Reactie op de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2016
Kindermishandeling
Brief regering
Nummer: 2018D56743, datum: 2018-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31015-159).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderdeel van kamerstukdossier 31015 -159 Kindermishandeling.
Onderdeel van zaak 2018Z22267:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2018-11-29 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-12-05 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2020-04-16 20:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
31 015 Kindermishandeling
Nr. 159 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2018
Seksueel geweld tegen kinderen is vreselijk en onacceptabel, daar is iedereen het over eens. Voor slachtoffers is het heel ingrijpend. De gevolgen voor het verdere leven kunnen enorm zijn. Het is een goede zaak dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen (hierna de rapporteur) met de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2016 hier de schijnwerper op zet en de aard en omvang in kaart heeft gebracht. De monitor heb ik u 13 juli 2018 aangeboden1.
In deze reactie op de slachtoffermonitor, die ik u mede namens de Minister voor Rechtsbescherming aanbied, ga ik allereerst in op de algemene trends die de rapporteur signaleert en vervolgens op de afzonderlijke aanbevelingen.
Algemene reactie
De rapporteur constateert dat er sprake lijkt te zijn van een daling van het aantal slachtoffers van seksueel geweld tegen kinderen ten opzichte van eerdere metingen. Tegelijkertijd vermoedt de rapporteur dat er een verschuiving plaatsvindt naar meer online seksueel geweld. Inzicht in de omvang van deze problematiek moet volgens de rapporteur beter. Ook vraagt de rapporteur aandacht voor meer inzicht in de hulp en opvang die slachtoffers krijgen.
Het is duidelijk dat met seksueel geweld tegen kinderen een norm grof wordt overschreden. Hoe schokkend ook, seksueel geweld tegen kinderen kan niet volledig voorkomen worden. Het belang van extra aandacht voor seksueel geweld tegen kinderen onderschrijf ik volledig en daarom hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik slachtoffers van seksueel geweld aangemerkt als specifieke groep in het programma Geweld hoort nergens thuis.
Meer bewustwording en het beter signaleren door professionals, maar ook door de omgeving van een slachtoffer, zorgt ervoor dat meer slachtoffers in een veilige omgeving kunnen opgroeien en hulp kunnen krijgen. Daarom laat ik vanuit het programma onderzoeken hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis beter kunnen worden toegerust om seksueel geweld te herkennen, waarbij ook het signaleren en de risico’s die online spelen meegenomen worden. Ook wil ik dat de hulpverleners in de regio elkaar sneller en beter weten te vinden. Vooral in acute situaties moeten slachtoffers doorverwezen worden naar de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). In het programma Geweld hoort nergens thuis wordt actief ingezet op het vergroten van de bekendheid van de CSG’s bij hulpverleners. Met de Ministers van Justitie en Veiligheid (JenV) en voor Rechtsbescherming wil ik de bekendheid van de Centra voor Seksueel Geweld richting slachtoffers en hun naasten en daarmee de meldingsbereidheid vergroten met een voorlichtingscampagne in 2019. Verder ondersteunen de Ministers van JenV en voor Rechtsbescherming en ik financieel het onderzoek dat de GGD Amsterdam en het AMC uitvoeren naar signalering en gevolgen van seksueel geweld voor slachtoffers naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak van Robert M.
Uit het onderzoek van de rapporteur naar de hulp aan slachtoffers blijkt dat naar schatting tussen de 2,5 en 4,1% van de kinderen binnen de jeugdhulp, hulp ontvangt (mede) voor seksueel geweld. Van de kinderen die jeugdhulp ontvangen, (mede) voor seksueel geweld, wordt 11% geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdhulp. Meisjes krijgen gemiddeld vaker jeugdhulp en ook zwaardere vormen van jeugdhulp voor seksueel geweld dan jongens. Van de meisjes in de gesloten jeugdhulp, is de aanleiding tot plaatsing bij 85% (mede) seksueel geweld.
Ieder kind verdient een liefdevolle, veilige en stabiele omgeving om in op te groeien, ook kinderen die hulp nodig hebben. In het programma Zorg voor Jeugd streven we na dat kinderen «zo thuis mogelijk» opgroeien. Langdurig verblijf in een grote instelling is voor geen enkel kind goed. Daarom gaan we het aantal gesloten plaatsingen terugdringen en ook de duur van plaatsingen verkorten.
