Reactie op het verzoek van het lid Markuszower, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 4 oktober 2018, over de beslissing van het Openbaar Ministerie om ‘het mishandelen van twee Joodse jongeren‘ niet te vervolgen
Rechtsstaat en Rechtsorde
Brief regering
Nummer: 2018D52685, datum: 2018-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29279-465).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -465 Rechtsstaat en Rechtsorde.
Onderdeel van zaak 2018Z20102:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-11-08 14:30: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-11-21 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-11-22 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 465 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2018
Tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 4 oktober jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 9, item 7) vroeg de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid mij om een brief over de beslissing van het Openbaar Ministerie om «het mishandelen van twee Joodse jongeren« niet te vervolgen. Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek.
De politie heeft, naar aanleiding van de aangifte van de betrokkene, onder leiding van de officier van justitie, een opsporingsonderzoek ingesteld naar de mogelijke verdachte in deze zaak. In het kader van dit onderzoek is onder meer één getuige gehoord en zijn camerabeelden bekeken. Uitkomst van het onderzoek is dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs tegen de vermeende verdachte. Vastgesteld is dat in de brief die de aangever hierover heeft ontvangen, enkel wordt ingegaan op de investering om de zaak voor de rechter te krijgen. De brief die de aangever heeft ontvangen dekt, bij nader inzien, dan ook niet de volledige lading, nu de doorslaggevende factor om het onderzoek te beëindigen het gebrek aan bewijs was.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus