Inbreng van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie (Kamerstuk 35040-2)
Initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2018D54774, datum: 2018-11-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2018D54774).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2018Z16612:
- Indiener: E.E.W. Bruins, Tweede Kamerlid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2018-09-25 15:25: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-10-09 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2018-11-15 14:00: Initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie (Kamerstuk 35040) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-12-02 10:00: Initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie (TK 35040) (Notaoverleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-12-04 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2018D54774 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de initiatiefnemer voorgelegd van de initiatiefnota «ondernemen met een maatschappelijke missie» (Kamerstuk 35 040).
De voorzitter van de commissie,
Diks
De adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de initiatiefnemer | 13 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de initiatiefnemer over ondernemen met een maatschappelijke missie die onder meer een aanzet is tot invulling van de zin in het regeerakkoord 2017–2021 dat er passende regels en meer ruimte voor ondernemingen met sociale of maatschappelijke doelen met behoud van een gelijk speelveld komen. Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de door de Europese Unie (EU) gebruikte definitie van «social enterprise». Wat is de precieze definitie die de initiatiefnemer wenst te hanteren voor sociaal ondernemers en hoe wordt deze afgebakend? Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat de definitie van sociaal ondernemen niet eenduidig is? Hoe denkt de initiatiefnemer te voorkomen dat discussie ontstaat over de definitie en de eventueel daaraan te koppelen voordelen?
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe een aldus gedefinieerde ondernemer zich verhoudt tot een familiebedrijf of lokale ondernemer die bijvoorbeeld mensen met een beperking in dienst heeft of lokale activiteiten sponsort. Wat heeft een beoogde voorrangspositie voor dergelijke ondernemers tot gevolg voor familiebedrijven en lokale ondernemers? Deze leden willen weten wat het initiatief van de initiatiefnemer gaat betekenen voor de administratieve lasten voor ondernemers. Wat verwacht de initiatiefnemer van de toepassing van de MKB-toets op de voorstellen in de initiatiefnota?
De leden van de VVD-fractie willen graag een reactie van de initiatiefnemer op de vraag of de betreffende ondernemers op deze voorstellen zitten te wachten. Deze leden vragen de initiatiefnemer om hierbij het rondetafelgesprek van het voorjaar 2018 te betrekken.
De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemer vragen een inschatting te maken van het aantal door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen binnen het totaal aantal ondernemingen in Nederland. Hoeveel procent van het totaal aantal door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen heeft behoefte aan de rechtsvorm Besloten Vennootschap maatschappelijk (BVm)? Deze leden willen weten of de rechtsvorm BVm louter een vorm van erkenning zou moeten zijn van de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen. Zij willen weten welke wettelijke wijzigingen de initiatiefnemer voorziet na het opnemen van een apart gedefinieerde verschijningsvorm van een rechtspersoon. Oftewel, wat zijn de juridische vervolgstappen na de wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)?
In hoeverre is de initiatiefnemer het met de leden van de VVD-fractie eens dat heel veel bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) met een winstoogmerk ook sociaal ondernemen of actief zijn binnen het sociale domein? Deze leden willen weten of de initiatiefnemer de mening deelt dat bij ieder bedrijf geld verdienen een middel is om de missie van het bedrijf te bereiken.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer het volgende stelt: «Toch onderscheiden sociaal ondernemers zich van andere ondernemers. Niet omdat zij innovatiever of beter zijn, maar omdat zij de maatschappelijke missie expliciet vooropstellen. Deze ondernemers zijn koplopers in het bereiken van deze missie.» Deze leden willen graag weten met welk aandeel de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers zich onderscheiden van ondernemers in het bereiken en vooropstellen van een maatschappelijke missie.
De leden van de VVD-fractie willen weten of de initiatiefnemer overwogen heeft de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen in aanmerking te laten komen voor een status als algemeen nut beogende instelling (ANBI), om naast marktinkomsten ook geefgeld te kunnen ontvangen?
De leden van de VVD-fractie willen van de initiatiefnemer weten hoe voorkomen wordt dat er sprake is van een ongelijk speelveld door het toekennen van een aparte rechtsvorm aan de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers. Deze leden hebben met belangstelling de aanbevelingen van de initiatiefnemer gelezen om de kracht van de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen verder te benutten. Zij willen graag weten op welke punten de belemmeringen op het gebied van aanbesteden en financiering voor de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemingen zich onderscheiden van andere ondernemingen die vallen binnen het mkb en startups. Deze leden willen ook meer weten over de belemmeringen (vanuit het huidig wettelijk kader en overheidsbeleid) waar een bedrijf zoals The Colour Kitchen tegen aanloopt.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar wetgeving in EU-lidstaten en de Verenigde Staten. Deze leden willen weten of en zo nee, waarom ondersteuning en verdere ontwikkeling van de sociale sector onder de huidige wet- en regelgeving niet mogelijk wordt geacht.
De leden van de VVD-fractie willen van de initiatiefnemer weten hoe groot de huidige belemmeringen voor de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers zijn en of zij juist vanwege hun juridische positie als sociaal ondernemer geen problemen ondervinden met het vinden van financiering. Welke praktische problemen ondervinden de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemers met het werken vanuit hun huidige juridische constructie?
De leden van de VVD-fractie hebben met de betrekking tot de lijst met mogelijke criteria enkele vragen. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat het vooropstellen van een maatschappelijke missie en het inhoudelijk vastleggen van de missie in de statuten onder de huidige wet- en regelgeving al mogelijk is? Hoe wil de initiatiefnemer voorkomen dat de door de initiatiefnemer gedefinieerde ondernemer wordt beperkt in zijn ondernemersvrijheid door het vastleggen van de betrokkenheid van stakeholders in de statuten? Daarnaast zijn deze leden benieuwd naar de wettelijk vast te leggen minimumeisen, onder meer voor wat betreft het deel van de winst die geïnvesteerd moet worden in de missie?
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de initiatiefnemer denkt te voorkomen dat fiscale faciliteiten een oneigenlijk argument zouden kunnen worden voor een organisatie om te kiezen voor de specifieke rechtsvorm en welke kaders daarbij worden gesteld.
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij de beslispunten wordt gesteld dat de Code Sociaal Ondernemen wettelijk verankerd dient te worden. In de voorafgaande paragrafen wordt gesuggereerd daar een onderzoek naar te doen. Graag ontvangen deze leden een toelichting op het beslispunt. Kan de initiatiefnemer ingaan op de meerwaarde van het wettelijk verankeren van de Code Sociaal Ondernemen?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of, en zo ja welke, extra maatregelen de initiatiefnemer in gedachten heeft om invulling te geven aan erkenning en herkenning van de in de nota bedoelde ondernemers die de daarbij gepercipieerde belemmeringen wegnemen.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemer de mening deelt dat er op dit moment al eisen kunnen worden gesteld aan aanbestedingen. Welke belemmeringen zijn er momenteel voor de door de initiatiefnemer in de nota bedoelde ondernemingen om via het concept van het «Right to Challenge» alternatieven te bedenken voor maatschappelijke uitdagingen?
De leden van de VVD-fractie willen weten welke rol het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) speelt in het koppelen van de in de door de initiatiefnemer in de nota bedoelde ondernemers aan de kaartenbakken, waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn? Ziet de initiatiefnemer hier een rol voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het doel van de initiatiefnota. Deze leden vinden het positief dat de initiatiefnemer zoekt naar mogelijkheden om sociaal ondernemen te stimuleren. Wel hebben deze leden vragen om beter te kunnen beoordelen of de voorgestelde voorstellen de beste oplossingen zijn om dit doel te bereiken. Verder hebben zij vragen om beter te kunnen beoordelen of het wenselijk is de regering te verzoeken om een relatief groot aantal acties te laten ondernemen, waarbij vooralsnog onduidelijkheid bestaat bij deze leden welke effecten hieruit (kunnen) voortkomen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om sociale ondernemingen herkenbaar te maken door een modaliteit op bestaande rechtsvormen. Deze leden vragen welke rechtsvormen hierbij worden bedoeld. De initiatiefnemer stelt voor een modaliteit in Boek 2 van het BW vast te leggen: de BVm. Wat zijn hiervan de voor- en de nadelen? Zou de initiatiefnemer een overzicht kunnen geven wat de gevolgen van deze maatregel zijn op het gebied van fiscaliteit? Is het juridisch gezien mogelijk om een BVm vast te leggen in het BW? Weet de initiatiefnemer of het een specifieke reden heeft dat het BW op dit moment geen rekening houdt met een tussenvorm? Is er bijvoorbeeld al eerder over nagedacht, maar zijn er toen nadelen geconstateerd? Indien er wordt overgegaan van een BV naar BVm, zou er dan sprake moeten zijn van een overgangsregeling om hoge administratieve kosten te voorkomen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Sociaal-Economische Raad (SER) in het advies «Sociale ondernemingen: een verkennend advies» uit 2015 pleit voor terughoudendheid bij het inzetten van overheidsbeleid waarvoor een harde afbakening nodig is van sociale ondernemingen als groep. Kiest de initiatiefnemer ondanks dit advies voor een harde afbakening en zo ja, waarom? Verwacht de initiatiefnemer dat indien dit voorstel werkelijkheid zou worden bedrijven een tweede tak kunnen gaan opzetten naast het reguliere bedrijf en zo ja, hoe kijkt de initiatiefnemer hier tegenaan? Deze leden hebben namelijk signalen ontvangen dat je dit eerder ook zag bij