Reactie op de aanbevelingen
De rapporteur doet in zijn monitor vier concrete aanbevelingen. Als eerste beveelt de rapporteur aan om vormen van kindermishandeling, waaronder seksueel geweld, die (mede) aanleiding zijn geweest tot het inzetten van jeugdhulp onderdeel te maken van de Beleidsinformatie Jeugd en het bijbehorende informatieprotocol, zodat deze kan worden benut voor beleidsdoeleinden, zoals onderzoek en periodieke rapportages over jeugdhulpgebruik.
De behoefte aan informatie over de aanleiding waarom hulp ingezet wordt, is evident voor de professionals die er voor moeten zorgen dat kinderen hulp krijgen die past bij hun situatie. Vaak wordt er bij het beoordelen van de schade die een slachtoffer heeft opgelopen na kindermishandeling of huiselijk geweld slechts gekeken naar de signalen die het slachtoffer zelf afgeeft. Maar regelmatig is de schade nog niet direct zichtbaar en blijkt deze pas later. Bij kinderen soms pas als ze volwassen zijn.
Daarom gaan we er met het programma Geweld hoort nergens thuis voor zorgen dat het de norm wordt dat slachtoffers en plegers van kindermishandeling en huiselijk geweld een traumascreening wordt aangeboden met een daarop aansluitend behandelaanbod.
Daarnaast doelt de rapporteur op de behoefte aan informatie voor rapportage- en beleidsdoeleinden. Samen met de rapporteur zal ik een verkenning laten uitvoeren om de uitvoerbaarheid en de gevolgen van de aanbeveling te onderzoeken. In deze verkenning gaan we ook na of, en zo ja, welke (onderzoeks)alternatieven er zijn om beter zicht op de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld en kindermishandeling te krijgen. Hierbij houd ik rekening met aspecten als administratieve lasten en privacy.
Verder wordt als onderdeel van het programma Geweld hoort nergens thuis een onderzoeksprogramma opgezet. Eén van de onderdelen van het onderzoeksprogramma is het ontwikkelen van een effectmonitor waarmee wordt gemeten of er een wezenlijk verschil wordt gemaakt met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de levens van mensen die het raakt. De effectmonitor bestaat uit indicatoren waarmee de (maatschappelijke) impact van de inzet van de betrokken organisaties, professionals en overheden wordt gemonitord en onderzocht.
Als tweede beveelt de rapporteur de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en mij aan structureel budget beschikbaar te stellen om medewerkers van Veilig Thuis te trainen in landelijk eenduidige registratie, en om deze eenduidigheid te bewaken.
Goede en vergelijkbare beleidsinformatie van Veilig Thuis, en daarmee ook eenduidige registratie, is in mijn gesprekken met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis een belangrijk punt van aandacht. Zowel voor gemeenten als voor het landelijk beleid zijn deze gegevens nodig en de VNG, de Minister voor Rechtsbescherming en ik hechten er aan dat we zo snel mogelijk kwalitatieve en vergelijkbare beleidsinformatie van de Veilig Thuis-organisaties hebben.
Veilig Thuis is momenteel bezig met het ontwikkelen van een nieuwe werkwijze die er onder meer toe moet leiden dat er meer eenduidigheid in het optreden van de Veilig Thuis-organisaties ontstaat. Het huidige informatieprotocol dat de basis is voor de registratie, sluit onvoldoende aan op de nieuwe werkwijze. Daarom werkt het Landelijk Netwerk VT aan een nieuw informatieprotocol en daarbij is ook het bieden van trainingen voor eenduidige registratie op basis van dit nieuwe protocol betrokken.
Het streven is om dit protocol per 1 januari 2019 inwerking te laten treden. Het ontwikkelen van een nieuw informatieprotocol en het trainen van medewerkers zijn onderdeel van het Meerjarenprogramma Veilig Thuis dat ik financieel ondersteun.
De rapporteur beveelt vervolgens de Minister voor Rechtsbescherming en mij aan er zorg voor te dragen dat bij de herhaling van prevalentiestudies naar seksueel geweld ook «hands-off» en online vormen van seksueel geweld mee worden genomen.
De ongekende mogelijkheden die online communicatie ons biedt, kent helaas ook wat schaduwzijden. Dit is ook het geval bij seksueel geweld, waarbij online contact nieuwe mogelijkheden lijkt te genereren voor volwassenen die misbruik willen maken van kinderen, zoals sextortion, kinderporno, grooming, ronselen van slachtoffers mensenhandel/ loverboys. Maar ook in het contact van jongeren onderling zien we dat sexting grote gevolgen kan hebben voor jongeren en zelfs kan uitmonden in strafbaar gestelde vormen van online seksueel kindermisbruik.
