Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong
Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2018D55600, datum: 2018-11-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30982-45).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: S. Kraaijenoord, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30982 -45 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid .
Onderdeel van zaak 2018Z21663:
- Indiener: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2018-11-27 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-12-04 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-01-23 14:00: Participatiewet (Algemeen overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-01-24 13:15: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr. 45 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 november 2018
Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaat de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong (Kamerstuk 30 982, nr. 40).
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 10 juli 2018 inzake de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong (Kamerstuk 30 982, nr. 40).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 oktober 2018 aan de Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 21 november 2018 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Rog
Adjunct-griffier van de commissie,
Kraaijenoord
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief naar aanleiding van de beleidsdoorlichting SZW begrotingsartikel 4 over jonggehandicapten. De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat jonggehandicapten via werk mee kunnen doen en dat het voor hen loont om te werken en ook om meer uren te werken. De leden van de VVD-fractie zien ook dat de huidige regelingen door verschillen in rechten en plichten complex zijn geworden en onderschrijven de geschetste uitgangspunten van de Staatssecretaris die toezien op een begrijpelijke regeling waarbij werken lonend is, waarbij mensen die gaan studeren er niet op achteruit gaan en waarbij mensen niet langer bang hoeven zijn niet terug te kunnen vallen op hun uitkering als ze gaan werken. Wel hebben deze leden nog een aantal vragen.
De Staatssecretaris geeft aan voornemens te zijn om de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong te harmoniseren en te komen tot één systeem van inkomensondersteuning. Hiermee moet (meer) werken voor mensen met een arbeidshandicap lonen. De leden van de VVD-fractie steunen de Staatssecretaris in dit uitgangspunt en zijn benieuwd naar de uitwerking. Welke uitgangspunten naast dat (meer) werken moet lonen zullen er worden gehanteerd bij de uitwerking van het nieuwe systeem? Gaat het hierbij ook meer om het stimuleren van meer uren werken? Hoe kan een nieuw systeem van inkomensondersteuning ook de nadelige gevolgen van de «zaagtand»-constructie in loonaanvulling oWajong ondervangen?
In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat na een start met 91 personen in 2013 die vrijwillig de overstap hebben gemaakt van de oWajong naar de Wajong2010 deze is gedaald naar 10 personen in 2016, en 16 personen tot aan juli 2017. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris welke redenen er zijn dat weinig personen de vrijwillige overstap maken van de oWajong naar de Wajong 2010. Op welke manier kan dit worden gestimuleerd? Kan de nieuwe inkomensondersteuning die de Staatssecretaris voor ogen heeft hier een bijdrage aan leveren?
In de Verzamelwet SZW 2019 vindt er een wijziging plaats in de studieregeling Wajong 2010. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de aangekondigde wijzigingen in de studieregelingen zich verhouden tot de wijzigingen in de Verzamelwet SZW 2019. In hoeverre is het volledig afschaffen nog noodzakelijk in de ogen van de Staatssecretaris met de voorgestelde wijzigingen in de Verzamelwet SZW 2019?
Doeltreffendheid en doelmatigheid
In de doorlichting wordt geconcludeerd dat slechts in beperkte mate antwoord gegeven kan worden op de vraag naar doeltreffendheid en/of doelmatigheid van de oWajong en Wajong2010. Oorzaak ligt in beperkte beschikbaarheid van data, informatie en nader onderzoek. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe voorkomen wordt dat bij een volgende beleidsdoorlichting van dit begrotingsartikel eenzelfde conclusie getrokken moet worden?
Doeltreffendheid en doelmatigheid activerende dienstverlening
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris nader kan specificeren welke onzekerheid er de afgelopen jaren was over de toekomst van de Wajong. Waar doelt de Staatssecretaris op met deze passage? De Staatssecretaris geeft aan dat ongeveer de helft van het aantal Wajongers met arbeidsvermogen werkt. Is de andere helft van de Wajongers met arbeidsvermogen nu volledig in beeld is bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Onder vraag 12 wordt aangegeven dat Panteia een kanttekening maakt dat van verschillende instrumenten het minder plausibel is dat ze in gelijke mate hebben bijgedragen aan het behaalde resultaat. Daarnaast geeft Panteia aan dat de effectiviteit van verschillende instrumenten nog nauwelijks is onderzocht. De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris samen met UWV een kennisprogramma is gestart naar de doeltreffendheid van de re-integratie dan en dienstverlening voor mensen met een handicap. Wordt hierbij ook de specifieke werking van afzonderlijke instrumenten meegenomen? Alsook de combinatie van specifieke instrumenten om zo beter inzicht te verkrijgen in de werking?
Ontwikkelingen in de Wajong
Onder de aantallen Wajong2010 (vanaf 2010) is een relatief grote stijging waar te nemen in 2016 voor wat betreft de uitkeringsregeling. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris naar de mogelijke verklaring van deze relatief grote stijging. De instroom in de Wajong2015 is pas een jaar aan de gang, toch constateert de beleidsdoorlichting een relatief sterke instroom. Ook uit de cijfers uit de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijkt dat in de ramingen de instroom blijft stijgen. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of de realisatie van de cijfers Wajong 2015 qua instroom overeenkomen met de verwachtingen. Welke arbeidsbeperkingen spelen hierbij voornamelijk een rol bij de instroom in de Wajong2015?
In de oWajong is een grote stijging van het aantal maatregelen in 2016 ten opzichte van 2015 waar te nemen in de tabel oWajong: Handhaving inlichtingenplicht en medewerkingsverplichtingen (94 maatregelen in 2015 en 306 in 2016). De leden van de VVD-fractie vragen welke verklaring er is voor deze grote stijging in het aantal maatregelen in 2016 in de oWajong.
Activering van Wajongers
In de beleidsdoorlichting wordt verwezen naar een onderzoek van de Inspectie SZW in 2015 naar hoeveel werkgevers gebruikmaken van de werkgeversdienstverlening van UWV. Hierbij wordt een bandbreedte van 17–40% aangegeven. De leden van de VVD-fractie constateren dat deze brandbreedte wel heel breed is en vragen naar de achtergrond van deze 17–40% van de werkgevers die zegt gebruik te maken van de dienstverlening UWV. Zijn werkgevers onbekend met de dienstverlening van UWV? Welke inspanningen worden ondernomen om het gebruik van werkgeversdienstverlening omhoog te krijgen?
Beleidsinzet
Kan de Staatssecretaris aangeven wat de beleidsinzet betekent voor mensen van de oWajong die formeel volgens UWV geen arbeidsvermogen hebben maar die (met ondersteuning) toch laten zien dat zij kunnen werken? Maakt de Staatssecretaris het voor deze groep, die zelf heel graag willen werken, het mogelijk om gebruik te maken van de geharmoniseerde regeling die er straks is voor Wajongers met arbeidsvermogen?
Naar een geharmoniseerde activerende dienstverlening
Staan de beschikbare middelen voor inkoop van re-integratietrajecten bij UWV in verhouding tot het aantal Wajongers met arbeidsvermogen die nu nog niet werken maar wel geactiveerd moeten worden? Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe de actieve en intensieve ondersteuning aan alle Wajongers door UWV er in de praktijk uitziet? Wanneer verwacht de Staatssecretaris de resultaten van het kennisprogramma dat zij gestart is met UWV naar de doeltreffendheid van de re-integratie van en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap? Is zij bereid deze resultaten te delen met de Kamer? Welke andere voorzieningen naast jobcoaching zet UWV in om Wajongers aan het werk te houden? Krijgt deze groep ook financiële begeleiding in het kader van vaak wisselende inkomsten en daarbij ook verrekeningen met de uitkering?
De Staatssecretaris geeft in haar brief aan mogelijkheden te verkennen om de verplichting om een passend werkaanbod te accepteren in de Wajong2010 te versoepelen. Hierbij geeft zij aan dat uit de beleidsdoorlichting blijkt dat dit instrument in de praktijk niet of nauwelijks wordt gebruikt. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris op welke manier de oWajong en de Wajong2010 op dit punt kunnen worden gestroomlijnd. Op welke manier blijft de inspanningsverplichting overeind bij de versoepeling? Blijft hierbij een maatregelen- en sanctieregime behoren?
Werken moet (meer) lonen
Is de Staatssecretaris bereid om, bij de uitwerking van de maatregel om te komen tot een systeem van inkomensondersteuning, er ook naar te kijken dat dit systeem voor de betrokkenen zo eenvoudig mogelijk wordt zodat herberekeningen en terugvorderingen tot een minimum worden gereduceerd?
Slotbeschouwing
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van de voorgestelde maatregelen en kijken uit naar de benodigde wetswijzigingen om dit mogelijk te maken zodat mensen met een arbeidsbeperking maximaal kunnen participeren en deelnemen aan de maatschappij.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 4 van de SZW-begroting over jonggehandicapten (Wajong). Deze beleidsdoorlichting beslaat de periode 2010-medio 2016.
Voor de leden van de CDA-fractie staat voorop dat werken voor mensen met een arbeidshandicap altijd lonend moet zijn, maatregelen het eenvoudiger moeten maken om mensen met een arbeidshandicap aan het werk te helpen, en er gekeken moet worden naar waar iemand mee is geholpen in plaats van waar iemand recht op heeft. Dit laatste wordt uit de uitgevoerde beleidsdoorlichting niet duidelijk. De focus ligt op of iemand krijgt waar hij recht op heeft en niet waarmee hij is geholpen. De doeltreffendheid en doelmatigheid van artikel 4 blijken eveneens lastig vast te stellen, omdat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of een andere onderzoeksmethode wellicht tot meer en andere inzichten over de effectiviteit van de diverse Wajong-regelingen had kunnen leiden. Zou de Staatssecretaris hierop willen ingaan?
De beleidsdoorlichting is uitgevoerd door het Ministerie van SZW en twee onafhankelijk deskundigen. Zij doen een aantal aanbevelingen, zoals toekomstig beleid meer richten op hoe mensen hun eigen werkvermogen schatten, meer ingaan op de kwaliteit van participatieplannen voor Wajongers, meer én proactief voorlichting geven aan werkgevers, en meer aandacht voor het juiste type onderwijs dat bij Wajongers past. In de kabinetsreactie gaat de Staatssecretaris niet in op deze aanbevelingen. De leden van de CDA-fractie vragen haar dit alsnog puntsgewijs te doen.
Om meer inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wajong-regeling(en) schrijft de Staatssecretaris dat zij met UWV een kennisprogramma is gestart naar de re-integratie van en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap. De leden van de CDA-fractie willen van de Staatssecretaris weten welke onderwerpen dit kennisprogramma behandelt, wanneer het programma klaar is en wie het uitvoert. Welke hiaten uit de beleidsdoorlichting denkt de Staatssecretaris hiermee alsnog te kunnen invullen? De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd in hoeverre vroegere én huidige regels voor inkomensondersteuning, één van de doelen van de Wajong, het benutten van arbeidsmogelijkheden in de weg zitten. Is de Staatssecretaris bereid dit in het eerdergenoemde kennisprogramma met UWV mee te nemen?
De beleidsdoorlichting was een half jaar te laat afgerond. Heeft deze vertraging gevolgen voor het huidige beleid en beleidswijzigingen die aanstaande zijn, zoals de extra middelen voor UWV die in het regeerakkoord zijn afgesproken, € 30 miljoen voor persoonlijke dienstverlening voor Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)- en Wajong-gerechtigden?
In de kabinetsreactie kondigt de Staatssecretaris een aantal maatregelen aan die ervoor moeten zorgen dat jonggehandicapten:
– er financieel op vooruit gaan indien zij (meer) werken;
– langer kunnen terugvallen op een Wajong-uitkering ingeval zij hun werk verliezen;
– betere ondersteuning krijgen bij het vinden van werk (via onder andere jobcoaching);
– hun volledige uitkering houden als zij gaan studeren;
– aanspraak kunnen maken op een Wajong2015-uitkering (75% van het Wettelijk minimumloon (Wml), motie-Siderius (Kamerstuk 31 497, nr. 188)), wanneer zij ernstig meervoudig beperkt zijn en onderwijs volgen.
Ook zegt de Staatssecretaris toe de verschillende regelingen voor inkomensondersteuning via de Wajong te willen versimpelen en met elkaar in lijn te brengen, rekening houdend met de huidige inkomenspositie van werkende Wajongers. De leden van de CDA-fractie zijn positief over deze maatregelen en zouden graag per maatregel van de Staatssecretaris vernemen wat de beoogde inwerkingsdatum is en wanneer concrete voorstellen naar de Kamer komen.
Tot slot willen de leden van de CDA-fractie graag van de Staatssecretaris weten hoe werkgevers(organisaties), Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Jongeren en andere betrokken (belangen)organisaties op de beleidsdoorlichting hebben gereageerd. Herkennen zij zich in de onderzoekconclusies en -aanbevelingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting Wajong. De leden van de D66-fractie vragen hoe het aanbod van begeleiding of re-integratie eruit ziet voor mensen in de oWajong en de Wajong2010. Wat voor trajecten of instrumenten worden er ingezet? En hoeveel mensen krijgen wel een aanbod voor een traject, maar kiezen ervoor om hiervan geen gebruik te maken?
De leden van de D66-fractie hebben ook nog enkele vragen over de aanvulling voor mensen met een medische urenbeperking. Hoe zien de huidige aanvullingen voor mensen met een medische urenbeperking er nu uit in de Participatiewet, in de oWajong en in de Wajong2010? Wat is het verschil met mensen zonder medische urenbeperking? Hoe zou het werken voor mensen met een medische urenbeperking bij de voorgestelde geharmoniseerde loonaanvulling?
De leden van de D66-fractie vragen ook hoeveel mensen in de huidige oWajong en in de Wajong2010 een medische urenbeperking hebben. Indien dit niet van iedereen bekend is, wat is naar schatting het aantal mensen met een urenbeperking? Wat is de gemiddelde deeltijdfactor van mensen die werken vanuit de oWajong of de Wajong2010?
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen die in de huidige studieregeling zitten, bezig zijn met een initiële opleiding en hoeveel mensen bezig zijn met een vervolgopleiding. Tot slot vragen de leden wat het versoepelen van het passend werkaanbod in de Wajong2010 in praktijk zou betekenen voor mensen met een Wajong uitkering. Op welke manier wordt deze nu ingezet bij de oWajong en de Wajong2010?
Vragen en opmerkingen van de leden GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsdoorlichting Wajong en de reactie van de Staatssecretaris daarop. Wel hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen allereerst waarom de beleidsdoorlichting door het Ministerie van SZW zelf is uitgevoerd. Zij zijn van mening dat het, juist vanwege de enorme complexiteit van het onderwerp, ook heel waardevol kan zijn om een externe partij naar het stelsel te laten kijken. Wat deze leden ook missen, is het perspectief van de mensen die een Wajonguitkering ontvangen. Hoe kijken zij naar het stelsel? Wat zien zij zelf als succesvolle instrumenten en als verbetermogelijkheden? Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij bereid is een «second opinion»-onderzoek uit te voeren, waarbij meer de algemene werking van het stelsel centraal staat, en ook het perspectief van mensen met een Wajonguitkering wordt meegenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een aantal vragen over de maatregelen die de Staatssecretaris gaat nemen naar aanleiding van deze beleidsdoorlichting. Ten eerste vragen zij in hoeverre de Staatssecretaris de aanbevelingen van de onafhankelijke deskundigen gaat benutten voor toekomstig beleid, bijvoorbeeld de aanbeveling om beleid meer te richten op hoe mensen hun eigen werkvermogen schatten. Ten tweede is het de leden onvoldoende duidelijk welk aanvullend onderzoeken de Staatssecretaris gaat inzetten, alsmede hoe deze onderzoeken precies ingericht zijn. Gaat de Staatssecretaris onderzoek doen naar de effectiviteit van de specifieke instrumenten? Neemt zij daarin ook het onlangs verschenen onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie versus loonkostensubsidie mee? Ten derde laat de beleidsdoorlichting zien dat gebrek aan motivatie zelden wordt ervaren bij het begeleiden van Wajongers naar werk. Belangrijker hierbij is de angst om het recht op Wajong te verliezen. Hoe verhoudt dit gegeven zich tot het standpunt van de Staatssecretaris dat (meer) werken altijd (meer) moet lonen? Is het niet belangrijker om een eenvoudiger regeling te hebben, die misschien minder financiële prikkels biedt, maar wel meer inkomenszekerheid?
In dat kader is het de leden van de GroenLinks-fractie onvoldoende duidelijk in hoeverre de harmonisering van de regels voor de oWajong en de Wajong2010 daadwerkelijk leidt tot een simpeler systeem. Kan de Staatssecretaris dat nader toelichten? En is zij ook bereid onderzoek te doen naar nog verdere harmonisering van regelgeving in de Wajong, mogelijk zelfs tot één regeling? Ten vierde maken de leden van de GroenLinks-fractie zich zorgen om de groep jongeren uit het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en praktijkonderwijs (PRO). Dit is een kwetsbare groep, die erg gebaat was bij de Wajong-netwerken van UWV WERKbedrijf, scholen en andere partijen. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet zijn gemeenten hier verantwoordelijk voor geworden, en heeft UWV zich ingespannen deze netwerken over te dragen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het nu gaat met deze groep? Herkent zij het signaal dat gemeenten instrumenten uit de Participatiewet niet inzetten voor jongeren onder de 27 jaar? Is zij bereid een extra investering te doen voor deze groep, zodat zij niet tussen wal en schip vallen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong (Kamerstuk 30 982, nr. 40).
De leden van de SP-fractie steunen de uitgangspunten uit de brief van de Staatssecretaris: «Ik wil een begrijpelijke regeling, waarbij werken lonend is, waarbij mensen die gaan studeren er niet op achteruit gaan en mensen niet langer bang zijn hun uitkering te verliezen als ze gaan werken. Zodat Wajongers die nu zonder dat te willen langs de kant staan, meer mogelijkheden hebben om te werken of te studeren.» Deze leden zijn positief over: «Daarbij staan voor mij een paar waarden voorop. Mensen met een Wajonguitkering moeten zich verzekerd weten van inkomensondersteuning, ze moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken. Het geheel moet eenvoudiger en duidelijker worden.» Hoewel deze leden deze uitgangspunten van de Staatssecretaris onderschrijven, hebben zij ook zorgen en vragen.
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen betreffende de verlengde werkregeling en mensen met een urenbeperking. Is de Staatssecretaris voornemens de verlengde werkregeling in zijn geheel af te schaffen zonder mensen met een urenbeperking op een andere wijze tegemoet te komen? Dat zouden deze leden een kwalijke zaak vinden. Mensen met een urenbeperking kunnen immers door de aard van hun handicap of ziekte niet meer werken dan een bepaald aantal uren. Klopt het dat zij daarmee nooit op een volwaardig inkomen terecht kunnen komen met de plannen van de Staatssecretaris? Wat wil de Staatssecretaris doen voor mensen met een urenbeperking? Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe in haar visie de plannen uit moeten werken voor mensen met een urenbeperking? Graag met rekenvoorbeelden voor mensen met verschillende urenbeperkingen. Is de Staatssecretaris van mening dat iemand met een urenbeperking die werkt naar vermogen, het minimumloon hoort te verdienen?
De leden van de SP-fractie vinden het een slechte zaak dat (meer) werken niet altijd loont voor mensen in de Wajong en dat mensen er momenteel soms zelfs op achteruitgaan indien zij gaan werken. Deze leden hebben hier eerder schriftelijke vragen over gesteld1. Wordt werken met Wajong nu in elke situatie lonend? De leden van de SP-fractie zijn tegen loondispensatie in de Wajong. Zij zien dit graag veranderen in een systeem van loonkostensubsidie dat zo is ingericht dat mensen er niet op achteruitgaan ten opzichte van de huidige situatie en waarbij (meer) werken altijd loont. Graag horen zij de visie van de Staatssecretaris hierop.
De leden van de SP-fractie vinden het zeer onterecht dat de uitkering voor Wajongers met werkvermogen per 2018 is verlaagd naar 70 procent. Is de Staatssecretaris bereid deze oneerlijke bezuiniging onmiddellijk terug te draaien? Kan zij een overzicht geven van de achteruitgang in de tekortkoming voor chronisch zieken en gehandicapten de afgelopen jaren? Welke bezuiniging hierop staat deze mensen nog te wachten? Wat is de rechtvaardiging voor de bezuiniging op chronisch zieken en gehandicapten? De ziektekosten zijn immers alleen maar gestegen. Is de Staatssecretaris bereid om de tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten weer op het oude niveau te zetten?
De leden van de SP-fractie vinden het triest dat jonggehandicapten met enige vorm van werkvermogen nu in de Participatiewet worden weggestopt. Het betreft kwetsbare mensen die soms ernstig ziek zijn of een zeer beperkte levensverwachting hebben. Deze leden vinden het beleid hardvochtig en vragen de Staatssecretaris de Wajong voor jonggehandicapten met een vorm van arbeidsvermogen weer in ere te herstellen. Heeft de Staatssecretaris enig zicht op de groep jonggehandicapten die nu niet meer in de Wajong belanden? Heeft zij zicht op de omvang van de groep, de mate van armoede en andere problematiek, het percentage dat werk vindt, en in hoeverre dit flex- en flutbanen betreft? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid dit te onderzoeken? Zo ja, welke informatie en onderzoeken zijn er bekend? In de voorliggende evaluatie is de Wajong2015 niet geëvalueerd. Bovengenoemde groep is dus niet onderzocht. Gaat dit gat alsnog opgevuld worden door deze groep te evalueren bij de evaluatie van de Participatiewet? Zo ja, hoe ziet de opzet eruit? Zo nee, waarom niet? Wat gaat de Staatssecretaris doen om deze kwetsbare groep uit de onzichtbaarheid te houden? Wat gaat zij doen om te kunnen evalueren wat de effecten zijn geweest van de Wajong2015 en Participatiewet op deze groep betreffende welzijn, arbeidsparticipatie en armoede?
Hoe verklaart de Staatssecretaris dat het aantal werkende Wajongers ten opzichte van het totale aantal Wajongers licht is gedaald van 24,6 procent tot 23,7 procent?
De Staatssecretaris verklaart dat uit onderzoek is gebleken dat de activerende dienstverlening van UWV in grote lijnen heeft bijgedragen aan de behaalde resultaten, met andere woorden de activerende dienstverlening is doeltreffend. Hoe gaat de Staatssecretaris de doeltreffendheid van de dienstverlening meten nu de verantwoordelijkheid is overgeheveld naar de gemeenten? Onderschrijft de Staatssecretaris dat het wenselijk is dat de doeltreffendheid van de dienstverlening van UWV vergeleken kan worden met de doeltreffendheid van de gemeentelijke dienstverlening? Hoe gaat de Staatssecretaris als systeemverantwoordelijke zorgen voor een tenminste vergelijkbaar niveau van dienstverlening en begeleiding door de gemeenten? Wat gebeurt er aan kennisoverdracht tussen UWV en de gemeenten? Is er kennisuitwisseling tussen gemeenten onderling? Met name jobcoaching blijkt een effectief middel te zijn. Is jobcoaching in gelijke mate toegankelijk voor Wajongers als voor jonggehandicapten in de Participatiewet? Zijn er cijfers over hoe vaak jobcoaching wordt ingezet bij Wajongers en hoe vaak bij jonggehandicapten in de Participatiewet (zowel als absoluut getal als in percentages)? Hoe kunnen jonggehandicapten in de Participatiewet hun recht op begeleiding en jobcoaching halen, indien de gemeente niet over de brug komt?
In de evaluatie is veelvuldig te lezen dat er een gebrek aan gegevens is, waardoor zaken niet of slechter geëvalueerd konden worden. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat en hoe voorkomt zij dat bij toekomstige evaluaties van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dezelfde constateringen gedaan moeten worden?
Waarom is gekozen voor een periode van maximaal een maand voor herroepingsrecht van de oude uitkering? Een maand is in de ogen van de leden van de SP-fractie een veel te korte periode om een nieuwe baan te vinden. Is de Staatssecretaris bereid dit te verlengen naar bijvoorbeeld een half jaar of vier maanden?
De leden van de SP-fractie zijn blij dat de studieregeling Wajong2010 wordt afgeschaft, maar dringen aan op een snellere invoering dan 2020. De leden van de SP-fractie zijn ook blij dat de motie Siderius (Kamerstuk 31 497, nr. 188) wordt uitgevoerd en zij onderschrijven dat onderwijs en zelfontplooiing een belangrijk sociaal doel zijn waar perspectief op de arbeidsmarkt ontbreekt. Ze dringen aan op spoed.
De leden van de SP-fractie willen graag dat de Staatssecretaris aangeeft welke groepen te maken gaan krijgen met een (relatief grote) inkomensval indien zij hun baan verliezen en na meer dan een maand dezelfde of dezelfde soort baan en hetzelfde salaris weer terug krijgen.
De leden van de SP-fractie vinden het onterecht dat de huidige Bremanregeling verdwijnt. Hoeveel mensen maken hier momenteel gebruik van? Hoeveel kan iemand onder de Bremanregeling er maximaal op achteruit gaan indien hij zijn baan verliest en in meer dan een maand eenzelfde of dezelfde baan weer terugkrijgt met een zelfde salaris?
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in te gaan op de volgende vragen vanuit de Landelijke Cliëntenraad. Waarom wordt voor werkenden niet gekozen voor één systeem van inkomensaanvulling voor iedere jonggehandicapte die niet in staat is het wettelijk minimum uurloon te verdienen ongeacht in welke regeling hij zit (Participatiewet, oude of nieuwe Wajong)? Waarom is er een scheiding van regelingen voor voorzieningen om te kunnen werken (denk aan jobcoach, brailleleesregel, enzovoort) voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen in de Wajong en jonggehandicapten in de Participatiewet? Is het redelijk dat mensen met een urenbeperking in het voorgestelde systeem van inkomensaanvulling nooit het Wml kunnen verdienen? Is het redelijk dat werkende jonggehandicapten er per 1 januari 2018 op achteruit zijn gegaan? Kan de Staatssecretaris aantonen dat de hoogte van de huidige Wajonguitkering voor mensen met en zonder arbeidsvermogen toereikend is (voldoende bestaanszekerheid biedt), gelet op het feit dat het een uitkering is voor mensen met een beperking die extra kosten hebben vanwege hun beperking? Is de Staatssecretaris zich ervan bewust dat het systeem van loondispensatie leidt tot het niet volledig kunnen toepassen van de voorgenomen gestaffelde arbeidskorting en daarmee leidt tot lagere huurtoeslag en dus tot een lager besteedbaar inkomen? Dus iemand met dezelfde loonwaarde en hetzelfde loon krijg met loonkostensubsidie een hoger besteedbaar inkomen dan iemand die met loondispensatie werkt. Wordt de garantieregeling voor mensen met verworven rechten (voortgezette inkomensondersteuning, Bremanregeling, maatmanwisseling) geïndexeerd? Waarom is gekozen voor een periode van een maand om een nieuwe baan te vinden voor het behoud van overgangsrechten? Een maand voor het vinden van een nieuwe baan is wel heel kort.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris tevens in te gaan op een ontvangen brief van een betrokkene, die zegt dat mensen die nu geen recht meer hebben op Wajong omdat ze arbeidsvermogen hebben, geen ondersteuning krijgen vanuit de gemeente. Hoe gaat de Staatssecretaris er voor zorgen dat ook jonggehandicapten in de Participatiewet afdwingbaar recht krijgen op een jobcoach, werkplekaanpassing en begeleiding naar en bij werk? Is de Staatssecretaris bereid om dezelfde visie voor de nieuwe Wajong toe te passen bij de Participatiewet? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kan de Kamer een uitwerking van de plannen voor de Wajong ontvangen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong.
De leden van de PvdA-fractie horen graag in hoeverre de aangekondigde maatregelen samen worden genomen met het eveneens aangekondigde brede offensief om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Verder geeft de Staatssecretaris in de kabinetsreactie aan dat «mensen moeten zijn verzekerd van inkomensondersteuning». Wordt hiermee bedoeld dat de inkomensondersteuning van tenminste hetzelfde niveau is als onder de huidige regelingen? Ook geeft de Staatssecretaris aan dat er «specifieke aandacht zal worden geschonken aan het behoud van de huidige inkomenspositie van werkende Wajongers.» Mag er dan vanuit worden gegaan dat de inkomenspositie van geen enkele Wajonger door de aangekondigde maatregelen zal verslechteren? In hoeverre wordt dan rekening gehouden met een ander bekend gegeven, dat in ook de kabinetsbrief wordt genoemd, dat Wajongers veelal te maken hebben met tijdelijke arbeidscontracten met veel terugval op de uitkering?
In voorgaande wijzigingen van de Wajong is er bewust voor gekozen om de rechten van de oude regeling(en) te behouden. Dit om de (vaak kwetsbare) Wajongers (rechts)zekerheid en continuïteit te bieden. De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom de Staatssecretaris toch voornemens is «om de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong te harmoniseren en te komen tot één systeem van inkomensondersteuning». Tevens willen deze leden weten waarom er een scheiding van regelingen is voor voorzieningen om te kunnen werken, zoals de jobcoach en brailleleesregel, voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen in de Wajong en jonggehandicapten in de Participatiewet. Als laatste zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd hoe het proces van zorgvuldigheid en betrokkenheid van stakeholders bewaakt wordt bij nadere uitwerking van de aangekondigde maatregelen met een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2020.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voornemens van de Staatssecretaris om de regels en voorzieningen in de Wajong te harmoniseren. Zij onderschrijven het uitgangspunt om te zorgen voor eenduidigheid in de regelgeving voor alle Wajongers met arbeidsvermogen. Zij zijn ook positief over de voorgestelde aanpassing om Wajongers die gaan studeren recht te laten houden op een volledige uitkering. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de veronderstelling klopt dat niemand erop achteruit gaat door de aanpassingen, doordat voor iedereen een garantiebedrag wordt vastgesteld op basis van zijn of haar huidige situatie. Tevens vragen zij hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het vraagstuk van (medische) urenbeperking. Klopt het dat iemand die vanwege een urenbeperking maximaal 20 uur per week kan werken, op dit moment nog dankzij de voortgezette werkregeling kan worden aangevuld tot 100% Wml en dat dit in de toekomst niet meer mogelijk zal zijn? Hoe weegt de Staatssecretaris dat? Voor mensen met een urenbeperking geldt namelijk dat zij gewoonweg niet meer kunnen werken, al zouden ze dat willen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris zich ervan bewust is dat het systeem van loondispensatie leidt tot het niet volledig kunnen toepassen van de voorgenomen gestaffelde arbeidskorting en daarmee kan leiden tot lagere toeslagen. Men krijgt namelijk alleen arbeidskorting over het deel van het inkomen dat verdiend wordt uit arbeid, dus niet over het deel aanvullende uitkering. Dat heeft gevolgen voor het belastbaar inkomen en dus voor het recht op toeslagen. Daardoor kan de situatie ontstaan dat iemand met en iemand zonder loondispensatie hetzelfde netto inkomen hebben, maar dat de één minder toeslagen krijgt dan de ander omdat hij minder arbeidskorting van zijn belastbaar inkomen kan aftrekken. In hoeverre vindt de Staatssecretaris dit wenselijk en welke mogelijkheden zijn er om hier iets aan te doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrepen dat Wajongers als hun huidige dienstbetrekking eindigt, recht blijven houden op het voor hen vastgestelde garantiebedrag, als zij tenminste binnen twee maanden een nieuwe dienstbetrekking vinden. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris is gekomen tot deze overgangsregeling. Is een termijn van twee maanden realistisch, zo vragen deze leden.
II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris
Inleiding
Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie en dank de leden voor hun inbreng. Hieronder wordt ingegaan op de vragen in de volgorde van het verslag. Alvorens in te gaan op de vragen, wil ik het doel van het pakket aan maatregelen dat ik heb aangekondigd in de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong van 10 juli 20182 nader toelichten.
Uit de beleidsdoorlichting is naar voren gekomen dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat er regels zijn die ervoor zorgen dat mensen met een Wajong-uitkering juist niet mee doen. Omdat ze bijvoorbeeld niet extra gaan verdienen als ze meer gaan werken, omdat ze gekort worden als ze gaan studeren of omdat ze niet durven te gaan werken uit angst niet terug te kunnen in de Wajong als ze hun baan verliezen. Dat zijn de zaken die ik wil verbeteren en eenvoudiger maken. De regels zijn er voor de mensen, niet andersom. Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken. In een wetsvoorstel zijn daarom maatregelen uitgewerkt die ervoor zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Ik heb er vertrouwen in dat met het pakket aan maatregelen Wajongers meer kansen krijgen om mee te doen.
Ik hecht eraan om de mensen om wie het gaat ook de mogelijkheid te bieden op de maatregelen te reageren. Ik heb daarom met het veld en een groep Wajongers gesproken. Daarnaast krijgen betrokkenen de gelegenheid om via de internetconsultatie te reageren. Het wetsvoorstel waarin de maatregelen zijn uitgewerkt wordt gelijktijdig met verzending van mijn brief over «Breed offensief» aan uw Kamer opengesteld voor internetconsultatie.
Vragen/opmerkingen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De Staatssecretaris geeft aan voornemens te zijn om de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong te harmoniseren en te komen tot één systeem van inkomensondersteuning. Hiermee moet (meer) werken voor mensen met een arbeidshandicap lonen. De leden van de VVD-fractie steunen de Staatssecretaris in dit uitgangspunt en zijn benieuwd naar de uitwerking. Welke uitgangspunten naast dat (meer) werken moet lonen zullen er worden gehanteerd bij de uitwerking van het nieuwe systeem? Gaat het hierbij ook meer om het stimuleren van meer uren werken? Hoe kan een nieuw systeem van inkomensondersteuning ook de nadelige gevolgen van de «zaagtand»-constructie in loonaanvulling oWajong ondervangen?
De uitgangspunten voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning zijn dat werken moet lonen, méér werken moet lonen en dat doorgroei uit de uitkering niet wordt belemmerd. Het gaat hierbij dus ook om het stimuleren van meer uren werken. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is zo vormgegeven dat (meer) werken lonend is, ook bij een beperkt aantal uren (extra) werk. Dit stimuleert dat jonggehandicapten hun mogelijkheden tot arbeidsparticipatie volledig proberen te benutten en te vergroten.
De inkomensondersteuning in de oWajong is momenteel afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin een Wajonger na een fictieve schatting is ingedeeld. De inkomensondersteuning wordt uitbetaald naar het uitkeringspercentage dat hoort bij de arbeidsongeschiktheidsklasse. Met de harmonisering van de inkomensondersteuning worden de arbeidsongeschiktheidsklassen geschrapt, waardoor de zogenaamde «zaagtand» verdwijnt.
In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat na een start met 91 personen in 2013 die vrijwillig de overstap hebben gemaakt van de oWajong naar de Wajong2010 deze is gedaald naar 10 personen in 2016, en 16 personen tot aan juli 2017. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris welke redenen er zijn dat weinig personen de vrijwillige overstap maken van de oWajong naar de Wajong 2010. Op welke manier kan dit worden gestimuleerd? Kan de nieuwe inkomensondersteuning die de Staatssecretaris voor ogen heeft hier een bijdrage aan leveren?
Momenteel bestaat de mogelijkheid om over te stappen van de oWajong naar de Wajong2010. In de praktijk wordt hier echter weinig gebruik van gemaakt. Mogelijk heeft dit te maken met verplichtingen in de Wajong2010 zoals de verplichting om passend werkaanbod te accepteren en een inkomensondersteuning in de Wajong2010 waarbij bij een inkomen van minder dan 20 procent van het wettelijk minimumloon (WML) volledig wordt verrekend met de uitkering. Daarnaast kan vrees voor het verliezen van recht op uitkering vanwege de strengere criteria in de Wajong2010 een rol spelen. Op het moment dat iemand in de Wajong2010 een jaar zelfstandig het WML verdient, eindigt het recht op Wajong. Met het pakket aan maatregelen worden de oWajong en Wajong2010 op een aantal punten geharmoniseerd. Zo worden naast de regels voor inkomensondersteuning ook de regels voor het eindigen van het recht en het accepteren van passend werkaanbod geharmoniseerd. De verschillen tussen de oWajong en de Wajong2010 worden kleiner en belemmeringen om over te stappen worden weggenomen, waardoor een overstap meer voor de hand ligt.
In de Verzamelwet SZW 2019 vindt er een wijziging plaats in de studieregeling Wajong2010. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de aangekondigde wijzigingen in de studieregelingen zich verhouden tot de wijzigingen in de Verzamelwet SZW 2019. In hoeverre is het volledig afschaffen nog noodzakelijk in de ogen van de Staatssecretaris met de voorgestelde wijzigingen in de Verzamelwet SZW 2019?
Met de Verzamelwet SZW 2019 wordt voorgesteld dat het levenlanglerenkrediet per 1 januari 2019 niet langer negatieve gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering in de Wajong2010 en het recht op uitkering in de Wajong2015. Het gaat om een tijdelijke oplossing van een jaar omdat ik met de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong heb aangekondigd om per 1 januari 2020 de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 te schrappen. Dat betekent dat het volgen van onderwijs, waaronder gebruik maken van het levenlanglerenkrediet, vanaf het moment waarop het conceptwetsvoorstel in werking treedt geen gevolgen meer heeft voor de hoogte van de uitkering in de Wajong2010 en het recht op uitkering in de Wajong2015. De beoogde datum van inwerkingtreding is onder voorbehoud van uitvoerbaarheid en haalbaarheid.
In de doorlichting wordt geconcludeerd dat slechts in beperkte mate antwoord gegeven kan worden op de vraag naar doeltreffendheid en/of doelmatigheid van de oWajong en Wajong2010. Oorzaak ligt in beperkte beschikbaarheid van data, informatie en nader onderzoek. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe voorkomen wordt dat bij een volgende beleidsdoorlichting van dit begrotingsartikel eenzelfde conclusie getrokken moet worden?
De beleidsdoorlichting legt bloot dat door het gebrek aan relevante en actuele informatie de vraag naar doelmatigheid en doeltreffendheid in beperkte mate beantwoord kan worden. Hierbij moet worden aangemerkt dat door de aankondiging van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen, één jaar na inwerkingtreding van de Wajong2010, de bredere dataverzameling ten behoeve van een evaluatie Wajong2010 is gestopt. Om invulling te geven aan de beleidsdoorlichting, heeft SZW met UWV afspraken gemaakt over het met ingang van 2019 uitbreiden van de structurele monitorinformatie. Deze informatie geeft mij de mogelijkheid om beter op doelmatigheid te sturen.
Daarnaast ben ik samen met UWV een kennisprogramma gestart naar de doeltreffendheid van de re-integratie van en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap. Om meer inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de actieve en intensieve ondersteuning aan alle Wajongers met arbeidsvermogen heb ik, mede met het oog op besteding van de regeerakkoordmiddelen voor dienstverlening, afspraken gemaakt over het starten van onderzoek naar de effectiviteit van deze dienstverlening. Daarbij wordt tevens ingegaan op de vraag hoe lang het opportuun blijft om actief intensieve ondersteuning te blijven bieden bij het ontwikkelen van arbeidsmogelijkheden. Daarnaast wordt onderzoek gestart naar de effectiviteit van specifieke instrumenten, zoals jobcoaching en inzet van re-integratietrajecten.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris nader kan specificeren welke onzekerheid er de afgelopen jaren was over de toekomst van de Wajong. Waar doelt de Staatssecretaris op met deze passage?
De onzekerheid voor de uitvoering van de Wajong door UWV heeft betrekking op de overdracht van Wajongers met arbeidsvermogen van het UWV naar gemeenten. Een jaar na inwerkingtreding van de Wajong2010 kondigde het kabinet het wetsvoorstel Werken naar vermogen aan, waarbij de Wajong met ingang van 2013 zou worden afgesloten. De instroom vanaf 2012 in de Wajong zou in 2014 overgedragen worden aan de gemeente. Na de val van het kabinet werden wijzigingen in het wetsvoorstel aangekondigd. In het Sociaal Akkoord (april 2013) was vervolgens een overdracht van alle Wajongers met arbeidsvermogen van het UWV naar gemeenten voorzien, met naast een uitkeringsverlaging ook de bijbehorende partnerinkomen- en vermogenstoets. In het bijstandakkoord (afspraken tussen het vorige kabinet, D66, CU en SGP; februari 2014) is echter ruimte gevonden om de mensen uit het zittend bestand bij het UWV te houden met behoud van een Wajonguitkering.
De Staatssecretaris geeft aan dat ongeveer de helft van het aantal Wajongers met arbeidsvermogen werkt. Is de andere helft van de Wajongers met arbeidsvermogen nu volledig in beeld is bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Met de invoering van de Participatiewet is de Wajong afgesloten voor nieuwe instroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Het zittend bestand Wajong is met de herindelingsoperatie onderverdeeld in twee categorieën: mensen met arbeidsvermogen of geen arbeidsvermogen. Voorafgaand aan de herindelingsoperatie waren Wajongers in de Wajong2010 werkregeling al in beeld. oWajongers waarvan definitief is vastgesteld dat zij arbeidsvermogen hebben, ontvangen dienstverlening van UWV. UWV heeft hen opgeroepen voor een startgesprek en afspraken gemaakt over dienstverlening gericht op re-integratie. Daarmee zijn alle Wajongers met arbeidsvermogen in beeld.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris samen met UWV een kennisprogramma is gestart naar de doeltreffendheid van de re-integratie dan en dienstverlening voor mensen met een handicap. Wordt hierbij ook de specifieke werking van afzonderlijke instrumenten meegenomen? Alsook de combinatie van specifieke instrumenten om zo beter inzicht te verkrijgen in de werking?
Het gezamenlijk kennisprogramma heeft tot doel om de kennis te vergroten over wat werkt, zodat deze kennis in de praktijk kan worden toegepast. SZW en UWV hebben als ambitie om zowel beleid als de dienstverlening «evidence-based» te krijgen. Hiertoe worden onderzoeken gestart naar de werkzame bestanddelen van de persoonlijke dienstverlening, alsmede onderzoeken naar specifieke instrumenten. Recent is onderzoek naar de no-riskpolis en een vergelijking tussen loonkostensubsidie en loondispensatie afgerond. In het kader van het kennisprogramma staat onder andere onderzoek naar proflinginstrumenten, jobcoaching en de werkzame bestanddelen van de ingekochte dienstverlening (re-integratietrajecten) op het programma. De inzichten uit de diverse onderzoeken vormen de basis voor het versterken van het Vakmanschap van de UWV-medewerkers en het op basis van maatwerk inzetten van de juiste instrumenten bij activering naar werk.
Onder de aantallen Wajong2010 (vanaf 2010) is een relatief grote stijging waar te nemen in 2016 voor wat betreft de uitkeringsregeling. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris naar de mogelijke verklaring van deze relatief grote stijging.
Deze stijging komt grotendeels door de herindelingsoperatie. Bij aanvang van de operatie werd verondersteld dat uiteindelijk 25 procent van de Wajong2010 ingedeeld zal zijn in de uitkeringsregeling. Na het afronden van de operatie in 2017 bleek deze veronderstelling te kloppen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of de realisatie van de cijfers Wajong 2015 qua instroom overeenkomen met de verwachtingen. Welke arbeidsbeperkingen spelen hierbij voornamelijk een rol bij de instroom in de Wajong2015?
De instroom in de Wajong2015 verloopt tot nu toe redelijk in lijn met de ramingen uit de Begroting van SZW. Naar verwachting zal de instroom op termijn stijgen naar 6.000 mensen per jaar. Over de aard van de arbeidsbeperkingen zijn geen gegevens beschikbaar.
In de oWajong is een grote stijging van het aantal maatregelen in 2016 ten opzichte van 2015 waar te nemen in de tabel oWajong: Handhaving inlichtingenplicht en medewerkingsverplichtingen (94 maatregelen in 2015 en 306 in 2016). De leden van de VVD-fractie vragen welke verklaring er is voor deze grote stijging in het aantal maatregelen in 2016 in de oWajong.
Een mogelijke reden voor de stijging van het aantal opgelegde maatregelen is de activering van de oWajong als onderdeel van het programma «Integrale Activering Wajong» oftewel de herindeling. Wanneer een persoon zonder tegenbericht drie keer niet verscheen op een afspraak voor een startgesprek, is een maatregel opgelegd. Het betreft een verlaging van de uitkering van 25 procent gedurende een periode van vier maanden. De verhoging van het aantal opgelegde maatregelen kan hiermee te maken hebben.
In de beleidsdoorlichting wordt verwezen naar een onderzoek van de Inspectie SZW in 2015 naar hoeveel werkgevers gebruikmaken van de werkgeversdienstverlening van UWV. Hierbij wordt een bandbreedte van 17–40% aangegeven. De leden van de VVD-fractie constateren dat deze brandbreedte wel heel breed is en vragen naar de achtergrond van deze 17–40% van de werkgevers die zegt gebruik te maken van de dienstverlening UWV. Zijn werkgevers onbekend met de dienstverlening van UWV? Welke inspanningen worden ondernomen om het gebruik van werkgeversdienstverlening omhoog te krijgen?
Uw vraag is naar aanleiding van bevindingen uit het rapport «Werk aan de uitvoering» van de Inspectie SZW uit 2016 waarin de regionale samenwerking omtrent werkgeversdienstverlening centraal staat. Onder werkgeversdienstverlening wordt de ondersteuning verstaan die UWV en gemeenten bieden aan werkgevers met als doel werkzoekenden uit de doelgroepen van UWV en gemeenten te matchen op werk. Onder deze definitie vallen overigens ook activiteiten van publiek-private uitvoeringsconstructies, waarin gemeenten of UWV samenwerken met werkgevers, ROC’s en/of uitzendorganisaties. In het rapport is niet specifiek gevraagd naar bekendheid met de werkgeversdienstverlening van UWV, maar dus – conform definitie – van UWV en gemeenten.
De bandbreedte (17 tot 40 procent) waar u naar verwijst heeft betrekking op het percentage werkgevers dat (mogelijk) werkgeversondersteuning vanuit overheid heeft ontvangen bij het aannemen en/of in diensthouden van personeel. De achtergrond van deze bandbreedte is dat 17 procent van de werkgevers weet dat zij werkgeversondersteuning hebben ontvangen vanuit de overheid bij het aannemen en/of in dienst houden van personeel. Dit is een ondergrens, omdat bijna een kwart (23 procent) van de werkgevers niet zeker weet of het bedrijf ondersteuning krijgt vanuit de overheid. De bovengrens van het aantal werkgevers dat (mogelijk) ondersteuning van de overheid heeft ontvangen is daarom in totaal 40 procent. Kortom, 17 procent van de werkgevers weet dat ze werkgeversondersteuning hebben ontvangen vanuit de overheid bij het aannemen en/of in dienst houden van personeel en voor 23 procent kan dat dus ook gelden, maar zij weten dit niet zeker.
Om het gebruik van publieke werkgeversdienstverlening omhoog te krijgen wordt momenteel verkend op welke wijze de herkenbaarheid en vindbaarheid van de werkgeversservicepunten in de arbeidsmarktregio’s vergroot kan worden. Daartoe werkt SZW samen met de Programmaraad (waarin Divosa, VNG, UWV en Cedris samenwerken) aan de vormgeving van een communicatiecampagne om een impuls te geven aan de bekendheid van de werkgeversservicepunten (inclusief hun dienstverlening) bij werkgevers.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat de beleidsinzet betekent voor mensen van de oWajong die formeel volgens UWV geen arbeidsvermogen hebben maar die (met ondersteuning) toch laten zien dat zij kunnen werken? Maakt de Staatssecretaris het voor deze groep, die zelf heel graag willen werken, het mogelijk om gebruik te maken van de geharmoniseerde regeling die er straks is voor Wajongers met arbeidsvermogen?
Wajongers met duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (DGA) zijn bij wet expliciet uitgesloten van arbeidsondersteuning en de inzet van de instrumenten proefplaatsing, loondispensatie en werkaanbod. Niet uit te sluiten valt dat een Wajonger met DGA toch betaalde arbeid gaat verrichten. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt ook van toepassing voor werkenden in de oWajong, Wajong2010 en Wajong 2015 met DGA die meer dan 20 procent van het WML verdienen. Inkomsten tot 20 procent van het wettelijk minimumloon worden volledig verrekend met de hoogte van de uitkering. De grens van 20 procent WML is getrokken vanwege de hogere basisuitkering voor DGA van 75 procent WML. Bij een inkomen van ten minste 20 procent van het WML wordt de uitkering berekend aan de hand van de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning. Bij een inkomen van 20 procent van het WML komt het totale inkomen uit op 76 procent van het WML. Ook voor een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapte die meer dan 20 procent van het WML verdient, is werken dus lonend. Naar verloop van tijd zal het UWV deze persoon overigens wel oproepen voor een herbeoordeling. Immers, wie langere tijd (meer dan) 20 procent van het WML kan verdienen is mogelijk niet meer duurzaam en volledig arbeidsongeschikt.
Staan de beschikbare middelen voor inkoop van re-integratietrajecten bij UWV in verhouding tot het aantal Wajongers met arbeidsvermogen die nu nog niet werken maar wel geactiveerd moeten worden? Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe de actieve en intensieve ondersteuning aan alle Wajongers door UWV er in de praktijk uitziet? Wanneer verwacht de Staatssecretaris de resultaten van het kennisprogramma dat zij gestart is met UWV naar de doeltreffendheid van de re-integratie van en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap? Is zij bereid deze resultaten te delen met de Kamer?
In paragraaf 6.4 van het rapport beleidsdoorlichting Wajong wordt ingegaan op de activerende dienstverlening aan Wajongers. UWV heeft voor alle Wajongers met arbeidsvermogen een re-integratievisie opgesteld. Op basis van gesprekken met de Wajonger worden kansen en mogelijkheden verkend en afspraken gemaakt over activiteiten gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en het vinden van werk. Voor Wajongers die nog niet beschikbaar zijn voor werk geldt dat wanneer sprake is van multiproblematiek UWV een schakelfunctie vervuld in relatie tot andere publieke organisaties. UWV maakt daartoe onderdeel uit van het regionaal/lokaal (maatschappelijk) netwerk om vanuit het domein Werk deze functie te kunnen vervullen. Met Wajongers die niet werken of bezig zijn met arbeidsversterking onderhoudt UWV contact, waarbij gestimuleerd wordt dat zij actief blijven zoeken naar werk. Via nauw contact tussen werknemers- en werkgeversdienstverlening zorgt UWV o.a. voor werkervaringsplekken. Voor mensen die nog onvoldoende arbeidsversterkt zijn of die intensieve ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen wordt re-integratiedienstverlening ingekocht. Het gaat om trajecten gericht op het versterken van werknemersvaardigheden, het verbeteren van de persoonlijke effectiviteit, het in beeld brengen van de arbeidsmarktpositie en het gericht ondersteunen naar werk.
De mate waarin instrumenten in de vorm van trajecten of de verwijsfunctie worden ingezet is maatwerk en afhankelijk van de persoonlijke situatie. De beschikbare re-integratiemiddelen worden ingezet voor de financiering van voorzieningen (oa. jobcoaching, vervoersvoorzieningen en werkplekaanpassing) en inkoop van re-integratietrajecten. Vooralsnog zijn de beschikbare middelen voldoende om de noodzakelijke ondersteuning in te kunnen kopen. Het re-integratiebudget neemt in de tijd af. Met de invoering van de Participatiewet worden deze middelen geleidelijk overgedragen aan de gemeenten. In hoeverre het beschikbare budget voldoende blijft is afhankelijk van het beslag door voorzieningen op het beschikbare re-integratiebudget en de behoefte aan inkoop van re-integratietrajecten. Ik houd daarom de benutting van de beschikbare middelen nauwlettend in de gaten.
Zoals uw kamer toegezegd bij brief van 5 juli 2018 (Tweede Kamer 2017–2018, 33 566, nr.102) over dienstverlening streef ik naar een evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Wajong dienstverlening in 2020. De uitkomsten van dit onderzoek worden vervolgens gedeeld met uw Kamer.
Welke andere voorzieningen naast jobcoaching zet UWV in om Wajongers aan het werk te houden? Krijgt deze groep ook financiële begeleiding in het kader van vaak wisselende inkomsten en daarbij ook verrekeningen met de uitkering?
Naast jobcoaching zet UWV loondispensatie, intermediaire voorzieningen (zoals bijvoorbeeld een tolk Nederlandse gebarentaal), meeneembare voorzieningen en vervoersvoorzieningen in om Wajongers aan het werk te helpen en te houden. Of en welke voorziening wordt ingezet is afhankelijk van de structureel functionele beperking en de behoefte van de Wajonger. Naast deze voorzieningen kunnen werkgevers gebruik maken van een no-riskpolis bij ziekte en is het LIV/LKV van toepassing op Wajongers.
Er is geen specifieke financiële begeleiding voor Wajongers als zij (wisselende) inkomsten hebben naast de uitkering. Wajongers die vragen hebben over de gevolgen van het inkomen voor de uitkeringshoogte kunnen daarvoor de rekenhulpen raadplegen die beschikbaar zijn op de website van UWV. Daarnaast kunnen Wajongers voor vragen over het verrekenen van inkomsten met de uitkering terecht bij het klantcontactcentrum van UWV.
De Staatssecretaris geeft in haar brief aan mogelijkheden te verkennen om de verplichting om een passend werkaanbod te accepteren in de Wajong2010 te versoepelen. Hierbij geeft zij aan dat uit de beleidsdoorlichting blijkt dat dit instrument in de praktijk niet of nauwelijks wordt gebruikt. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris op welke manier de oWajong en de Wajong2010 op dit punt kunnen worden gestroomlijnd. Op welke manier blijft de inspanningsverplichting overeind bij de versoepeling? Blijft hierbij een maatregelen- en sanctieregime behoren?
Voor jonggehandicapten die arbeidsperspectief hebben, staat werk en de hulp en begeleiding bij het vinden en behouden daarvan voorop. UWV biedt Wajongers met arbeidsmogelijkheden actieve ondersteuning naar werk. Deze ondersteuning is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Het accepteren van een passend werkaanbod blijft daarom, net zoals in de oWajong, onderdeel van de verplichtingen om mee te werken aan de re-integratie. Deze verplichting maakt onderdeel uit van de afspraken in het re-integratieplan, waarin ook de afspraken over de inzet van de dienstverlening door UWV worden opgenomen. Op het moment dat bij de inzet van een re-integratietraject passend werk wordt aangeboden, dit aanbod niet wordt geaccepteerd door de Wajonger én dit de Wajonger te verwijten valt, volgt een sanctie op basis van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten vanwege het niet nakomen van de verplichtingen uit het re-integratieplan.
Is de Staatssecretaris bereid om, bij de uitwerking van de maatregel om te komen tot een systeem van inkomensondersteuning, er ook naar te kijken dat dit systeem voor de betrokkenen zo eenvoudig mogelijk wordt zodat herberekeningen en terugvorderingen tot een minimum worden gereduceerd?
Het bedrag dat iemand aan aanvullende uitkering ontvangt blijft bij de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning afhankelijk van het inkomen. Als het inkomen afwijkt van de verwachting of sprake is van wisselende inkomsten, zal ook bij de geharmoniseerde regeling van inkomensondersteuning sprake zijn van herberekening en waar nodig nabetaling of terugvordering. UWV schenkt in de uitvoering veel aandacht aan het verrekenen van inkomen met de uitkering en de duidelijke communicatie hierover naar de Wajongers toe.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of een andere onderzoeksmethode wellicht tot meer en andere inzichten over de effectiviteit van de diverse Wajong-regelingen had kunnen leiden. Zou de Staatssecretaris hierop willen ingaan?
Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over de uitkomsten van het toepassen van andere onderzoeksmethoden. Op basis van de beschikbare informatie is een onderzoeksmethode gekozen. Hierbij moet worden aangemerkt dat door de aankondiging van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen, één jaar na inwerking van de Wajong2010, de bredere dataverzameling ten behoeve van een evaluatie Wajong2010 is gestopt. Met dit wetsvoorstel zou de verantwoordelijkheid voor de groep met arbeidsvermogen immers overgaan naar de gemeenten. Daarom zijn er onvoldoende gegevens om harde uitspraken te doen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de activerende dienstverlening. Daarnaast zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om de inzet van (uitvoerings)middelen af te zetten tegen de besparing van uitkeringslasten.
Bovendien is de mate waarin de inkomensondersteuning van de oWajong en Wajong2010 bijdraagt aan de activering van Wajongers niet vast te stellen. Het is namelijk vanwege het ontbreken van een controlegroep niet mogelijk kwantitatief onderzoek te doen onder Wajongers naar de mate waarin de inkomensregelingen leiden tot verbetering van de loonwaarde en aanzetten tot (meer) werken.
De beleidsdoorlichting is uitgevoerd door het Ministerie van SZW en twee onafhankelijk deskundigen. Zij doen een aantal aanbevelingen, zoals toekomstig beleid meer richten op hoe mensen hun eigen werkvermogen schatten, meer ingaan op de kwaliteit van participatieplannen voor Wajongers, meer én proactief voorlichting geven aan werkgevers, en meer aandacht voor het juiste type onderwijs dat bij Wajongers past. In de kabinetsreactie gaat de Staatssecretaris niet in op deze aanbevelingen. De leden van de CDA-fractie vragen haar dit alsnog puntsgewijs te doen.
Ik deel de aanbevelingen van de onafhankelijk deskundigen op het gebied van dienstverlening aan Wajongers. UWV zet in op een actieve en intensieve ondersteuning aan alle Wajongers met arbeidsvermogen. De dienstverlening is maatwerk en toegesneden op de kenmerken en situatie van de Wajonger met als doel om aan het werk te komen en te blijven. Hoe mensen hun eigen werkvermogen schatten en aandacht voor het type onderwijs zijn hier onderdeel van. De concrete afspraken worden vervolgens vastgelegd in een plan.
Ook onderschrijf ik het belang van voorlichting aan werkgevers. UWV heeft een rol in het tot stand komen van een match tussen het aanbod van een plek en de werkzoekende, maar werkgevers zijn verantwoordelijk voor (het bieden van) de baan. Daarbij ondersteunt UWV werkgevers o.a. via gerichte voorlichting, het Bedrijfsadvies inclusieve arbeidsorganisatie en advies over de inzet van werkvoorzieningen.
Om meer inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wajong-regeling(en) schrijft de Staatssecretaris dat zij met UWV een kennisprogramma is gestart naar de re-integratie van en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap. De leden van de CDA-fractie willen van de Staatssecretaris weten welke onderwerpen dit kennisprogramma behandelt, wanneer het programma klaar is en wie het uitvoert. Welke hiaten uit de beleidsdoorlichting denkt de Staatssecretaris hiermee alsnog te kunnen invullen? De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd in hoeverre vroegere én huidige regels voor inkomensondersteuning, één van de doelen van de Wajong, het benutten van arbeidsmogelijkheden in de weg zitten. Is de Staatssecretaris bereid dit in het eerdergenoemde kennisprogramma met UWV mee te nemen?
Het gezamenlijk kennisprogramma heeft tot doel om de kennis te vergroten over wat werkt zodat deze kennis in de praktijk kan worden toegepast. SZW en UWV hebben als ambitie om zowel beleid als de dienstverlening «evidence-based» te krijgen. Hiertoe worden onderzoeken gestart naar de werkzame bestanddelen van de persoonlijke dienstverlening, alsmede onderzoeken naar specifieke instrumenten. In het kader van het kennisprogramma staat onder andere onderzoek naar profilinginstrumenten, jobcoaching en de werkzame bestanddelen van de ingekochte dienstverlening (re-integratietrajecten) op het programma. De inzichten uit de diverse onderzoeken vormen de basis voor UWV-medewerkers om maatwerk inzetten van de juiste instrumenten bij activering naar werk. De separate onderzoeken in dit programma worden door UWV en/of SZW uitbesteed aan externe onderzoeksbureaus.
Onderzoek doen naar wat werkt voor wie en toepassen van deze nieuwe inzichten bij de inzet van het huidige, maar ook eventueel nieuw te ontwikkelen instrumentarium, draagt bij aan het versterken van het vakmanschap van de professionals die met de activering van mensen met een arbeidsbeperking aan de slag zijn. Daarmee wordt aandacht voor de effectiviteit van de dienstverlening en in te zetten instrumenten een continu proces voor het versterken van de uitvoering van activering voor mensen met een arbeidshandicap.
Zoals ik eerder heb aangegeven is de mate waarin de inkomensondersteuning van de oWajong en Wajong2010 bijdraagt aan de activering van Wajongers niet vast te stellen. Het is namelijk vanwege het ontbreken van een controlegroep niet mogelijk kwantitatief onderzoek te doen onder Wajongers naar de mate waarin de inkomensregelingen leiden tot verbetering van de loonwaarde en aanzetten tot (meer) werken. Dit onderzoek maakt daarom geen onderdeel uit van het kennisprogramma. De beleidsdoorlichting geeft wel inzicht in de belemmeringen die de huidige inkomensregelingen opwerpen om (meer) te gaan werken. Deze belemmeringen worden weggenomen met het voorstel de inkomensregelingen te harmoniseren.
De beleidsdoorlichting was een half jaar te laat afgerond. Heeft deze vertraging gevolgen voor het huidige beleid en beleidswijzigingen die aanstaande zijn, zoals de extra middelen voor UWV die in het regeerakkoord zijn afgesproken, € 30 miljoen voor persoonlijke dienstverlening voor Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)- en Wajong-gerechtigden?
Het opleveren van de beleidsdoorlichting heeft geen gevolgen voor de extra middelen voor UWV die in het regeerakkoord zijn afgesproken.
In de kabinetsreactie kondigt de Staatssecretaris een aantal maatregelen aan die ervoor moeten zorgen dat jonggehandicapten:
– er financieel op vooruit gaan indien zij (meer) werken;
– langer kunnen terugvallen op een Wajong-uitkering ingeval zij hun werk verliezen;
– betere ondersteuning krijgen bij het vinden van werk (via onder andere jobcoaching);
– hun volledige uitkering houden als zij gaan studeren;
– aanspraak kunnen maken op een Wajong2015-uitkering (75% van het Wettelijk minimumloon (Wml), motie-Siderius (Kamerstuk 31 497, nr. 188 )), wanneer zij ernstig meervoudig beperkt zijn en onderwijs volgen.
Ook zegt de Staatssecretaris toe de verschillende regelingen voor inkomensondersteuning via de Wajong te willen versimpelen en met elkaar in lijn te brengen, rekening houdend met de huidige inkomenspositie van werkende Wajongers. De leden van de CDA-fractie zijn positief over deze maatregelen en zouden graag per maatregel van de Staatssecretaris vernemen wat de beoogde inwerkingsdatum is en wanneer concrete voorstellen naar de Kamer komen.
Het wetsvoorstel dat alle maatregelen uit de kabinetsreactie bevat is op 18 oktober jl. verstuurd voor uitvoeringstoetsen en wordt gelijktijdig met verzending van mijn brief over «Breed offensief» aan uw Kamer opengesteld voor internetconsultatie. Begin 2019 kan het wetsvoorstel vervolgens via de ministerraad naar de Raad van State worden verzonden, gevolgd door de parlementaire behandeling. De beoogde datum voor inwerkingtreding van de voorgestelde maatregelen is 1 januari 2020 onder voorbehoud van uitvoerbaarheid en haalbaarheid.
Tot slot willen de leden van de CDA-fractie graag van de Staatssecretaris weten hoe werkgevers(organisaties), Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Jongeren en andere betrokken (belangen)organisaties op de beleidsdoorlichting hebben gereageerd. Herkennen zij zich in de onderzoekconclusies en -aanbevelingen?
De kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting is in het voorjaar van 2018 besproken in de regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Ook is de kabinetsreactie destijds besproken met de Landelijke Cliëntenraad en Ieder(in). Het wetsvoorstel is in september besproken in de werkgroep Sociale Zekerheid en Zorg van de Stichting van de Arbeid en begin november in de regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Bij alle partijen bestaat de wens om de Wajong waar mogelijk te vereenvoudigen en staat voorop dat iedereen mee moet kunnen doen. De vakbonden hebben zich kritisch uitgelaten over onderdelen van het wetsvoorstel. Het gaat met name om het schrappen van de voortgezette werkregeling in de Wajong2010, de termijn waarin een Wajonger aanspraak maakt op het garantiebedrag en het ontbreken van een aparte regeling voor Wajongers met een medische uren beperking.
Uit de beleidsdoorlichting is naar voren gekomen dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat er regels zijn die ervoor zorgen dat mensen met een Wajong-uitkering niet mee doen. Nu gaan mensen er soms op achteruit als ze meer uren gaan werken of ze krijgen na bepaalde tijd een maximale aanvulling die niet meer verandert, waardoor ze er niks extra aan overhouden als ze meer gaan werken. Dat zijn de zaken die ik wil verbeteren en eenvoudiger maken. De regels zijn er voor de mensen, niet andersom. Er zijn nu elf regelingen, dat worden er twee: één voor Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, één voor Wajongers met arbeidsvermogen. Zo weet iedere Wajonger veel sneller waar hij of zij recht op heeft. In de nieuwe regeling loont meer werken altijd. Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken. In een wetsvoorstel zijn daarom maatregelen uitgewerkt ervoor te zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Ik heb er vertrouwen in dat met het pakket aan maatregelen Wajongers meer kansen krijgen om mee te doen.
Ik hecht eraan om de mensen om wie het gaat ook de mogelijkheid te bieden op de maatregelen te reageren. Ik heb daarom met het veld en een groep Wajongers gesproken. Daarnaast krijgen betrokkenen de gelegenheid om via de internetconsultatie te reageren. Het wetsvoorstel waarin de maatregelen zijn uitgewerkt wordt gelijktijdig met verzending van mijn brief over «Breed offensief» aan uw Kamer opengesteld voor internetconsultatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting Wajong. De leden van de D66-fractie vragen hoe het aanbod van begeleiding of re-integratie eruit ziet voor mensen in de oWajong en de Wajong2010. Wat voor trajecten of instrumenten worden er ingezet? En hoeveel mensen krijgen wel een aanbod voor een traject, maar kiezen ervoor om hiervan geen gebruik te maken?
UWV zet gerichte activerende dienstverlening in voor alle Wajongers met arbeidsvermogen. De dienstverlening is maatwerk en toegesneden op de kenmerken en situatie van de Wajonger met als doel om aan het werk te komen en te blijven. UWV stelt met iedere Wajonger een re-integratie visie op. Het aanbod van begeleiding of re-integratietraject is afhankelijk van de persoonlijke kenmerken van de Wajonger zoals de afstand van iemand tot de arbeidsmarkt.
Voor Wajongers die nog niet beschikbaar zijn voor werk geldt dat er contact wordt onderhouden. Het kan zijn dat UWV een schakelfunctie vervuld in relatie tot andere publieke organisaties, bijvoorbeeld bij multiproblematiek. Met Wajongers die niet werken of bezig zijn met arbeidsversterking onderhoudt UWV contact, waarbij gestimuleerd wordt dat zij actief blijven zoeken naar werk. Via nauw contact tussen werknemers- en werkgeversdienstverlening zorgt UWV o.a. voor werkervaringsplekken. Voor mensen die nog onvoldoende arbeidsversterkt zijn of die intensieve ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen wordt re-integratiedienstverlening ingekocht. Het gaat om trajecten die bijvoorbeeld gericht zijn op het versterken van werknemersvaardigheden, het verbeteren van de persoonlijke effectiviteit. Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel mensen een aanbod voor een traject hebben gekregen maar dat niet hebben geaccepteerd.
De leden van de D66-fractie hebben ook nog enkele vragen over de aanvulling voor mensen met een medische urenbeperking. Hoe zien de huidige aanvullingen voor mensen met een medische urenbeperking er nu uit in de Participatiewet, in de oWajong en in de Wajong2010? Wat is het verschil met mensen zonder medische urenbeperking? Hoe zou het werken voor mensen met een medische urenbeperking bij de voorgestelde geharmoniseerde loonaanvulling?
In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning wordt geen onderscheid gemaakt voor de mensen met een medische uren beperking. Ook in het voorstel voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is dit niet het geval. Voor mensen met een medische uren beperking geldt dat (meer) werken loont. Indien zij niet in staat zijn om voltijds te werken, ontvangen zij op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op hun inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken.
De leden van de D66-fractie vragen ook hoeveel mensen in de huidige oWajong en in de Wajong2010 een medische urenbeperking hebben. Indien dit niet van iedereen bekend is, wat is naar schatting het aantal mensen met een urenbeperking? Wat is de gemiddelde deeltijdfactor van mensen die werken vanuit de oWajong of de Wajong2010?
Sinds de invoering van de Participatiewet is ook de schattingsmethodiek voor de Wajong veranderd. Dit heeft tot gevolg dat geen urenbeperkingen meer worden vastgelegd. In de oWajong en Wajong2010 gebeurde dit wel. Alleen voor de oWajong is de informatie zodanig ontsloten dat op korte termijn een betrouwbare telling kon plaatsvinden. Van het aantal mensen in de oWajong kan op het moment van de eerste claimbeoordeling 94 procent voltijds werken, 1 procent kan maximaal 10 uur werken, 4 procent maximaal 20 uur en 1 procent maximaal 30 uur.
Op korte termijn was het niet mogelijk om een recent beeld te krijgen van het aantal uren die mensen vanuit de oWajong en Wajong2010 werken. De meest recente cijfers zijn over het jaar 2009. Van de toen werkende Wajongers (lopend bestand) had 13 procent een aanstellingsomvang van <40 procent, 37 procent had een aanstellingsomvang van 40–80 procent en 49 procent van >80 procent. De helft van de werkende Wajongers deed dit in 2009 dus (bijna) fulltime (aanstelling ≥ 80 procent).
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen die in de huidige studieregeling zitten, bezig zijn met een initiële opleiding en hoeveel mensen bezig zijn met een vervolgopleiding.
Eind 2018 maken ongeveer 3.500 Wajongers gebruik van de studieregeling Wajong2010. In 2020 is de studieregeling naar verwachting nagenoeg leeggestroomd. We weten niet wie er bezig zijn met een initiële opleiding en hoeveel met een vervolgopleiding. UWV heeft alleen inzicht in het totaal aantal Wajongers in de studieregeling.
Tot slot vragen de leden wat het versoepelen van het passend werkaanbod in de Wajong2010 in praktijk zou betekenen voor mensen met een Wajong uitkering. Op welke manier wordt deze nu ingezet bij de oWajong en de Wajong2010?
Met de wijzigingen van de Wajong in 2010 is de inkomensondersteuning in de Wajong2010 voorwaardelijk geworden aan de bereidheid om aan het werk te gaan in een passende baan. Daarmee kreeg de Wajong2010, in tegenstelling tot de oWajong, als stok achter de deur een verplichting om een passend werkaanbod te accepteren. Tegenover het recht op een uitkering staat de plicht om passend werk te accepteren. Niet accepteren van passend werk heeft tot gevolg dat de Wajong2010-uitkering wordt stopgezet. Pas nadat een Wajonger algemeen geaccepteerde arbeid verricht wordt de Wajong2010-uitkering vervolgd. De beleidsdoorlichting laat zien dat dit instrument in de praktijk niet of nauwelijks gebruikt wordt. Gebrek aan motivatie wordt zelden ervaren bij begeleiden van Wajongers naar werk.
Vanuit de wens de oWajong en de Wajong2010 meer te stroomlijnen wordt voorgesteld om de verplichting om passend werkaanbod te accepteren te harmoniseren. Het accepteren van een passend werkaanbod wordt daarom in de Wajong2010, net zoals in de oWajong, onderdeel van de verplichtingen om mee te werken aan de re-integratie. Deze verplichting maakt onderdeel uit van de afspraken het re-integratieplan of participatieplan, waarin ook de afspraken over de inzet van de dienstverlening door UWV worden opgenomen. Op het moment dat bij de inzet van een re-integratietraject passend werk wordt aangeboden, de Wajonger accepteert dit aanbod niet én dit valt de Wajonger te verwijten, volgt een sanctie op basis van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten vanwege het niet nakomen van de verplichtingen uit het re-integratieplan. Voor jonggehandicapten die arbeidsperspectief hebben, staat werk en de hulp en begeleiding bij het vinden en behouden daarvan voorop. UWV biedt Wajongers met arbeidsmogelijkheden actieve ondersteuning naar werk. Deze ondersteuning is vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Vragen en opmerkingen van de leden GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen allereerst waarom de beleidsdoorlichting door het Ministerie van SZW zelf is uitgevoerd. Zij zijn van mening dat het, juist vanwege de enorme complexiteit van het onderwerp, ook heel waardevol kan zijn om een externe partij naar het stelsel te laten kijken. Wat deze leden ook missen, is het perspectief van de mensen die een Wajonguitkering ontvangen. Hoe kijken zij naar het stelsel? Wat zien zij zelf als succesvolle instrumenten en als verbetermogelijkheden? Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij bereid is een «second opinion»-onderzoek uit te voeren, waarbij meer de algemene werking van het stelsel centraal staat, en ook het perspectief van mensen met een Wajonguitkering wordt meegenomen.
Met een beleidsdoorlichting voert een departement onderzoek uit naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van de begrotingsmiddelen. Het rapport beleidsdoorlichting Wajong is weliswaar geschreven door ambtenaren van het Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid, maar gebaseerd op onafhankelijk onderzoek en opgesteld onder toeziend oog van een externe klankbordgroep. Twee onafhankelijke deskundigen hebben vervolgens het rapport en de uitkomst van de beleidsdoorlichting beoordeeld. In de beleidsdoorlichting is het perspectief van de mensen die een Wajonguitkering meegenomen door deelname van de Landelijke Cliëntenraad in deze klankbordgroep.
Uit de beleidsdoorlichting is naar voren gekomen dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat er regels zijn die ervoor zorgen dat mensen met een Wajong-uitkering niet mee doen. Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken. In een wetsvoorstel zijn daarom maatregelen uitgewerkt ervoor te zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Ik heb er vertrouwen in dat met het pakket aan maatregelen Wajongers meer kansen krijgen om mee te doen.
Ik hecht eraan om de mensen om wie het gaat ook de mogelijkheid te bieden op de maatregelen te reageren. Ik heb daarom met het veld en een groep Wajongers gesproken over het pakket aan maatregelen. Daarnaast krijgen betrokkenen de gelegenheid om via de internetconsultatie op het wetsvoorstel te reageren. Los daarvan heb ik UWV gevraagd om een «doenvermogentoets» uit te brengen op het conceptwetsvoorstel. In het rapport «Weten is nog geen doen» heeft de WRR het kabinet aanbevolen om bij voorgenomen beleid en regelgeving vooraf te toetsen of de regeling «doenlijk» is voor burgers. Met het oog op de kwetsbare doelgroep op wie de maatregelen in het wetsvoorstel betrekking hebben, acht ik het van belang dat ook het perspectief van de burgers wordt betrokken bij de uitvoeringstoets. Zij moeten de wet immers niet alleen kennen maar ook «kunnen».
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een aantal vragen over de maatregelen die de Staatssecretaris gaat nemen naar aanleiding van deze beleidsdoorlichting. Ten eerste vragen zij in hoeverre de Staatssecretaris de aanbevelingen van de onafhankelijke deskundigen gaat benutten voor toekomstig beleid, bijvoorbeeld de aanbeveling om beleid meer te richten op hoe mensen hun eigen werkvermogen schatten.
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op eenzelfde vraag van de CDA-fractie.
Ten tweede is het de leden onvoldoende duidelijk welk aanvullend onderzoeken de Staatssecretaris gaat inzetten, alsmede hoe deze onderzoeken precies ingericht zijn. Gaat de Staatssecretaris onderzoek doen naar de effectiviteit van de specifieke instrumenten? Neemt zij daarin ook het onlangs verschenen onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie versus loonkostensubsidie mee?
Voor het deel van de vraag over onderzoek naar effectiviteit van specifieke instrumenten wil ik verwijzen naar de beantwoording van een soortgelijke vraag van de VVD-fractie. De inzichten uit het recent verschenen onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie versus loonkostensubsidie worden gebruikt om de uitvoering van het instrument loondispensatie door UWV ten aanzien van eventueel geconstateerde knelpunten te verbeteren.
Ten derde laat de beleidsdoorlichting zien dat gebrek aan motivatie zelden wordt ervaren bij het begeleiden van Wajongers naar werk. Belangrijker hierbij is de angst om het recht op Wajong te verliezen. Hoe verhoudt dit gegeven zich tot het standpunt van de Staatssecretaris dat (meer) werken altijd (meer) moet lonen? Is het niet belangrijker om een eenvoudiger regeling te hebben, die misschien minder financiële prikkels biedt, maar wel meer inkomenszekerheid? In dat kader is het de leden van de GroenLinks-fractie onvoldoende duidelijk in hoeverre de harmonisering van de regels voor de oWajong en de Wajong2010 daadwerkelijk leidt tot een simpeler systeem. Kan de Staatssecretaris dat nader toelichten? En is zij ook bereid onderzoek te doen naar nog verdere harmonisering van regelgeving in de Wajong, mogelijk zelfs tot één regeling?
De angst om het recht op uitkering te verliezen of dat het recht niet meer kan herleven is een belemmering om te participeren, net als het feit dat werken niet in alle gevallen loont. Ik hoor dat ook regelmatig van Wajongers terug. Om meer zekerheid te bieden heb ik daarom voorgesteld de regel in de Wajong2010 dat iemand zijn recht op Wajong verliest als hij of zij meer dan een jaar zelfstandig het WML verdient, te schrappen. Daarnaast stel ik voor de huidige termijn waarin het recht kan herleven bij toegenomen arbeidsongeschiktheid uit te breiden van vijf jaar naar de AOW-leeftijd. Wanneer degene die (langere tijd) werkt door toegenomen arbeidsongeschiktheid terug moet vallen op de Wajong, kan dit na beëindiging van zijn/haar Wajongrecht tot de AOW-leeftijd. Het doel van beide maatregelen is om de ervaren belemmeringen voor Wajongers om te participeren weg te nemen.
Met de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning komen de regels voor inkomensondersteuning in de oWajong (inclusief Bremanregeling) en de inkomensondersteuning in de werkregeling, voortgezette werkregeling én Bremanregeling in de Wajong2010 te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal uitkeringsregimes wordt teruggebracht van elf naar twee: één voor Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, één voor Wajongers met arbeidsvermogen. In het kader van harmonisering worden daarnaast de regels voor het eindigen van het recht, het accepteren van passend werkaanbod en wat verstaan wordt onder inkomen geharmoniseerd. Hiermee worden alle instrumenten om Wajongers aan het werk te helpen en bijbehorende inkomensondersteuning gelijkgetrokken. Het zittend bestand Wajong bestaat uit mensen die onder verschillende voorwaarden zijn ingestroomd in de Wajong. Gezien de verschillen in de toelatingscriteria voor de oWajong (inclusief het overgangsrecht voor mensen die zijn ingestroomd vanuit de AAW) en Wajong2010 vind ik een verdere harmonisering niet wenselijk.
Ten vierde maken de leden van de GroenLinks-fractie zich zorgen om de groep jongeren uit het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en praktijkonderwijs (PRO). Dit is een kwetsbare groep, die erg gebaat was bij de Wajong-netwerken van UWV WERKbedrijf, scholen en andere partijen. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet zijn gemeenten hier verantwoordelijk voor geworden, en heeft UWV zich ingespannen deze netwerken over te dragen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het nu gaat met deze groep? Herkent zij het signaal dat gemeenten instrumenten uit de Participatiewet niet inzetten voor jongeren onder de 27 jaar? Is zij bereid een extra investering te doen voor deze groep, zodat zij niet tussen wal en schip vallen?
Uit het ervaringsonderzoek onder gemeenten en onderzoek van de Inspectie SZW uit 2017 blijkt dat gemeenten geïnvesteerd hebben in samenwerking met scholen. De jongeren uit het voortgezet speciaal onderwijs (Vso) en praktijkonderwijs (Pro) zijn volgens gemeenten en de Inspectie goed in beeld. Deze jongeren worden ook rechtsreeks opgenomen in het doelgroepregister van de banenafspraak wanneer zij zich hiervoor schriftelijk aanmelden bij UWV. Gemeenten kunnen verder loonkostensubsidie inzetten voor schoolverlaters afkomstig uit het voortgezet speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs of de entreeopleiding MBO die binnen zes maanden na het verlaten van genoemd onderwijs zijn gaan werken bij een werkgever. Gemeenten geven aan dat er is geïnvesteerd in de arbeidsondersteuning van deze groep door de inzet van de instrumenten zoals de loonkostensubsidie en jobcoaching. Uit het ervaringsonderzoek onder cliënten blijkt dat een derde van de jonggehandicapten met een uitkering Participatiewet aangeeft arbeidsondersteuning te hebben ontvangen in het kader van de Participatiewet. Voor de niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) in deze groep was dit een kwart.
We zien dit ook terug in de CBS-cijfers: de toepassing van het instrument loonkostensubsidie groeit gestaag (eind juni 2018 bijna 14.000). Een duidelijke verandering ten opzichte van een jaar eerder (eind juni 2017 7.230). Hiervan zijn 6.350 loonkostensubsidies toegekend aan jongeren onder de 27 jaar. Van de 3.120 jobcoaches die eind juni 2018 zijn ingezet en geregistreerd, zijn 1.810 toegekend aan jongeren onder de 27 jaar. Uit cijfers van UWV blijkt dat eind tweede kwartaal 2018 ruim 27.000 mensen vanuit de doelgroep Participatiewet werkten op de banenafspraak, ruim 11.000 meer dan eind tweede kwartaal 2017. Onder deze doelgroep vallen ook de leerlingen Vso/Pro (praktijkonderwijs). Verder worden samen met het veld verschillende initiatieven ondernomen om de participatie van deze jongeren te bevorderen. Via het project Ingeschakeld, waarin het Ministerie van SZW samen met onder andere het Ministerie van OCW, de koepels van de scholen en AWVN samenwerken, wordt erop ingezet om de banden tussen werkgevers en deze jongeren te verstevigen. Specifiek met werkgevers in de zorg gaat een aantal pilots lopen om instroom van deze jongeren naar banen in de zorg te ondersteunen.
Gezien deze cijfers acht de Staatssecretaris een extra investering niet nodig. De arbeidsondersteuning aan deze jongeren wordt in 2019 verder gemonitord. De resultaten hiervan zijn eind 2019 beschikbaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Is de Staatssecretaris voornemens de verlengde werkregeling in zijn geheel af te schaffen zonder mensen met een urenbeperking op een andere wijze tegemoet te komen? Klopt het dat zij daarmee nooit op een volwaardig inkomen terecht kunnen komen met de plannen van de Staatssecretaris? Wat wil de Staatssecretaris doen voor mensen met een urenbeperking? Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe in haar visie de plannen uit moeten werken voor mensen met een urenbeperking? Graag met rekenvoorbeelden voor mensen met verschillende urenbeperkingen. Is de Staatssecretaris van mening dat iemand met een urenbeperking die werkt naar vermogen, het minimumloon hoort te verdienen?
Onderdeel van de voorgestelde maatregelen is het harmoniseren van de inkomensondersteuning van werkende Wajongers. Alle huidige inkomensregelingen, inclusief de voortgezette werkregeling, worden vervangen. In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning wordt geen onderscheid gemaakt voor mensen met een medische uren beperking. Ook in het voorstel voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is dit niet het geval. Ook voor mensen met een medische uren beperking geldt dat (meer) werken loont. Als iemand niet werkt, is zijn inkomensondersteuning per dag conform de standaard norm van 70 procent van de grondslag. Naarmate iemand gaat werken of meer gaat werken, neemt zijn totale inkomen toe, tot maximaal 100 procent van het WML als hij voltijd werkt. Voor ieder gewerkte dag neemt het totale inkomen 6 procent van het WML toe.
Indien iemand niet in staat is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op hun inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken.
De leden van de SP-fractie vinden het een slechte zaak dat (meer) werken niet altijd loont voor mensen in de Wajong en dat mensen er momenteel soms zelfs op achteruitgaan indien zij gaan werken. Deze leden hebben hier eerder schriftelijke vragen over gesteld3. Wordt werken met Wajong nu in elke situatie lonend?
De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is zo vormgegeven dat in alle gevallen (meer) werken lonend is als het gaat om het inkomen uit arbeid en de uitkering. Dit stimuleert dat jonggehandicapten hun mogelijkheden tot arbeidsparticipatie volledig proberen te benutten en te vergroten. Hierbij is aandacht voor de inkomenspositie van Wajongers die op het moment van de wetswijziging al werken. Door op basis van de huidige inkomensregelingen een individuele gegarandeerde uitkering vast te stellen (garantiebedrag) gaan zij er op het moment dat de geharmoniseerde regels voor inkomensondersteuning in werking treden niet op achteruit.
De leden van de SP-fractie zijn tegen loondispensatie in de Wajong. Zij zien dit graag veranderen in een systeem van loonkostensubsidie dat zo is ingericht dat mensen er niet op achteruitgaan ten opzichte van de huidige situatie en waarbij (meer) werken altijd loont. Graag horen zij de visie van de Staatssecretaris hierop.
Uit verkenning van de invoering van loondispensatie in de Participatiewet is gebleken dat het toepassen van het instrument loondispensatie in de Participatiewet leidt tot complexiteit (Kamerstuk 34 352, nr. 115). Zo lukt het niet om loondispensatie in de Participatiewet in te voeren zonder dat sprake is van zwaardere administratieve lasten voor de werknemers die het betreft. Ook hebben gemeenten aangegeven dat invoering van loondispensatie in de Participatiewet ook voor hen een aanzienlijke verzwaring van de uitvoeringslast tot gevolg heeft en een lange implementatieperiode kent.
Bovengenoemde redenen zijn aanleiding geweest om het instrument loondispensatie niet in te voeren in de Participatiewet. Deze discussie is echter niet een op een te vertalen naar de Wajong. Er is in de Wajong bijvoorbeeld geen sprake van een partner- en vermogenstoets. Het instrument loondispensatie wordt in de Wajong daarnaast al jaren toegepast. De bezwaren van een verzwaring van de administratieve lasten voor werknemers en verzwaring van de uitvoeringslast gaat niet op voor de Wajong. Ik ben daarom niet voornemens om te stoppen met het instrument loondispensatie in de Wajong.
Van belang is dat de Wajong eenvoudiger en duidelijk wordt en dat wanneer Wajongers aan de slag gaan, (meer) werken loont. Daarom is in de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong (Tweede Kamer, 30 982, nr. 40) aangekondigd om de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong te harmoniseren en te komen tot één systeem van inkomensondersteuning. De maatregelen op het gebied van de Wajong zijn onderdeel van het breed offensief om mensen met een beperking aan het werk te helpen. Daarom is loonkostensubsidie in de Wajong nu geen onderdeel van deze discussie
De leden van de SP-fractie vinden het zeer onterecht dat de uitkering voor Wajongers met werkvermogen per 2018 is verlaagd naar 70 procent. Is de Staatssecretaris bereid deze oneerlijke bezuiniging onmiddellijk terug te draaien? Kan zij een overzicht geven van de achteruitgang in de tekortkoming voor chronisch zieken en gehandicapten de afgelopen jaren? Welke bezuiniging hierop staat deze mensen nog te wachten? Wat is de rechtvaardiging voor de bezuiniging op chronisch zieken en gehandicapten? De ziektekosten zijn immers alleen maar gestegen. Is de Staatssecretaris bereid om de tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten weer op het oude niveau te zetten?
De verlaging van de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen wordt niet teruggedraaid. De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen is hierdoor meer gelijk aan die van jonggehandicapten in de Participatiewet, vanuit de gedachte dat beide groepen jonggehandicapten zijn met arbeidsmogelijkheden. Ze vallen beiden onder de banenafspraak.
De motie Strik c.s. (Kamerstuk 34 775, G) heeft de regering verzocht om over maximaal drie jaar een evaluatie te houden naar de effecten een aantal maatregelen uit het regeerakkoord op feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van mensen in een kwetsbare positie. Het schrappen van het recht op arbeidskorting en IACK voor mensen in de ziektewet en de verlaging van de Wajong-uitkering voor mensen met arbeidsvermogen zijn hier onderdeel van. Het is te vroeg om hierover uitspraken te doen.
Heeft de Staatssecretaris enig zicht op de groep jonggehandicapten die nu niet meer in de Wajong belanden? Heeft zij zicht op de omvang van de groep, de mate van armoede en andere problematiek, het percentage dat werk vindt, en in hoeverre dit flex- en flutbanen betreft? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid dit te onderzoeken? Zo ja, welke informatie en onderzoeken zijn er bekend? In de voorliggende evaluatie is de Wajong2015 niet geëvalueerd. Bovengenoemde groep is dus niet onderzocht. Gaat dit gat alsnog opgevuld worden door deze groep te evalueren bij de evaluatie van de Participatiewet? Zo ja, hoe ziet de opzet eruit? Zo nee, waarom niet? Wat gaat de Staatssecretaris doen om deze kwetsbare groep uit de onzichtbaarheid te houden? Wat gaat zij doen om te kunnen evalueren wat de effecten zijn geweest van de Wajong2015 en Participatiewet op deze groep betreffende welzijn, arbeidsparticipatie en armoede?
Met de invoeringswet Participatiewet is de Wajong afgesloten voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden. Deze groep maakt daarmee geen deel meer uit van de Wajong en is daarom ook geen onderdeel van een beleidsdoorlichting van het Wajong begrotingsartikel. De groep die de leden van de SP-fractie benoemen zijn onderdeel van de doelgroep van de Participatiewet en vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. In mijn reactie op een vraag van de leden van de GroenLinks-fractie ben ik reeds kort ingegaan op de inzet van instrumenten door gemeente voor deze doelgroep.
Met de invoering van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in 2015 zijn kaders gesteld om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen, bij voorkeur in regulier werk en als dat niet mogelijk is in beschut werk. Dit beleid wordt permanent gemonitored en zo nodig bijgesteld, in samenspraak met betrokken partijen. De feiten wijzen uit dat er gaandeweg resultaten worden geboekt, maar dat er nog veel werk te doen is.
Uit de ervaringsonderzoeken en onderzoek van de Inspectie SZW weten we dat de Vso/Pro-jongeren (met of zonder recht op uitkering) volgens gemeenten en de Inspectie goed in beeld zijn. Volgens SEO-onderzoek uit 2017 blijkt dat eind 2016 meer van deze jongeren met een arbeidsbeperking aan het werk zijn, zij vaker kiezen voor een (MBO)-vervolgopleiding en ze minder in contact komen met justitie.
In december van het jaar na instroom is van de 18-jarige jonggehandicapten onder de Participatiewet 27 procent aan het werk, versus 22 procent van de 18-jarige jonggehandicapten in de Wajong. De nieuwe doelgroep doet weinig beroep op de bijstand (15 procent). Dit komt voornamelijk doordat 60 procent van de jongeren op 18-jarige leeftijd nog onderwijs volgt. De groei in banen voor jonggehandicapten onder de Participatiewet zit met name in deeltijd- en flexibele banen en contracten voor bepaalde tijd. Dit komt volgens de gemeenten dat vaste contracten maar weinig voorkomen. Een verklaring hiervoor is dat het om mensen gaat die een nieuw dienstverband aangaan. In het algemeen geldt dat mensen vaak beginnen te werken met een tijdelijk contract.
Uit de ervaringsonderzoeken en onderzoek van de Inspectie blijkt dat de jongeren die niet van Vso/Pro komen (met of zonder recht op uitkering) en jongeren die na werk weer uitvallen, minder goed in beeld zijn. De regionale meld- en coördinatiefunctie van gemeenten (RMC’s) spelen een belangrijke rol bij het in beeld brengen en houden van jongeren. Om jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben in beeld te brengen, is de betrokken wethouders gevraagd om met elkaar afspraken te maken over de samenwerking tussen de RMC’s en de diensten Werk en Inkomen. Deze afspraken zijn opgenomen in het vierjarige regionale programma voortijdig schoolverlaten. Gemeenten kunnen zich aanmelden voor «jongeren in beeld», een functionaliteit waarmee zij via bestandskoppelingen maandelijks geleverd krijgen welke jongeren van 23 tot 27 jaar geen startkwalificatie hebben, niet staan ingeschreven in het onderwijs, niet werken en geen uitkering ontvangen. Gemeenten kunnen deze jongeren benaderen en een leerwerk-traject aanbieden op grond van de Participatiewet. In 2018 is begonnen met een tiental testgemeenten en inmiddels zijn ruim 50 gemeenten aangesloten. De komende maanden wordt de functionaliteit verder ontwikkeld in overleg met gemeenten. In het voorjaar van 2019 wordt de functionaliteit opnieuw onder de aandacht gebracht.
De nieuwe doelgroep van de Participatiewet wordt in 2019 verder gemonitord. In de eindevaluatie wordt ook nagegaan wat het effect van de Participatiewet is op deze groep. De eindevaluatie Participatiewet omvat geen evaluatie van de doelgroep in de Wajong 2015 (jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben). Wel is de herindeling van het zittend bestand Wajong gemonitord en wordt met de eindevaluatie Participatiewet gekeken naar de nieuwe scheidslijn tussen de Participatiewet en de Wajong die ontstaan is door het afsluiten van de Wajong voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen.
Bij brief van 7 september heb ik een breed offensief aangekondigd in samenspraak met betrokken partijen, om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen (Kamerstuk 34 352, nr. 115.). Zoals toegezegd aan uw Kamer kom ik nog voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW met een uitwerking van die brief.
Hoe verklaart de Staatssecretaris dat het aantal werkende Wajongers ten opzichte van het totale aantal Wajongers licht is gedaald van 24,6 procent tot 23,7 procent?
Het totaal aantal Wajongers dat in loonvormende arbeid werkte in de periode 2010–2016 is gestegen (van 50.406 naar 57.748). Doordat ook de omvang van de populatie in totaliteit in de door te lichten periode toenam is het aandeel Wajongers dat in loonvormende arbeid werkte echter gedaald van 24,6 procent naar 23,7 procent.
Hoe gaat de Staatssecretaris de doeltreffendheid van de dienstverlening meten nu de verantwoordelijkheid is overgeheveld naar de gemeenten? Onderschrijft de Staatssecretaris dat het wenselijk is dat de doeltreffendheid van de dienstverlening van UWV vergeleken kan worden met de doeltreffendheid van de gemeentelijke dienstverlening? Hoe gaat de Staatssecretaris als systeemverantwoordelijke zorgen voor een tenminste vergelijkbaar niveau van dienstverlening en begeleiding door de gemeenten? Wat gebeurt er aan kennisoverdracht tussen UWV en de gemeenten? Is er kennisuitwisseling tussen gemeenten onderling? Met name jobcoaching blijkt een effectief middel te zijn. Is jobcoaching in gelijke mate toegankelijk voor Wajongers als voor jonggehandicapten in de Participatiewet? Zijn er cijfers over hoe vaak jobcoaching wordt ingezet bij Wajongers en hoe vaak bij jonggehandicapten in de Participatiewet (zowel als absoluut getal als in percentages)? Hoe kunnen jonggehandicapten in de Participatiewet hun recht op begeleiding en jobcoaching halen, indien de gemeente niet over de brug komt?
In het ervaringsonderzoek onder cliënten in kader van monitor Participatiewet wordt een vergelijking gemaakt tussen de waardering door de cliënten van de dienstverlening van UWV en gemeenten. De waardering van de gemeentelijke dienstverlening met een 6,2 door de jonggehandicapten met een uitkering Participatiewet is vergelijkbaar met de waardering voor de dienstverlening aan de Wajongers door het UWV in de meting van 2015 (6,35). Ook weten we uit SEO-onderzoek uit 2017 dat eind 2016 meer jonggehandicapten onder de Participatiewet aan het werk zijn dan Wajongers: in december van het jaar na instroom is van de 18-jarige jonggehandicapten onder de Participatiewet 27 procent aan het werk, versus 22 procent van de 18-jarige jonggehandicapten in de Wajong. In de eindevaluatie van de Participatiewet die voorzien wordt in 2019 wordt nader onderzocht wat de effecten van de Participatiewet zijn op de doelgroep, en of de doelstellingen van de Participatiewet behaald worden. Indien relevant wordt een vergelijking gemaakt met de arbeidsmarktpositie van de groep Wajongers en de dienstverlening van UWV aan deze groep.
UWV heeft bij de invoering van de Participatiewet gemeenten geholpen hun kennis over re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Ook nu nog steeds wordt in de regio samengewerkt met UWV om de werkgeversdienstverlening vorm te geven en de banenafspraak te realiseren. In de arbeidsmarkregio’s zijn verder ook dedicated arbeidsdeskundigen van UWV actief die gemeenten zo nodig ondersteuning bieden bij adviezen en beoordelingen van mensen met beperkingen.
Divosa en de branchevereniging voor klantmanagers (BvK) spelen een belangrijke, ondersteunende rol bij de kennisuitwisseling over effectiviteit re-integratie tussen gemeenten. Ook zijn hier twee landelijke programma’s op gericht, namelijk het kennisprogramma Vakkundig aan het werk en het programma Vakmanschap.
Jobcoaching is zowel beschikbaar voor Wajongers als mensen in de Participatiewet die deze ondersteuning nodig hebben. Eind juni 2018 zijn 3.120 jobcoaches ingezet en geregistreerd voor de mensen in de Participatiewet. Dit aantal vertoont een stijgende lijn. Daarbij moet worden bedacht dat de Participatiewet een ingroeimodel is: de instroom van mensen met arbeidsbeperkingen die kunnen werken stijgt gaandeweg. In het cliëntenonderzoek onder doelgroep van de Participatiewet geeft 40 procent van de jonggehandicapten die aan het werk gaan, aan met een jobcoach te werken. De uitkeringsgerechtigden die werken met een jobcoach hebben hiervoor veel waardering.
Uit de UWV-monitor arbeidsparticipatie 2017 blijkt dat in 2016 12.400 jobcoaches werden ingezet voor Wajongers die aan het werk waren bij een reguliere werkgever. Ruim een derde van de werkende Wajongers krijgt begeleiding van een jobcoach. Het gaat hier zowel om de voorziening jobcoaching die een Wajonger zelf kan aanvragen als de interne jobcoach die een werkgever kan aanvragen.
Bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden hebben aanspraak op arbeidsondersteuning van de gemeente. In de wet is bepaald dat mensen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie aanspraak hebben op persoonlijke begeleiding op de werkplek. Gemeenten bepalen in overleg met de cliënt wat voor hun op dat moment de beste vorm van arbeidsondersteuning is.
Overigens ben ik naar aanleiding van het recente onderzoek van de Inspectie Aan het werk, maar voor hoelang? in mijn beleidsreactie van 31 oktober jl. (Kamerstuk 34 352, nr. 135) ook ingegaan op het belang van een adequate inzet van de jobcoaching.
In de evaluatie is veelvuldig te lezen dat er een gebrek aan gegevens is, waardoor zaken niet of slechter geëvalueerd konden worden. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat en hoe voorkomt zij dat bij toekomstige evaluaties van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dezelfde constateringen gedaan moeten worden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op eenzelfde vraag van de VVD-fractie.
Om meer inzicht te krijgen in de doelmatigheid van de actieve en intensieve ondersteuning aan alle Wajongers met arbeidsvermogen worden daarnaast een aantal onderzoeken gestart. Het gaat bijvoorbeeld om onderzoek naar hoe lang het opportuun blijft om actief intensieve ondersteuning te blijven bieden bij het ontwikkelen van arbeidsmogelijkheden. Om het inzicht in de effectiviteit van specifieke instrumenten te verbeteren ben ik daarnaast samen met UWV een kennisprogramma gestart naar de doeltreffendheid van de re-integratie van en dienstverlening voor mensen met een arbeidshandicap.
Waarom is gekozen voor een periode van maximaal een maand voor herroepingsrecht van de oude uitkering? Een maand is in de ogen van de leden van de SP-fractie een veel te korte periode om een nieuwe baan te vinden. Is de Staatssecretaris bereid dit te verlengen naar bijvoorbeeld een half jaar of vier maanden?
Allereerst moet worden aangemerkt dat het gaat om een termijn van twee maanden. De overgangsregeling is van toepassing op Wajongers die op de dag voordat het conceptwetsvoorstel in werking zal treden werkzaam zijn. Als in de maand waarin het conceptwetsvoorstel in werking treedt op basis van de nieuwe regels hun inkomensondersteuning lager uitkomt dan de hoogte van de inkomensondersteuning die zij zouden ontvangen op basis van de huidige regels, ontvangen zij een garantiebedrag ter hoogte van de inkomensondersteuning op basis van huidige wetgeving. De hoogte van het garantiebedrag is afhankelijk van het inkomen in de eerste maand waarop het wetsvoorstel in werking treedt en de inkomensregeling die van toepassing was in de in de maand voorafgaand aan het moment waarop het wetsvoorstel in werking treedt en wordt op individueel niveau bepaald. Bij regulier verlies van werk geldt, na twee maanden, de geharmoniseerde inkomensregeling.
Deze periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers die al werken op het moment dat het conceptwetsvoorstel in werking treedt ten opzichte van de huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen. Daarmee wordt voorkomen dat het garantiebedrag de mobiliteit op de arbeidsmarkt voor Wajongers belemmert en hen vanwege financiële redenen vasthoudt in hun baan.
De leden van de SP-fractie willen graag dat de Staatssecretaris aangeeft welke groepen te maken gaan krijgen met een (relatief grote) inkomensval indien zij hun baan verliezen en na meer dan een maand dezelfde of dezelfde soort baan en hetzelfde salaris weer terug krijgen.
Door het overgangsregime met het garantiebedrag gaat niemand er direct op achteruit. Het is niet mogelijk om al te zeggen hoeveel mensen te maken krijgen met het garantiebedrag. Hiervoor is namelijk een inschatting nodig van het aantal mensen dat voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel werkt en inkomensondersteuning ontvangt die hoger is dan de inkomensondersteuning die de betreffende Wajonger op basis van de geharmoniseerde regeling zou gaan ontvangen.
De leden van de SP-fractie vinden het onterecht dat de huidige Bremanregeling verdwijnt. Hoeveel mensen maken hier momenteel gebruik van? Hoeveel kan iemand onder de Bremanregeling er maximaal op achteruit gaan indien hij zijn baan verliest en in meer dan een maand eenzelfde of dezelfde baan weer terugkrijgt met eenzelfde salaris?
Het aantal mensen in de Bremanregeling bedraagt jaarlijks circa 3.000. De huidige Bremanregeling kan leiden tot een additionele aanvulling. Onder de voorwaarde dat een Wajonger ondersteuning van een jobcoach geniet en het loon dat deze persoon zonder loondispensatie zou verdienen hoger is dan het totale inkomen op basis van de reguliere inkomensregeling, wordt het gedispenseerde loon aangevuld tot het cao-loon (gemaximeerd op 120 procent WML) dat deze persoon zou hebben verdiend als hij zonder loondispensatie aan het werk zou zijn. De Bremanregeling heeft daarmee alleen effect op Wajongers die werken met loondispensatie en meer dan 31 uur werken in een functieloon hoger dan WML. Een Wajonger die voltijd werkt, met een Breman-aanvulling heeft een totaal inkomen van maximaal 120 procent WML.
Als een Wajonger in de Bremanregeling die voltijd werkt zijn baan verliest en niet binnen twee maanden een nieuwe baan heeft, is na de beoogde wetswijziging de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning van toepassing. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning heeft tot gevolg dat het inkomen minimaal 70 procent van het WML bedraagt als de persoon niet werkt en maximaal 100 procent van het WML als de persoon voltijd werkt.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in te gaan op de volgende vragen vanuit de Landelijke Cliëntenraad. Waarom wordt voor werkenden niet gekozen voor één systeem van inkomensaanvulling voor iedere jonggehandicapte die niet in staat is het wettelijk minimum uurloon te verdienen ongeacht in welke regeling hij zit (Participatiewet, oude of nieuwe Wajong)?
Het is van groot belang dat de Wajong eenvoudiger en duidelijk wordt en dat wanneer Wajongers aan de slag gaan, (meer) werken loont. Daarom is in de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong (Kamerstuk 30 982, nr. 40) aangekondigd om de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong te harmoniseren en te komen tot één systeem van inkomensondersteuning.
Voor jonggehandicapten die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen worden in de Wajong en de Participatiewet verschillende instrumenten ingezet. Daarmee verschilt ook het systeem voor inkomensondersteuning in de Wajong en de Participatiewet. Gezien het verschil in instrumentarium ben ik niet voornemens om te komen tot een systeem voor inkomensondersteuning voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen die niet het wettelijk minimumloon kunnen ontvangen ongeacht of zij in de Wajong of in de Participatiewet zitten.
Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken. In een wetsvoorstel zijn daarom maatregelen uitgewerkt ervoor te zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Ik heb er vertrouwen in dat met het pakket aan maatregelen Wajongers meer kansen krijgen om mee te doen.
Waarom is er een scheiding van regelingen voor voorzieningen om te kunnen werken (denk aan jobcoach, brailleleesregel, enzovoort) voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen in de Wajong en jonggehandicapten in de Participatiewet?
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van werkvoorzieningen, waaronder jobcoaching, werkplekaanpassing, intermediaire en vervoersvoorzieningen voor de gemeentelijke doelgroep overgedragen aan de gemeenten. Gemeenten hebben daarmee de mogelijkheid om samen met de inzet van loonkostensubsidie integrale afspraken te maken met een werkgever en (niet-) uitkeringsgerechtigde over de benodigde ondersteuning bij het aanvaarden van werk. Door samenloop met de decentralisaties in de zorg en jeugdsector kregen gemeenten daarbij ook de mogelijkheid om een meer integraal aanbod op het terrein van voorzieningen voor de gemeentelijke doelgroep te organiseren. UWV bleef verantwoordelijk voor het verstrekken van voorzieningen aan Wajongers en overige werknemers met een structureel functionele beperking. Als mensen vanuit de Participatiewet gaan werken en twee jaar het minimumloon verdienen, vallen zij evenals iedere andere werknemer voor de verstrekking van voorzieningen onder de verantwoordelijkheid van UWV.
Is het redelijk dat mensen met een urenbeperking in het voorgestelde systeem van inkomensaanvulling nooit het Wml kunnen verdienen?
In de geharmoniseerde regeling wordt, net als in de huidige situatie, geen onderscheid gemaakt voor mensen met een medische uren beperking. Ook voor deze groep geldt dat (meer) werken loont. Het totale inkomen stijgt naarmate iemand meer uren per week werkt tot het niveau van de grondslag. Indien iemand niet in staat is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op hun inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken.
Is het redelijk dat werkende jonggehandicapten er per 1 januari 2018 op achteruit zijn gegaan? Kan de Staatssecretaris aantonen dat de hoogte van de huidige Wajonguitkering voor mensen met en zonder arbeidsvermogen toereikend is (voldoende bestaanszekerheid biedt), gelet op het feit dat het een uitkering is voor mensen met een beperking die extra kosten hebben vanwege hun beperking?
De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen is vanaf begin 2018 meer gelijk aan die van jonggehandicapten in de Participatiewet, vanuit de gedachte dat beide groepen jonggehandicapten zijn met arbeidsmogelijkheden. Als de totale (gezins)inkomsten onder het sociaal minimum uitkomen, wordt de uitkeringsverlaging, afhankelijk van de leefsituatie, gecompenseerd door de toeslagenwet. Daarnaast heeft een Wajonger recht op een fiscale jonggehandicaptenkorting en kan een Wajonger in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming arbeidsongeschikten. Een Wajonger komt daarmee niet onder het bedrag dat nodig is om in levensonderhoud te kunnen voorzien.
Is de Staatssecretaris zich ervan bewust dat het systeem van loondispensatie leidt tot het niet volledig kunnen toepassen van de voorgenomen gestaffelde arbeidskorting en daarmee leidt tot lagere huurtoeslag en dus tot een lager besteedbaar inkomen? Dus iemand met dezelfde loonwaarde en hetzelfde loon krijg met loonkostensubsidie een hoger besteedbaar inkomen dan iemand die met loondispensatie werkt.
Een werknemer met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking heeft recht op de arbeidskorting. De arbeidskorting wordt berekend op basis van het loon dat iemand verdient. Voor mensen met een Wajong-uitkering wordt de arbeidskorting toegepast op het verdiende loon. Door de vormgeving van de arbeidskorting begint deze snel op te bouwen vanaf een jaarinkomen van circa 50 procent WML. Hoeveel arbeidskorting een Wajonger ontvangt en welk effect de arbeidskorting daardoor heeft op het netto-inkomen is afhankelijk van de hoogte van het verdiende loon.
Het recht op huurtoeslag heeft te maken met het toetsingskomen. Het toetsingsinkomen is afhankelijk van het brutoloon. De arbeidskorting heeft geen effect op het brutoloon, maar op het netto-inkomen van een persoon. Daarmee heeft de arbeidskorting ook geen effect op de toeslagen.
Wordt de garantieregeling voor mensen met verworven rechten (voortgezette inkomensondersteuning, Bremanregeling, maatmanwisseling) geïndexeerd?
Het voor uitvoeringstoets voorliggende conceptwetsvoorstel gaat niet uit van indexatie van de garantieregeling. Ik heb recent in een bijeenkomst met Wajongers over de voorgestelde Wajong-maatregelen het verzoek gekregen tot indexatie van het garantiebedrag en ben naar aanleiding van dit gesprek voornemens om het garantiebedrag te indexeren. Mijn departement is met UWV in gesprek over de uitvoerbaarheid van deze wens.
Waarom is gekozen voor een periode van een maand om een nieuwe baan te vinden voor het behoud van overgangsrechten? Een maand voor het vinden van een nieuwe baan is wel heel kort.
Het gaat om een periode van twee maanden. Deze periode is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers die al werken op het moment dat het conceptwetsvoorstel in werking treedt ten opzichte van de huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen. Daarmee wordt voorkomen dat het garantiebedrag de mobiliteit op de arbeidsmarkt voor Wajongers belemmert en hen vanwege financiële redenen vasthoudt in hun baan.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris tevens in te gaan op een ontvangen brief van een betrokkene, die zegt dat mensen die nu geen recht meer hebben op Wajong omdat ze arbeidsvermogen hebben, geen ondersteuning krijgen vanuit de gemeente. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat ook jonggehandicapten in de Participatiewet afdwingbaar recht krijgen op een jobcoach, werkplekaanpassing en begeleiding naar en bij werk? Is de Staatssecretaris bereid om dezelfde visie voor de nieuwe Wajong toe te passen bij de Participatiewet? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de brief van betrokkene met belangstelling gelezen. De briefschrijver geeft daarin aan mijn visie te delen om de Wajong te harmoniseren en belemmeringen om te werken en te leren weg te nemen. De briefschrijver vraagt verder om dezelfde visie voor de «nieuwe Wajong» toe te passen bij de Participatiewet, af te zien van loondispensatie, de kostendelersnorm af te schaffen en een jobcoach in te zetten voor wie dat nodig heeft.
Wat dit betreft wijs ik op mijn brief van 7 september (Kamerstuk 34 352, nr. 115). Daarin heb ik aangegeven af te zien van de invoering van loondispensatie in de Participatiewet. In mijn brief van 7 september heb ik ook een breed offensief aangekondigd in samenspraak met betrokken partijen, om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen. Ik heb in mijn brief een breed pakket van maatregelen benoemd om het aantrekkelijker te maken voor werkgevers en werkzoekenden, het gemakkelijker te maken dat zij elkaar vinden, en het aantrekkelijker te maken voor werkzoekenden om te werken. Die maatregelen werk ik thans samen met betrokken partijen uit; de meeste punten die de briefschrijver noemt komen daarin terug. Zoals toegezegd aan uw Kamer kom ik nog voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW met een uitwerking van die brief.
Een apart punt betreft het voorstel van de briefschrijver om af te zien van de kostendelersnorm. Hierover is in het parlement al heel vaak gedebatteerd. Ik vind het belangrijk dat er bij het vaststellen van uitkeringen ook wordt gekeken naar de mate waarin kosten kunnen worden gedeeld. De bijstand is immers bedoeld als vangnet voor mensen die niet in staat zijn zelf in hun onderhoud te voorzien. Als mensen samen in een huis wonen, dan heeft dat voordelen. Mensen die kosten als huur, gas en stroom met elkaar kunnen delen, zijn per saldo goedkoper uit dan mensen die alleen wonen en dat niet kunnen. Die laatsten hebben dan ook meer geld nodig om van te leven. Daar houdt de kostendelersnorm rekening mee. Ik zie dan ook geen aanleiding om hierin wijziging aan te brengen.
Wanneer kan de Kamer een uitwerking van de plannen voor de Wajong ontvangen?
Het wetsvoorstel is op 18 oktober jl. verstuurd voor uitvoeringstoetsen en wordt gelijktijdig met verzending van mijn brief over «Breed offensief» aan uw Kamer opengesteld voor internetconsultatie. Begin 2019 kan het wetsvoorstel vervolgens via de ministerraad naar de Raad van State, gevolgd door de parlementaire behandeling. De beoogde datum voor inwerkingtreding van de voorgestelde maatregelen is 1 januari 2020 onder voorbehoud van uitvoerbaarheid en haalbaarheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie horen graag in hoeverre de aangekondigde maatregelen samen worden genomen met het eveneens aangekondigde brede offensief om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
De maatregelen op de Wajong zijn onderdeel van het brede offensief. Dit is ook zo gecommuniceerd in de Kamerbrief breed offensief om meer mensen met een beperking aan werk te helpen van 9 september jongsleden.
Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken. In een wetsvoorstel zijn daarom maatregelen uitgewerkt ervoor te zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Ik heb er vertrouwen in dat met het pakket aan maatregelen Wajongers meer kansen krijgen om mee te doen.
Het tijdpad voor het wetsvoorstel loopt niet gelijk met de andere delen van het brede offensief. Gezien de eerdere afstemming over de kabinetsreactie waarin de maatregelen zijn aangekondigd, het vergevorderde stadium van uitwerking van de maatregelen en de beoogde datum voor inwerkingtreding wordt het wetgevingsproces verder voortgezet.
Verder geeft de Staatssecretaris in de kabinetsreactie aan dat «mensen moeten zijn verzekerd van inkomensondersteuning». Wordt hiermee bedoeld dat de inkomensondersteuning van tenminste hetzelfde niveau is als onder de huidige regelingen? Ook geeft de Staatssecretaris aan dat er «specifieke aandacht zal worden geschonken aan het behoud van de huidige inkomenspositie van werkende Wajongers.» Mag er dan vanuit worden gegaan dat de inkomenspositie van geen enkele Wajonger door de aangekondigde maatregelen zal verslechteren? In hoeverre wordt dan rekening gehouden met een ander bekend gegeven, dat in ook de kabinetsbrief wordt genoemd, dat Wajongers veelal te maken hebben met tijdelijke arbeidscontracten met veel terugval op de uitkering?
Door het overgangsregime met het garantiebedrag gaat niemand er direct op achteruit.
De overgangsregeling is van toepassing op Wajongers die op de dag voordat het conceptwetsvoorstel in werking zal treden werkzaam zijn. Als in de maand waarin het conceptwetsvoorstel in werking treedt op basis van de nieuwe regels hun inkomensondersteuning lager uitkomt dan de hoogte van de inkomensondersteuning die zij zouden ontvangen op basis van de huidige regels, ontvangen zij een garantiebedrag ter hoogte van de inkomensondersteuning op basis van huidige wetgeving. De hoogte van het garantiebedrag is afhankelijk van het inkomen in de eerste maand waarop het wetsvoorstel in werking treedt en de inkomensregeling die van toepassing was in de in de maand voorafgaand aan het moment waarop het wetsvoorstel in werking treedt en wordt op individueel niveau bepaald. Dit garantiebedrag blijft geldend tot het moment dat de uitkering op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling gedurende twee maanden hoger is dan het geldende garantiebedrag.
De periode waarin een Wajonger opnieuw werk vindt, is afhankelijk van de achtergrond- en baankenmerken van degene die zijn of haar baan verliest. Ook spelen economische omstandigheden hierbij een rol. Deze periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers die al werken op het moment dat het conceptwetsvoorstel in werking treedt ten opzichte van de huidige situatie erop achteruitgaan als zij zelfstandig van baan wisselen. Daarmee wordt voorkomen dat het garantiebedrag de mobiliteit op de arbeidsmarkt voor Wajongers belemmert en hen vanwege financiële redenen vasthoudt in hun baan. Daarbij is uit pragmatisch oogpunt voor twee maanden gekozen, in plaats van de eis dat banen elkaar aansluitend opvolgen. Deze periode heeft niet tot doel om Wajongers die hun werk om andere redenen verliezen de garantie-uitkering te laten behouden. Bij regulier verlies van werk geldt, na twee maanden, de geharmoniseerde inkomensregeling.
In voorgaande wijzigingen van de Wajong is er bewust voor gekozen om de rechten van de oude regeling(en) te behouden. Dit om de (vaak kwetsbare) Wajongers (rechts)zekerheid en continuïteit te bieden. De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom de Staatssecretaris toch voornemens is «om de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong te harmoniseren en te komen tot één systeem van inkomensondersteuning».
Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat de Wajong, met drie verschillende regelingen en verschillen in rechten en plichten tussen deze regelingen, complex is geworden. Ik wil een begrijpelijke regeling die eenvoudiger en duidelijker is. Daarom kies ik voor een systeem van inkomensondersteuning. Hierbij zal specifiek aandacht worden geschonken aan het behoud van de huidige inkomenspositie van werkende Wajongers.
Tevens willen deze leden weten waarom er een scheiding van regelingen is voor voorzieningen om te kunnen werken, zoals de jobcoach en brailleleesregel, voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen in de Wajong en jonggehandicapten in de Participatiewet.
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van werkvoorzieningen, waaronder jobcoaching, werkplekaanpassing, intermediaire en vervoersvoorzieningen voor de gemeentelijke doelgroep overgedragen aan de gemeenten. Gemeenten kregen daarmee de mogelijkheid om samen met de inzet van loonkostensubsidie integrale afspraken te maken met een werkgever en uitkeringsgerechtigde over de benodigde ondersteuning bij het aanvaarden van werk. Door samenloop met de decentralisaties in de zorg en jeugdsector kregen gemeenten daarbij ook de mogelijkheid om een meer integraal aanbod op het terrein van voorzieningen voor de gemeentelijke doelgroep te organiseren. UWV bleef verantwoordelijk voor het verstrekken van voorzieningen aan Wajongers en overige werknemers met een structureel functionele beperking. Als mensen vanuit de Participatiewet gaan werken en twee jaar het minimumloon verdienen, vallen zij evenals iedere andere werknemer voor de verstrekking van voorzieningen onder de verantwoordelijkheid van UWV.
Als laatste zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd hoe het proces van zorgvuldigheid en betrokkenheid van stakeholders bewaakt wordt bij nadere uitwerking van de aangekondigde maatregelen met een beoogde ingangsdatum van 1 januari 2020.
De kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting is in het voorjaar van 2018 besproken in de regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Ook is de kabinetsreactie destijds besproken met de Landelijke Cliëntenraad en Ieder(in). Het wetsvoorstel is in september besproken in de werkgroep Sociale Zekerheid en Zorg van de Stichting van de Arbeid en begin november in de regiegroep van de Stichting van de Arbeid.
Ik hecht eraan om de mensen om wie het gaat ook de mogelijkheid te bieden op de maatregelen te reageren. Ik heb daarom met het veld en een groep Wajongers gesproken. Daarnaast krijgen betrokkenen de gelegenheid om via de internetconsultatie te reageren. Het wetsvoorstel waarin de maatregelen zijn uitgewerkt, wordt gelijktijdig met verzending van mijn brief over «Breed offensief» aan uw Kamer opengesteld voor internetconsultatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de veronderstelling klopt dat niemand erop achteruit gaat door de aanpassingen, doordat voor iedereen een garantiebedrag wordt vastgesteld op basis van zijn of haar huidige situatie.
Door het overgangsregime met het garantiebedrag gaan Wajongers die werken er niet op achteruit. Het is niet mogelijk om al te zeggen hoeveel mensen te maken krijgen met het garantiebedrag. Hiervoor is namelijk een inschatting nodig van het aantal mensen dat al werkt op het moment dat het conceptwetsvoorstel in werking treedt en inkomensondersteuning ontvangt die hoger is dan de inkomensondersteuning die de betreffende Wajonger op basis van de geharmoniseerde regeling zou gaan ontvangen.
Tevens vragen zij hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het vraagstuk van (medische) urenbeperking. Klopt het dat iemand die vanwege een urenbeperking maximaal 20 uur per week kan werken, op dit moment nog dankzij de voortgezette werkregeling kan worden aangevuld tot 100% Wml en dat dit in de toekomst niet meer mogelijk zal zijn? Hoe weegt de Staatssecretaris dat? Voor mensen met een urenbeperking geldt namelijk dat zij gewoonweg niet meer kunnen werken, al zouden ze dat willen.
Vanaf 2017 zou UWV iedere Wajonger die 27 jaar is en die zeven jaar recht heeft gehad op arbeidsondersteuning en niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, op hebben moeten roepen voor een beoordeling van de resterende verdiencapaciteit. Bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit moet rekening worden gehouden met wat iemand kan verdienen in werk dat al dan niet met een voorziening kan worden uitgeoefend. Het is echter niet mogelijk voor UWV om op theoretische basis aan iemand een loonwaarde of verdiencapaciteit toe te kennen onder het wettelijk minimumloon. Dit komt omdat het CBBS – het beoordelingssysteem van UWV voor het schatten van wat betrokkene met zijn beperkingen nog kan verdienen in algemeen geaccepteerd werk – geen functies kent onder het wettelijk minimumloon, zodat er dus ook geen functies kunnen worden geduid voor een Wajonger. Daarom is de voortgezette werkregeling aangepast en geregeld dat iedere werkende jonggehandicapte die ten minste 27 jaar is, zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad en een inkomen van 20 procent of meer van het wettelijk minimumloon verwerft, zonder vaststelling van de resterende verdiencapaciteit een loonaanvulling ontvangt tot 100 procent van het wettelijk minimumloon.
De voortgezette werkregeling is van toepassing op de jonggehandicapte die ten minste 27 jaar is en zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad. Wanneer het inkomen van de jonggehandicapte in de voortgezette werkregeling meer dan 20 procent van het wettelijk minimumloon bedraagt, wordt het inkomen aangevuld tot het wettelijk minimumloon. Voor de jonggehandicapte met een medische urenbeperking betekent dit dat als hij met het aantal uren dat hij werkt een inkomen van minimaal 20 procent van het WML vergaart, het inkomen wordt aangevuld tot het WML. In hoeverre iemand met een medische urenbeperking 20 procent van het wettelijk minimumloon verdient is afhankelijk van de loonwaarde en het aantal uren dat deze persoon werkzaam is.
In de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is dit niet het geval. Het totale inkomen stijgt naarmate iemand meer uren per week werkt tot het niveau van de grondslag. Indien iemand niet in staat zijn om voltijds te werken, ontvangt de betreffende persoon op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op hun inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het loon van reguliere werknemers die in dezelfde mate (slechts) in deeltijd (kunnen) werken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris zich ervan bewust is dat het systeem van loondispensatie leidt tot het niet volledig kunnen toepassen van de voorgenomen gestaffelde arbeidskorting en daarmee kan leiden tot lagere toeslagen. Men krijgt namelijk alleen arbeidskorting over het deel van het inkomen dat verdiend wordt uit arbeid, dus niet over het deel aanvullende uitkering. Dat heeft gevolgen voor het belastbaar inkomen en dus voor het recht op toeslagen. Daardoor kan de situatie ontstaan dat iemand met en iemand zonder loondispensatie hetzelfde netto-inkomen hebben, maar dat de één minder toeslagen krijgt dan de ander omdat hij minder arbeidskorting van zijn belastbaar inkomen kan aftrekken. In hoeverre vindt de Staatssecretaris dit wenselijk en welke mogelijkheden zijn er om hier iets aan te doen?
Een werknemer met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking heeft recht op de arbeidskorting. De arbeidskorting wordt berekend op basis van het loon dat iemand verdient. Voor mensen met een Wajong-uitkering wordt de arbeidskorting toegepast op het verdiende loon. Door de vormgeving van de arbeidskorting begint deze snel op te bouwen vanaf een jaarinkomen van circa 50 procent WML. Hoeveel arbeidskorting een Wajonger ontvangt en welk effect de arbeidskorting daardoor heeft op het netto-inkomen is afhankelijk van de hoogte van het verdiende loon.
Het recht op huurtoeslag heeft te maken met het toetsingskomen. Het toetsingsinkomen is afhankelijk van het brutoloon. De arbeidskorting heeft geen effect op het brutoloon, maar op het netto-inkomen van een persoon. Daarmee heeft de arbeidskorting ook geen effect op de toeslagen. Ik ben dan ook niet voornemens om hier iets aan te doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrepen dat Wajongers als hun huidige dienstbetrekking eindigt, recht blijven houden op het voor hen vastgestelde garantiebedrag, als zij tenminste binnen twee maanden een nieuwe dienstbetrekking vinden. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris is gekomen tot deze overgangsregeling. Is een termijn van twee maanden realistisch, zo vragen deze leden.
De periode van twee maanden is tot stand gekomen om te voorkomen dat Wajongers erop achteruit zouden gaan op het moment dat zij zelfstandig van baan wisselen. Daarmee wordt voorkomen dat het garantiebedrag de mobiliteit op de arbeidsmarkt voor Wajongers belemmert en hen vanwege financiële redenen vasthoudt in hun baan.