de opkomst van stichtingen om zodoende een ANBI-status te krijgen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er verschillende definities bestaan voor sociaal ondernemen, waaronder de definitie zoals geformuleerd door de EU. Deze leden vragen of zij het goed begrijpen dat de initiatiefnemer in deze initiatiefnota aan de geformuleerde definitie door de EU zelf een eigen term aan toevoegt. Zo ja, is het niet verstandiger om bij de EU definitie aan te sluiten? De SER (2015) geeft aan dat er geen natuurlijke harde grens bestaat tussen sociale ondernemingen en overige ondernemingen of niet-ondernemingen. Door middel van juridische definities zou volgens de SER een willekeurige harde grens kunnen worden getrokken met als risico’s onbedoelde neveneffecten, averechtse prikkels en hoge administratieve lasten. Is de initiatiefnemer dit met de SER eens? Deze leden vragen wat de initiatiefnemer als verschillen ziet tussen maatschappelijk verantwoord ondernemen en sociaal ondernemen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de nota dat bij 16 Europese landen inmiddels sprake is van een bijzondere rechtsvorm voor «social enterprises». Deze leden vragen of de initiatiefnemer een overzicht kan geven welke 16 landen dit zijn en welke specifieke rechtsvorm zij hebben. Daarnaast vragen deze leden wat de ervaringen zijn in die landen bij deze specifieke rechtsvormen? Hoe kijkt de initiatiefnemer hierbij specifiek aan tegen de coöperatieve rechtsvorm, het juridische label en de vennootschapsvorm? Wat zijn de voor- en nadelen hiervan?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer in de initiatiefnota een uitspraak aanhaalt van dr. mr. Helder. Helder geeft aan dat het uit juridisch oogpunt zonder meer mogelijk is een NV of BV op te richten met een maatschappelijk doel, waarbij eventueel de stemgerechtigden zich committeren om niet te besluiten tot uitkering van winst. Het probleem zit volgens Helder echter in de beeldvorming. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of juridische verankering de enige mogelijkheid is om dat probleem rond de beeldvorming op te lossen. Kan de initiatiefnemer aangeven of juridische verankering innovatie op het terrein van sociaal ondernemerschap zou kunnen belemmeren? Verder vragen deze leden wat in andere landen de ervaringen zijn van harde en zachte wettelijke criteria in de wet op het gebied van sociaal ondernemen.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe maatschappelijke impact op dit moment wordt gemeten en wat de ervaringen hierbij zijn. Zou naast intern toezicht ook extern toezicht nodig zijn en zo ja, wie zou deze rol volgens de initiatiefnemer moeten vervullen in Nederland?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer verschillende aanbevelingen doet om de kracht van sociale ondernemingen verder te benutten. Zouden volgens de initiatiefnemer alle aanbevelingen opgepakt moeten worden of is het doel van de initiatiefnemer om aan te geven wat eventuele mogelijkheden zouden kunnen zijn, om daarna nader te bezien welke het meest nuttig kunnen zijn? Kan de initiatiefnemer per aanbeveling aangeven hoe zij op deze aanbevelingen is gekomen? Kan de initiatiefnemer verder per aanbeveling aangeven in hoeverre hier steun voor is vanuit het maatschappelijke middenveld? Daarnaast zijn deze leden benieuwd of de initiatiefnemer nog een klankbordgroep met actieve bestuurders uit het maatschappelijk bedrijfsleven heeft overwogen en zo niet, of dit eventueel wat zou kunnen zijn om kennisdeling te stimuleren.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer specifieker zou kunnen weergeven wat het verwachte effect is om maatschappelijke modaliteit juridisch vast te leggen in het BW op de regeldruk. Kan de initiatiefnemer daarnaast nader toelichten waarom in het algemeen wordt verwacht dat de voorstellen in de initiatiefnota beperkte budgettaire gevolgen zullen hebben? Kan met deze voorstellen meer impact worden gerealiseerd op het gebied van ondernemen met een maatschappelijke missie, zonder dat hier veel meer administratieve rompslomp bij komt kijken? Kan de initiatiefnemer aangeven of bepaalde maatregelen tot oneerlijke concurrentie kunnen leiden?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer de Kamer vraagt in te stemmen om de regering te verzoeken om 16 acties te ondernemen. Deze leden vragen de initiatiefnemer of het relatief gezien niet wat veel acties zijn. Is de initiatiefnemer niet van mening dat (bepaalde) acties nader onderzocht moeten worden om te kunnen besluiten of het wel of niet verstandig is dat de regering een bepaalde actie onderneemt? Waarom stelt de initiatiefnemer voor om nu al met 16 acties in te stemmen, zonder af te wachten welk voorstel de regering op tafel legt hoe zij het regeerakkoord wil uitwerken om te komen tot «passende regels en meer ruimte voor ondernemingen met sociale of maatschappelijke doelen met behoud van een gelijk speelveld»?
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de initiatiefnemer voorstelt de Code Sociaal Ondernemen wettelijk te verankeren. Indien naar franchise wordt gekeken is daar juist het voornemen om de Nederlandse Franchise Code niet wettelijk te verankeren, maar om in plaats daarvan in wettelijke kaders omtrent franchise te voorzien. Zou dit voor sociaal ondernemen ook niet effectiever kunnen zijn? Ziet de initiatiefnemer ook nadelen aan het wettelijk verankeren van een code of zijn mogelijke nadelen bekend? Zo ja welke? Deze leden zijn verder benieuwd in hoeverre één loket voor sociaal ondernemers reëel is. Brengt dit extra financiële gevolgen met zich mee voor de regering? Zo ja welke? Zij lezen verder dat de initiatiefnemer gerichte toekenning van (een deel van) overheidsfondsen aan sociale ondernemingen voorstelt. Van welke andere ondernemingen zou het ten kosten gaan indien overheidsfondsen zich meer gaan richten op sociaal ondernemingen?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de SER in haar advies (2015) aangeeft het niet wenselijk te vinden stimuleringsmaatregelen en overige ingrijpende beleidsmaatregelen uitsluitend voor sociale ondernemingen in te richten. Kan de initiatiefnemer in relatie tot dit voorstel hier op reflecteren? Zijn er eventuele alternatieven dat sociale ondernemers daadwerkelijk betere toegang kunnen krijgen tot financiers? Deze leden zijn verder benieuwd wat de gevolgen van het voorstel zijn om maatschappelijke modaliteit als eis te stellen aan ondernemingen in bepaalde sectoren van groot maatschappelijk belang, zoals de kinderopvang. Hoe kijken de sectoren en de kinderopvang zelf aan tegen dit voorstel? Deze leden vragen verder op welke wijze garantieregelingen vanuit de overheid beter in zouden kunnen worden gericht op sociale ondernemingen. De initiatiefnemer stelt tot slot voor dat de regering de uitbreiding van de succesvolle Social Impact Bonds naar meer gemeenten moet stimuleren. Kan de initiatiefnemer aangeven of het Rijk hierover gaat of dat dit een taak is van gemeenten zelf?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het doel van de initiatiefnota van de initiatiefnemer. Deze leden danken de initiatiefnemer voor zijn werk dat gestoken is in deze nota. Zij kijken uit naar de antwoorden op hun vragen en het overleg, waarna zij zich verder zullen buigen over de beslispunten.
De leden van de D66-fractie wensen nu de volgende vragen en opmerkingen over de initiatiefnota voor te leggen.
De leden van de D66-fractie lezen de veronderstelling dat sociaal ondernemers zich onderscheiden van stichtingen doordat zij een verdienmodel hanteren en een product of dienst verkopen. Is de initiatiefnemer bekend met de mogelijkheid die een stichting heeft om een onderneming te hebben? Deze leden wijzen erop dat ook een onderneming die gekoppeld is aan een stichting winst kan en mag maken door deel te nemen aan het economisch verkeer, waarbij de eventuele winst ten goede moet komen aan het doel. Kan de initiatiefnemer uitleggen hoe een sociaal ondernemer zich onderscheidt van een stichting met onderneming met een sociaal doel?
De leden van de D66-fractie lezen dat stichtingen «minder geschikt» zouden zijn voor ondernemers. Wat bedoelt de initiatiefnemer met deze stelling en wat is de onderbouwing?
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het geschetste verdienmodel van een sociale ondernemer, dat zich zou onderscheiden van een BV omdat het grootste deel van de inkomsten geherinvesteerd wordt in de maatschappelijke missie. Hoe kan volgens de initiatiefnemer worden aangetoond dat het hierbij daadwerkelijk om een maatschappelijke missie gaat en niet om het doel een (bescheiden) winst te genereren of het businessmodel te versterken?
De leden van de D66-fractie delen de opvatting dat extra erkenning nodig is van sociale ondernemingen. Deze leden vragen wel of een juridische afbakening het juiste middel hier voor is. Waaruit blijkt de behoefte van ondernemers om dit via een modaliteit in het Burgerlijk Wetboek te regelen?
De leden van de D66-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de keuze van de initiatiefnemer om niet de term sociaal op te nemen in de BV-modaliteit, maar de term maatschappelijk. Deze leden zouden liever zien dat er wordt aangesloten bij de definitie zoals de SER en de Europese Unie die hanteren en de initiatiefnemer dus zou kiezen voor een Besloten Vennootschap sociaal (BVs). Zij zijn van mening dat alle bedrijven op de een of andere manier bijdragen aan onze maatschappij. De modaliteit BVm zou negatief kunnen afstralen op bedrijven die vanwege bijvoorbeeld organisatorische redenen níet kiezen voor een BVm maar wel een maatschappelijke missie nastreven. Deelt de initiatiefnemer deze inschatting?
De leden van de D66-fractie lezen dat ondernemers het recht zouden moeten krijgen om samen met of in plaats van de overheid maatschappelijke doelen te halen. Kan de initiatiefnemer aangeven wat volgens hem de belemmeringen zouden zijn om dat op dit moment niet te kunnen? Deze leden wensen erop te wijzen dat er in diverse sectoren door ondernemers en overheden zeer succesvol wordt samengewerkt aan het behalen van maatschappelijke doelen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd met de passage uit het regeerakkoord waarin gesteld wordt dat er meer passende regels en meer ruimte komt voor ondernemingen met sociale of maatschappelijke doelen. Deze leden wensen wel te onderstrepen dat het behoud van een gelijk speelveld voorwaardelijk is. Zij zullen daar later in hun inbreng op terugkomen.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de passage over de Code Sociaal Ondernemen. Deze leden lezen in de nota nergens waaruit de behoefte blijkt om de Code wettelijk te verankeren. Wat is de meerwaarde van een wettelijke verankering, aangezien de Code nu al niet-vrijblijvend is? Hoe draagt een wettelijke verankering bij aan de doelen van de Code: a) een betere positionering van ondernemingen en b) een basis om beleid op te voeren?
De leden van de D66-fractie constateren dat sociale ondernemingen belemmeringen ervaren op het gebied van regels en beleid vanuit de overheid. Deze leden merken op dat vrijwel alle ondernemers in Nederland regeldruk ervaren vanuit de overheid. Dit is dus niet uitsluitend iets waar sociale ondernemers tegenaan lopen. De leden van de D66-fractie lopen voorop als het gaat om het wegnemen van regeldruk voor ondernemers en wensen hier met de initiatiefnemer samen in op te trekken. Kan de initiatiefnemer inzichtelijk maken hoe een juridische verankering van een BV-modaliteit bijdraagt aan het verlagen van regeldruk voor een ondernemer? Deze leden wensen hier bij op te merken dat de initiatiefnemer zelf een toename van de administratieve lasten verwacht voor ondernemers (zie financiële consequenties).
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer zich baseert op conclusies uit het rapport van McKinsey (2016) en de Social Enterprise Monitor (2015). Deze leden wijzen erop dat de sector sindsdien is geprofessionaliseerd, meer sociale ondernemingen winst zijn gaan maken en dus in een bloeitijd verkeren. Dit komt heel duidelijk naar voeren uit de jaarlijkse monitor van Sociale Enterprise NL die verscheen in september 2018. Daarnaast heeft de overheid sindsdien diverse (beleid)veranderingen doorgevoerd op het gebied van aanbestedingen, het mogelijk maken om kapitaal aan te trekken, et cetera. Deze leden zouden graag zien dat er gewerkt wordt met meer actuele cijfers en onderzoeken zodat aannames in het juiste perspectief kunnen worden geplaatst.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de stelling van de initiatiefnemer dat een stichting geen of nauwelijks risicodragend kapitaal zou kunnen aantrekken. Kan de initiatiefnemer dit onderbouwen en daarbij specifiek ingaan op een onderneming die bij een stichting hoort?
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemer een lijst voorstelt met mogelijke criteria die opgenomen zouden moeten worden in het Burgerlijk Wetboek. Deze leden wijzen erop dat de door de initiatiefnemer voorgestelde criteria ook notarieel en statutair verankerd kunnen worden via een stichting met onderneming. Hoe komt de initiatiefnemer tot de afweging dat dit beter vastgelegd kan worden in een aparte BV-modaliteit? Waarom zou het stellen van criteria aan de statuten de invulling van het maatschappelijk belang niet stevig genoeg inkaderen? Waaruit blijkt het risico dat dit leidt tot ongewenste effecten of misbruik?
De leden van de D66-fractie constateren dat sociale ondernemingen moeite hebben om de overheid als klant te bereiken. Lokaal overheidsbeleid wordt als een van de belangrijkste hindernissen gezien voor verdere groei en ontwikkeling. Deze leden kijken dan ook heel nadrukkelijk naar gemeenten, waar op het gebied van inkoop, flexibiliteit, verkokering, financiering en kennis een grote verbeterslag valt te maken.
De leden van de D66-fractie delen de aanmoediging van de initiatiefnemer voor meer maatschappelijk verantwoord inkopen door de overheid. Deze leden wijzen hierbij op de mogelijkheden die de Aanbestedingswet 2012 (als uitvoering van EU Richtlijn 2014/24) reeds biedt. Ook is het reeds mogelijk voor aanbestedende diensten om extra criteria op te nemen naast het hoofddoel (de opdracht te gunnen aan de partij die de economisch meest voordelige inschrijving doet) om zo een nevendoel te realiseren, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie, milieu of sociaal gebied. Wat draagt een aparte modaliteit bij aan een beter aanbestedingsbeleid?
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de aanbeveling van de initiatiefnemer om garantieregelingen vanuit de overheid beter in te richten op sociale ondernemingen en sociale innovaties en om het mandaat van regionale ontwikkelingsmaatschappijen te verruimen voor een betere toegang tot kapitaal. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe dit zich verhoudt tot het Europees staatssteunkader?
De leden van de D66-fractie delen niet de opvatting van de initiatiefnemer dat Invest-NL specifiek sociale ondernemingen in het vizier moet hebben. Deze leden vinden dat Invest-NL zich niet moet richten op het type onderneming, maar op het type doel, het risico en de soliditeit van de businesscase.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het voorstel van de initiatiefnemer om sociale ondernemingen te bevoordelen ten opzichte van andere ondernemers bij leningen, garanties en participaties. Deze leden vinden dit voorstel niet correct omdat dit andere ondernemers benadeeld en een ongelijk speelveld creëert, wat haaks staat op de afspraak in het regeerakkoord.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het voorstel om een apart loket in te richten bij de overheid voor sociale ondernemers. Waarom kiest de initiatiefnemer voor een apart loket, terwijl er de afgelopen jaren – juist op verzoek van ondernemers – is toegewerkt naar één loket dat nu inmiddels bestaat en onder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) valt?
De leden van de D66-fractie nemen afstand van het voorstel van de initiatiefnemer om sociale ondernemers indirect fiscale voordelen te geven. Ten eerste vanwege dezelfde argumenten die deze leden hebben ingebracht ten aanzien van het voorstel van de initiatiefnemer om sociale ondernemingen te bevoordelen bij leningen, garanties en participaties. Ten tweede omdat dit ertoe kan leiden dat bedrijven vanwege dit oneigenlijk argument kiezen voor deze rechtsvorm, zodat zij fiscaal voordeel kunnen genieten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van GroenLinks-fractie zijn zeer verheugd om kennis te nemen van de initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie. Deze leden zijn blij dat de initiatiefnemer de tijd heeft genomen om dit belangrijke onderwerp aan te kaarten. Deze leden vinden het belangrijk dat sociale ondernemers – zij die zich inzetten om maatschappelijke problemen creatief op te lossen – zoveel mogelijk gestimuleerd worden en dat zij extra erkenning krijgen. De leden van GroenLinks-fractie zijn daarom voorstander van het voorstel van het lid Bruins om een modaliteit aan de bestaande rechtsvorm Besloten Vennootschap (BV) toe te voegen en daarmee het BV maatschappelijk (BVm) in het BW vast te leggen.
De leden van GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de drie rechtsvormen die in Europa het vaakst voorkomen: de coöperatieve rechtsvorm, het juridische label en de vennootschapsvorm. Kan de initiatiefnemer toelichten wat de voor- en nadelen van deze rechtsvormen zijn? De initiatiefnemer stelt ook dat een elf procent van de sociale ondernemers kiest voor een BV met een gelieerde stichting om het maatschappelijke doel te borgen of om naast marktinkomsten geefgeld te kunnen ontvangen. Kan de initiatiefnemer nog eens duidelijk schetsen waarom veel BV’s er nog een stichting naast moeten hebben? Deze leden stellen vast dat ook het kabinet-Balkenende IV een wetsvoorstel indiende dat een rechtsvorm voor maatschappelijke ondernemingen (MO) introduceerde en dat dit later weer ingetrokken is. Kan de initiatiefnemer toelichten wat destijds de reden was om dit wetsvoorstel in te trekken?
De leden van GroenLinks-fractie vinden het een goed idee om heldere criteria aan de BVm in de wet vast te leggen, waarbij één van de mogelijke criteria is dat de maatschappelijke vennootschap het grootse deel van de winst herinvesteert in de missie. Kan de initiatiefnemer toelichten om wat voor percentage dat zou gaan en hoe dit criterium in de praktijk zal worden gecontroleerd? De initiatiefnemer stelt ook dat de modaliteit «maatschappelijk» ook op andere rechtsvormen, zoals de coöperatie, kan worden toegepast. Kan de initiatiefnemer toelichten wat de redenen zijn voor het breder toepasbaar maken van modaliteit, ook op een coöperatie?
De leden van GroenLinks-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat het belangrijk is om binnen het nieuw op te richten Invest-NL ook sociale ondernemingen een belangrijke rol moeten spelen. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat sociale ondernemingen zelfs voorrang zouden moeten krijgen bij het verkrijgen van financiering op grote bedrijven met een onderzoeksafdeling? Tot slot beschrijft de initiatiefnemer dat werknemers uit de «kaartenbak» moeilijk te vinden zijn door sociale ondernemingen en dat daarom gemeenten en het Ministerie van SZW betrokken moeten worden. Kan de initiatiefnemer uitleggen wat het verschil is tussen een gewoon bedrijf dat een percentage mensen met een arbeidsbeperking in dienst moet nemen en een BVm? Hoe verhouden deze zich tot elkaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota en danken het lid Bruins voor het genomen initiatief.
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat stichtingen minder geschikt zijn voor het drijven van een sociale onderneming omdat zij onder andere moeilijk risicodragend kapitaal kunnen aantrekken. Toch lezen deze leden dat ruim twintig procent van de sociale ondernemingen kiest voor deze vorm. Zij vragen de initiatiefnemer in hoeverre de problemen met de stichtingsvorm in kaart zijn gebracht, waarom een vijfde van de sociale ondernemingen toch kiest voor de stichtingsvorm en of deze voor een andere vennootschapsvorm zou kiezen indien deze in het leven werd geroepen.
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat een beperkt deel van de winst wordt uitgekeerd door sociale ondernemingen. Deze leden vragen de initiatiefnemer aan te geven welk deel van de winst van alle sociale ondernemingen momenteel wordt uitgekeerd aan eigenaars en hoe dit zich verhoudt tot reguliere bedrijven van vergelijkbare omvang. Zij vragen tevens of de initiatiefnemer van mening is dat wettelijke winstuitkeringsbeperkingen moeten worden opgelegd aan degenen die het predicaat sociale onderneming willen dragen en of de initiatiefnemer de mening van deze leden deelt dat medewerkers van de sociale onderneming hier een belangrijke stem in moeten hebben.
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat sociale ondernemingen goed gebruik kunnen maken van de in het regeerakkoord opgenomen «Right to Challenge». Deze leden zijn benieuwd hoe de initiatiefnemer wil borgen dat de publieke taken die op deze manier worden belegd bij sociale ondernemingen ook gegarandeerd worden uitgevoerd, of de risico’s om dit bij sociale ondernemingen te doen in kaart zijn gebracht en hoe moet worden omgegaan met de kosten als een sociale onderneming onverhoopt de bij haar belegde taak niet kan uitvoeren.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer toe te lichten welke aanleiding bestaat om de Code Sociaal Ondernemen in wetgeving te verankeren. Een dergelijke verankering bestaat inderdaad reeds sinds 2004 bij de Corporate Governance Code en is enkele jaren geleden overwogen bij de Nederlandse Franchise Code. Bij de Corporate Governance Code ging hier een grote maatschappelijke roep aan vooraf na maatschappelijke ontevredenheid omtrent het gedrag van bedrijven, het gebrek aan verantwoording aan de rest van de maatschappij door bestuurders van bedrijven en het onvermogen om bestuurders aan te spreken op misstanden. De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer daarom aan te geven welke maatschappelijke misstanden zouden worden opgelost en welke maatschappelijke noden worden gelenigd door wettelijke verankering. Tevens vragen deze leden de initiatiefnemer aan te geven in welke mate de Code Sociaal Ondernemen ondersteund wordt door de verschillende sectoren die worden geraakt door de Code en in welke mate de opstellers ervan representatief zijn voor alle belanghebbenden.
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat de besloten vennootschap sociale ondernemingen te weinig ruimte zou bieden om de maatschappelijke missie te borgen en sterk de nadruk op financiële aandeelhouderswaarde legt. Toch zien zij dat bijna de helft van de sociale ondernemingen deze rechtsvorm heeft. Deze leden vernemen daarom graag van de initiatiefnemer tegen welke praktische problemen BV’s die een sociale onderneming zijn nu aanlopen, of zij in deze rechtsvorm belet worden in het nastreven van een maatschappelijke missie en of dit cijfermatig gestaafd kan worden.
De leden van de SP-fractie lezen in de nota dat in de voorgestelde BVm terughoudend wordt omgegaan met winstuitkering en dat in andere landen een dividendklem, een vermogensklem en/of een maximering van het inkomen van de top van toepassing is. Deze leden vragen waarom de initiatiefnemer een vorm voorstelt waarbij winstuitkering onbeperkt is, maar maatschappelijk moet worden verantwoord en in hoeverre stakeholderoverleg over de winstuitkering verschilt van de praktijk onder de Corporate Governance Code. In deze code is immers vastgelegd dat bestuurders van ondernemingen hun afwegingen moeten maken in het langetermijnbelang van de onderneming en daarin de belangen moeten afwegen van alle stakeholders. Tevens vragen deze leden de initiatiefnemer of in beginsel onbegrensde winstuitkering door sociale ondernemers verenigbaar is met het doel om deze ondernemingen beter subsidiabel door decentrale overheden te maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie. Er zijn al heel veel sociale ondernemingen in Nederland, die een belangrijke bijdrage leveren aan de samenleving en aan werkgelegenheid. Bij het bereiken van maatschappelijke doelen zou de overheid meer gebruik moeten maken van de meerwaarde die sociale ondernemingen hebben op bijvoorbeeld sociaal of duurzaam vlak. Deze leden onderschrijven de noodzaak om sociale ondernemingen extra erkenning en herkenning te geven en om belemmeringen weg te nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het eens met de opmerking van de initiatiefnemer dat maatschappelijke impact genereren geen exclusieve activiteit voor sociale ondernemingen is. Ook andere bedrijven zorgen voor maatschappelijke meerwaarde, bijvoorbeeld in het creëren van arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoe wil de initiatiefnemer ervoor zorgen dat de voorstellen uit de nota geen negatieve gevolgen hebben voor andere ondernemingen dan sociale ondernemingen (volgens de definitie uit de nota)?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen toelichting op de voor- en nadelen van het stellen van harde (kwantitatieve) criteria in de wet, zoals de dividend- of kapitaalklem. In het buitenland is in sommige gevallen wel gekozen voor het opnemen van kwantitatieve criteria. Wat zijn de ervaringen in het buitenland?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen toelichting op de keuze om de Code Sociaal Ondernemen wettelijk te verankeren, en naar de mogelijkheid van het koppelen aan een juridisch label. Hoe staat dit in verhouding tot het wettelijk verankeren van de modaliteit? Is het voor kleine sociale ondernemingen haalbaar om aan de Code te voldoen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de noodzaak en de behoefte bestaat om de modaliteit ook bij andere rechtsvormen dan de BV toe te passen, zoals de coöperatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat er gebeurt als een BVm wordt omgezet in een andere rechtsvorm of wanneer fusie, splitsing of wijziging van het maatschappelijke oogmerk plaatsvindt. Is hierbij tussenkomst van de rechter nodig? Wat is de rol van de stakeholders bij een dergelijke aanpassing?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het toezicht op de BVm. Hoe wordt voorkomen dat het maatschappelijke oogmerk uit zicht raakt? Welke rol zou de Ondernemingskamer en/of de rechter hierbij moeten spelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende initiatiefnota. Zij waarderen de inzet van de initiatiefnemer om sociaal en maatschappelijk ondernemerschap te stimuleren en te faciliteren. Zij hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de SER in haar rapport «Sociale ondernemingen: een verkennend advies» (mei 2015) heeft gepleit voor terughoudendheid bij het inzetten van overheidsbeleid waarvoor een harde afbakening nodig is van sociale ondernemingen als groep. Het vaststellen van een harde definitie is lastig. Er is immers sprake van een continuüm van de mate waarin ondernemingen gericht zijn op het creëren van maatschappelijke waarden. De SER acht het niet wenselijk om stimuleringsmaatregelen en overige ingrijpende beleidsmaatregelen uitsluitend voor sociale ondernemingen in te richten. De SER suggereerde om in te zetten op een label of bijzonder statuut voor sociale ondernemingen, in de vorm van statutaire vastlegging door de notaris.
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de initiatiefnemer een stap verder wil gaan. Zo ja, waarom? Hoe groot acht de initiatiefnemer het risico dat de inzet van overheidsbeleid zich specifiek gaat richten op BVm-ondernemingen en dat maatschappelijk ondernemerschap door andere bedrijven minder aandacht krijgt? Hoe zou dit voorkomen kunnen worden?