De ontwikkelingen gaan snel en duidelijk is dat online seksueel geweld in al z’n verschijningsvormen iets is waar we als samenleving mee om moeten leren gaan. Om na te gaan welke rode draden te herkennen zijn uit de verschillende vormen van het online seksueel geweld en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden voor beleid, de praktijk en ook de samenleving, laten het Ministerie van Justitie en Veiligheid en mijn ministerie een verkenning uitvoeren naar het brede fenomeen online seksueel geweld. Dat verkennende onderzoek kan vervolgens in een nader kwalitatief of kwantitatief onderzoek vervolg krijgen, als dat nodig blijkt.
De prevalentiestudie kindermishandeling wordt op dit moment uitgevoerd. Ik verwacht dat deze begin volgend jaar gereed zal zijn. Het is in dit stadium, waarin de onderzoekers de data verwerken, niet meer mogelijk om online vormen van seksueel geweld mee te nemen. In een eventuele volgende studie is op korte termijn niet voorzien, waardoor het middel van een prevalentiestudie op dit moment minder geschikt lijkt voor het in kaart brengen van de problematiek.
Tot slot beveelt de rapporteur aan onderzoek te laten verrichten naar de reden tot plaatsing van (met name vrouwelijke) slachtoffers van seksueel geweld in gesloten jeugdhulp (JeugdzorgPlus) en naar de reden dat jongens die seksueel geweld meemaken hiervoor relatief minder vaak jeugdhulp ontvangen dan meisjes en dat deze jeugdhulp gemiddeld lichter van aard is dan de hulp die aan meisjes geboden wordt.
Recent zijn twee onderzoeken verschenen die met deze aanbevelingen verband houden.
Zo heeft de Staatssecretaris van VWS in 2017 een verkenning uitgebracht over seksuele uitbuiting bij jongens in Nederland.2 Hierin kwam naar voren dat jongens minder zichtbaar zijn als slachtoffers dan meisjes. Mogelijke oorzaak is enerzijds dat jongens zichzelf niet snel als slachtoffer zien en seksueel misbruik nog meer als taboe wordt ervaren. Anderzijds herkennen professionals jongens ook niet altijd als slachtoffer.
Verder is recent onderzoek gedaan naar de verschillen tussen jongens en meisjes in plaatsingsreden, problematiek en behandelplan in de JeugdzorgPlus.3Uit dossieronderzoek blijkt dat ruim een derde van zowel de meisjes als de jongens gesloten wordt geplaatst vanwege o.a. een onveilige situatie voor zichzelf of voor anderen. Van de meisjes wordt 31,3% gesloten geplaatst vanwege o.a. zorgen om loverboy/prostitutie/seksuele ontwikkeling. Uit alle interviews met jeugdhulpprofessionals komt het onderwerp veiligheid naar voren; zij merken dat er bij meisjes een ander gevoel van veiligheid speelt en de gesloten setting waarborgt die veiligheid. Bij gespecialiseerde meidengroepen wordt extra ingezet op veiligheid. Ook de commissie Azough beschrijft dat het belangrijk is dat de hulp die meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld ontvangen, moet passen bij de behoeften en beleving van de meisjes. Met name jonge vrouwen voelen zich vaker dan mannen onveilig binnen hun eigen leefomgeving.
Meer dan de helft van de jongeren wordt o.a. gesloten geplaatst, omdat de open setting ontoereikend is. Bij zowel meisjes als jongens die in de JeudgzorgPlus terecht komen, is er sprake van een opeenstapeling van risicofactoren in verschillende domeinen. In meisjesdossiers worden gemiddeld meer risicofactoren genoemd dan bij jongensdossiers in de JeugdzorgPlus en bij meisjes is er bijvoorbeeld vaker sprake van een IQ lager dan 85 en een risicovolle (liefdes)relatie. Het verschil in (het gevoel van) veiligheid en het aantal en type risicofactoren zou de verschillende hulp geboden aan jongens en aan meisjes die seksueel geweld hebben meegemaakt kunnen verklaren.
Met de rapporteur ben ik het eens dat zowel jongens als meisjes goed doorgeleid moeten worden naar de hulp die zij nodig hebben; hulp die zo thuis mogelijk geboden moet worden. In de uitwerking van het actieprogramma Zorg voor Jeugd en meer specifiek binnen de actielijn «Meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien», zal ik de uitkomsten van de slachtoffermonitor van de rapporteur en de aanbevelingen die specifiek gaan over het onderzoek naar de aanleiding van jeugdhulp betrekken.
Over de vervolgacties naar aanleiding van de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen informeren we uw Kamer nader in de voortgangsrapportages van het programma Geweld hoort nergens thuis en het programma Zorg voor Jeugd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge