Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de Telecomraad van 4 december 2018 (Kamerstuk 21501-33-725)
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2018D56373, datum: 2018-11-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2018D56373).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2018Z21397:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2018-11-20 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-11-23 12:00: Telecomraad (formeel) op 4 december 2018 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2018-11-27 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
2018D56373 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda van de Telecomraad d.d. 4 december 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 725), het verslag van de Telecomraad van 8 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 717), het fiche Aanpassing verordeningen invoering en werking eu-topniveaudomein internet (Kamerstuk 22 112, nr. 2583) en de brief met de reactie op de gewijzigde motie van het lid Wörsdörfer (Kamerstuk 21 501-30, nr. 443) over de samenloop en overlap van e-Privacy en de AVG (Kamerstuk 32 761, nr. 126).
De voorzitter van de commissie,
Diks
De adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris | 9 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de onderliggende stukken met betrekking tot de Telecomraad op 4 december 2018. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met betrekking tot de Verordening Digital Europe Programme een aantal vragen. Deze leden zijn benieuwd naar de inzet van Nederland op de volgende punten: de rol van de lidstaten ten opzichte van de Europese Commissie, de reikwijdte van het voorstel en welke criteria er moeten gelden voor Digital Innovation Hubs. Deze leden hebben uit de geannoteerde agenda vernomen dat Nederland positief staat tegenover het huidige voorstel. Zij vragen de Staatssecretaris om een onderbouwing van de Nederlandse positie. Daarnaast vragen deze leden de Staatssecretaris naar de Nederlandse positie inzake de rol van de lidstaten ten opzichte van de Europese Commissie en de onderbouwing van deze positie.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in het kader van dit programma een investeringsbedrag van twee miljard euro is gereserveerd voor cybersecurity. Kan de Staatssecretaris toelichten uit welke posten dit bedrag bestaat? Gaat dit om menskracht, technologie, een nieuw centrum of andere zaken?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten welke grens het kabinet ziet in de reikwijdte en de verantwoordelijkheden van het EU Cybersecurity Competence Centre (EUCCC)? Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven waarom ervoor gekozen is tot het oprichten van het EUCCC, terwijl er al een EU Cybersecurity Agency (ENISA) is? Kan de Staatssecretaris bovendien aangeven waar de verschillen in verantwoordelijkheid van de twee centra liggen en wat de meerwaarde gaat zijn van het nieuw in te richten centrum? Worden EUCCC en ENISA uit dezelfde EU-fondsen gefinancierd? Zo ja, waarom is hier dan niet gekozen voor één instantie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor haar reactie op de motie-Wörsdörfer (Kamerstuk 21 501-30, nr. 443) en haar bereidheid om met ondernemers in gesprek te gaan inzak de e-Privacyverordening. Deze leden zijn blij dat de besluitvorming bij Telecomraad over e-Privacy niet besluitvormend of concluderend zal zijn. Zorgvuldige en slimme wetgeving is belangrijker dan een snelle afronding, helemaal nadat het afgelopen jaar het bedrijfsleven al moeizaam worstelde met de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat, met het oog op het concept van de e-Privacyverordening, met name de rechtsgronden om gegevens te kunnen verwerken de belangrijkste en meest bediscussieerde onderwerpen zijn waardoor het e-Privacydossier in de Raad nog niet wordt afgerond. Wat deze leden opvalt is dat het concept van de e-Privacyverordening andere definities hanteert dan de AVG en deels een andere wetgevingstechniek heeft, waarbij gebruik van persoonsgegevens voor specifieke processen wordt gereguleerd («rule-based»). Dat is anders dan bij de AVG, die – overigens onder zeer strikte waarborgen – een aantal gronden bevat om gegevens te verwerken, zónder daarbij specifieke processen uit te sluiten of goed te keuren (technologieneutraal en «principle-based»). Daarmee is de AVG toekomstbestendige wetgeving, en is het concept van de e-Privacyverordening aanzienlijk minder flexibel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat er een afgewogen pakket ligt dat een goede balans geeft tussen privacybescherming en ruimte voor nieuwe dienstverlening. Deze leden menen evenwel dat er diverse knelpunten te identificeren zijn. Graag vragen zij de Staatssecretaris te reageren op het navolgende.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de door de Kamer aangenomen motie-Wörsdörfer (Kamerstuk 21 501-30, nr. 443) om een goede vergelijkende toets uit te voeren tussen het concept van de e-Privacyverordening en de AVG én om de gevolgen van deze wet voor innovatie en het midden- en kleinbedrijf (mkb) goed te toetsen, vooralsnog niet volledig is uitgevoerd. Graag identificeren deze leden daarom zelf knelpunten met daarbij een aantal punten ter oplossing, op een wijze die het privacybelang sterk borgt én innovatie niet beperkt.
Ten eerste stellen de leden van de VVD-fractie voor om aan artikel 8 de zinssnede «plaatsen of uitlezen van informatie ter uitvoering van een overeenkomst» toe te voegen. Artikel 8 van het concept van de e-Privacyverordening kent een lid 1(c), dat het mogelijk maakt om informatie te plaatsen of op te halen van gebruikersdevices, wanneer: «(c) it is necessary for providing an information society service requested by the end-user». Alhoewel dat lijkt op AVG artikel 6.1 «(b) necessary for the performance of a contract to which the data subject is party or in order to take steps at the request of the data subject prior to entering into a contract», is dit net anders verwoord.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Staatssecretaris eerder al eens heeft aangegeven dat de materiele betekenis tussen de twee artikelen niet wezenlijk verschilt, en dat deze grond in het concept van de e-Privacyverordening eigenlijk gelijk staat aan plaatsen of uitlezen van data ter uitvoering van het contract zoals in de AVG beschreven.
Deze leden zijn echter van mening dat «gevraagde dienst van de informatiesamenleving» wel degelijk een andere lading heeft dan «uitvoering van een contract waar de betrokkene partij is». Zo vragen deze leden of het noodzakelijke uitlezen en plaatsen van gegevens om een slim apparaat zoals een zelfrijdende auto te doen functioneren wel gedekt is onder een «gevraagde dienst van de informatiesamenleving». Indien de Staatssecretaris meent dat precies hetzelfde beoogd wordt, dan is het volgens de leden van de VVD-fractie logisch dat zij er geen bezwaar tegen zou maken deze grond alsnog aan het concept van de e-Privacyverordening toe te voegen. Het toevoegen van de contractsgrond aan het concept van de e-Privacyverordening lijkt een «no-regret-move» voor de Staatssecretaris waarmee ze die onduidelijkheid en rechtsonzekerheid bij ondernemingen weg kan halen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
Ten tweede stellen de leden van de VVD-fractie voor om aan artikel 8 een gecontroleerde vorm van gerechtvaardigd belang, de plusvariant, toe te voegen. Artikel 8 van het concept van de e-Privacyverordening kent, anders dan de AVG, niet het zogeheten gerechtvaardigd belang voor een ondernemer. Een ondernemer maakt dan zelf de weging of het plaatsen of uitlezen van informatie op gebruikers-devices gerechtvaardigd is, afgewogen tegen de privacybelangen van zijn klant, gebruiker of werknemer. Deze grond om persoonsgegevens te verwerken, kan hij volgens de AVG alleen inroepen indien er lage of te verwaarlozen privacyrisico’s zijn voor de gebruiker. Anders mag het gewoonweg niet. Zo zouden cookies die slechts bedoeld zijn om de inhoud van een online winkelmandje bij te houden wel onder het gerechtvaardigd belang vallen, maar marketingcookies niet. Het is zeer strikt.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het in het concept van de e-Privacyverordening ontbreken van dit gerechtvaardigde belang als grond voor bedrijven om gegevens te kunnen plaatsen of uitlezen in gevallen waar privacy vrijwel geen rol speelt, betekent dat bedrijven gebruikers veelal zullen moeten vragen om toestemming. Dat leidt ertoe dat consumenten met de komst van het «Internet of Things» – waarin steeds meer devices verbonden zijn – steeds vaker «ja» moeten klikken, dus ook wanneer er geen noemenswaardig privacyrisico bestaat. Dit zal er in de ogen van de leden van deze leden in toenemende mate toe leiden dat gebruikers onverschillig «ja» klikken», zonder daadwerkelijk goed gelezen te hebben wat de consequenties zijn. In jargon heet dit wel «consent fatigue»: er treedt een sleetsheid op bij het geven van toestemming waardoor uiteindelijk in de praktijk geen sprake meer van een bewuste wilsuiting van een individu, maar enkel van het wegklikken van hinderlijke pop-ups. Omgekeerd: een wetgever die ook voor niet privacygevoelige processen steeds toestemming voorschrijft, holt volgens deze leden daarmee de facto de betekenis van toestemming als bewuste wilsuiting actief uit. Daarom is gerechtvaardigd belang ook een belangrijke grond: waar voor gebruikers geringe of geen privacyconsequenties bestaan, is toestemming niet nodig.
Als het een-op-een overnemen van gerechtvaardigd belang in de e-Privacyverordening – zoals in de AVG – niet werkbaar is, zien de leden van de VVD-fractie twee mogelijke oplossingen die bovendien technologieneutraal en toekomstbestendig zijn:
1. Gelimiteerd gerechtvaardigd belang. Het gerechtvaardigd belang wordt toegevoegd, maar met een aangehechte levende zwarte lijst van processen waarvoor dit gerechtvaardigde belang niet mag worden ingezet. Deze lijst wordt beheerd door de EDPB, het orgaan van gezamenlijke privacytoezichthouders in Europa, dat ook expliciet de taak krijgt om voor dit gelimiteerde gerechtvaardigd belang in de e-Privacyverordening uitspraken te doen.
2. Een gecertifieerd gerechtvaardigd belang. Hierbij wordt door middel van een verplichte Privacy Impact Assessment (PIA) bij de toezichthouder of een certificerende instantie aangetoond dat inderdaad sprake is van geringe privacyconsequenties en dat is uitgesloten dat bijzondere persoonsgegevens (een risicocategorie) worden verwerkt.
Op deze manier kunnen volgens de leden van de VVD-fractie ook toekomstige bedrijfsprocessen die op dit moment nog onbekend zijn dynamisch gewogen worden op het moment dat zij zich manifesteren. Zo biedt de wet borging van privacy, maar wel technologieneutraal, toekomstbestendig en biedt zij ruimte aan innovatie in plaats van slechts de ons nu bekende realiteit te stollen. Graag vragen deze leden een reactie op bovengenoemde en vragen zij tevens of de Staatssecretaris bereid is dit op te brengen in het vervolg van de onderhandelingen.
Ten derde stellen de leden van de VVD-fractie voor om het verwerken van gegevens op basis van een wettelijke verplichting toe te voegen. In de AVG mogen partijen gegevens verwerken indien zij daartoe wettelijk verplicht zijn. Dat ontbreekt nog in artikelen 6 en 8 van de het concept van de e-Privacyverordening. Dit zou bijvoorbeeld moeten gelden voor alle data die vanuit maatschappelijke veiligheid verplicht moeten worden verzameld door fabrikanten (denk bijvoorbeeld aan veiligheid van zelfrijdende auto’s). Vanwege de veiligheid moeten deze gegevens, rekening houdend met de eisen van «privacy-by-design», zonder toestemming kunnen worden verzameld. Artikel 11 van het concept van de e-Privacyverordening biedt daarvoor volgens deze leden een te smalle basis. Deelt de Staatssecretaris deze mening en is de Staatssecretaris bereid dit in te brengen in het vervolg van de onderhandelingen over de conceptverordening?
De leden van de VVD-fractie hebben tot slot nog de volgende vragen over de conceptverordening. In verschillende versies van de Raadsstukken duikt in artikel 6 van het concept van de e-Privacyverordening volgens deze leden een vreemde stijlfiguur op. Er is daar weliswaar een soort grond «uitvoering van het contract» zoals in de AVG opgenomen, maar alsnog dient extra toestemming van de gebruiker te worden verkregen (zelfs als het expliciet om de uitvoering van een overeenkomst gaat, binnen die tijd en binnen het gevraagde). Dit is dubbelop en bovendien innerlijk strijdig. Want indien iemand dan toestemming terugtrekt, geldt dan het contract nog wel? Vindt de Staatssecretaris dit ook vreemd en zou de Staatssecretaris dit willen amenderen?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris de verhouding tussen het concept van de e-Privacyverordening en de wens van de Staatssecretaris om kunstmatige intelligentie in Nederland stevig te versnellen ziet. Kunstmatige intelligentie heeft behoefte aan grote hoeveelheden goed georganiseerde (daar heeft zo begrijpen deze leden de AVG een positief effect) data zonder bias (dus geen gedeeltelijke datasets). Steeds vaker zullen deze ook uit verbonden devices gaan komen. In hoeverre is het regime op grond van de conceptverordening ondersteunend aan het verkrijgen van deze grote hoeveelheden data zonder bias?
De leden van de VVD-fractie begrijpen aanvullend dat slimme foto-herkenningstechnologieën die proactief kinderpornografisch materiaal opsporen, maar ook gebruikt worden om terroristisch materiaal te traceren, niet expliciet toegestaan zijn onder het nieuwe e-Privacyregime van artikel 6. Deze leden verzoeken een reactie van de Staatssecretaris, met daarbij het verzoek om expliciet het artikel mee te nemen van de The Telegraph van 14 oktober 2018 over dat de EU de privacy van pedofielen voorop zou stellen ten opzichte van het bestrijden van online kindermisbruik1.
De leden van de VVD-fractie zien mogelijkheden in een verwerkingsgrond als «ten behoeve van de integriteit van een dienst». Is de Staatssecretaris bereid dit in te brengen in het vervolg van de onderhandelingen over de conceptverordening? Deze leden vragen of de Staatssecretaris in de vergelijking tussen de AVG en de e-Privacyverordening meer detail kan ingaan op de volgende constateringen.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in veel gevallen elektronische communicatiegegevens tegelijkertijd weer persoonsgegevens zijn, waardoor de AVG eveneens (deels) van toepassing is. Hoe verhouden de richtlijnen die bepalen wanneer een organisatie conform de AVG een verplichte PIA moeten doen, komend vanuit de privacytoezichthouders en de Europese koepel EDPR (waarbij voor elektronische communicatiedata, metadata, «Internet of Things»-data en gegevens voor «online behavioral targeting» expliciet is bepaald dat voor verwerking eerst een verplichte PIA nodig is), zich tot de verbijzondering die de e-Privacyverordening bepaalt en is de laatste daarmee niet toch overbodig?
