Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 30 oktober 2018
Brief regering
Nummer: 2018D51714, datum: 2018-10-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2018Z19624:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-11-01 10:35: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (35000-VIII) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2018-11-08 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-11-14 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-11-21 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de
Vrijheid)
Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de
Vrijheid)
Vraag:
Kampen we met een tekort aan Nederlandse studenten of hebben we
teveel universiteiten?
Antwoord:
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief internationalisering in evenwicht is
het kabinet van mening dat internationalisering in het hoger onderwijs
toegevoegde waarde heeft voor de student, de onderwijsinstelling en voor
de Nederlandse kenniseconomie. Wel is benadrukt dat deze meerwaarde
alleen standhoudt als de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid
van het onderwijs gewaarborgd blijft. De toegevoegde waarde voor de
Nederlandse economie slaat momenteel positief uit, omdat de bijdrage die
internationale studenten leveren aan de Nederlandse economie na
afronding van hun studie groot genoeg is. Bijna 25% van de
internationale studenten woont vijf jaar na afronding van hun studie nog
steeds in Nederland.
Verdringing is op dit moment niet aan de orde, wel is er sprake van
een toenemende instroom van buitenlandse studenten. Naast de maatregelen
die instellingen zelf kunnen nemen om de instroom te beheersen, zoals
een weloverwogen keuze om een opleiding al dan niet in het Engels aan te
bieden, is in de brief een aantal maatregelen aangekondigd om
instellingen te faciliteren de toegankelijkheid van Nederlandse
studenten te kunnen waarborgen. lk ben bezig met het uitwerken van een
wetsvoorstel dat hierop toeziet, zoals aangekondigd in het AO
internationalisering op 21 juni jl. Daarin verkennen we de mogelijkheid
om een capaciteitsbeperking alleen op een Engelstalige track te zetten,
zodat de toegankelijkheid van de Nederlandstalige track geborgd blijft,
en de mogelijkheid om, waar dat noodzakelijk is, voor specifieke
opleidingen met een grote toestroom in de selectie en toelating
onderscheid te kunnen maken tussen EER- en niet-EER studenten. Ook loopt
er momenteel een lnterdepartementaal Beleidsonderzoek (lBO) naar
internationalisering in het mbo en ho. Mogelijk leidt dit onderzoek nog
tot aanvullende maatregelen. Het rapport zal in het voorjaar van 2019
worden afgerond.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Graag zou de VVD de pilot flexstuderen betalen per studiepunt
ook uitbreiden voor eerstejaars en deeltijdstudenten om het op termijn
een vast onderdeel te maken van de studiemogelijkheden. Kan de minister
aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat zoveel mogelijk geïnteresseerde
instellingen en opleidingen hieraan mee kunnen doen?
Antwoord:
Een wijzigingsbesluit waarin wordt geregeld dat nieuwe instellingen zich
het komende voorjaar kunnen aanmelden voor het experiment flexstuderen
ligt op dit moment in de Tweede Kamer. In het VAO leven lang leren van
30 oktober, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, is daarnaast de
motie van der Molen/Wiersma ingediend. Indien deze motie wordt
aangenomen zal de regering de instellingen die deelnemen aan het
experiment flexstuderen en instellingen die zich nog gaan aanmelden voor
dit experiment, de mogelijkheid geven om ook eerstejaarsstudenten toe te
laten tot het experiment. Uitbreiding naar deeltijd vinden wij geen
logische keuze, omdat het doel van dit experiment juist is om te
onderzoeken wat deze vorm van flexibiliteit betekent voor studenten die
hun voltijdstudie moeten of willen combineren met andere werkzaamheden.
Daarnaast lopen er al andere experimenten gericht op flexibele deelname
aan en vormgeving van het deeltijdonderwijs, namelijk de pilots
flexibilisering en het experiment vraagfinanciering, waarbij studenten
met vouchers modules van opleidingen kunnen volgen en stapelen.
Uitbreiding van het experiment flexstuderen zou die experimenten gaan
doorkruisen. Daarnaast is het zo dat deeltijdopleidingen sowieso al meer
flexibiliteit bieden. In de tussenevaluatie van het experiment
flexstuderen zal ook worden ingegaan op de vraag of flexstuderen in het
deeltijdonderwijs wenselijk zou zijn en wat de effecten hiervan zouden
zijn.
Instellingen zullen via de koepels (VH en VSNU) worden geïnformeerd over de mogelijkheid om alsnog deel te nemen aan het experiment. Instellingen zijn vervolgens vrij te bepalen met welke opleidingen zij deelnemen. De studentenorganisaties (ISO en LSVb) doen ook het nodige om via hun achterban het experiment onder de aandacht te brengen van instellingen.Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Wél vindt de VVD de beloning voor de instellingen die hun
afspraken ook goed uitvoeren, aan de magere kant. Of andersom, de straf
niet stevig genoeg als instellingen dat niet doen: 3%. De VVD wil graag
van de minister weten hoe zij is gekomen tot die 3%. Wat zijn haar
overwegingen en is er ruimte om dat percentage te verhogen? Graag een
reactie.
Antwoord:
In de reeks studievoorschotmiddelen zit een oploop. Tussen 2023 en 2024,
het jaar van de beloning, bedraagt die oploop € 65 mln. Dat is het
bedrag dat we voor de beloning aan instellingen hebben gereserveerd. In
het akkoord over de kwaliteitsafspraken hebben we bewust gekozen voor
een beloning in plaats van een korting. Zeker de studenten vreesden dat
als we voor een korting zouden kiezen, instellingen mogelijk een deel
van de studievoorschotmiddelen niet gaan uitgeven en reserveren voor de
korting.
Wij zien geen aanleiding om het bedrag van € 65 mln. te verhogen. Het is een substantieel bedrag. De beloning is, zoals mevrouw Tielen aangeeft, inderdaad een aandeel van 3% van de studievoorschotmiddelen als je de studievoorschotmiddelen in de jaren 2021 tot en met 2024 optelt. Maar in het jaar waar het om gaat, het jaar van de beloning in 2024, gaat het om een aandeel van ruim 12% van de studievoorschotmiddelen. In het debat op 20 juni 2018 hebben we ook uitvoerig met elkaar gesproken over de kwaliteitsafspraken.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Carrière maken op de universiteit lijkt alleen te kunnen via de
onderzoeksroute. Is de minister het met de VVD eens dat
onderwijstalenten, ook op de universiteiten, onderdeel moeten kunnen
maken van een carrièrepad? En wat ziet zij als mogelijkheden om ook die
route te stimuleren. Graag een reactie
Antwoord:
Het is waar dat in de wetenschappelijke wereld hoofdzakelijke carrière
gemaakt wordt via de onderzoeksroute. Er wordt dan met name gekeken
naar publicaties, citatiescores en extern geld dat is verworven. Dit is
een smalle benadering van wetenschappelijke kwaliteit. Het enkel belonen
op onderzoeksresultaten is een beperkte manier van het waarderen van
wetenschappelijk personeel. In de wet staan immers drie taken,
onderwijs, onderzoek en in het verlengde daarvan maatschappelijk impact.
Het is van belang dat ook talentvolle docenten worden gewaardeerd en
beloond.
In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs van 2015 en in de Talentbrief uit 2017 werd al aandacht gevraagd voor een grotere diversiteit in loopbaanpaden op basis van onderzoek, onderwijs, impact en bestuur. We stimuleren dit onder andere via het Comenius programma met beurzen voor talentvolle docenten en onderwijsleiders.
We merken dat het onderwerp waarderen en belonen van wetenschappers hoog op de agenda staat bij universiteiten. Veel universiteiten hebben projecten lopen om onderwijs en impact mee te nemen in de beoordelingen en loopbaanpaden. Ook in VSNU-verband probeert men van elkaar te leren. Het is in de eerste plaats aan universiteiten om andere carrièrepaden te stimuleren. In het kader van de Wetenschapsbrief zijn we aan het kijken hoe we de universiteiten kunnen helpen om dit te versnellen.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
In het hbo is geen bbl, maar wel praktijkleren via de duale
route. Maar in de praktijk werkt het lang niet zo goed als in het mbo:
opleidingen sluiten niet goed aan bij het studie- en werkritme dat
studenten en bedrijven relevant vinden. Kan de minister in gesprek gaan
met werkgevers en hogescholen om deze aansluiting te verbeteren? Graag
een toezegging.
Antwoord:
Praktijkleren is inderdaad niet alleen in het mbo, maar ook in het hbo
van groot belang. In het experiment leeruitkomsten stimuleren we het
gebruik van werkend leren bijvoorbeeld ook al, in alle bijna 500
deelnemende deeltijdse en duale hbo-opleidingen. Wij hebben dinsdag 30
oktober jl. nog een brief gestuurd naar de Kamer met voorbeelden van
samenwerking tussen bekostigde hogescholen en werkgevers, onder meer
rond werkend leren. En natuurlijk maken wij ons graag hard voor verdere
versterking van praktijkleren in het hbo en zijn we graag bereid daar
met hogescholen en werkgevers over in gesprek te gaan.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Daarom de vraag aan de minister hoever ze wil gaan om de OV-bedrijven te
dwingen meer inzicht te geven in hoeveel kilometers gereisd worden door
hoeveel studenten. Is ze bereid om (eventueel samen met de minister van
I&W) de OV-bedrijven te vragen de reisbewegingen van studenten
openbaar te maken? Graag een reactie.
Antwoord:
OCW heeft met vervoersbedrijven een privaatrechtelijk contract. De
betaling aan het OV beweegt mee met studentenaantallen. En elke 3 jaar
wordt middels een zogeheten herijkingsonderzoek gemeten wat de
ontwikkeling is in het reisgedrag van studenten en hier worden de
prijzen op aangepast. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar prijzen van
drie vervoerspartijen: de treinvervoerders, de streekvervoerders die
georganiseerd zijn in de Vereniging Studentenkaart Streekvervoer (VSS)
en de stadsvervoerders die georganiseerd zijn in de Vereniging van
Stedelijke Vervoerbedrijven (VSV). Op dat niveau is er dan ook inzicht
in de aantallen en de kilometers. De herijkingsonderzoeken waarmee de
ontwikkeling van het reisgedrag wordt gemeten, zijn wel inzichtelijk
voor het ministerie, maar niet openbaar omdat deze mogelijk
bedrijfsgevoelige informatie bevatten.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Gaat er nu meer of minder geld naar elke student? En om welke
bedragen gaat het dan?
Antwoord:
Er gaat meer geld naar elke student. In de begroting is opgenomen hoe de
onderwijsuitgaven per student zich in de komende jaren ontwikkelt. In
het hbo stijgt de prijs per student van
€ 7.300 in 2019 naar € 7.800 in 2022. In het wo stijgt de prijs per student van € 7.300 in 2109 naar € 7.700 in 2022.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
De opleidingen die nu al een label goed of excellent hebben,
zijn trots daarop. Omdat ze moeite doen om zich te onderscheiden en
daarmee studenten ook motiveren om het verschil te maken. We hadden
verwacht dat de minister aan zou geven dat opleidingen vrijwillig een
aanvraag kunnen doen voor de labels Goed en Excellent en dat dit
specifiek in het openbare visitatierapport zichtbaar zou worden. Kan de
minister daar een reactie op geven?
Antwoord:
Recent is de Wet accreditatie op maat aangenomen. Tijdens de behandeling
van het wetsvoorstel in uw Kamer heeft Kamerlid Bisschop c.s. een
amendement ingediend dat ertoe strekte dat de opleidingsbeoordeling niet
langer het oordeel ‘goed’ of ‘excellent’ zal bevatten. De
betrouwbaarheid van de oordelen goed en excellent is moeilijk consistent
te onderbouwen binnen het systeem van peer review. De zwaarwegende
argumenten die voor deze wijziging zijn aangedragen hebben wij
uiteengezet in onze brief van 22 december 2017 (34 735, nr. 8). Het
amendement kon op brede steun van de Kamer rekenen. Tijdens de
behandeling hebben wij, naar aanleiding van een motie van mevrouw
Tielen, geschetst hoe wij deze motie zouden willen invullen. In onze
brief van 12 oktober 2018 (34 735, nr. 661) hebben wij een en ander
nader uiteengezet. Elke opleiding heeft sterke en minder sterke punten;
van visitatiepanels wordt gevraagd om over die punten van een opleiding
te rapporteren. Ook moet het visitatierapport een bondige samenvatting
bevatten, gericht op een breder lezerspubliek. Dat is zo aangepast in
het nieuwe accreditatiekader dat u is toegezonden in het kader van de
voorhangprocedure. Bovendien hebben wij aan Studiekeuze123 gevraagd om
op elke opleidingspagina een directe verwijzing op te nemen naar het
visitatierapport van de opleiding. Hiermee wordt de kwaliteit van een
opleiding zowel betrouwbaar als transparant en toegankelijk
weergegeven.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Zijn alle hogescholen voldoende in gesprek met ondernemers en
bedrijfsleven om invulling te geven aan de inhoud en ontwikkeling van de
kwalificaties? En hoe zit dat op landelijk niveau?
Antwoord:
Instellingen werken veel – en steeds meer – samen met het bedrijfsleven
om goede opleidingen te ontwikkelen en deze ook up to date te houden.
Veel opleidingen werken hierbij met werkveldcommissies waarin de
betrokken hogescholen en het afnemend beroepenveld zitting hebben.
Hierin worden op landelijk niveau de opleidingsprofielen afgestemd. In
macrodoelmatigheidsaanvragen, waarin instellingen de behoefte aan een
nieuwe opleiding beargumenteren, is ook goed terug te zien dat
instellingen en werkgevers elkaar weten te vinden. Hierin wordt vaak
verwezen naar gesprekken met (lokale) werkgevers, en zijn vaak
steunbetuigingen van veel werkgevers bijgevoegd. Ook in de
accreditatieprocedures van de NVAO is aandacht voor de blijvende
aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt. Er is altijd één
panellid in de visitatiecommissie dat het werkveld vertegenwoordigt.
Hiermee vindt er op diverse plaatsen en niveaus directe afstemming en
overleg plaats om de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt
te bevorderen.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Al zes jaar op rij dwingen de verkeerde ramingen tot
bezuinigingen in de voorjaarsnota. Dat moet toch accurater kunnen dat
ramen? Een van de redenen van de verschillen is de toestroom van
onbekende aantallen studenten in het buitenland. De VVD stelt voor om
die aantallen dan als aparte raming te doen en te
evalueren.
Antwoord:
Onze ramingen zijn nauwkeurig en betrouwbaar, we hebben u hierover
inmiddels een brief gestuurd. De afwijkingen zijn procentueel klein maar
kunnen in absolute getallen groot zijn. We blijven altijd kritisch
kijken naar onze ramingen en zetten ons in om deze te verbeteren waar
mogelijk. Bij het maken van de Referentieraming zijn vele externe
partijen betrokken: het CBS, het CPB, het SCP, het PBL, het ROA, het
ministerie van Financiën; vertegenwoordigers van de PO-raad, de VO-raad,
de MBO raad, de Vereniging Hogescholen en de VSNU.
Een raming blijft echter een (zo goed mogelijke) inschatting van de
toekomst en is per definitie niet 100% nauwkeurig. Onvoorziene
ontwikkelingen in de buitenwereld kunnen altijd tot budgettaire gevolgen
leiden. Overigens verdwijnen de budgettaire gevolgen niet, ook als je de
toekomst kunt voorspellen. De budgettaire gevolgen zijn er dan alleen
eerder.
Het is van belang dat de ramingen een integraal beeld geven. We gaan kijken of we de Referentieraming kunnen verbeteren door de instroom van internationale studenten nauwkeuriger te ramen. De Referentieraming gaat al jaren uit van een stijging van het aantal internationale studenten, maar de afgelopen jaren is de stijging groter dan voorzien. Dit wordt met name veroorzaakt door een snellere stijging van het aantal internationale studenten in het wo. We zijn over de ramingen van de studenten in het hoger onderwijs in gesprek met de VSNU, Nuffic, de drie planbureaus, en het CBS.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Als de minister toch in gesprek is met de hogescholen, wat kan
de minister van de hogescholen verwachten ten aanzien van de door de
commissie Veerman bepleite differentiatie nu dit rapport weer actueel
is.
Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat iedere student hoger onderwijs kan volgen
dat bij hem of haar past. Juist door hogescholen zijn hierop de
afgelopen tijd belangrijke stappen gezet. Zo worden er in het hbo steeds
meer Associate degrees gestart, zijn er ook in het hbo steeds meer brede
bachelors en neemt het aanbod van bekostigde hbo masters toe. De
Reviewcommissie constateerde in haar laatste stelselrapportage in 2017
dat er sprake is van een toenemend gedifferentieerd onderwijsaanbod. Dit
gaat om in- en uitstroomniveau, om specifieke doelgroepen en om inzet op
nieuwe onderwijsvormen. Ook de komende tijd zal dit onderwerp weer
aandacht hebben in aanloop naar de volgende Strategische Agenda Hoger
Onderwijs.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Wat is de reactie van de minister nu op dit soort incidenten
(lezing Peterson wordt bemoeilijkt omdat zijn academisch werk een aantal
studenten niet zint) of zijn het inmiddels toch wel ontwikkelingen te
noemen? De motie Tielen/Van der Molen is aangenomen. Kan de minister uit
de doeken doen hoe zij die motie gaat uitvoeren?
Antwoord:
Wij moedigen het voeren van debat aan, in welke vorm dan ook. De VVD en PVV verwezen in hun bijdrage beide naar een incident op de Universiteit van Amsterdam. Wat zich daar heeft voorgedaan kan worden genuanceerd: het voorstel van de indieners van de brief was om een andere hoogleraar uit te nodigen die met de heer Peterson in debat zou gaan. De academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn van groot belang, dat zijn wij geheel met u eens. Diversiteit aan geluiden is belangrijk en dit moet altijd mogelijk zijn. Voor wat betreft de uitvoering van motie van de leden Tielen en Van der Molen over voorkomen van zelfcensuur en beperking van diversiteit vragen we in gesprekken met VSNU, KNAW en NWO om blijvend aandacht te houden voor dit thema. Positief is dat in de nieuwe gedragscode voor wetenschappelijke integriteit onder het principe ‘Eerlijkheid’ expliciet is gesteld dat men alternatieve visies en tegenargumenten serieus neemt. Deze code is door alle universiteiten onderschreven en vanaf 1 oktober 2018 van kracht
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Kan de minister een duidelijk en compleet overzicht geven hoe de
verschillen tussen de verschillende ratio’s van bekostiging van
studenten zijn?
Antwoord:
Bekostiging voor een inschrijving of graad kent in het nationale
verdeelmodel drie verschillende niveaus afhankelijk van de soort
opleiding: laag, hoog en top. Deze verdeling van de opleidingen over de
verschillende niveaus is globaal gebaseerd op de kosten van opleidingen.
Bijvoorbeeld: economie is laag, techniek is hoog en geneeskunde is top.
De verhouding tussen laag, hoog en top wordt weergegeven onderaan dit
antwoord. Voor een hoog bekostigde inschrijving of graad ontvangt een
universiteit dus anderhalf keer zoveel als voor een laag bekostigde
inschrijving.
Het bekostigingsniveau wordt bepaald per CROHO-onderdeel. Ieder CROHO-onderdeel heeft een standaard bekostigingsniveau waarbij er ook uitzonderingen mogelijk zijn. Bijvoorbeeld: CROHO-onderdeel gezondheidszorg is standaard hoog bekostigd maar er zijn ook opleidingen in het CROHO-onderdeel gezondheidszorg die laag of top bekostigd zijn. De bekostigingsniveaus van opleidingen zijn terug te vinden in de regeling financiën hoger onderwijs (bijlage 11). Er bestaat geen officiële indeling van opleidingen in alfa, bèta en gamma.
Instellingen krijgen de rijksbijdrage rechtstreeks uitgekeerd in de
vorm van een lumpsum. Instellingen bepalen zelf op welke wijze zij de
rijksbijdrage verdelen over de verschillende faculteiten, opleidingen of
afdelingen. Het kan zijn dat zij hierbij andere/meer/minder tarieven
hanteren.
Hbo – onderwijsdeel (inschrijvingen en graden):
Laag 1,00
Hoog 1,28
Top 1,50
Wo – onderwijsdeel (inschrijvingen en graden):
Laag 1,00
Hoog 1,50
Top 3,00
Wo – onderzoekdeel (graden):
Laag 1,00
Hoog 1,50
Top 3,00
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
Weet de minister waar de studenten terecht komen die de
afgelopen jaren geen inschrijving hebben gemist door een numerus fixus?
Welke beroepen zijn ze gaan doen, welke opleidingen? Heeft de minister
dat inzicht en is de minister het met ons eens dat het zonde is dat die
gemotiveerde studenten ergens anders terecht komen, als het al zo
is?
Antwoord:
Er zijn geen gegevens over in welke studie of beroepen studenten terecht
komen die uiteindelijk door een numerus fixus niet kunnen beginnen aan
een technische studie. Privacywetgeving en het feit dat deze studenten
niet makkelijk zijn te identificeren maken onderzoek hiernaar moeilijk.
Ook als studenten uiteindelijk een andere studie doen, is dat waardevol
voor henzelf, de arbeidsmarkt en de maatschappij.
Er is niet één bedrag te noemen voor de kosten van het toelaten van meer
studenten aan technische studies met een numerus fixus. Dit komt doordat
de kosten sterk verschillen per opleiding en de instelling zelf keuzes
maakt hoe zij intern de rijksbijdrage verdeelt over de opleidingen.
Conform de maatregel uit het regeerakkoord kan de minister in de
toekomst het besluit tot het invoeren van een numerus fixus blokkeren
als er noodzaak tot numerus fixus onvoldoende is aangetoond of als er
onvoldoende inspanningen zijn verricht om de capaciteit te
verhogen.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag:
Heeft de minister al een beeld van hoe de scholen de
werkdrukmiddelen nu aanwenden? Welke keuzes maken scholen om de werkdruk
te verminderen? En monitort de overheid eigenlijk welke keuzes
uiteindelijk het meeste effect hebben?
Antwoord:
Wij zien dat scholen de werkdrukmiddelen op diverse manieren inzetten.
Uit een recente peiling van de PO-raad blijkt dat schoolteams het geld
vooral besteden aan onderwijsassistenten, leerkrachten en
vakleerkrachten (respectievelijk 77%, 60% en 43% - omdat er meerdere
antwoorden mogelijk waren, telt dit op tot meer dan 100%). Maar er zijn
ook teams die kiezen voor een geheel andere invulling. Het belangrijkste
vinden wij dat schoolteams zelf een keuze kunnen maken over de inzet van
de middelen. Zij weten welke oplossingen het beste passen bij hun
schoolcontext.
De komende jaren volgen we in ieder geval of besturen deze keuze aan de
schoolteams laten en de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad
heeft ingestemd met de besteding van de werkdrukmiddelen. Daarnaast
wordt er onderzoek gedaan op scholen. Hierbij wordt gekeken in hoeverre
de aanpak van werkdruk effect heeft gehad en hoe dit komt.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag:
Hoever is de minister met de evaluatie van de DAMU en LOOT
regeling en het bijbehorende voorstel?
Antwoord:
De evaluatie van de DaMu-regeling is afgerond en het evaluatierapport is
begin dit jaar gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. De
evaluatie was positief. De evaluatie van de LOOT-regeling loopt en we
verwachten het rapport begin 2019. Op basis van de evaluatie bezien we
of die regeling bijstelling behoeft. We informeren uw Kamer in het
eerste kwartaal van 2019 over de uitkomst van beide evaluaties en onze
voorstellen, zodat deze in samenhang beoordeeld kunnen worden.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag:
Is de minister bereid om het extra geld beschikbaar uit het
regeerakkoord zo in te zetten dat we de kennis die over hoogbegaafdheid
beschikbaar is bundelen zodat we structurele oplossingen gaan krijgen.
Wat werkt wel en wat werkt niet?
Antwoord:
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 maart 2018 wordt de € 15 mln.
uit het regeerakkoord voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen via
een subsidieregeling beschikbaar gesteld aan samenwerkingsverbanden po
en vo. In deze brief is ook gemeld dat er een onderzoeks- en
evaluatieprogramma wordt opgezet om zicht te krijgen op de effectiviteit
en opbrengsten van de interventies. Het onderzoeks- en
evaluatieprogramma wordt in twee delen opgesplitst:
1) een monitoring waarin alle deelnemende samenwerkingsverbanden in
beeld worden gebracht;
2) een effectiviteitsonderzoek waarbij een aantal (groepen van)
interventies diepgaander op effectiviteit worden onderzocht.
Samenwerkingsverbanden die gebruik maken van de subsidieregeling zijn
verplicht deel te nemen aan dit programma.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag:
Worden internationale organisaties, zoals Mensa met veel
ervaring, geraadpleegd? Wat kunnen we leren van andere
landen?
Antwoord:
Er is contact geweest met meer dan 45 experts hoogbegaafdheid om te
komen tot een goede besteding van de € 15 mln. De internationale kennis
is door hen ingebracht bij het opstellen van de subsidieregeling. Naast
Mensa is er ook contact geweest met andere experts die internationaal
veel kennis hebben zoals het National Talent Centre of the Netherlands
(NTCN). Het NTCN is het Landelijk Expertisecentrum Begaafdheid &
Talentontwikkeling in Nederland en vormt één van de Europese Talent
Centres die deel uitmaken van het European Talent Support Network
(ETSN), een initiatief van de European Council for High Ability
(ECHA).
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag:
Is de minister bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om
bijvoorbeeld een verzameling vakcertificaten een rol te geven in een
diploma met waarde voor het praktijkonderwijs?
Antwoord:
Dit kabinet onderstreept net als u het belang van een diploma voor de
groep leerlingen van het praktijkonderwijs. In het Regeerakkoord is
opgenomen dat steeds meer leerlingen het praktijkonderwijs met een
tastbare bewijs verlaten. Bij de invulling van dit tastbaar bewijs is
het van groot belang dat het onderwijsveld hierbij betrokken wordt. Wij
voeren gesprekken met de Sectorraad Praktijkonderwijs en de scholen van
deze mooie vorm van onderwijs. In november zullen we uw Kamer informeren
over de stand van zaken rondom het praktijkonderwijs waaronder het
tastbare bewijs, en daar zullen we de vakcertificaten bij
betrekken.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Willen de ministers hun uiterste best doen om ook het onderwijs
mee te laten delen in de € 2 miljard die het afschaffen van de
dividendbelasting heeft opgeleverd?
Antwoord:
De afschaffing van de dividendbelasting was een regeerakkoordmaatregel
en onderdeel van een breed pakket gericht op het verbeteren van het
vestigingsklimaat en het stimuleren van het bedrijfsleven. Nu de
dividendbelasting gehandhaafd blijft, heeft het kabinet besloten met de
betreffende middelen andere maatregelen te nemen om het
vestigingsklimaat te verbeteren. Dit is onderdeel van het belastingplan
2019.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Er ligt nu € 238 miljoen op de plank bij de
samenwerkingsverbanden, blijkt uit onderzoek van de AOb. Hoe kan het dat
deze bankrekening stijgt, maar het aantal thuiszitters bijvoorbeeld ook?
Wat gaat de minister doen om te zorgen dat dit geld naar de klassen, de
kinderen en de leraren gaat?
Antwoord:
In het afgelopen notaoverleg passend onderwijs hebben we hier uitgebreid
van gedachten over gewisseld. We hebben toen vastgesteld dat het houden
van een reserve past bij een gezonde bedrijfsvoering. De hoogte van een
reserve kan, om inhoudelijke redenen, per samenwerkingsverband
verschillen. Desalniettemin mag de hoogte van een reserve niet onnodig
hoog zijn. Wij hebben toen ook toegezegd uw Kamer te informeren na de
analyse van de onderwijsinspectie van november 2018. De Financiële Staat
van het Onderwijs en het extra themaonderzoek naar de besteding van
middelen voor passend onderwijs worden binnen enkele weken aan uw Kamer
aangeboden. Wij verwijzen daarbij tevens naar de bijbehorende
beleidsreactie.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Hoe wil minister de scholen met een leerlingenpopulatie met
onderwijsachterstanden tegemoet komen? De nood is namelijk groot bij
deze groep: in de afgelopen jaren is er € 100 miljoen bezuinigd op het
onderwijsachterstandenbeleid en nu wordt door dit kabinet slechts € 15
miljoen geïnvesteerd. Dat is een bezuiniging. Het lerarentekort slaat
ook extra hard neer bij deze groep.
Antwoord:
Er was geen sprake van een bezuiniging, maar van een autonome daling van
het budget. Deze daling ontstond omdat de vigerende regeling was
gebaseerd op het opleidingsniveau van ouders en dit niveau van jaar op
jaar steeg. Dit kabinet maakt een einde aan deze daling met een nieuwe
systematiek, die uitgaat van een over de jaren heen gelijkblijvend
budget. Ook worden de middelen op basis van een meer verfijnde indicator
over basisscholen verdeeld. In totaal ontvangen scholen circa € 260
mln.
Het kabinet investeert € 170 mln. extra per jaar voor voorschoolse
educatie, waarmee het totale budget voor gemeentelijk
onderwijsachterstandenbeleid op ca € 490 mln. uitkomt. Zoals bekend is
investeren op jonge leeftijd zeer effectief. Daarom wil het kabinet het
urenaanbod van de voorschoolse educatie verhogen en daarnaast investeren
in de kwaliteit. In de Kamerbrief van 31 januari jongstleden
(Kamerstukken II 2017/18, 27 020, nr. 78) is uw Kamer geïnformeerd over
de plannen. De precieze uitwerking van de €170 mln. ontvangt uw Kamer
dit najaar. Door de kwaliteitsverhoging in de voorschoolse educatie
komen leerlingen met een kleinere onderwijsachterstand op school.
Ook investeert het kabinet €15 mln. voor onderwijsachterstandenbeleid
die wordt besteed aan specifieke regelingen, met name op het gebied van
de overgang van po naar vo, vmbo naar havo en vmbo naar mbo.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Kunnen de ministers inzicht geven in het beleid omtrent
subsidies, is er een overzicht te geven welke organisaties een subsidie
krijgen en waarop die bedragen zijn gebaseerd? Uit de begroting kan dit
nu niet heel duidelijk opgemaakt worden en het is onwenselijk dat alleen
de clubs die hen weten te vinden geld ontvangen.
Antwoord:
In het jaarverslag van OCW wordt ieder jaar een overzicht opgenomen van
alle ontvangers van alle OCW-subsidies. In de OCW-begroting is in
bijlage 4 een overzicht opgenomen van alle OCW-subsidies. Hierin staat
ook wat de juridische grondslag is van de subsidies en wordt verwezen
naar de evaluaties van de diverse subsidieregelingen.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Het lijkt nog niet echt op te schieten met uitvoeren van het
Regenboog Stembusakkoord. Wat is de stand van zaken op de uitvoering per
onderwerp uit dit akkoord? Wanneer stuurt de minister de nodige
wetsvoorstellen naar de Kamer? Kan de Kamer een tijdspad kunnen
ontvangen per maatregel?
Antwoord:
De punten uit het Regenboog Stembusakkoord, zoals opgenomen in het
Regeerakkoord, worden actief opgepakt. Sommige punten laten zich op
korte termijn uitvoeren, zoals het verankeren van seksuele- en
genderdiversiteit in de lerarenopleidingen. De generieke kennisbasis
pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is in april herzien. Seksuele-
en genderdiversiteit is hierin opgenomen. Implementatie ervan is het
collegejaar 2018/2019 ingegaan.
Ook de aanpak van suïcide- en depressiepreventie onder LHBTI-jongeren is sinds deze zomer opgestart door VWS samen met OCW. Movisie, COC en 113Online voeren dit uit. Andere punten uit het Regenboog Stembusakkoord worden uitgevoerd voor het einde van deze kabinetsperiode. In de voortgangsrapportage, die u in het voorjaar van 2019 ontvangt, wordt uitgebreid ingegaan op de stand van zaken rond de Regenboog Stembusakkoordpunten in het Regeerakkoord. Separaat ontvangt u begin 2019 een plan van aanpak over het tegengaan vsn onnodige geslachtsregistratie.
Uw Kamer is daarnaast zelf aan zet bij de voortgang van initiatiefwetsvoorstellen AWGB en artikel 1 Grondwet.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Zou de minister met zijn collega van jeugdzorg willen kijken
naar onderwijs en kinderen die in een jeugdzorg instelling zitten?
Kinderen krijgen vaak niet het juiste onderwijs omdat het niet
beschikbaar is op de instelling. Zou de minister hierop in willen
gaan?
Antwoord:
Voor elke jongere in een jeugdzorginstelling is onderwijs beschikbaar,
hetzij op de school bij de instelling, hetzij op een school in de buurt.
Voor een school op de instelling is het echter niet altijd mogelijk om
onderwijs te bieden dat aansluit bij het niveau en belangstelling van de
jongere. Vooral scholen die zijn verbonden aan een gesloten
jeugdzorginstelling kunnen niet altijd het brede palet aan
onderwijsopleidingen aanbieden vanwege de beperkte mogelijkheden in de
gesloten setting en het kleinschalige karakter van de instelling. Dan
wordt gezocht naar een opleiding die het meest aansluit bij de behoefte
van de jongere. Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg wordt in
samenwerking met Jeugdzorg Nederland en de scholen die in een gesloten
setting onderwijs aanbieden, gewerkt aan de verbetering van een
samenhangend programma van zorg en onderwijs gedurende het hele
schooljaar, zonder schoolvakanties.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Volgens de huidige wet is een gemeentelijke tegemoetkoming voor
voorschoolse educatie voor werkende ouders niet mogelijk. Ook niet als
die werkende ouders een laag inkomen hebben. Gemeenten die dat willen
kunnen dus niet in alle gevallen passende maatregelen nemen. Wil de
minister met zijn collega van SZW een wetswijziging mogelijk maken zodat
gemeenten ook echt kunnen werken aan het tegengaan van de tweedeling in
de samenleving?
Antwoord:
Hierover bent u recent geïnformeerd via de beantwoording van de
Kamervragen de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag:
Hebben we meer zicht op hoe het staat met de verhouding tussen
mensen voor de klas (veel vrouwen) en bestuurders (veel mannen)? Zou de
minister een breder onderzoek willen doen naar diversiteit in het
onderwijs, en diversiteit bij besturen en onder toezichthouders?
Antwoord:
Personeelsgegevens inclusief man/vrouw-verhoudingen, worden jaarlijks
door het ministerie van OCW gepubliceerd op de website
www.onderwijsincijfers.nl. Het aandeel vrouwelijke schoolleiders in het
po is de afgelopen jaren flink toegenomen. Van 42 % in 2011 naar 53 %
in 2017. Het aandeel vrouwelijke leerkrachten ligt de laatste jaren
tussen de 82 en 84 %. In het voortgezet onderwijs is het aandeel
vrouwelijke schoolleiders gestegen van 25 % in 2011 naar 33 % in 2017.
Het aandeel vrouwelijke leraren in het vo is gestegen van 45 % in 2011
naar 49 % in 2017. Verder blijkt uit de bedrijvenmonitor dat de colleges
van bestuur medio 2017 voor 23,9 % uit vrouwen bestaan en de raden van
toezicht voor 36,4 %.
Het is dus niet nodig nader onderzoek te doen naar de verhoudingen en
cijfers van diversiteit in het onderwijs, besturen en
toezichthouders.
Wel beschouwen wij deze scheve samenstelling als ongewenst. Zowel
lerarenteams als schoolbesturen die een goede afspiegeling zijn van de
samenleving hebben onze voorkeur. Wij doen hierbij een appél op
schoolbesturen om daar in het aannamebeleid van nieuw personeel rekening
mee te houden.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
Een nieuw bestuursakkoord in 2020 zou in overleg met werkgevers,
overheid én werknemers tot stand moeten komen. Kan de minister dat
bevestigen.
Antwoord:
Ja, bij een nieuw bestuursakkoord zullen - conform de motie Jasper van
Dijk (Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 242) en de motie Rog
(Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 241) - ook de vakbonden en de
vertegenwoordigers van de schoolleiders en de leraren worden
betrokken.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
Er zijn vele initiatieven ontwikkeld om leerlingen op het havo,
vwo of in het mbo te verleiden tot het leraarschap, zoals het
Teachnasium in Rotterdam. Kan de regering deze initiatieven in kaart
brengen en de effectiviteit meten, zodat we goede voorbeelden volgend
schooljaar al verder kunnen uitbreiden?
Antwoord:
We zijn blij met initiatieven als het Teachnasium om talentvolle
scholieren te enthousiasmeren voor het lerarenberoep. Omdat het
initiatief recent is gestart, is nog niet duidelijk wat de effecten
zijn. De regionale aanpak van het lerarentekort is erop gericht dat
succesvolle aanpakken als deze worden geïnventariseerd en verspreid,
zodat ook andere regio’s en scholen daar hun voordeel mee kunnen
doen.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
Vmbo-bb of kb-leerlingen die een onvoldoende teveel hebben
gehaald voor een avo-vak, kunnen niet instromen in het vmbo. Zou het
voor deze leerlingen niet veel uitdagender zijn zich verder te bekwamen
in hun beroepsvaardigheden op het mbo, onder de voorwaarde dat ze het
ontbrekende vak herkansen? Zien de bewindspersonen een mogelijkheid
hierover met het vmbo en mbo in gesprek te treden?
Antwoord:
Het feit dat we een drempelloze doorstroom gaan regelen van vmbo naar
havo moet niet opgevat worden alsof we de doorstroom van vmbo naar mbo
niet belangrijk vinden. Zo’n 85% van de vmbo-leerlingen stroomt namelijk
door naar het mbo. In de vergelijking met de overgang van vmbo naar havo
moeten we wel helder hebben dat we daar een drempelloze overgang gaan
regelen voor leerlingen met een diploma. En voor de overgang
van vmbo naar mbo geldt natuurlijk óók al dat een gediplomeerde leerling
drempelloos kan doorstromen naar het mbo.
Zonder diploma kan een leerling overigens wel drempelloos instromen in
de entreeopleiding (mbo-niveau 1). Daarnaast kan een mbo-instelling een
leerling die geen vmbo-diploma heeft toelaten op een hoger niveau na een
toelaatbaarheidsonderszoek – dat is een beslissing van de
mbo-instelling. Los daarvan zetten we in het programma Sterk
Beroepsonderwijs in op doorlopende leerlijnen en samenwerking tussen
vmbo en mbo. Voor doorlopende leerlijnen werken we aan een wetsvoorstel
(indiening eind 2019) om dat te verankeren. Binnen een doorlopende
leerlijn is meer ruimte voor gespreide examinering. Maar dit alles neemt
niet weg dat de avo-vakken wel belangrijk zijn, en leerlingen moeten die
wel voldoende afronden om goed voorbereid te zijn op het functioneren in
de maatschappij.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
Beroepsgerichte docenten in het mbo mogen na het behalen van hun
pedagogisch-didactisch getuigschrift hetzelfde vak echter niet geven in
het voortgezet onderwijs. Waarom bestaat dat verschil, en is de minister
bereid te overwegen de wet op dit punt aan te passen?
Antwoord:
Leraren moeten voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat
zij geven. Deze bekwaamheidseisen zijn voor het vo anders dan voor het
mbo, en daarom kunnen mbo-docenten niet zomaar in het voortgezet
onderwijs lesgeven. Daarnaast is een pedagogisch-didactisch
getuigschrift gericht op breed onderwijs in het mbo, en niet op een vak,
zoals in het vo.
We weten dat dit een knelpunt kan zijn in de praktijk, en daarom
verkennen we hoe de regelgeving over bevoegdheden voor het voortgezet
onderwijs in de toekomst ingericht moet zijn. Dit doen we in nauwe
samenwerking met de sector zelf en daarbij kijken we ook naar de
samenhang met bevoegdhedensystematiek in andere sectoren, waaronder het
mbo. Hierbij staat voorop dat we geen concessies doen aan kwaliteit:
bekwaamheidseisen staan inhoudelijk niet ter discussie. Uit deze
verkenning voor de toekomst van het bevoegdhedenstelsel moet blijken of
en hoe de regelgeving op dit punt moet worden aangepast. We kennen
momenteel meer dan 300 vakken en voor elk van deze vakken is een
bevoegdheid nodig.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
Handschriftontwikkeling, spelling en begrijpend lezen hollen
achteruit. Zou het kunnen dat de doorgeslagen digitalisering op veel
scholen hier mede debet aan is? Is hier onderzoek naar
gedaan?
Antwoord:
Door het NRO is onderzoek gedaan naar verschillen tussen kinderen die
leren schrijven met de hand en kinderen die leren schrijven door te
typen. Hieruit bleek dat leerlingen beter nieuwe letters leren herkennen
en hun motorische vaardigheden ontwikkelen door te schrijven met de
hand. Dit kan een positieve uitwerking hebben op het handsschrift en
spelling van kinderen. Uit het onderzoek blijkt dat veel scholen er
voor kiezen om het werken met digitale hulpmiddelen af te wisselen met
het schrijven met de hand. Kinderen hebben daardoor veel mogelijkheden
om hun handschrift te oefenen en spelling te verbeteren. Uit het
onderzoek bleek ten slotte dat er geen significante verschillen in
leesbaarheid en mate van verzorging van het handschrift van leerlingen
bestaan ten opzichte van de meting in 1999.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
Zien de ministers mogelijkheden om te stimuleren dat de
maatschappelijke diensttijd ook vanuit het voortgezet- middelbaar en
hoger onderwijs gerealiseerd kan worden?
Antwoord:
De maatschappelijke diensttijd valt onder de verantwoordelijkheid
van staatssecretaris Blokhuis en is twee weken geleden tijdens de
begrotingsbehandeling van VWS behandeld.
Het ontwerp van de maatschappelijke diensttijd komt tot stand in nauwe
samenspraak met jongeren, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven
en mede-overheden. Daarbij moeten juist praktijkexperimenten uitwijzen
hoe de maatschappelijke diensttijd laagdrempelig en succesvol kan worden
georganiseerd. Ook wordt gekeken per doelgroep in welke levensfase een
diensttijd passend is. Schoolgaande jongeren zijn een doelgroep, maar de
totale doelgroep jongeren is breder.
Om te leren in de praktijk vinden er meerdere proeftuinronden plaats. De
eerste ronde is half september van start gegaan. Hierin is inderdaad een
vo-school hoofdaanvrager van één van de proeftuinen. Maar ook in andere
proeftuinen zijn onderwijsinstellingen zoals ROC’s en leerlingen
(bijvoorbeeld vanuit pro/vso) betrokken. Er is dus betrokkenheid en
aansluiting bij het onderwijs en dit wordt vanuit het programma
Maatschappelijke diensttijd actief gezocht.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
In welke mate kunnen de structurele middelen die op de begroting
staan voor de onderwijscoöperatie ingezet worden vooor het
LerarenOntwikkelFonds, zodat onderzoek, ontwikkeling en innovatie in het
po, vo en mbo structureel kan voortbestaan?
Antwoord:
Een deel van het budget van de OC wordt komend jaar overgeheveld naar
het CAOP, dat de publiekrechtelijke taken van de OC overneemt. Hier
hoort ook het Lerarenontwikkelfonds (LOF) bij. Het CAOP neemt de
uitvoering van deze regeling van de OC over en ontvangt bijbehorend
budget. Daarmee is de continuïteit in de uitvoering van het LOF voor
komend jaar geborgd.
Het LOF is in 2015 opgezet als een tijdelijke regeling, waarvoor het
budget na 2019 eindigt. Komend jaar zullen we het LOF evalueren, om te
bezien wat het effect is geweest van deze regeling. Deze
evaluatie zullen we u dan ook toezenden. Op basis van de bevindingen
zullen we een besluit nemen over de toekomst van het LOF.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
De vakhavo is een goed voorbeeld van een manier waarop
scholieren meer praktijkervaring opdoen. Hoe kan de minister dit meer
stimuleren?
Antwoord:
De vakhavo is een interessant voorbeeld om leerlingen in het
havoprogramma meer praktijkervaring te laten opdoen. Binnen het project
regelluwe scholen is momenteel een aantal scholen aan de slag gegaan met
het concept vakhavo. Nu we het curriculum van het funderend onderwijs
aan het herzien zijn, kunnen we ook kijken hoe het voor alle scholen,
die dat willen, beter mogelijk kunnen maken om programma’s à la de
vakhavo in te richten.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag:
We kennen het leerwerktraject in de basisberoepsgerichte
leerweg. Is de minister bereid te overwegen dit ook een plek te geven in
de kader-beroepsgerichte leerweg?
Antwoord:
Het leerwerktraject is een vangnet binnen de basisberoepsgerichte
leerweg. Het biedt de mogelijkheid voor leerlingen die het niveau van de
avo-vakken deels niet aankunnen (Nederlands is wel verplicht), voor de
beroepsgerichte vakken wel alsnog een basisberoepsgericht diploma te
halen. Voor de kaderberoepsgerichte leerweg willen we dit niet doen.
Voor leerlingen die de avo-vakken niet op kaderberoepsgericht niveau
aankunnen, is er in feite al een terugvaloptie. Dat is de
basisberoepsgerichte leerweg, waarbij leerlingen die dat aankunnen hun
beroepsgerichte vakken op kaderberoepsgericht niveau kunnen
afsluiten.
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat alle studenten, dus ook
vluchtelingenstudenten waarvoor een uitzondering wordt gemaakt op de
harde leeftijdsgrens van 21 jaar, aanspraak zouden moeten kunnen maken
op de toets (colloquium doctum) om alsnog in te kunnen stromen? Is ze
bereid de wet daarvoor aan te passen?
Antwoord:
Wij zijn het ermee eens dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs
gediend is met mogelijkheden voor aankomende studenten om deficiënties
weg te werken en dan alsnog in het hoger onderwijs in te stromen.
Ons stelsel kent de deficiëntietoets. Kandidaat-studenten die niet
het juiste profiel of de juiste vakken hebben gekozen, kunnen zich door
een deficiëntietoets alsnog kwalificeren voor toelating tot de opleiding
van hun keuze. Voor dit onderzoek geldt geen leeftijdseis.
De ho-instelling bepaalt of deze deficiëntietoets wordt aangeboden en zo
ja, hoe de vorm en inhoud van deze toets er uit zien.
Wij gaan in gesprek met de instellingen over de mogelijkheden om deze toets in de volle breedte aan te bieden.
De deficiëntietoets is een andere toets dan het colloquium doctum, de toelatingstoets die ook wel de 21+ toets wordt genoemd. Met een toelatingsonderzoek kan iemand zich kwalificeren voor toelating tot het hoger onderwijs, zonder in het bezit te zijn van de vereiste vooropleiding.
Om aan een toelatingsonderzoek te kunnen deelnemen, moet een
kandidaat bij aanvang van de opleiding 21 jaar of ouder te zijn.
Zowel het colloquium doctum als de deficiëntietoets doen een stevig
beroep op zelfstudie.Vragen van het lid Molen, H. van der
(CDA)
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraag:
Het CDA wil van de minister weten wat de stand van zaken is van
de uitwerking van het voornemen voor alle regio’s in ons land op
voldoende onderwijs aanbod in te zetten.
Antwoord:
In het VAO naar aanleiding van het AO over leerlingendaling van 27 juni
2018 heeft de Kamer een motie aangenomen over deze ‘omgekeerde
doelmatigheidstoets’. In de brief aan de Kamer met de beantwoording van
de in het AO onbeantwoorde vragen (Kamerstukken II 2018/19, 31 293, nr.
414, p. 10) hebben we gemeld dat we dit graag bezien in samenhang met de
adviezen van de commissie-Dijkgraaf inzake de aanpak leerlingendaling.
De commissie is daarom gevraagd deze motie te betrekken in haar advies,
dat begin volgend jaar gereed moet zijn.
Voor het mbo geldt dat er de mogelijkheid bestaat (als ultimum remedium)
dat de minister een opleiding als kleinschalig en uniek aanmerkt en
daarbij aangeeft wie hem uitvoert. Dat doet zij op basis van advisering
van de Commissie Macrodoelmatigheid MBO. Op deze manier zorgen we ervoor
dat hele kleine en unieke opleidingen (minder dan 50 studenten
landelijk) kunnen blijven bestaan en voldoende arbeidspotentieel kunnen
opleiden als daaraan arbeidsmarktbehoefte blijft.
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraag:
Als CDA steunen we in principe het pleidooi om het geld (inzet
middelen die vrijkomen door de invoering van het leenstelsel) naar voren
te halen. Het is geld dat opgebracht wordt door de student. Graag hoort
het CDA van de minister welke mogelijkheden ze ziet.
Antwoord:
Zoals gemeld in de kamerbrief ‘reactie op rapport VSNU, ruimte voor
investeringen en talent’ wordt bezien of een kasschuif om
studievoorschotmiddelen naar voren te halen mogelijk is.
Er moet dan wel een gedragen voorstel liggen van de partijen waarmee we
het akkoord gesloten hebben over de kwaliteitsafspraken. Of
het daadwerkelijk lukt om een kasschuif te realiseren, is óók
afhankelijk van het totale budgettaire beeld rijksbreed, daarom is dat
nu nog niet in te schatten. Pas dan is het geëigende moment om ook over
de vouchers te spreken.
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het fors vergroten van het
aantal internationale studenten in het hbo? Zijn we eigen tekorten op
deze manier aan het organiseren in de race om de student?
Antwoord:
Wij doen ons uiterste best om te zorgen dat het wetsvoorstel met de set
aan maatregelen op internationalisering in maart 2020 in werking kan
treden.
Ook loopt er momenteel een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar internationalisering in het mbo en ho. Mogelijk leidt dit onderzoek nog tot aanvullende maatregelen. Het rapport zal in het voorjaar van 2019 worden afgerond.
Ook voor het hbo geldt dat internationalisering toegevoegde waarde moet hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en dat de toegankelijkheid en doelmatigheid moeten zijn geborgd.
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraag:
Oproep aan de minister om te stoppen met het gebruiken van het
woord ‘Studievoorschot’. Graag hoort het CDA of de minister aan die
oproep gehoor geeft.
Antwoord:
Goede voorlichting over de voorwaarden en gevolgen van de studielening
is zeker een verantwoordelijkheid van DUO. DUO verbetert de voorlichting
voortdurend. Gisteren is de vernieuwde website gepubliceerd. Studenten
zijn vaak gericht op zoek naar informatie. De nieuwe website sluit beter
op die behoefte aan. En natuurlijk moet dat in zo helder mogelijk
taalgebruik. Daarom spreekt de website van DUO dan ook consequent over
een lening, niet over het aanvragen van een studievoorschot. Het
vervangen door de basisbeurs is geregeld in de wet
studievoorschot. Zo is het pakket aan maatregelen destijds genoemd. Met
die term wordt bedoeld dat een studielening een investering is die
zichzelf terugverdient, niet dat het geen lening is die hoeft te worden
terugbetaald. Maar DUO gebruikt die term dus niet om de leenmogelijkheid
te omschrijven.
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag:
Herkent de minister de signalen dat hbo’s ook steeds meer
Engelstalige opleidingen gaan starten en hiermee buitenlandse studenten
gaan aantrekken? Wat is de minister van plan hier aan te
doen?
Antwoord:
Volgens de meest recente cijfers is 6% van de aangeboden
bacheloropleidingen in het hbo volledig Engelstalig. De CDHO adviseert
sinds enkele maanden aan de NVAO over de taalkeuze voor nieuwe
opleidingen in relatie tot de arbeidsmarkt.
Voor het hbo geldt, net als voor het wo, dat internationalisering
toegevoegde waarde moet hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en
dat de toegankelijkheid en doelmatigheid moeten zijn gewaarborgd.
Vraag:
De SP wil duidelijkheid over de extra bezuiniging die boven de
voorjaarsnota hangt, meer dan € 100 miljoen. Kunnen de ministers nu al
een toezegging doen dat dit niet ten laste komt van het
onderwijs?
Antwoord:
De openstaande taakstelling op de OCW-begroting is onderdeel van de
integrale afweging bij voorjaarsnota 2019. We zullen de Tweede Kamer dan
informeren over de invulling van de taakstelling.
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag:
Gaat de extra instroom in het hoger onderwijs (nieuwe
aanmeldingscijfers, 5% meer aanmeldingen) leiden tot meer gevolgen voor
de lumpsum?
Antwoord:
Gegevens over inschrijvingen bij universiteiten worden de komende
maanden naar DUO gestuurd en daar verwerkt. Begin 2019 zijn deze
verwerkt en gecheckt, pas vanaf dat moment kunnen we meer zekerheid
geven over de totale aantallen studenten. In de voorjaarsbesluitvorming
van 2019 worden de budgettaire consequenties van eventuele stijgingen of
dalingen in de nieuwe raming (referentieraming 2019) bezien. Dan pas kan
worden aangegeven of er gevolgen zijn voor de lumpsum.
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag:
De SP wil ho-instellingen een wettelijke plicht geven voor het
verzorgen van huisvesting van internationale studenten, bijvoorbeeld
door het eisen dat een minimumpercentage huisvesting wordt gegarandeerd.
Graag een reactie op die suggestie.
Antwoord:
Op 4 oktober is het actieplan studentenhuisvesting van het Landelijk
Platform Studentenhuisvesting (de G4, Netwerk Kennissteden Nederland,
VSNU, Vereniging Hogescholen, Kences, Vastgoed Belang, de Landelijke
studentenvakbond, Nuffic, OCW en BZK) ondertekend. Met dit actieplan
willen wij gezamenlijk de komende drie jaar een lokale samenwerking
opbouwen. Dit plan geldt voor alle studenten, inclusief internationale
studenten.
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag:
De minister stelt de Commissie Van Rijn in en stelt hiermee de
bekostigingsdiscussie uit. Kan de minister zelf verantwoordelijkheid
nemen en op korte termijn met een voorstel te komen voor de
bekostigingssystematiek? We hebben geen tijd om te wachten tot er in
april een keer een advies komt.
Antwoord:
Als eerste resultaat van de Regeerakkoordmaatregelen ten aanzien van de
herziening van de bekostiging in het hoger onderwijs, is in de afgelopen
periode een uitgebreid onderzoek verricht door het Center for Higher
Education Policy Studies (CHEPS). Kijkende naar dit onderzoek kan
geconcludeerd worden dat er met de beleidsvarianten uit het rapport een
gedegen basis ligt voor een vervolg. Echter, het rapport toont ook aan
dat een herziening niet eenvoudig is. Uit het rapport blijkt
bijvoorbeeld dat knelpunten die instellingen ervaren veel van elkaar
verschillen. Die uiteenlopende knelpunten vragen allemaal om een andere
oplossing binnen het bekostigingsmodel. In het rapport wordt voor ieder
knelpunt een aparte oplossing gepresenteerd maar een integrale
oplossing, waarbij alle knelpunten in onderlinge samenhang worden
afgewogen, ontbreekt vooralsnog. Vanwege de complexe aard van een
herziening van de bekostiging binnen de huidige financiële kaders, het
ambigue beeld dat naar voren komt uit de raadpleging van het veld (zeer
uiteenlopende knelpunten) en de onderlinge samenhang van de diverse
maatregelen, hechten wij aan een zorgvuldig proces en vinden wij een
vervolgstap noodzakelijk alvorens de bekostigingssystematiek definitief
wordt herzien. We moeten niet over een nacht ijs gaan. De stap die nu
gemaakt dient te worden, is het vormgeven van een integrale benadering
voor de herziening van de bekostigingssystematiek waarin verschillende
thema’s en knelpunten in onderlinge samenhang worden afgewogen. In die
afweging kan worden meegenomen welke knelpunten in het hoger onderwijs
het meest effectief via de bekostiging kunnen worden aangepakt en hoe,
en welke via beleidsmaatregelen een plek kunnen krijgen. Daarom is aan
de Commissie Van Rijn gevraagd om te adviseren over een aanpassing van
de huidige bekostigingssystematiek. Daarbij is aan de commissie gevraagd
om een integrale voorkeursoptie voor de herziening van de
bekostigingssystematiek (het verdeelmodel hoger onderwijs en onderzoek)
te presenteren. De commissie zal in april 2019 haar advies uitbrengen.
De adviescommissie is expliciet gevraagd zich te richten op een
herziening van de bekostigingssystematiek, die nog deze kabinetsperiode
(2020 of 2021) in werking kan treden.
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vraag:
We hebben begin dit jaar een motie van Van Meenen aangenomen
over duidelijke kaders aan decentrale selectie. In de brief die de
minister pas stuurde over toegankelijkheid en selectie, geeft ze aan dat
ze pas in 2019 gaat kijken of deze kaders ook echt nodig zijn. Dat is
niet voldoende. Wil de minister nu komen met kaders voor decentrale
selectie?
Antwoord:
Instellingen laten duidelijk zien dat zij bezig zijn om
selectieprocedures te verbeteren. Zo worden er bijvoorbeeld studiedagen
georganiseerd. Instellingen hebben daarbij oog voor mogelijke risico’s
van decentrale selectie. Denk daarbij aan ongewenste zelfselectie en
kansengelijkheid. Omdat instellingen dit voortvarend oppakken, vinden
wij het nu te vroeg om al op landelijk niveau kaders vast te stellen.
Zoals wij in onze brief toegankelijkheid en kansengelijkheid hebben
aangegeven besluiten wij op basis van de effecten van de inspanningen
die gepleegd zijn hoe ongewenste zelfselectie en kansengelijkheid wordt
voorkomen. Op basis hiervan besluiten wij of en hoe verdere inkadering
wenselijk en noodzakelijk is.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)Vragen van het lid
Kwint, J.P. (SP)
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag:
Zouden we niet bij deze scholen (met meeste leerlingen met
achterstand, in arme wijken) kunnen beginnen om de klassen kleiner te
maken? Probeer een maximum rond 20/21 per klas te stellen en geef
scholen daar extra geld voor dan maak je het lesgeven daar een stuk
aantrekkelijker. Zullen we die eerste stap vandaag zetten? Daarmee pak
je de kansengelijkheid in het onderwijs echt aan.
Antwoord:
Scholen ontvangen middelen voor het voorkomen en bestrijden van
onderwijsachterstanden. Op scholen met een grotere
achterstandsproblematiek zijn meer achterstandsmiddelen beschikbaar. Zij
kunnen ervoor kiezen om deze in te zetten voor kleinere klassen, maar er
zijn ook andere mogelijkheden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden
aan de inzet van onderwijsassistenten, extra lesvoorbereiding van
leerlingen of meer opleidingsuren van docenten. De besturen/scholen
kunnen op deze manier keuzes maken die passen bij lokale
omstandigheden.
De komende jaren wordt samen met scholen en het Nationaal Regieorgaan
Onderwijsonderzoek (NRO) een programma opgezet, waarin wordt onderzocht
welke interventies effectief zijn en hoe scholen deze op een goede
manier kunnen inzetten. Daarnaast wordt brede kennisdeling en
bewustwording van effectieve interventies van onderwijsachterstanden
gestimuleerd.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag:
De voorschool loopt op sommige plekken leeg. Niet omdat een kind
geen achterstand meer heeft, maar omdat de wet verbiedt dat gemeenten
geen eigen bijdrage vragen. Kunnen we niet vandaag afspreken dat
gemeenten die zich inzetten voor achterstandskinderen een compliment
krijgen in plaats van gedonder met Den Haag?
Antwoord:
Hierover bent u recent geïnformeerd via de beantwoording van de
Kamervragen van de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag:
Kinderen op school bewegen steeds minder en minder goed. Om dit
op te lossen, kan geld weggehaald worden bij grote bedrijven en gebruikt
worden om meer vakleerkrachten bewegingsonderwijs voor het po aan te
nemen. Ik hoop dat de minister dit voorstel kan omarmen.
Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat kinderen voldoende (leren) bewegen en dat
lessen bewegingsonderwijs bevoegd worden gegeven. Zoals u weet heeft het
lid Van Nispen (SP) hier een initiatiefwetsvoorstel over ingediend dat
uw Kamer naar verwachting binnenkort zal behandelen. In het debat zal
het kabinet ook ingaan op het voorstel. Hierbij wordt onder andere
ingegaan op de uitvoerbaarheid, inrichtingsvrijheid en het
dekkingsvraagstuk.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag:
De curriculumherziening duurt al jaren en moet en zal doorgaan,
terwijl draagvlak ontbreekt. Waar gaan we uiteindelijk de herziening op
beoordelen, hoe lang mag het project nog doorlopen en is de minister
bereid om als curriculum.nu klaar is, voorstellen pas naar de Kamer te
sturen nadat er een uitgebreid onderzoek is gedaan naar draagvlak onder
leraren?
Antwoord:
Voor het eerst in Nederland vervullen leraren en schoolleiders zelf een
sleutelrol in de herziening van het curriculum. Onder
verantwoordelijkheid van de coördinatiegroep – bestaande uit
vertegenwoordigende partijen uit het onderwijsveld – werken zij
gezamenlijk aan bouwstenen voor een vernieuwd curriculum. Op de
tussenproducten van deze teams wordt breed feedback opgehaald. Er zijn
ontwikkelscholen, waarbij de lerarenteams actief meedenken en de
ontwikkelteams bezoeken vele bijeenkomsten in het land om de opbrengsten
te bespreken met vakverenigingen, het vervolgonderwijs,
wetenschappelijke experts en anderen. Op basis van de feedback stellen
de teams de producten bij. Het hele proces is er daarmee op ingericht om
tot kwalitatief goede en gedragen bouwstenen te komen. In onze
beleidsreactie in het voorjaar van 2019 zullen we een voorstel voor
vervolg doen en daarin – conform adviezen van de commissie Dijsselbloem
– ook ingaan op het noodzaak van de herziening. In deze reactie wordt
ook ingegaan op het draagvlak. Dit in de wetenschap dat gezien de
uiteenlopende opvattingen over de inhoud van het onderwijs er van
volledige instemming nooit sprake zal zijn.
Deze herziening zal uiteindelijk moeten leiden tot een (waar nodig)
geactualiseerd curriculum, dat meer duidelijkheid biedt voor leraren en
scholen, minder overladen is en een betere aansluiting kent tussen het
po en vo en op het vervolgonderwijs. Uiteindelijk zullen we de
herziening erop beoordelen in hoeverre deze doelen gerealiseerd
zijn.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag:
Denkt u niet dat zomerscholen gewoon verdwijnen als dat geld aan
de lumpsum wordt toegevoegd?
Antwoord:
Op verzoek van de VO-raad is de regeling daarna eenmalig met één jaar
verlengd, zodat ook in 2017 nog sprake was van een subsidieregeling. Met
de bij de begrotingsbehandeling OCW voor het jaar 2018 ingediende en
Kamerbreed aangenomen motie-Rog (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 775
VIII, nr. 79) is er voor gekozen de subsidieregeling nog eenmaal met
twee jaar (2018 en 2019) te verlengen.
Wij begrijpen de zorg die achter deze verzoeken tot verlenging van de
subsidieregeling schuilt. Ook wij willen graag meer zekerheid over de
vraag of scholen na 2019 lente- en zomerscholen zullen blijven
aanbieden, wanneer de middelen beschikbaar zouden zijn via de lumpsum en
niet meer via een specifieke subsidieregeling. Daarom zullen wij dit
komend jaar bij scholen onderzoeken.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag:
Is de minister bereid de ruimtebrief openbaar
maken?
Antwoord:
Nee. De onderwijswerkgevers bepalen zelf wat zij met de werknemers en
hun vertegenwoordigers delen. Dat hoort bij onderhandelen.
In Nederland is het gebruikelijk dat werknemers en hun
vertegenwoordigers geen inzicht hebben in de financiële mogelijkheden
van de werkgevers. Ook in de markt deelt de werkgever niet aan de
vakbonden mee welke ruimte hij wil inzetten voor de cao-afspraken.
De arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zijn gedecentraliseerd, dus het
ministerie gaat daar niet (meer) over.
In de decentralisatieconvenanten is overigens door het kabinet
afgesproken dat de ruimte (alleen) aan werkgevers wordt
meegedeeld.Vragen van het lid Meenen, P.H. van
(D66)
Vraag:
Hoe staat dat er nu voor en is er in de begroting van 2019 geld
voor een vervolg op het produceren, reproduceren en distribueren van
aangepast lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie?
Antwoord:
OCW heeft na acht jaar de overeenkomst voor het produceren en leveren
van bestanden voor dyslexiesoftware per augustus 2017 niet meer
gecontinueerd. Onder meer vanwege de technologische ontwikkelingen.
Leerlingen met dyslexie kunnen geen verzoek meer doen voor het omzetten
van leermiddelen. Wel kunnen leerlingen met een dyslexieverklaring
school- en studieboeken uit de bestaande collectie van Dedicon opvragen.
Voor de aangepaste school- en studieboeken betaalt de leerling, net als
leerlingen met een visuele beperking, een eigen bijdrage van €4,50 per
toegankelijk leermiddel. Dit bedrag is een tegemoetkoming in de
materiaalkosten en verzendkosten. Deze kosten worden door de school
vergoed. Scholen hebben budget voor de aanschaf van leermiddelen,
remediërende programma’s en ondersteunende materialen, zoals
dyslexiesoftware. Tevens is in 2012 is met de Groep Educatieve
Uitgeverijen (GEU) afgesproken dat zij lesmateriaal ten behoeve van
leerlingen met dyslexie in het primair en voortgezet onderwijs
(digitaal) beschikbaar stellen. Ook heeft de GEU toegezegd om bij het
ontwikkelen van nieuw materiaal rekening te houden met deze
doelgroep.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag:
Ziet de minister mogelijkheid om de taak van Dedicon met deze
mogelijkheden uit te breiden en hun subsidie verhogen met €200.000 per
jaar?
Antwoord:
In 2012 is met de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) afgesproken dat
zij lesmateriaal ten behoeve van leerlingen met dyslexie in het primair
en voortgezet onderwijs (digitaal) beschikbaar stellen. Ook heeft de GEU
toegezegd om bij het ontwikkelen van nieuw materiaal rekening te houden
met deze doelgroep. Daarnaast zijn schoolbesturen verplicht om te
voorzien in voor dyslecten toegankelijke leermiddelen en om dat bij de
aanbesteding en aanschaf van lesmethoden mee te nemen in de procedure
met de uitgevers. Scholen hebben ook budget voor de aanschaf van
leermiddelen, remediërende programma’s en ondersteunende materialen,
zoals dyslexiesoftware.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag:
Kan de minister volgend jaar een loon- en prijsbijstelling over
de subsidie aan Dedicon toepassen?
Antwoord:
Dedicon ontvangt jaarlijks een subsidie. Uitkeren van loon- en
prijsbijstelling op subsidies is geen automatisme. Wij kunnen wel apart
besluiten over het toekennen van loon- en prijsbijstelling, maar wij
zien geen aanleiding om voor Dedicon een uitzondering te maken.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag:
Wordt op dit moment op alle scholen invulling gegeven aan de
kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit? Is de minister tevreden
over hoe dat gaat? Hebben leerlingen een omgeving die veilig genoeg is
om zich ook te uiten?
Antwoord:
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2016 geconstateerd dat de
overgrote meerderheid van de scholen voldoet aan de kerndoelen. Scholen
hebben daarbij de vrijheid om zelf hun accenten te zetten bij de
invulling van hun wettelijke opdracht om in het onderwijs aandacht te
besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Dit is een goed
uitgangspunt dat aansluit bij de diversiteit van de scholen in
Nederland. Wel zouden scholen gebaat zijn bij meer ‘houvast’,
bijvoorbeeld door seksuele integriteit een onderdeel te maken van het
sociaal veiligheidsbeleid, zodat seksuele vorming niet de
verantwoordelijkheid is van een enkele docent.
Daarnaast zal aanscherping van het kerndoel scholen en leraren
waarschijnlijk meer houvast geven. Wij verwachten het voorstel hiervoor
in het voorjaar van 2019.
We meten elke twee jaar de veiligheid van LHBTI-leerlingen en
medewerkers op scholen. Deze monitor (sociale veiligheid) wordt naar
verwachting in december naar uw Kamer gestuurd, samen met onze
reactie.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag:
Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van de andere
punten van het Regenboog Stembusakkoord? Kan de minister nu al iets meer
zeggen over de voortgangsrapportage die in het voorjaar komt? Wat is het
tijdspad dat zij voor ogen heeft?
Antwoord:
De punten uit het Regenboog Stembusakkoord zoals opgenomen in het
Regeerakkoord worden actief opgepakt. Sommige punten laten zich op korte
termijn uitvoeren, zoals het verankeren van seksuele- en
genderdiversiteit in de lerarenopleidingen. De generieke kennisbasis
pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is in april herzien. Seksuele-
en genderdiversiteit is hierin opgenomen. Implementatie ervan gaat dit
collegejaar in (2018/2019).
Ook de aanpak van suïcide- en depressiepreventie onder LHBTI-jongeren is sinds deze zomer opgestart door VWS samen met OCW. Movisie, COC en 113Online voeren dit uit. Andere punten uit het Regenboogstembusakkoord worden uitgevoerd voor het einde van deze kabinetsperiode. In de voortgangsrapportage wordt uitgebreid ingaan worden op de stand van zaken rond de Regenboog Stembusakkoordpunten in het Regeerakkoord. Separaat ontvangt u begin 2019 een plan van aanpak tegengaan onnodige geslachtsregistratie.
Uw Kamer is daarnaast zelf aan zet bij de voortgang van initiatiefwetsvoorstellen AWGB en artikel 1 Grondwet.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den
(PvdA)
Vraag:
Wat gaat dit kabinet doen om haar toezegging waar te maken dat
de extra taakstelling van € 163,5 miljoen niet ten koste gaat van het
zogenaamde primaire proces; van de werkdruk voor leraren,
kansengelijkheid en onderwijskwaliteit?
Antwoord:
OCW had bij Voorjaarsnota 2018 een tegenvaller op de leerling- en
studentenraming en de raming van de studiefinanciering. Voor 2018 en
2019 is deze tegenvaller volledig gedekt. Van de dekking voor 2019 is €
163,5 miljoen afkomstig uit niet-wettelijk verplichte loon- en
prijsbijstelling, een lumpsumkorting op het hoger onderwijs, een korting
op de Regeling praktijkleren en onderuitputting. Met de motie Asscher
heeft de Tweede Kamer opgeroepen de korting op de Regeling praktijkleren
terug te draaien. Het amendement Van den Hul voorziet in de uitvoering
van de motie Asscher.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Zou de minister bereid zijn om in kaart te brengen hoe een
gratis aanbod van voorschool voor elk kind van bijvoorbeeld 16 uur per
week eruit zou kunnen zien? Met als uitgangspunt dat we uitgaan van een
aanbiedingsvorm, in lijn met hoe we onderwijs in het basisonderwijs
hebben geregeld.
Antwoord:
Nee. Zoals aangegeven in de Kamerbrief ‘Nieuwe verdeling middelen
onderwijskansenbeleid scholen en gemeenten’ van 26 april jongstleden
(Kamerstukken II 2017/18, 27 020,nr. 88) kiest het kabinet voor een
gerichte en doelmatige aanpak van de risico’s op onderwijsachterstanden.
Daarmee wil het kabinet gelijke kansen voor kinderen bieden, juist door
kinderen die dat echt nodig hebben een extra duwtje in de rug te geven.
Daarnaast zet het kabinet de inzet van de kinderopvangtoeslag als
arbeidsmarktinstrument voort en investeert hier ook extra in. Het
kabinet heeft niet gekozen voor een gratis aanbod voor elk kind. Het
realiseren van een dergelijk aanbod kost € 740 miljoen.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Wat doet deze minister om te zorgen dat er genderspecifiek
beleid wordt ontwikkeld bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen, ook
op de andere betrokken ministeries? En is de minister het met ons eens
dat juist de rol van mannen en jongens bij het bestrijden van geweld erg
belangrijk is?
Antwoord:
Wij zijn continu met onze collega’s in gesprek over hoe wij in het
gender-generieke stelsel van integrale voorzieningen voldoende zicht
houden op de impact van beleid op vrouwen. Gender-generiek beleid kan
namelijk net zo gunstig zijn voor vrouwen als voor mannen en daarmee hun
positie verbeteren. Het kan echter ook onbedoelde negatieve impact
hebben of onvoldoende bijdragen aan de ambitie om de positie van vrouwen
te verbeteren. Het is van belang om hier voldoende zicht op te houden
zodat, indien nodig, tijdig bijgestuurd kan worden en zo ongewenste
genderverschillen te verkleinen.
Zo werken de ministeries van JenV, OCW en VWS samen aan de preventie van genderspecifiek geweld, onder andere waar het gaat om het loverboys, (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag, huiselijk geweld en intimidatie op werkvloer.
Onder leiding van VWS is er onlangs een interdepartementale
rapportage opgesteld over het beleid ter bestrijding van geweld tegen
vrouwen, in het kader van de visitatie van het GREVIO-comité (eerste
kwartaal 2019), dat toeziet op de naleving van het Verdrag van Istanbul
(Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en
meisjes). Tijdens de visitatie zal er ongetwijfeld aandacht zijn voor
gender.
Wij onderschrijven dat emancipatie, waaronder ook het tegengaan van
seksueel grensoverschrijdend gedrag, een zaak is van zowel mannen als
vrouwen.
De White Ribbon campagne, in Nederland gevoerd door Emancipator
(organisatie van mannen voor emancipatie), is een campagne gevoerd door
mannen die zich uitspreken tegen geweld tegen vrouwen en die zich actief
inzetten om onderdeel te worden van de oplossing. Er is, na 2016 en
2017, in 2018 opnieuw subsidie gegeven aan Emancipator.
Verder is de alliantie Act4respect van Rutgers en Atria gericht op het
tegengaan van gendergerelateerd geweld. De alliantie richt zich op
jongeren en jongvolwassenen, mannen en vrouwen, potentiële slachtoffers
én daders.
Ook wordt cofinanciering beschikbaar gesteld voor gemeenten om een lokale aanpak te ontwikkelen om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte te verbeteren, bijvoorbeeld op straat of in het uitgaansleven. 11 gemeenten, waaronder de G4, hebben hier gebruikt van gemaakt en zullen komend jaar initiatieven ontplooien.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Wat gaat de minister doen om het tij te keren en te zorgen dat
elke vrouw niet alleen veilig is maar ook gezien en gehoord wordt? Zien
de ministers voor zichzelf een rol om te zorgen dat schoolbesturen
diverser worden? En wat gaat de minister doen om te zorgen voor een
betere representatie van vrouwen in politiek en bestuur? Is zij het met
ons eens dat hierbij ook haar collega’s op andere departementen een
belangrijke rol te spelen hebben, en spreekt zij hen hier ook
daadwerkelijk op aan?
Antwoord:
Vrijwel alle inspanningen in het emancipatiebeleid zijn hierop
gericht. De alliantie Act4respect van Rutgers en Atria gericht op het
tegengaan van gender gerelateerd geweld wordt door OCW ondersteund. De
alliantie richt zich op jongeren en jongvolwassenen, mannen en vrouwen,
potentiële slachtoffers én daders.
Verder wordt cofinanciering beschikbaar gesteld voor gemeenten om een lokale aanpak te ontwikkelen om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte te verbeteren, bijvoorbeeld op straat of in het uitgaansleven. 11 gemeenten, waaronder de G4, hebben hiervan gebruikt gemaakt en zullen komend jaar initiatieven ontplooien.
Ook is er inzet om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten en
het aandeel vrouwen in topposities te vergroten. Daarvoor wordt de
coalitie Beeldvorming in de Media ondersteund. Verder wordt een studie
voorbereid om de representatie van vrouwen in de media te monitoren.
Tevens zijn er initiatieven ontplooid om genderstereotypering tegen te
gaan. Wij verwijzen graag naar de Emancipatienota van eerder dit
jaar.
Het aandeel vrouwen dat werkt in het onderwijs is hoog. Het aandeel
vrouwen in schoolbesturen ligt hoger dan in de top van het
bedrijfsleven.
Het aandeel vrouwen in de politiek is in belangrijke mate afhankelijk van de politieke partijen. Veel partijen hebben een actief beleid om tot een meer diverse kandidaten lijst te komen. Waar het gaat om raden van bestuur en raden van commissarissen in het bedrijfsleven wordt er actief samengewerkt met VNO-NCW om hier verandering te bewerkstelligen. Dat gaat nog in een te traag tempo.
Samen met de minister van SZW is de SER advies gevraagd over mogelijke maatregelen om een diverse top van het bedrijfsleven te bereiken. Het kabinet zal in 2019 de balans opmaken. Als er dan nog te weinig voortgang is dan is het kabinet bereid om stevige maatregelen te treffen.
Wij zijn continu met onze collega’s in gesprek over hoe wij in het gender-generieke stelsel van integrale voorzieningen voldoende zicht houden op de impact van beleid op vrouwen. Gender-generiek beleid kan namelijk net zo gunstig zijn voor vrouwen als voor mannen en daarmee hun positie verbeteren. Het kan echter ook onbedoelde negatieve impact hebben of onvoldoende bijdragen aan de ambitie om de positie van vrouwen te verbeteren. Het is van belang om hier voldoende zicht op te houden zodat, indien nodig, tijdig bijgestuurd kan worden en zo ongewenste genderverschillen te verkleinen. Overigens heeft iedereen in onze samenleving een rol, wij als ministers in dit kabinet, u als Kamerlid, vrouwen en mannen zelf, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en bedrijven. Alleen gezamenlijk kunnen we het tij keren.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Is de minister het met ons eens dat het belangrijk is dat de
stem van de leraar wordt gehoord? Wat gaat de minister doen om te borgen
dat dat ook daadwerkelijk gebeurt, en dat schaalvergroting niet leidt
tot losgezongen leiderschap dat zelfs met een verrekijker niet goed kan
zien wat de werkvloer wil?
Antwoord:
Leraren, schoolleiders en schoolbesturen hebben elk hun eigen rol en
verantwoordelijkheid in de organisatie van de school. Het is belangrijk
dat zij allen in de positie zijn om die goed te kunnen vervullen. Met
het werkdrukakkoord hebben wij leraren bijvoorbeeld een stevige postitie
gegeven. Via de MR hebben zij inspraak bij de besteding van deze
middelen in de school.
De Wet beroep leraar is bedoeld als het instrument dat vormgeeft aan
professionalisering en positionering van de leraar. Deze beschrijft de
positie van de leraar en legt de erkenning van zijn professionele ruimte
vast. De wet biedt zo een belangrijke emancipatoire functie voor de
leraar ten opzichte van zijn bestuur, zonder dat die laatste inlevert op
zijn eindverantwoordelijkheid. Wij zullen ons dan ook hard maken voor
adequate implementatie ervan.
Voorts spelen schoolleiders hierin een belangrijke rol, als schakel
tussen leraren en schoolbestuur. Zij zorgen ervoor dat de stem van hun
leraren gehoord worden bij het bestuur. In onze reactie op het advies
van de Onderwijsraad dat we binnenkort aan uw Kamer aanbieden, gaan we
hier uitgebreid op in.
Ook een stevige beroepsgroep draagt bij aan het positioneren van
leraren; en die ontbreekt op dit moment. Wij hebben daarom aan de heer
Rinnooy Kan gevraagd te verkennen wat de mogelijkheden zijn om
beroepsgroepvorming onder leraren te stimuleren. Dit advies verwachten
wij binnenkort. We zullen u eind november nader informeren over de wijze
waarop we verder gaan met de implementatie van de Wet beroep leraar en
uitvoering aan het advies van de heer Rinnooy Kan willen geven.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Zijn deze ministers bereid terug te gaan naar hun collega’s in
het kabinet en een financiële lans te breken voor leraren, kinderen maar
evenzeer ook bedrijven die afhankelijk zijn van goed opgeleid personeel.
Dit is een kwestie van kiezen.
Antwoord:
Het kabinet investeert met het regeerakkoord zeer fors in onderwijs en
in leraren. Daarnaast worden diverse maatregelen genomen om het
lerarentekort aan te pakken. Wij zijn gehouden aan de kaders van het
regeerakkoord.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
We weten inmiddels dat het opschalen van deze cao voor
vso-leraren ongeveer 20 miljoen euro kost. Zien de ministers kans om die
€ 20 miljoen beschikbaar te maken zodat de sociale partners kunnen
toewerken naar een eerlijker cao?
Antwoord:
Op dit moment zien we geen mogelijkheden op onze begroting om deze
middelen beschikbaar te maken. We sturen uw Kamer een brief waarin we
nader ingaan op dit voorstel.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Is de minister bereid om nog eens te onderzoeken hoe de
financiering van brede scholengemeenschappen zo kan worden ingericht dat
vwo-afdelingen kunnen worden behouden en scholengemeenschappen ook echt
breed blijven?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u graag naar onze brief aan
uw Kamer van 31 oktober 2018. Zoals we in die brief schrijven, kunt u
het integrale voorstel voor een vereenvoudigd bekostigingsmodel voor het
voortgezet onderwijs naar verwachting vóór de zomer tegemoet zien.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Te veel kinderen voelen zich niet veilig genoeg om in de klas
uit te kast te komen. En te veel LHBTI-ers kunnen niet zichzelf zijn op
hun werk. Met het vorig jaar gepresenteerde Regenboog Stembusakkoord,
kunnen we het tij keren. Wanneer pakt de minister door met de uitvoering
van dit akkoord?
Antwoord:
De punten uit het Regenboog Stembusakkoord zoals opgenomen in het
Regeerakkoord worden actief opgepakt. Sommige punten laten zich op korte
termijn uitvoeren, zoals het verankeren van seksuele en
genderdiversiteit in de lerarenopleidingen. De generieke kennisbasis
pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is in april herzien. Seksuele-
en genderdiversiteit is hierin opgenomen. Implementatie ervan gaat per
dit collegejaar in (2018/2019).
Ook de aanpak van suïcide- en depressiepreventie onder LHBTI-jongeren is sinds deze zomer opgestart door VWS samen met OCW. Movisie, COC en 113Online voeren dit uit. Andere punten uit het Regenboog Stembusakkoord worden uitgevoerd voor het einde van deze kabinetsperiode. In de voortgangsrapportage wordt uitgebreid ingegaan op de stand van zaken rond de Regenboog Stembusakkoordpunten in het Regeerakkoord. Separaat ontvangt u begin 2019 een plan van aanpak tegengaan onnodige geslachtsregistratie.
Uw Kamer is daarnaast zelf aan zet bij de voortgang van initiatiefwetsvoorstellen AWGB en artikel 1 Grondwet.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de
aangenomen motie Van den Hul-Sjoerdsma, die vroeg om een actieplan voor
de aanpak van geweld tegen LHBTI?
Antwoord:
Deze motie ligt op het terrein van het ministerie van JenV. Als minister
van Emancipatie ben ik met JenV in gesprek over de wijze waarop we aan
deze motie uitvoering kunnen geven. In de voortgangsrapportage
emancipatie wordt hierover gerapporteerd.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag:
De Interparlementaire Unie kwam onlangs met een groot onderzoek.
Is de minister bereid om te onderzoeken hoe de schrikbarende uitkomsten
van dit Europese onderzoek zich verhouden tot de Nederlandse context? En
is de minister het met ons eens dat het bestrijden van geweld tegen
vrouwelijke volksvertegenwoordigers een belangrijke rol speelt bij het
verbeteren van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek?
Antwoord:
Vrouwen moeten zich veilig voelen op straat, op de werkvloer, online,
waar dan ook. Seksuele intimidatie moeten we tegengaan.
Om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte te bevorderen wordt cofinanciering beschikbaar gesteld voor gemeenten om gerichte activiteiten op te zetten.
Wij zijn bekend met het rapport van IPU over de schokkende ervaring
van vrouwelijke volksvertegenwoordigers in de lidstaten van de Raad van
Europa. Met u zijn we geschrokken van dit rapport.
Helaas zegt het onderzoek weinig over Nederland, aangezien de 82
parlementsleden die zijn geïnterviewd uit maar liefst 47 landen komen,
van Azerbeidzjan tot Spanje. Over de situatie in het parlement in
Nederland kunnen we daarom weinig zeggen.
Eerder dit jaar is er in deze Kamer een discussie geweest over een
eventueel onderzoek naar seksuele intimidatie in de Tweede Kamer. Hier
was onvoldoende steun voor bij uw collega’s.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag:
Het budget voor GVO/HVO begint met 12 miljoen voor volgend jaar
voor 2019. En de sector moet met een plan komen waarbij de stijging van
het budget wordt beperkt tot 2% per jaar. En volgens het ministerie
stijgt het budget dan tot € 15 miljoen in 2025. Maar als je 2% stijging
per jaar neemt, dan zit je niet op € 15 miljoen in 2025 maar op € 13,8
miljoen. Hoe heeft de minister deze rekensom precies
bedoeld?
Antwoord:
De inschatting dat in 2025 maximaal € 15 mln. nodig zal zijn voor het
Dienstencentrum GVO/HVO is gebaseerd op twee uitgangspunten. Enerzijds
volumegroei van maximaal 2% en anderzijds de jaarlijkse indexatie via de
door het ministerie van Financiën uitgekeerde loon- en prijsbijstelling.
Die loon- en prijsbijstelling staat niet op onze begroting omdat deze in
lopende prijzen wordt opgesteld. Stel dat de loon- en prijsbijstelling
jaarlijks 2% zou zijn tot en met 2025 en er ook sprake is van jaarlijkse
volumegroei van 2% tot en met 2025, dan zou het bedrag op ca. € 15 mln.
uitkomen.Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag:
In het regeerakkoord staan warme woorden over
ouderbetrokkenheid, en ik ben zeer benieuwd naar de uitwerking van dit
punt. Kan de minister hier al meer over zeggen? Ik zou met name meer
willen weten over dat concept ‘gezinsklas’. Ziet de minister
mogelijkheden om dat breder bekend te maken en te bevorderen dat dit
concept op meer plekken van de grond komt?
Antwoord:
We zien in het land veel goede initiatieven die zijn opgezet waarbij de
lokale en regionale onderwijs- en zorgpartijen samenwerken. De
gezinsklas, of de familieklas, is een voorbeeld hiervan. We vinden het
belangrijk dat dit soort voorbeelden worden gedeeld. Dit gebeurt ook
volop onder andere door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI), die dit ook
als praktijkvoorbeeld verspreidt in het land.
Stichting ‘Ouders en Onderwijs’ stimuleert deze initiatieven mede door
de campagne ‘Samen zijn wij school’. Er zijn ook
andere initiatieven, afhankelijk van de behoefte van de regio.
In de brief over ouderbetrokkenheid die dit jaar nog naar de Kamer gaat,
melden we aan op welke manieren we ouderbetrokkenheid willen
bevorderen
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de
Dieren)
Vraag:
Wat vond u van de klimaatstakingen?
Antwoord:
Maatschappelijke betrokkenheid van leerlingen is zeer te prijzen. Dit
kan vorm krijgen in de school of bijvoorbeeld door een bezoek te brengen
aan de Tweede Kamer.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag:
Vlak voor het reces nam ik een kijkje bij Shells
lerareninspiratiefestival. Daar was ik niet welkom. Deelt de minister
mijn verbazing daarover? Zou de inspectie ook toegang ontzegd worden tot
een dergelijke sessie? Graag reactie daarop. Wat kan er besloten zijn
aan een bijeenkomst voor leraren (op het generation discovery festival)?
Graag reactie.
Antwoord:
De afwegingen die Shell heeft gemaakt rond het uitnodigingsbeleid voor
dit festival kennen wij niet. Wij hebben daarover verder geen oordeel.
De inspectie heeft in een situatie als deze geen wettelijke bevoegdheid
om een dergelijk festival te bezoeken. Dat zou alleen het geval zijn als
er activiteiten gerelateerd aan het onderwijs zouden plaatsvinden.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag:
Wat gaat de minister doen om de positieve energie die er nu is
in de ontwikkelsessies van currciulum.nu te behouden?
Antwoord:
De betrokkenheid, het enthousiasme en de positieve energie die het lid
Van Raan bij de leden van de ontwikkelteams heeft gezien herkennen wij
zeer. Met veel toewijding wordt gewerkt aan bouwstenen voor een
vernieuwd curriculum. De leden worden geïnspireerd door gesprekken met
elkaar, met wetenschappers, andere leraren, vakverenigingen, leerlingen,
ontwikkelscholen, en anderen. Dit proces wordt de komende maanden
voortgezet en tussentijds geëvalueerd.
Deze bouwstenen vormen in de volgende fase de basis voor een
actualisatie van de kerndoelen en eindtermen. In de uitwerking van deze
vervolgaanpak staat de vraag centraal hoe ook in deze fase het
eigenaarschap en de energie bij het onderwijsveld daarbij behouden
blijft en waar mogelijk wordt vergroot. Hierover zullen wij uw Kamer in
het voorjaar van 2019 informeren.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag:
Welke mogelijkheden ziet de minister om een verdere versnelling
in te zetten om een vegetarisch of plantaardig dieet als toekomstnorm te
stellen (op koksopleidingen)? Is ze bereid na te gaan hoe meer
stageplekken voor dergelijke koksopleidingen te realiseren
zijn?
Antwoord:
Mbo-opleidingen, waaronder ook de opleidingen tot kok, volgen de
ontwikkelingen in de beroepspraktijk en reageren op maatschappelijke
ontwikkelingen. Binnen de SBB wordt nauw afgestemd tussen onderwijs en
bedrijfsleven of de mbo-opleidingen nog up-to-date zijn. Tevens hebben
de minister van OCW en de staatssecretaris van I&W de SBB verzocht
om alle mbo-opleidingen door te lichten op duurzaamheid.
Als maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen erom vragen dat
vegetarische of plantaardige diëten een prominentere plek moeten krijgen
in deze opleidingen, dan worden mbo-opleidingen daarop aangepast.
Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (Partij voor de
Dieren)
Vraag:
Is de minister voornemens om de regie op de afbouw van de
experimenten op apen (BPRC) terug te nemen als het plan van het BPRC
onvoldoende is?
Antwoord:
In het AO Dierproeven voor de zomer hebben we onder andere met elkaar
gesproken over de ambitie om het aantal proeven op apen in het BPRC met
40% te reduceren. Het BPRC werkt nu aan een plan voor deze
vermindering dat wij voor 1 januari 2019 ontvangen. U ontvangt onze
appreciatie in het eerste kwartaal van 2019.
Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (Partij voor de Dieren)
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat de vermindering van de subsidie
een van die mogelijke consequenties is? Kan zij toezeggen dat er geen
middelen meer gaan naar fundamenteel onderzoek op apen? Kunnen de
middelen die daarbij vrijkomen worden besteed aan proefdiervrij
onderzoek?
Antwoord:
Zoals eerder met uw Kamer besproken in het AO afgelopen juni en conform
de recente schriftelijke antwoorden op uw Kamervragen komen wij in het
eerste kwartaal van 2019 met een beleidsreactie ook terug op de
financiële gevolgen van het plan van het BPRC. Het moet in dit stadium
gaan om het reduceren van het aantal dierproeven met apen en het borgen
van het welzijn van de apen. Daarbij heeft uw Kamer via de motie Tielen
ook gevraagd om er zorg voor te dragen dat de afbouw van het aantal
proeven met apen zorgvuldig gebeurt en niet mag leiden tot het in gevaar
komen van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en
infectie-ziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Het
realiseren van deze doelen staat voorop in het beleid. We doen
daarom geen toezeggingen over een verlaging van het BPRC-budget in
komende jaren en ook niet de toezegging dat het BPRC moet stoppen met
fundamenteel onderzoek, zolang fundamenteel onderzoek kan bijdragen aan
de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag:
Wat gaat de minister doen om scholen te helpen bij investeringen
in duurzaamheid, bijvoorbeeld als het gaat om de rompslomp bij het
terugleveren van energie? Wil hij dit met zijn collega’s opnemen en
doorspreken en tot een adequate aanpak komen?
Antwoord:
Het duurzaam maken van scholen is onderwerp van gesprek aan de
klimaattafels. Nadere uitwerking van de aanpak moet nog vorm krijgen. In
ieder geval ligt hier een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en
schoolbesturen. Het voortouw ligt bij de gemeenten. Zij nemen de aanpak
van de scholen op in hun integrale huisvestingsplannen. Door pilots te
subsidiëren wordt ervaring opgedaan met oplossingen voor het duurzaam
maken van scholen. De ervaringen opgedaan met de pilots kunnen worden
verspreid via een goed ingericht kenniscentrum dat scholen helpt bij de
verduurzaming.Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)
Vraag:
Kan de minister nogmaals garanderen dat een studieschuld nooit
kan leiden tot een BKR-registratie?
Antwoord:
Dit kabinet is niet voornemens om tot BKR-registratie over te
gaan.
Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)
Vraag:
Wil de minister inzetten om naast meer vrouwelijke hoogleraren
ook in te zetten op meer hoogleraren met een niet-westerse
migratieachtergrond?
Antwoord:
Diversiteit in de brede zin van het woord is nodig om te zorgen dat er
geen talent onbenut blijft. Onderzoekers met een migratieachtergrond en
vrouwen zijn nog sterk ondervertegenwoordigd in de wetenschappelijke
top. Om verder meer diversiteit onder hoogleraren te bereiken moeten we
ook kijken naar de basis, de instroom van onderzoekers. In het AO
wetenschapsbeleid op 6 juni jl. hebben wij gemeld dat wij met NWO kijken
of de extra € 5 miljoen voor het talentbeleid ingezet kan worden om de
diversiteit onder onderzoekers te vergroten. We kijken hierbij zowel
naar onderzoekers met een migratieachtergrond als naar vrouwelijke
onderzoekers. Wij zullen u hierover informeren in de
wetenschapsbrief.
Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)
Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)
Vraag:
Hoe kan het dat een leerling met citoscore 546 niet, en een
leerling met citoscore 543 wél naar het vwo kan? Vinden de ministers dat
rechtvaardig?
Antwoord:
Het basisschooladvies is leidend, de score op de Centrale Eindtoets is
een tweede onafhankelijk gegeven, in feite een second opinion. Zowel met
de citoscore 543 als met de citoscore 546 kunnen basisscholen vwo
adviseren. Juist hierdoor is het professionele oordeel van de
leerkrachten in het primair onderwijs, die de leerling meerdere jaren
hebben meegemaakt, leidend. Maar als de score op de Centrale Eindtoets
hoger uitpakt dan het basisschooladvies, dan moet de
basisschool haar advies heroverwegen. Dat leidt tot een hoger advies, of
een gemotiveerde keuze om het advies niet bij te stellen.
Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)
De heer Azarkan merkte op dat het CBS becijferd heeft dat 9% minder mensen uit lagere gezinnen gaan studeren.
Antwoord:
De heer Azarkan doelt op het artikel van het CBS waarin zij de gevolgen van de invoering van het sociaal leenstelsel heeft onderzocht voor havisten met ouders in loondienst en havisten met ouders in de bijstand. Daarbij heeft het CBS enkel gekeken naar twee variabelen, namelijk het jaar van slagen aan havo/vwo en de bijstandsafhankelijkheid van ouders. Belangrijke variabelen, zoals gemiddeld eindcijfer en migratieachtergrond, zijn daarbij niet meegenomen in het onderzoek. Dat maakt dat ik me afvraag of deze daling zich in deze mate voordoet en of het een eenmalig of een langdurig effect is. Uit de monitor beleidsmaatregelen blijkt dat de doorstroom van havisten zo goed als op het niveau is van voor de invoering van het studievoorschot. In 2017 is deze 75%.
Dit laat onverlet dat het natuurlijk niet zo kan zijn dat studenten met een lage sociaal economische status niet doorstromen naar het hoger onderwijs. In mijn brief toegankelijkheid en kansengelijkheid besteed ik expliciet aandacht aan de doorstroom van deze groep studenten. Ook voor deze studenten geldt dat zij moeten kunnen doorstromen en succesvol het hoger onderwijs kunnen afronden. In mijn brief geef ik aan hoe ik de doorstroom van het vo/mbo naar het hoger onderwijs wil versterken.