[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35080 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)

Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2018D54396, datum: 2018-11-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2018Z21060:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W16.18.0229/II	's-Gravenhage, 19 oktober 2018

Bij Kabinetsmissive van 24 juli 2018, no.2018001384, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van onder meer het Wetboek
van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling
van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling
actuele delictsvormen), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt de strafbaarstelling van enkele delictsvormen te
herijken in het licht van recente ontwikkelingen, waaronder “het
huidige criminaliteitsbeeld, de maatschappelijke afkeuring en onrust die
bepaalde gedragingen veroorzaken en de toenemende maatschappelijke roep
om herkenbare erkenning van leed van slachtoffers”. Daartoe omvat het
wetsvoorstel twee nieuwe strafbaarstellingen, enkele verhogingen van de
wettelijke strafmaxima en de verruiming van de strafrechtelijke
aansprakelijkheid voor een tweetal delicten. 

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de
samenhang tussen de wettekst van en de toelichting bij de zelfstandige
strafbaarstelling van het misbruik van seksueel beeldmateriaal.
Daarnaast maakt zij opmerkingen over de gekozen formulering van de
zelfstandige strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners. In
verband daarmee is aanpassing van de toelichting en zo nodig het
voorstel wenselijk.

	Zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal

In het voorstel worden het zonder toestemming vervaardigen en het
misbruik maken van seksueel beeldmateriaal als zelfstandige delicten
strafbaar gesteld als misdrijf tegen de openbare orde in een nieuw
artikel 139h Wetboek van Strafrecht (Sr). De Afdeling plaatst twee
kanttekeningen bij de voorgestelde bepaling.

	Bestanddeel ‘opzettelijk en wederrechtelijk’ 

De Afdeling merkt op dat met betrekking tot het gebruikte opzetbegrip de
tekst van het voorstel en de daarbij gegeven toelichting niet geheel met
elkaar in overeenstemming lijken te zijn. Artikel 139h Sr, eerste lid,
onderdeel a, stelt het “opzettelijk en wederrechtelijk” vervaardigen
van een afbeelding van seksuele aard van een persoon strafbaar. Het is
vaste rechtspraak de zinsnede “opzettelijk en wederrechtelijk” zo te
interpreteren dat niet bewezen hoeft te worden dat de pleger wist dat
hij wederrechtelijk handelde. De toelichting vermeldt echter dat de
gekozen formulering in het eerste lid vereist dat het opzet van de
pleger wel op de wederrechtelijkheid gericht dient te zijn. Daarmee
lijkt de toelichting uit te gaan van een zwaardere vorm van opzet,
waarbij de pleger het opzet moet hebben gehad om een strafbaar feit te
begaan. Als zodanig vereist de toelichting een hogere bewijslast voor
opzet dan uit de tekst van de voorgestelde bepaling volgt. De vraag
rijst dan ook welke vorm van opzet de regering voor ogen heeft, gelet op
de gekozen formulering van de wettekst enerzijds en de toelichting
anderzijds.

De Afdeling adviseert om in het licht van het voorgaande de tekst van de
voorgestelde bepaling en de toelichting op het punt van het opzetbegrip
in artikel 139h Sr, eerste lid, onderdeel a, met elkaar in
overeenstemming te brengen. 

 

	Bestanddeel ‘seksuele aard’

Het centrale begrip in zowel het eerste als het tweede lid van artikel
139h Sr is “afbeelding van seksuele aard”. De toelichting spreekt
over “intiem beeldmateriaal met een privĂ©karakter”. Dergelijk
beeldmateriaal zou echter meer kunnen omvatten dan afbeeldingen “van
seksuele aard”. De Afdeling wijst bijvoorbeeld op heimelijk gemaakte
opnames die afkomstig zijn van camera’s in hotelkamers, sauna’s en
kleed- of doucheruimtes van sportcomplexen. In de meeste gevallen zullen
deze als “intiem beeldmateriaal met een privĂ©karakter” bestempeld
kunnen worden, maar het is de vraag of deze ook aangemerkt kunnen worden
als “afbeelding van seksuele aard”. In dat licht lijkt de
toelichting uit te gaan van een ruimer bereik dan de voorgestelde
bepaling. Gelet op de gekozen formulering van de wettekst enerzijds en
de toelichting anderzijds, rijst dan ook de vraag wat de regering voor
ogen heeft.

 

De Afdeling adviseert op dit punt de tekst van de voorgestelde bepaling
en de toelichting met elkaar in overeenstemming te brengen en zo nodig
de tekst aan te passen. 

 	Zelfstandige strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners

Het voorstel bevat een bepaling die beoogt het hinderen van
hulpverleners bij de uitoefening van hun taak zelfstandig strafbaar te
stellen. De voorgestelde bepaling vormt een aanvulling op artikel 426bis
Sr, dat het lastigvallen of hinderen van anderen op de openbare weg
strafbaar stelt. De ernst van het hinderen van hulpverleners komt
blijkens de toelichting echter onvoldoende tot uitdrukking in het
wettelijke strafmaximum. Bovendien beoogt de regering de
strafbaarstelling uit te breiden tot andere plaatsen buiten de openbare
weg. De Afdeling merkt op dat de voorgestelde bepaling de zinsnede
“uitoefening van zijn bediening” niet vooraf laat gaan door het
woord “rechtmatige”. De Afdeling merkt op dat deze formulering
inconsistent is met vergelijkbare strafbepalingen waarin de zinsnede
“rechtmatige uitoefening van zijn bediening” wordt gebruikt.
Voorbeelden in dit verband zijn artikel 267 Sr (strafbaarstelling
belediging van ambtenaar in functie) en artikel 304 Sr
(strafbaarstelling mishandeling van ambtenaar in functie). 

De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag waarom in
dit geval deze toevoeging niet noodzakelijk wordt geacht.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal
opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden
voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
ingediend. 

De vice-president van de Raad van State,

 	Memorie van Toelichting, Deel I (Algemeen deel), paragraaf 1.

 	Zie HR 18 maart 1952, NJ 1952/314; HR 29 januari 1963, NJ 1963/276.
Zie ook J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer
2018, hoofdstuk IV, paragraaf 2.3.2. Artikel 139f Sr, eerste lid,
betreft een gerelateerde bepaling waarin de zinsnede “opzettelijk en
wederrechtelijk” zo wordt geïnterpreteerd dat het opzet op de
wederrechtelijkheid niet hoeft te worden aangetoond.

 	Memorie van Toelichting, Deel II (Artikelsgewijze toelichting),
Artikel II, onderdeel C.

 	Memorie van Toelichting, Deel II (Artikelsgewijze toelichting),
Artikel II, onderdeel C.

 	Memorie van Toelichting, Deel I (Algemeen Deel), paragraaf 2.6.

 	Zie ook de consultatiereactie van de Nederlandse Orde van Advocaten op
het concept-wetsvoorstel, 11 juni 2018, paragraaf II.2.

  PAGE  2 

........................................................................
...........

AAN DE KONING