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit onderzoek van het Oxford Reuters Institute blijkt dat nieuwssites uit de Europese Unie 22 procent minder cookies plaatsen sinds de AVG. Daarnaast hebben verschillende nieuwssites uit de Verenigde Staten (VS) hun site ontoegankelijk gemaakt voor gebruikers uit de Europese Unie omdat het cookiebeleid niet conform de bepalingen uit de AVG zou zijn. De AVG blijkt daarmee door te werken in het domein van e-Privacy. Wat is de analyse van de Staatssecretaris over de doorwerking van de AVG op een fenomeen als tracking cookies en noopt dit tot een eventuele heroverweging op elementen uit de conceptverordening?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de reactie op de eerder genoemde motie-Wörsdörfer stelt dat de e-Privacyverordening nodig is om te voorkomen dat bedrijven mogen kijken in e-mails. Deze leden vragen hoe zich dat verhoudt tot de AVG die een dergelijke toegang ook niet toestaat. Het Europese Hof van Justitie oordeelt immers in de Digital Rights Ireland zaak uit 2014 dat toegang tot metagegevens en inhoud een buitengewoon ernstige inbreuk op grondrechten is, zeker als dit profilering mogelijk maakt. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe de AVG en e-Privacyverordening zich in dit kader tot elkaar verhouden?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris concreet kan aangeven wat de gevolgen zijn van de voorgestelde herziening van de Richtlijn Hergebruik Overheidsinformatie? Welk risico is er voor de Nederlandse kennisinstellingen? Kan de Staatssecretaris ook ingaan welk risico er is voor bedrijven die zaken doen met de overheid en die potentieel geconfronteerd gaan worden met het openbaar moeten maken van strategische bedrijfsbelangen?
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor het helder uiteenzetten en toelichten van de pijlers en de inzet van het kabinet ten aanzien van implementatie van de digitale interne marktstrategie. Deze leden vragen de Staatssecretaris echter ook om oog te houden voor de uiteindelijke dagelijkse praktijk. Er bestaat een veelheid aan nationale en/of lokale regels die de vrije interne markt beperken. Een voorbeeld hiervan is het Franse verbod op reclame door apotheken. Dit hindert het vrije marktverkeer van online apotheken. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke inzet en welke concrete resultaten zij stuurt? Is de Staatssecretaris daarnaast bereid om samen met het bedrijfsleven een analyse te maken van nationale/lokale hindernissen in de verschillende Europese landen? Is de Staatssecretaris bereid de uitkomsten daarvan actief in te brengen in de verdere implementatie van de digitale interne marktstrategie?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Telecomraad van 8 juni onder het kopje «Herziening regelgevend kader voor elektronische communicatie» dat het bestaande telecomkader is aangescherpt, zodat het voor telecombedrijven eenvoudiger wordt om in de hele Europese Unie actief te zijn en netwerken uit te rollen. Heeft dit een relatie met het wetsvoorstel meldingsplicht overnames in de Telecomsector? Zo ja, hoe verhoudt de passage zich tot dat wetsvoorstel? Met betrekking tot het wetsvoorstel meldingsplicht overnames in de Telecomsector hebben deze leden de vraag hoe het tijdspad van dit wetsvoorstel eruit ziet. Kan de Staatssecretaris in het kader van deze wet ook aangeven welke telecombedrijven, onderdelen van telecombedrijven en digitale infrastructuur in Nederland er op dit moment in handen zijn van buitenlandse bedrijven en/of geleverd worden door buitenlandse bedrijven? Kan de Staatssecretaris dit uitsplitsen per land van herkomst?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn ten aanzien van de Verordening Digital Europa Programme benieuwd of het voorstel er ook toe leidt dat Nederland minder afhankelijk wordt van China en de VS. Ook lezen deze leden dat het akkoord niet zal gaan over de grootte van het budget, aangezien dit onderwerp is van de horizontale onderhandelingen over het Meerjarige Financiële Kader. Zij lezen echter ook dat het voorstel van de Europese Commissie is om 9,2 miljard euro te investeren. Hoe verhoudt dit zich met elkaar? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting hierop. Zij lezen verder dat via een netwerk van Digital Innovation Hubs bedrijven (in het bijzonder het mkb), overheden en andere organisaties in de publieke sector toegang krijgen tot capaciteiten. Zou de Staatssecretaris nader kunnen toelichten hoe het mkb hiervan kan gaan profiteren? Deze leden lezen ook dat er nog een aantal discussiepunten zijn. Wat is de positie van Nederland in deze discussiepunten? Zou de Staatssecretaris kunnen toelichten waarom het hier om een bijzondere wetgevingsprocedure gaat?
De leden van de CDA-fractie vinden het met betrekking tot de herziening van de regels over e-Privacy belangrijk dat zowel de eindgebruiker beschermd wordt en bedrijven hun (innovatieve) werk kunnen blijven doen. Deze leden lezen dat de wijzigingen in het e-Privacyregime voor innovatie en mkb, met de voorgelstede aanpassingen vanuit de Raad, gering zijn. Zou de Staatssecretaris dit nader kunnen toelichten? Blijft er met het huidige pakket genoeg ruimte om te kunnen innoveren? Krijgen bedrijven bijvoorbeeld voldoende ruimte om applicaties verder te kunnen verbeteren en ontwikkelen en ook weer nieuwe applicaties te kunnen maken? Hoe staat het met de limitatieve lijst van uitzonderingen als het gaat om de vraag welke gegevens bedrijven kunnen gebruiken, zal deze lijst niet snel door de actualiteit kunnen worden ingehaald? Kan de Staatssecretaris bovendien aangeven of met dit pakket voorkomen wordt dat gebruikers voor elke functie afzonderlijk toestemming moeten geven? Meer toestemming kan namelijk ook leiden tot minder bescherming doordat gebruiker zonder te lezen akkoord gaan geven vanwege de grote hoeveelheden toestemming die wordt gevraagd.
De leden van de CDA-fractie lezen verder in de geannoteerde agenda dat tijdens deze Raad geen besluitvorming zal plaatsvinden. Kan de Staatssecretaris aangeven welke procesopties op tafel liggen met betrekking tot het bepalen van de voortgang van het vervolgproces en wat de voorkeur van Nederland hierbij is?
De leden van de CDA-fractie lezen ten aanzien van de Herziening Richtlijn Hergebruik Overheidsinformatie dat het doel van de High Value Datasets is om de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie te vereenvoudigen en daarmee de data-economie te stimuleren. Deze leden vragen of hierbij ook naar de ethische kanten van kunstmatige intelligentie wordt gekeken. De Staatssecretaris geeft verder in de geannoteerde agenda aan dat Nederland in de onderhandelingen heeft aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen op een aantal elementen. Is die duidelijkheid er inmiddels en is het resultaat van die duidelijkheid naar wens van Nederland?
De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris dat Nederland in overeenstemming met de motie-Paternotte c.s. over verplichte certificering (Kamerstuk 21 501-30, nr. 422) in de Raad ervoor heeft gepleit om in de verordening inzake ENISA (EU Cybersecurity Agency) en cybersecurity certificering de mogelijkheid te creëren om in de toekomst verplichte certificering mogelijk te maken voor producten, processen en/of diensten, die in bijzonder kwetsbaar blijken vanwege zwakke veiligheid. Welke argumenten werden in de Raad gegeven door landen die hier geen voorstander van zijn om Nederland hierin niet te steunen? Neemt de steun wel toe hiervoor bij andere lidstaten in vergelijking met het verleden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris ook in de komende Telecomraad te pleiten voor een verbod op cookiemuren in lijn met de motie-Verhoeven (Kamerstuk 21 501-33, nr. 711) en de Kamer in het verslag te informeren over de verhouding in de Raad op dit punt. Mogen deze leden ervanuit gaan dat de Staatssecretaris zich ook in de toekomst voor dit voorstel blijft inzetten, zoals ook het geval is met de motie-Paternotte c.s. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 422)?
De leden van de D66-fractie lezen dat het Roemeens voorzitterschap haar werkprogramma tijdens de Raad zal presenteren. Zij hechten er belang aan dat de Europese besluitvorming over de beschikbaarstelling van de band van 26 gigahertz (GHz) voor onder andere 5G en andere bedrijfsspecifieke toepassingen zo spoedig mogelijk wordt gestart, zodat deze in 2020 aan de markt ter beschikking kan worden gesteld. Kan de Staatssecretaris hierop aandringen tijdens de Raad? Deze leden willen wijzen op het belang van deze band voor 5G-hotspots, maar ook voor bedrijfsspecifieke toepassingen binnen bijvoorbeeld de sector Programme Making and Special Events (PMSE). Deze sector moet als gevolg van de toenemende drukte op het spectrum voldoende alternatieven houden voor haar activiteiten. Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over het tijdpad ten aanzien van de besluitvorming over de 26 GHz-band?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zeer geïnteresseerd de documenten ter voorbereiding van de Telecomraad gelezen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de aandacht voor digitalisering in Europa en het daarmee gepaard gaande Digital Europe Programme. Graag zien deze leden dat de Digital Innovation Hubs zoals beschreven naast de publieke sector binnen het bedrijfsleven met name ten goede komen aan het mkb, inclusief startups en scale-ups. Hoe gaat de Staatssecretaris zich sterk maken binnen de Raad om dit te garanderen?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrepen dat de Raad er lang over doet om een standpunt in te nemen met betrekking tot het voorstel om de huidige e-Privacyverordening te vervangen door een nieuwe verordening. Het Europees parlement heeft hier al in 2017 zijn standpunt over ingenomen en deze leden vragen dan ook waarom het voor de Raad zo moeilijk is. Kan de Staatssecretaris daarnaast ook wat meer inzicht geven in de onderhandelingen die plaatsvinden? Een van de zaken waar deze leden moeilijkheden voorzien is het toekomstbestendig maken van de nieuwe verordening. Speelt deze nieuwe verordening wel genoeg in op innovaties? Hoe gaat de Staatssecretaris zich hier sterk voor maken?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie wie toezicht gaat houden op de nieuwe wetgeving. Kan de Staatssecretaris daar wat meer over zeggen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het voorstel voor de Verordening Digital Europe Programme niet besproken zal worden met het Europees parlement en de Europese Commissie. Ondanks dat deze leden positief zijn over het opbouwen van de digitale capaciteiten van Europese landen en Nederland in het bijzonder, zijn deze leden benieuwd naar hoe de verdere besluitvorming over en uitvoering van het programma zal plaatsvinden. Tevens zijn zij benieuwd welke Nederlandse programma’s naar verwachting aanspraak zullen of kunnen maken op financiering vanuit het programma.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland onder voorwaarden positief is over de oprichting van een Europees Cybersecurity Competence Centre. Deze leden vragen de Staatssecretaris aan te geven waarom een afzonderlijk centrum noodzakelijk is en waarom dit niet bij een van de bestaande centra gerealiseerd kan worden en waarom dit onder de vleugels van de Europese Commissie zou moeten plaatsvinden. Tevens vragen zij de Staatssecretaris te reflecteren op bestaande Europese agentschappen en of op basis van eerdere ervaringen is te verwachten dat een dergelijk kenniscentrum zich afdoende van haar taak kan kwijten.
De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van het gebruik van open standaarden en de noodzaak tot het creëren van open datasets bij de herziening van de richtlijn hergebruik overheidsinformatie. Deze leden vragen de Staatssecretaris of de herziening ertoe zal leiden dat niet alleen de Europese industrie en andere commerciële organisaties zullen profiteren, maar dat ook burgers en het maatschappelijk middenveld gebruik kunnen maken van de datasets die zullen voortvloeien uit de aanpassing van de richtlijn.
De leden van de SP-fractie staan in beginsel positief tegenover het standpunt van het kabinet dat de organisatie voor de registratie van het.eu-topleveldomein een non-profitorganisatie moet zijn en dat deze moet zijn gescheiden van de domeinnaamverkoop. Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe het loslaten van deze zogenaamde verticale scheiding zal worden vormgegeven, of dit tot een nieuwe entiteit zal leiden die het domein gaat beheren en of het gevolgen heeft voor het functioneren van de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN).
II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
https://www.telegraph.co.uk/news/2018/10/14/european-commission-putting-paedophiles-privacy-ahead-fighting/↩︎