik had het over Cambridge Engels – aanbieden?
Minister Slob:
Dat nemen we mee bij het onderzoek. Dat had ik nog even moeten zeggen, want het was inderdaad een vraag. We gaan nog even heel specifiek kijken wat daar gebeurt, wat de omvang daarvan is en om wat voor programma's het dan gaat. Daar zullen we hopelijk ook in bediend worden bij de nieuwe informatie die we gaan krijgen.
De voorzitter:
Dank u wel, excellentie, namens de Kamer voor de antwoorden.
Er zijn drie toezeggingen gedaan.
– De eerste is: de Minister stuurt de Kamer voor het zomerreces van 2019 de resultaten van het vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs, om dat woord toch maar even te gebruiken. Dat bevat een actualisatie van de cijfers uit het eerste onderzoek. In het vervolgonderzoek wordt ook gekeken naar het primair onderwijs en het particulier onderwijs, inclusief de motieven van ouders om voor particulier onderwijs te kiezen, en naar het online aanbod.
– Dan de tweede toezegging: de Minister stuurt de Kamer een overzicht van de verschillen in regelgeving tussen publiek bekostigd en particulier onderwijs.
Minister Slob:
Toezicht.
De voorzitter:
Toezicht. En de vraag is wanneer.
Minister Slob:
Dat kan snel.
De voorzitter:
Dat kan snel. Snel is dan weken, hè? Dat is dan de tweede toezegging.
– Het derde wat is toegezegd is dat de Minister in de examenbrief terugkomt op de commerciële activiteiten van het Cito plus een oordeel daarover.
En dan is er een VAO aangevraagd, onder voorbehoud geloof ik, door meneer Kwint. Hij is in ieder geval de eerste spreker.
De heer Kwint (SP):
Ik zal er nog even op broeden, maar ga er maar van uit dat het doorgaat. De Minister en ik zijn het best eens over de kwalitatieve doelen maar die vatten wij regelmatig kwantitatief samen. Dus ik zie het bezwaar daar nog niet echt.
De voorzitter:
Dat gaan we meemaken. Ik dank de Kamer, de Minister, zijn ondersteuning en de belangstellenden op de publieke tribune.
Sluiting 17.01 uur.