35080 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)
Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2018D54396, datum: 2018-11-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2018Z21060:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-11-15 14:10: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-11-21 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-12-13 14:00: Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen) (35080) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-04-24 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-04-25 13:55: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-05-16 10:16: Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen (35080) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2019-05-21 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
No.W16.18.0229/II 's-Gravenhage, 19 oktober 2018 Bij Kabinetsmissive van 24 juli 2018, no.2018001384, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel beoogt de strafbaarstelling van enkele delictsvormen te herijken in het licht van recente ontwikkelingen, waaronder âhet huidige criminaliteitsbeeld, de maatschappelijke afkeuring en onrust die bepaalde gedragingen veroorzaken en de toenemende maatschappelijke roep om herkenbare erkenning van leed van slachtoffersâ. Daartoe omvat het wetsvoorstel twee nieuwe strafbaarstellingen, enkele verhogingen van de wettelijke strafmaxima en de verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor een tweetal delicten. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de samenhang tussen de wettekst van en de toelichting bij de zelfstandige strafbaarstelling van het misbruik van seksueel beeldmateriaal. Daarnaast maakt zij opmerkingen over de gekozen formulering van de zelfstandige strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting en zo nodig het voorstel wenselijk. Zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal In het voorstel worden het zonder toestemming vervaardigen en het misbruik maken van seksueel beeldmateriaal als zelfstandige delicten strafbaar gesteld als misdrijf tegen de openbare orde in een nieuw artikel 139h Wetboek van Strafrecht (Sr). De Afdeling plaatst twee kanttekeningen bij de voorgestelde bepaling. Bestanddeel âopzettelijk en wederrechtelijkâ De Afdeling merkt op dat met betrekking tot het gebruikte opzetbegrip de tekst van het voorstel en de daarbij gegeven toelichting niet geheel met elkaar in overeenstemming lijken te zijn. Artikel 139h Sr, eerste lid, onderdeel a, stelt het âopzettelijk en wederrechtelijkâ vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard van een persoon strafbaar. Het is vaste rechtspraak de zinsnede âopzettelijk en wederrechtelijkâ zo te interpreteren dat niet bewezen hoeft te worden dat de pleger wist dat hij wederrechtelijk handelde. De toelichting vermeldt echter dat de gekozen formulering in het eerste lid vereist dat het opzet van de pleger wel op de wederrechtelijkheid gericht dient te zijn. Daarmee lijkt de toelichting uit te gaan van een zwaardere vorm van opzet, waarbij de pleger het opzet moet hebben gehad om een strafbaar feit te begaan. Als zodanig vereist de toelichting een hogere bewijslast voor opzet dan uit de tekst van de voorgestelde bepaling volgt. De vraag rijst dan ook welke vorm van opzet de regering voor ogen heeft, gelet op de gekozen formulering van de wettekst enerzijds en de toelichting anderzijds. De Afdeling adviseert om in het licht van het voorgaande de tekst van de voorgestelde bepaling en de toelichting op het punt van het opzetbegrip in artikel 139h Sr, eerste lid, onderdeel a, met elkaar in overeenstemming te brengen. Bestanddeel âseksuele aardâ Het centrale begrip in zowel het eerste als het tweede lid van artikel 139h Sr is âafbeelding van seksuele aardâ. De toelichting spreekt over âintiem beeldmateriaal met een privĂ©karakterâ. Dergelijk beeldmateriaal zou echter meer kunnen omvatten dan afbeeldingen âvan seksuele aardâ. De Afdeling wijst bijvoorbeeld op heimelijk gemaakte opnames die afkomstig zijn van cameraâs in hotelkamers, saunaâs en kleed- of doucheruimtes van sportcomplexen. In de meeste gevallen zullen deze als âintiem beeldmateriaal met een privĂ©karakterâ bestempeld kunnen worden, maar het is de vraag of deze ook aangemerkt kunnen worden als âafbeelding van seksuele aardâ. In dat licht lijkt de toelichting uit te gaan van een ruimer bereik dan de voorgestelde bepaling. Gelet op de gekozen formulering van de wettekst enerzijds en de toelichting anderzijds, rijst dan ook de vraag wat de regering voor ogen heeft. De Afdeling adviseert op dit punt de tekst van de voorgestelde bepaling en de toelichting met elkaar in overeenstemming te brengen en zo nodig de tekst aan te passen. Zelfstandige strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners Het voorstel bevat een bepaling die beoogt het hinderen van hulpverleners bij de uitoefening van hun taak zelfstandig strafbaar te stellen. De voorgestelde bepaling vormt een aanvulling op artikel 426bis Sr, dat het lastigvallen of hinderen van anderen op de openbare weg strafbaar stelt. De ernst van het hinderen van hulpverleners komt blijkens de toelichting echter onvoldoende tot uitdrukking in het wettelijke strafmaximum. Bovendien beoogt de regering de strafbaarstelling uit te breiden tot andere plaatsen buiten de openbare weg. De Afdeling merkt op dat de voorgestelde bepaling de zinsnede âuitoefening van zijn bedieningâ niet vooraf laat gaan door het woord ârechtmatigeâ. De Afdeling merkt op dat deze formulering inconsistent is met vergelijkbare strafbepalingen waarin de zinsnede ârechtmatige uitoefening van zijn bedieningâ wordt gebruikt. Voorbeelden in dit verband zijn artikel 267 Sr (strafbaarstelling belediging van ambtenaar in functie) en artikel 304 Sr (strafbaarstelling mishandeling van ambtenaar in functie). De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag waarom in dit geval deze toevoeging niet noodzakelijk wordt geacht. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend. De vice-president van de Raad van State, Memorie van Toelichting, Deel I (Algemeen deel), paragraaf 1. Zie HR 18 maart 1952, NJ 1952/314; HR 29 januari 1963, NJ 1963/276. Zie ook J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, hoofdstuk IV, paragraaf 2.3.2. Artikel 139f Sr, eerste lid, betreft een gerelateerde bepaling waarin de zinsnede âopzettelijk en wederrechtelijkâ zo wordt geĂŻnterpreteerd dat het opzet op de wederrechtelijkheid niet hoeft te worden aangetoond. Memorie van Toelichting, Deel II (Artikelsgewijze toelichting), Artikel II, onderdeel C. Memorie van Toelichting, Deel II (Artikelsgewijze toelichting), Artikel II, onderdeel C. Memorie van Toelichting, Deel I (Algemeen Deel), paragraaf 2.6. Zie ook de consultatiereactie van de Nederlandse Orde van Advocaten op het concept-wetsvoorstel, 11 juni 2018, paragraaf II.2. PAGE 2 ........................................................................ ........... AAN DE KONING