Lijst van vragen over toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs (Kamerstuk 31288-664)
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Lijst van vragen
Nummer: 2018D55612, datum: 2018-11-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2018D55612).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Alberts, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2018Z19128:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-10-30 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-11-08 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-11-20 10:00: Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-01-24 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-02-20 13:00: Toegankelijkheid en kansengelijkheid binnen het hoger onderwijs (Algemeen overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2019-02-21 13:05: Aanvang aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2018D55612 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over haar brief van 25 oktober 2018 over de Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs (Kamerstuk 31 288, nr. 664).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Alberts
Nr. | Vraag |
1 | Hoeveel studenten van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zijn er de afgelopen jaren ieder jaar doorgestroomd naar het hoger beroepsonderwijs (hbo)? |
2 | Hoe hoog is de gemiddelde studieschuld van mbo’ers die zijn doorgestroomd naar het hbo? |
3 | Op welke wijze draagt digitalisering in andere landen bij aan toegankelijkheid? Welke digitaliseringsmaatregelen kunnen ook in Nederland worden ingezet? |
4 | Is er ook onderzoek verricht naar studenten die door barrière-maatregelen onterecht uitvallen? |
5 | Het profileringsfonds kan ook gebruikt worden voor besturen. Zijn er cijfers over hoeveel vrouwen en jongeren met een migratieachtergrond actief zijn in besturen? |
6 | Hoeveel geld gaat er in zijn totaliteit naar het profileringsfonds? |
7 | Wat gebeurt er met geld dat bestemd is voor het profileringsfonds maar niet aan de doeleinden van het fonds wordt uitgegeven? Wordt dit teruggestort naar het ministerie? Of verdwijnt het in de lumpsum? |
8 | Kunt u bevestigen dat u heeft besloten in één keer te reageren op verschillende rapporten die elk ingaan op andere elementen van de toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs? In hoeverre heeft u het idee dat deze brief recht doet aan de veelzijdigheid en veelvuldigheid van de constateringen in de verschillende rapporten? |
9 | Hoe wordt de uitspraak op p. 2 «dat het Nederlands hoger onderwijs toegankelijk is, blijkt onder andere ook uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs» uitgelegd, terwijl dit onderzoek stelt dat het hoger onderwijs enkel in brede zin toegankelijk is, en dat er een zekere kansenongelijkheid in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs bestaat? |
10 | Hoe rijmt de uitspraak dat het Nederlandse hoger onderwijs toegankelijk is omdat jongeren met de juiste vooropleiding kunnen instromen, met de uitspraak op p. 10 dat toegankelijkheid ook gaat over hoe studenten het doen als ze eenmaal zijn gestart met de opleiding? |
11 | Wat wordt bedoeld met de bildungs- en verbindingsopgave van het onderwijs? Wat wordt bedoeld met de uitspraak dat deze weer meer glans moet krijgen? Op welke manier is de glans verloren gegaan? |
12 | Wat is de huidige visie op studiesucces als u stelt dat u samen met de betrokken partijen wilt komen tot een nieuwe visie op studiesucces? |
13 | Hoe definieert u rendementen? |
14 | Wat voert na uw gesprekken met de onderwijsinstellingen nu de boventoon? |
15 | Als u stelt dat het rendementsdenken niet mag gaan overheersen, hoe ziet u de huidige stand van het rendementsdenken in het hoger onderwijs? Hoe kan dit worden uitgelegd kijkend naar het genoemde «trilemma» kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid? Hoe komt dit overeen met de uitspraak op p. 12 dat «in de dynamiek van het rendementsdenken de norm voor het bindend studieadvies in de afgelopen jaren is verhoogd» en we nu weer zien dat het bindend studieadvies mogelijk op instellingsniveau verhoogd gaat worden? Denkt u dat door het aannemen van de motie Beertema c.s. (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 36) het rendementsdenken wordt verhoogd? |
16 | Hoe ziet u het verband tussen de zinnen «het rendementsdenken mag niet gaan overheersen» en «de inzet dat studenten zo snel mogelijk hun diploma halen»? Bent u het ermee eens dat dit de uitwerking is van rendementsdenken en dat u hiermee zegt dat het rendementsdenken op dit moment wel degelijk aanwezig is? |
17 | Als u stelt dat «kansengelijkheid met behoud van kwaliteit van het onderwijs centraal staat», waarom wordt dit als een voorwaarde benoemd, alsof kansengelijkheid zou leiden tot minder kwaliteit? |
18 | Hoe wordt het positieve vertrekpunt van de visiebrief bezien, in relatie tot de nieuwe maatschappelijke en sociaal-culturele scheidslijnen die zijn ontstaan? Wat is de rol van (hoger) onderwijs geweest in de opkomst van deze nieuwe maatschappelijke en sociaal-culturele scheidslijnen? |
19 | Als u stelt dat waar nodig verder geanalyseerd wordt waarom bepaalde groepen het minder goed doen dan andere, kunt u al specifieker aangegeven worden waar dit nodig geacht wordt, wat er verder geanalyseerd wordt en op welke wijze? |
20 | Met welke betrokken partijen wilt u om tafel om tot een nieuwe visie op studiesucces te komen? |
21 | Wat is de huidige visie op studiesucces? |
22 | In welke gevallen weet u wel dat bepaalde groepen studenten het minder doen en wat is daar – in de gevallen dat u het weet – de oorzaak van? |
23 | Hoe groot is de kansenongelijkheid volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in Nederland, in verhouding tot andere landen? |
24 | Wanneer vindt u voldoende en passend, als u op p. 4 stelt u dat de student moet kunnen rekenen op voldoende en passende ondersteuning bij de overgang naar het hoger onderwijs? |
25 | Hoe rijmt u de uitspraak van de Onderwijsraad dat de overgang naar het hoger onderwijs niet altijd soepel verloopt met het positieve vertrekpunt van de brief? |
26 | Hoe gaat u de gesprekken met studenten voeren over hun ervaringen met keuzedelen en hoe deze verbeterd kunnen worden? |
27 | Hoe toetst u welke effectieve manieren van samenwerking de doorstroom bevorderen? Wanneer gaat u dit aan de Kamer rapporteren? |
28 | Wanneer is de doorstroom van het mbo naar het hbo «begaanbaar»? Op welke wijze wordt dit gemeten? |
29 | Erkent u het belang van de regionale samenwerking om de overgang naar het hoger onderwijs te bevorderen? Hoe verklaart u dat onderuitputting van dergelijke subsidiegelden in het verleden veel voorkwam? Hoe gaat u onderuitputting tegen bij het budget voor regionale samenwerkingsverbanden? |
30 | Wat zijn, volgens de onderzoeken naar studiekeuze, de oorzaken waarom studenten met een migratieachtergrond minder weloverwogen een studiekeuze maken? Welke beleidsmaatregelen zijn reeds genomen om te pogen dit te verbeteren? Hoe zal een verdere analyse bij kunnen dragen aan het verbeteren van de situatie? |
31 | Waardoor laten de onderzoeken naar de oorzaken van een niet-weloverwogen studiekeuze zich lastig vertalen naar landelijk beleid? |
32 | Waaruit blijkt dat een studiekeuze primair gebaseerd op economische perspectieven niet goed uitpakt? Hoeveel hoger is het uitvalspercentage in dat geval? Leidt deze studiekeuze ook tot een langere studieduur? |
33 | In hoeverre kunnen landelijke beleidsmaatregelen bijdragen aan het wegnemen van stereotype studiekeuze? |
34 | Hoe komt het dat studenten met een migrantenachtergrond vaker een minder bewuste keuze maken? |
35 | Hoe wordt de gezamenlijke ambitie om studenten in het mbo kansen te bieden om door te stromen naar het hbo concreet uitgevoerd? Vindt op dit onderdeel achteraf een concrete afrekening plaats, of is de ambitie vrijblijvend? |
36 | Wat is de huidige stand van zaken van invulling en communicatie omtrent de studiekeuzecheck? Moeten er nog maatregelen genomen worden om deze te verbeteren? Hoe monitort u de werking van de studiekeuzecheck? |
37 | Kunt u bevestigen dat in de afgelopen twee jaar een bedrag beschikbaar is gesteld voor projecten die zich richten op de overgang van mbo naar hbo? Hoe zit het met de continuering van deze projecten? Gaan deze projecten door nadat de extra financiële middelen stop worden gezet? |
38 | Op welke manieren worden studiekeuzebijeenkomsten gecommuniceerd met aankomend studenten? Op welke wijze is dit anders dan nu al gebeurt? |
39 | Hoe wordt vanuit de arbeidsmarkt gekeken naar de Associate Degree? Hoe verhoudt dit zich tot een mbo 4-opleiding of een hbo bachelor? |
40 | Kunt u bevestigen dat de uitval van eerstejaars doorstromers van mbo naar hbo is gedaald van 43% in 2013–2014 naar 36% in 2016–2017? Hoe zien deze uitvalspercentages eruit in de afgelopen tien jaar? |
41 | Is de 7 miljoen euro die beschikbaar is gesteld om de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren met voorrang voor de sector economie een eenmalige financiering? Wanneer lopen deze financiële middelen af? |
42 | Wie beoordeelt of er sprake is van een «zeer beperkte inhoudelijke verwantschap», waarmee het automatisch doorstroomrecht wordt stopgezet? |
43 | Hoe heeft de motie Kuik c.s. (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 80) gecontribueerd aan een ander beleid met betrekking tot het deficiëntieonderzoek? Wat is concreet veranderd? |
44 | Is het onderzoek dat in kaart moet brengen waarom de instroom in het hbo van mbo-gediplomeerden daalt al in gang gezet? Wie voert dit onderzoek uit? |
45 | Hoe wordt de 7 miljoen euro ingezet voor verbetering van de doorstroom van het mbo naar het hbo? |
46 | Wat stelt u zich ten doel als het gaat om het verbeteren van de mbo-hbo doorstroom, die zoals u stelt van oudsher een belangrijke emancipatoire functie vervult, nu we in de rapporten zie dat deze doorstroom, zeker bij studenten met een migratieachtergrond, de afgelopen jaren enorm is gedaald? Hoe rijmt u de afname van deze doorstroom met het positieve vertrekpunt van de brief? |
47 | Kunt u uw stelling dat steeds minder instellingen een numerus fixus instellen ook uitsplitsen naar de verschillende studierichtingen? |
48 | Hoe wordt de medezeggenschap bij instellingen betrokken bij besluiten tot capaciteitsbeperking? Heeft zij instemmingsrecht? |
49 | Hoeveel opleidingen die opleiden voor een tekortsector hebben een numerus fixus? |
50 | Voor welke opleidingen heeft u op dit moment de indruk dat een numerus fixus niet adequaat is onderbouwd en waar baseert u dat op? Hoeveel van deze opleidingen zijn gericht op een sector met tekorten op de arbeidsmarkt? |
51 | Wie gaat er bepalen of een numerus fixus adequaat is onderbouwd? Hoe gaat het aanmeldingsproces om een numerus fixus in te mogen stellen er uitzien? |
52 | Wat gaat u, tijdens het lopende onderzoek van de adviescommissie financiering hoger onderwijs (commissie-Van Rijn), doen om de numerus fixus – voor studies die leiden naar een baan in een krapteberoep – te voorkomen of de gevolgen te minimaliseren? |
53 | Kunt u bevestigen dat de commissie-Van Rijn die gaat adviseren over de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs, duidelijk de opdracht heeft gekregen alleen te kijken naar herverdeling zonder extra middelen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat opleidingen in sectoren waarin tekorten zijn op de arbeidsmarkt die een numerus fixus (willen) aanvragen, hun capaciteit kunnen vergroten en de numerus fixus kunnen opheffen zonder extra middelen? Hoe gaat u bij de numerus fixus toegankelijkheid en kwaliteit afwegen? |
54 | Hoe wilt u ongewenste zelfselectie tegengaan bij numerus fixus bij de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde? |
55 | Wanneer denkt u dat het juridisch mogelijk zal zijn dat een instelling een capaciteitsbeperking kan instellen op enkel een Engelstalige track, zodat de toegankelijkheid van de Nederlandse track geborgd blijft? |
56 | Aan wie stelt u de vragen over de doorontwikkeling van de decentrale selectie? |
57 | Wat is uw streefcijfer voor het aandeel studenten dat stopt met hun opleiding vanwege niet gerealiseerde verwachtingen? Wat zijn de voornaamste andere redenen waarom studenten stoppen met hun opleiding? |
58 | Welke redenen geven de andere 57% van de studenten die stoppen met hun studie, voor dat besluit? |
59 | Welke betekenis heeft de passage over het bindend studieadvies (BSA) na de motie Beertema c.s. om dit aan de instellingen zelf over te laten? Worden de voornemens in deze passage nog uitgevoerd? |
60 | Waarom spreekt u in uw brief niet langer over de wettelijke maximering van het BSA op 40 punten? Waarom bent u gezwicht onder druk van de instellingen en hebt u niet meer geluisterd naar de positieve geluiden van studenten? Hoe gaat u, nu u het BSA niet maximeert op 40 punten, alsnog de studiedruk bij studenten proberen te verlichten? |
61 | Hoe gaat u ervoor zorgen dat de resultaten van uw onderzoek naar de werking van het bindend studieadvies nog meegenomen kunnen worden, gegeven dat deze te laat kwamen voor deze brief en de bespreking ervan? |
62 | Wat maakt een studiepuntennorm van 40 punten realistisch volgens de Inspectie van het Onderwijs? |
63 | Op welke manier gaat u zich nu anders opstellen, nu de motie Beertema c.s. is aangenomen, met het verzoek het BSA aan hoger onderwijsinstellingen over te laten? |
64 | Wanneer worden de uitkomsten van het onderzoek naar de werking van het bindend studieadvies naar de Kamer gestuurd? |
65 | Hoe kijkt u aan tegen een «warme overgangsplicht» voor studenten die vanwege een negatief bindend studieadvies hun opleiding moeten stoppen in het hoger onderwijs? |
66 | Zijn de psychische klachten van studenten nu van andere aard dan in de generaties hiervoor? |
67 | Komen psychische klachten nu meer voor onder studenten dan in vorige generaties? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen? |
68 | Hoe ziet u de passende ondersteuning en begeleiding naar een andere opleiding voor zich aan studenten die een negatief bindend studieadvies ontvangen? Hoe zullen docenten en ondersteuners dit moeten realiseren in de huidige situatie waarin zij al een enorm hoge werkdruk ervaren? |
69 | Wordt de groep kwetsbare studenten die gebruik kan maken van het profileringsfonds ook via landelijk beleid op de hoogte gebracht van het bestaan van het fonds? Of zijn hoger onderwijsinstellingen volledig verantwoordelijk voor de bekendheid er van? |
70 | Wat gebeurt er met dit potje om kwetsbare studenten te ondersteunen als het vroegtijdig leeg raakt? Wordt het dan aangevuld? |
71 | Wat zijn de concrete doelstellingen van het actieplan Studentenhuisvesting? Hoeveel huisvesting moet over tien jaar extra gerealiseerd worden? In het actieplan wordt gesteld dat de relevante partijen op structurele basis aan tafel moeten zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is. Wat verstaat u onder een structurele basis? |
72 | Hoe wordt er gezamenlijk ingezet op een inclusief onderwijsklimaat? |
73 | Wanneer is er sprake van een «volledige en laagdrempelige» informatievoorziening? |
74 | Hoeveel extra middelen heeft u aan het Expertisecentrum Handicap + Studie toegekend? |
75 | Over welke initiatieven gaat het, als u stelt positieve verwachtingen te hebben van de initiatieven die worden uitgevoerd om de uitval van havisten op het hbo terug te dringen? Welke criteria hanteert u om te bepalen wanneer een initiatief geslaagd is? |
76 | Wat is het percentage switch-studenten dat uitvalt omdat het niveau voor hen te hoog is? |
77 | Wat is een redelijke termijn om de studie af te ronden, in verhouding tot de nominale studieduur? |
78 | Hoe gaat u instellingen motiveren om studenten die eerder zijn uitgevallen of geswitcht een kans te geven en hen niet te bestraffen in de bekostiging, als er geen extra middelen bijkomen? |
79 | Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om in beeld te krijgen waarom gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs (wo) er minder vaak voor kiezen om door te stromen naar de wo-masteropleiding? Waarom wilt u hiernaar geen verder onderzoek doen? |
80 | Hoeveel studenten maken nu gebruik van het «vangnet», als zij bij geen enkele master worden toegelaten? |
81 | Heeft elke bachelor in principe een uitstroommogelijkheid naar een master? |
82 | Waaruit bestaat het vangnet als een student nergens wordt toegelaten? |
83 | Hoe definieert u toelating en selectie? |