[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 november 2018

Raad voor Concurrentievermogen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2018D56839, datum: 2018-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-446).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-446 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2018Z22301:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 446 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 16 november 2018 over de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 november 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 445), over de brief van 30 oktober 2018 over het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen 27 en 28 september 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 444), over de brief van 25 september 2018 over het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 27 en 28 september 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 442), over de brief van 19 oktober 2018 over de toekomst van de Europese interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2703) en over de brief van 29 oktober 2018 over de stand van zaken stelsel van CE-markering en onderzoek naar betrokkenheid van belanghebbenden bij normalisatie (Kamerstuk 27 879, nr. 65).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 november 2018 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 27 november 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Diks

Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris 10

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 november 2018 en de overige voorliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het aantreden van het Roemeens EU-voorzitterschap in januari 2019. Deze leden zouden graag willen weten welke onderwerpen onder het Roemeens voorzitterschap extra aandacht krijgen.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de inzet van het kabinet met betrekking tot het voorstel van het voorzitterschap om een scheiding aan te brengen tussen de interne en digitale interne markt. Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over de positie van het kabinet? Daarnaast willen eerder genoemde leden de Staatssecretaris vragen om de brief die Nederland samen met 16 andere lidstaten aan de Europese Commissie heeft gestuurd over de toekomst voor de interne markt te delen met de Kamer.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Europese Commissie om een mededeling over kansen en belemmeringen binnen de interne markt te presenteren. Deze leden zijn benieuwd of het kabinet deze mededeling gebruikt als basis voor een gesprek over de toekomst van de interne markt. In hoeverre heeft het kabinet een beeld bij wat de Europese Commissie gaat presenteren en in hoeverre heeft het kabinet invloed weten uit te oefenen op deze mededeling?

In het ontwerpverslag van 19 juli jongstleden hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het voornemen van de rapporteur om het budget van Horizon Europe te verhogen van 94,1 miljard naar 120 miljard euro. Kan de Staatssecretaris duidelijkheid verschaffen hoe dit voornemen zich verhoudt tot het financieel houdbaar houden van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Deze leden vragen de staatsecretaris naar het te volgen tijdspad en de start van de triloog. Daarnaast zijn zij benieuwd naar de gevolgen van voorstellen van de Europese Commissie voor de financiële verdeling over de verschillende beleidsterreinen.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de Nederlandse inzet inzake een gelijk speelveld en het belang van eerlijke en transparante handel. Deze leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre de eventuele uitkomst van de onderhandelingen inzake de ePrivacy-verordening een inbreuk zou kunnen maken op de Nederlandse inzet, met name op het teniet doen van voordelen door regeldruk. Zij willen de Staatssecretaris vragen om in te gaan op de volgende voorbeeld-situaties:

– Kleine bedrijven met een website zijn vooral afhankelijk van tracking cookies (van derden) om de gedragingen van hun websitebezoekers ook op andere sites en via platforms te kunnen volgen om een goed beeld te kunnen hebben van de exacte behoefte van een potentiele klant.

– Voor kleine nieuwe online bedrijven in de opstartfase biedt de verkoop van advertentieruimte via platforms een goede manier om de eerste cashflow te genereren. Pas later gaat men over tot de verkoop van het product zelf. De huidige ePrivacy-voorstellen maken het lastiger om advertentieruimte te verkopen binnen apps/platforms. Een beginnend spelletjes-software bedrijf zal bijvoorbeeld eerst gebruikers willen winnen met een gratis model dat draait op advertenties. Later kan het bedrijf ook een betaalmodel gaan aanbieden.

De leden van de VVD-fractie hebben in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 september 2018 kennisgenomen van de voortgang van de onderhandelingen over Horizon Europe 2021–2027. Het kabinet steunt de voorgenomen maatregelen van de Europese Commissie voor het adresseren van «widening» terwijl tegelijkertijd geen afbreuk mag worden gedaan aan excellentie en impact als hoofdprincipes van het programma Horizon Europe. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen naar de positie en inzet van het kabinet om bij te kunnen dragen aan het evenwicht tussen beide wensen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de positie is van andere landen inzake het Horizon Europe-programma?

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de staat van de onderhandelingen voor het MFK. Kan de Staatssecretaris deze leden informeren over het te volgen tijdspad en wanneer de onderhandelingen naar verwachting afgerond zullen zijn? Kan de Staatssecretaris aangeven of de onderhandelingen afgerond zullen zijn vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement?

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen inzake het Duitse voornemen om een verbod op de online verkoop van geneesmiddelen in te voeren. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen naar de huidige stand van zaken en de voortgang binnen dit dossier. Zij willen weten in hoeverre het onderwerp besproken is met haar Duitse en Europese collega’s en wat de stand van zaken en uitkomst is van deze gesprekken.

De leden van de VVD-fractie onderschreven het belang dat data, in het geval van ongelukken, uit de «Event Data Recorder»-systemen kan worden gehaald om te worden gebruikt voor strafrechtelijk onderzoek en vervolging. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen om ook de mogelijkheden te onderzoeken om deze data in te zetten om verkeerswegen veilig te maken.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen uit de brief over de toekomst van de Europese interne markt over een nieuwe aanpak op het gebied van het vrij verkeer van goederen en diensten. De Staatssecretaris onderzoekt daarbij ambities en belemmeringen die ondernemers op dit punt ervaren. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen in te gaan op de door ondernemers ervaren belemmeringen die de Staatssecretaris op het oog heeft. Zij zijn benieuwd naar welke specifieke regels beter uitgevoerd, gehandhaafd of verbeterd kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag dat de nieuwe Europese Commissie zich zou moeten richten op «bepaalde plekken» in bepaalde sectoren. Kan de Staatssecretaris aangeven welke «plekken» en sectoren het kabinet op het oog heeft? Daarnaast willen deze leden de Staatssecretaris vragen om een tijdspad inzake de nieuwe aanpak op het gebied van vrij verkeer van goederen en diensten. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de positie is van andere landen en hoe de Nederlandse positie zich verhoudt tot andere landen?

De leden van de VVD-fractie vernemen uit de brief inzake CE-markering en onderzoek dat de Staatssecretaris de bracheorganisaties oproept om het rapport over normalisatie te bestuderen en te onderzoeken hoe de brancheorganisaties zelf een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van betrokkenheid van belanghebbenden bij het normalisatieproces. Deze leden vragen de Staatssecretaris te onderzoeken in hoeverre het zinvol is om brancheorganisaties te stimuleren om contact te zoeken met hun Europese zusterorganisaties en daarbij gezamenlijk op te trekken inzake de CE-markering. In hoeverre kan de Staatssecretaris hier op Europees niveau een bijdrage aan leveren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen bij het voorstel over de relatie tussen platforms en bedrijven dat de verwachting is dat kleine platforms zullen worden uitgezonderd van de verplichting om externe bemiddelaars aan te wijzen. De Staatssecretaris heeft eerder aangegeven hiervoor te pleiten. Is er nog een kans dat dit alsnog niet gerealiseerd wordt of is dit geen punt van discussie meer? Verder vragen deze leden welke transparantievereisten het voorstel oplegt over de volgorde van zoekresultaten. Zal hierdoor voor de consument meer duidelijkheid ontstaan hoe deze volgorde ontstaat en wat het aandeel is van commerciële aspecten in deze volgorde? Zouden deze transparantievereisten ook nog ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) met weinig financiële middelen voor marketing kunnen helpen om de kans te verkleinen dat deze ondernemers worden weggedrukt op platforms?

De leden van de CDA-fractie lezen bij het punt «ABC Waiver» dat er nog een aantal onderwerpen van discussie zijn. Zou de Staatssecretaris bij deze onderwerpen nader uiteen kunnen zetten waar de discussiepunten precies zitten en wat de verschillende belangen hierbij precies zijn? In het fiche is eerder aangegeven dat wat Nederland betreft het voorstel concreter zal moeten zijn over de termijnen waarom de beoogde veranderingen effect zullen hebben, om zo de rechtszekerheid te waarborgen. Is het voorstel inmiddels concreter op dit punt? Deze leden hebben ook signalen dat in verschillende EU-lidstaten maatregelen zijn voorgesteld die lokale apotheken sterk bevoordelen ten nadele van online apotheken. Zo zou de Duitse regering momenteel bezig zijn met een mogelijk verbod op post order medicijnen dat zeer schadelijke gevolgen zou hebben voor online apotheken. Kent de Staatssecretaris dit signaal, zo ja hoe kijkt zij naar deze discussie?

De leden van de CDA-fractie zijn bij de verordening inclusief regels voor deelname en specifiek programma Horizon Europe 2021–2027 benieuwd hoe het staat met behoud van excellentie en impact als leidende principes in Horizon Europe. Deze leden vinden het goed dat Nederland zich hiervoor hard maakt en zijn benieuwd naar de kansen dat dit ook werkelijk binnen wordt gehaald.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of het CE-systeem ook geldt voor producten die de Europe Unie binnen komen via directe online aankopen door consumenten. Deze leden zijn verder benieuwd of het uitvoeren van het markttoezicht op producten in Nederland hetzelfde is geregeld als in andere Europese landen. Wordt kennis uitgewisseld over hoe het best te kunnen handhaven op dit gebied? Zij stellen vast dat er bij het Goederenpakket twee voorstellen zijn voor nieuwe verordeningen. In de brief wordt ingegaan op de stand van zaken van één van de twee voorstellen, wat is de stand van zaken van het andere voorstel? Verder lezen deze leden dat Nederland het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) heeft aangewezen als normalisatie-instituut dat partijen bij elkaar brengt op zowel op nationaal, Europees en mondiaal niveau om normen te ontwikkelen. Wat is de stand van zaken dienaangaande? Op welke wijze en met hoeveel financiën wordt de NEN gefinancierd? Deze leden lezen ook dat de Europese Commissie met een rapportage zal komen over hoe de landen handhaven met betrekking tot het CE-systeem. Is bekend wanneer dat rapport beschikbaar zal zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie lezen dat er gesproken wordt over de toekomst van de Europese interne markt. Deze leden wensen erop te wijzen dat er een momentum is om veel invloed te kunnen uitoefenen op de toekomstige interne marktagenda vanwege de naderende Europese verkiezingen, het eindigende mandaat van de huidige Europese Commissie en het vacuüm dat wellicht gaat ontstaan op dit terrein door het aanstaande Roemeens voorzitterschap van de Europese Unie.

De leden van de D66-fractie steunen het standpunt van het kabinet om de interne marktagenda meer te richten op het digitale tijdperk, het adresseren van kansen en belemmeringen voor ondernemers en consumenten en uniformiteit op het gebied van regelgeving. Deze leden constateren dat het kabinet inzet op een nieuwe aanpak om dit te realiseren en dat veel lidstaten naar Nederland kijken om het voortouw te nemen op de interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2703). Hoe ziet de nieuwe Nederlandse aanpak er concreet uit? Wat is het verschil met de vorige Nederlandse aanpak? Op welke manier gaat de Staatssecretaris het voortouw nemen in de Raad?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het toerusten van de interne markt op het digitale tijdperk een topprioriteit is. De Europese digitale markt moet niet als een aparte, sectorale strategie worden gezien, maar als een integraal onderdeel van de verbeterde Europese interne markt. Digitalisering overstijgt veel beleidsterreinen en kent en een grensoverschrijdend karakter. Wat gaat de Staatssecretaris concreet tijdens de gedachtewisseling inbrengen om uitvoering te geven aan de ambitie van het regeerakkoord, namelijk dat het kabinet zich in Europa gaat inzetten om de (grens)barrières voor digitaal ondernemerschap weg te nemen en om te komen tot een Europese digitale markt?

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet zich gaat inzetten voor het wegnemen van belemmeringen op de dienstenmarkt, door te kiezen voor meer maatwerk. Welke elementen zorgen volgens de Staatssecretaris voor de huidige belemmeringen? Wat gaat de Staatssecretaris precies bepleiten in de Raad? Wat betekent dit concreet voor Nederlandse dienstverleners, waaronder het mkb, op het gebied van export en zaken doen in andere landen?

De leden van de D66-fractie lezen dat meer dan driekwart van de dienstenexport van Nederland binnen de Europese interne markt blijft, en dat Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk goed zijn voor meer dan 80% van de Nederlandse export per sector. Zal de nieuwe aanpak ertoe leiden dat ondernemers ook beter in staat worden gebracht om zaken te doen met andere landen binnen de Europese Unie?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie tijdens de Raad een mededeling zal presenteren over kansen en belemmeringen binnen de Europese interne markt. Kan de Staatssecretaris deze presentatie na afloop aan de Kamer toesturen?

De leden van de D66-fractie lezen nergens terug hoe er binnen de toekomstige Europese interne markt wordt omgegaan met projecten, producten en diensten in of uit illegaal bezette dan wel geannexeerde gebieden. De Europese Unie kent al een zogeheten «policy of non-recognition» ten aanzien van de illegale annexatie van de Krim/Sevastopol. Er zijn diverse restrictieve EU-maatregelen genomen (zie SWD(2018) 43 final), sinds de Raadsconclusies uit 2014 (EUCO 7/1/14 REV 1). Deze leden zouden graag zien dat dit soort maatregelen consequent worden toegepast bij alle illegaal bezette dan wel geannexeerde gebieden. Consistentie op dit terrein doet recht aan de politieke statements die zijn gemaakt in gremia als de Verenigde Naties (VN), World Trade Organization (WTO), Raad voor Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), tevens leidt meer consistentie op dit terrein tot meer duidelijkheid voor bedrijven die zaken (willen) doen in deze gebieden. Deze leden willen dat alle projecten, producten en diensten in of uit illegaal geannexeerde dan wel bezette gebieden worden uitgesloten van de Europese interne markt. Kan de Staatssecretaris aangeven of, hoe en waar dit wordt besproken in de Raad? Is zij bovendien bereid, als dit nog geen onderwerp is, het voortouw te nemen om de discussie hierover te starten?

De leden van de D66-fractie lezen dat er behoefte is aan een duidelijke, effectieve en transparante governance structuur op hoog niveau om de industriebeleidsstrategie succesvol uit te voeren en dat Nederland deze conclusie ondersteunt. Deze leden zijn van mening dat er in het Europees industriebeleid veel aandacht moet zijn voor de (Nederlandse) hoogwaardige maakindustrie. Het is daarom essentieel dat de Nederlandse overheid en de sector aan tafel zitten als er gesproken wordt over de industriestrategie. Zij vinden de kritische en terughoudende opstelling van het kabinet ten aanzien van extra overleggen en «bestuurlijke drukte» over het Europese industriebeleid zeer opmerkelijk. De «aanwijsbare meerwaarde» van een overleg is niet altijd af te leiden van de agenda, maar ligt vaak in de informele Europese dialoog. De leden willen de Staatssecretaris oproepen om hier deel van uit te maken. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zo ja, zal de Staatssecretaris zich tijdens de lunchbijeenkomst met Industry4Europe positief uitspreken over een continue dialoog met alle relevante stakeholders?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verordening ter oprichting van het EU-ruimtevaartprogramma 2021–2027. De programma’s die nu worden opgenomen als programmacomponenten zijn een goede toevoeging. Deze leden zijn van mening dat EU-ruimtevaartactiviteiten van belang zijn voor Nederland vanwege de bijdrage aan innovatie, digitalisering, veiligheid en klimaat. Vooral Copernicus en Galileo zijn van groot belang in de klimaatvraagstukken die voor ons liggen.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat in de verordening het Space Situational Awareness (SSA) is opgenomen als programmacomponent, waar de Space Surveillance and Tracking (SST) onderdeel van is. De rol van de SST is het waarnemen, volgen en registreren van satellieten om onder andere schade te voorkomen. Deze leden constateren dat in de verordening ruimtepuin niet wordt genoemd als onderdeel van het SST of in andere programmacomponenten. Doordat er steeds meer satellieten in de ruimte rond de aarde vliegen die niet langer in functie zijn, komt steeds meer ruimtepuin in de «orbit»-ruimte van satellieten terecht. De Europese Commissie stelt in de verordening dat er verwacht wordt dat het programma veel waarde zal toevoegen aan de Europese economie, die mede door digitalisering steeds meer afhankelijk is van de ruimtediensten. Gezien de steeds grotere afhankelijkheid ziet de Europese Commissie noodzaak tot actie om risico’s te mitigeren. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoe ruimtepuin in deze risico’s is meegenomen en of voorkomen van ruimtepuin ook onderdeel is van de verordening. Deze leden vragen de staatsecretaris of een verplichte opruimingsplicht voor organisaties die satellieten de ruimte in brengen niet opgenomen moet worden in de verordening, aangezien de afhankelijkheid van satellieten steeds groter wordt.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de verordening ter oprichting van het EU-ruimtevaartprogramma 2021–2027 zich verhoudt tot internationale verdragen over opruimplicht en het ontwikkelen van milieuvriendelijkere satellieten. Worden microsatellieten meegenomen in de verordening? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd over het voorgestelde Europese kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, het programma Horizon Europe 2021–2027. Deze leden constateren echter dat dat de Europese Commissie voorstelt het nieuwe programma uit te rusten met een budget van 100 miljard euro. Deze leden zouden graag zien dat het budget in lijn wordt gebracht met het voorstel van het Europees Parlement, namelijk 120 miljard euro. Zij zijn van mening dat dit budget beter past bij de ambitie van de Europese Unie en het kabinet om ontwikkelingen buiten Europa bij te kunnen benen en onze concurrentiepositie op peil te houden. Wat vindt de Staatssecretaris van dit voorstel?

De leden van de D66-fractie vinden het een positieve ontwikkeling dat er meer aandacht en middelen komen voor onderzoek en innovatie, ten koste van de ouderwetse en achterhaalde landbouwsubsidies. Deze leden pleiten al jaren voor een halvering van de landbouwsubsidies en dat een hoger deel van het EU-budget naar Onderzoek en Ontwikkeling moet gaan. Door deze verschuiving en de verhoging van het budget voor het kaderprogramma worden kennisinstellingen en bedrijven beter in staat gesteld om succesvolle aanvragen te doen voor een subsidie. Met name voor Nederlandse participanten, die de afgelopen periode relatief veel succesvolle aanvragen deden, is dit van groot belang.

De leden van de D66-fractie constateren dat de voorzitter van de Europese Raad naar manieren zoekt om de EU-13 landen tegemoet te komen in hun wens om meer deel te kunnen nemen aan het kaderprogramma. Dit gebeurt vooral in het kader van het thema «widening». Deze leden wensen te onderstrepen dat excellentie en kwaliteit belangrijkere criteria zijn dan geografische spreiding. Zij zijn van mening dat met name de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, in het bijzonder het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, aangeboord moeten worden door deze landen om randvoorwaarden voor een succesvolle deelname aan het kaderprogramma mogelijk te maken. Is de Staatssecretaris bereid deze opvatting in te brengen tijdens het debat?

De leden van de D66-fractie nemen met belangstelling kennis van de concept Raadsconclusies over de inrichting van de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Daarin kunnen EU-lidstaten en geassocieerde landen met elkaar samenwerken om zo tot een kwalitatief sterke onderzoeksruimte te komen. Deze leden wijzen erop dat geassocieerde landen, zijnde niet-EU-lidstaten, volgens artikel 7 van de Horizon2020-verordening kunnen participeren in het EU-onderzoeksprogramma. Zij zijn van mening dat deelname aan een EU-programma alleen zou mogen worden toegestaan als het geassocieerde land respect heeft voor Europese basisprincipes en waarden op het gebied van mensenrechten, de rechtstaat en democratie. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? Deze leden willen de Staatssecretaris oproepen om zich in te spannen voor een conditionaliteit (voorwaardelijkheid) op dit gebied. Gaat de Staatssecretaris hiervoor pleiten in de Europese Raad? Zo ja, gaat de Staatssecretaris ervoor pleiten om dit te monitoren en te beoordelen via de criteria die zijn genoemd in het European Pact for Democracy, the Rule of Law and Fundamental Rights (EU DRF)?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding op de Raad voor Concurrentievermogen en volgen de ontwikkelingen in de Europese Unie met interesse.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met name op het gebied van digitalisering van de interne markt enkele vragen voor de Staatssecretaris. Deze leden hechten waarde aan een integrale benadering van de digitale economie. Zij hebben kennisgenomen van de notitie van het Oostenrijks voorzitterschap. Daarin wordt ook genoemd dat de scheiding tussen de interne markt en de digitale markt mogelijk wordt afgeschaft. Deze leden vragen welke scheiding er nu bestaat tussen de interne markt- en de digitale marktwetgeving. De leden van de GroenLinks-fractie denken dat voor een goed functionerende interne markt zowel online als offline dezelfde regels moeten gelden. Deze leden zijn verheugd dat het Oostenrijkse voorzitterschap tot dezelfde constatering komt. Zij zijn dan ook benieuwd wat de Staatssecretaris doet om dit aan te pakken. Zou de Staatssecretaris inzichtelijk kunnen maken welke regels geharmoniseerd kunnen worden om de wetgeving van de interne markt en digitale interne markt gelijk te kunnen trekken?

Ook hebben de leden van de GroenLinks-fractie begrepen dat Nederland een voortrekkersrol lijkt te hebben binnen de Raad. Hoe ziet de Staatssecretaris haar rol in het verbeteren van de werking van de interne markt?

De leden van de GroenLinks-fractie hechten belang aan het voldoende en op tijd informeren van de Kamer over de voortgang van de discussies over de Europese interne markt en de Nederlandse inzet hierbij. Kan de Staatssecretaris mededelen op welke manier en hoe vaak zij dit van plan is te doen?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het Europees Parlement reeds heeft gestemd over het nieuwe Horizon Europe-programma. Het Europees Parlement wil dat minimaal 35% van de onderzoeksgelden onderdeel van dit programma bijdraagt aan de aanpak van klimaatverandering. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het kabinet gebruik kan maken van dit momentum. Is de Staatssecretaris bereid om zich in de Raad in te zetten voor minimaal ditzelfde percentage? Wat is bovendien haar inschatting van de vorderingen in de Raad aangaande Horizon Europe nu de triloog van start kan gaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe zij is gekomen tot de inzet op een «nieuwe aanpak die [...] directer aansluit bij de ervaringen van ondernemers en de dagelijkse praktijk», welke voorbeelden de Staatssecretaris kan geven waar het momenteel op dit vlak aan schort binnen de regels voor de interne markt en welke Nederlandse sectoren bij het ministerie hebben geklaagd hierover. Deze leden vragen welke Nederlandse sectoren hebben aangegeven klaar te staan om hun diensten te verlenen in andere EU-lidstaten, maar belemmerd worden door nationale wetten en regels die volgens de regering geschrapt zouden moeten worden. Zij vragen inzichtelijk te maken wat de verwachte baten hiervan zouden zijn voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf en de Nederlandse burgers. Deze leden vragen de Staatssecretaris tevens aan te geven hoe zij in het beleid voor de interne markt aankijkt tegen de in de diverse aanbestedingsrichtlijnen opgenomen publieke taken die nu aanbestedingsplichtig zijn geworden en of zij van mening is dat hierin wijzigingen dienen te worden aangebracht.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten waaruit de behoefte aan een Europese duidelijke, effectieve en transparante governance structuur met betrekking tot industriebeleid blijkt en hoe een dergelijke structuur naar de mening van de Staatssecretaris eruit zou zien. Deze leden vrezen een verdere toename van Europese bureaucratie en vragen of de Staatssecretaris deze mening deelt dat dit niet de uitkomst mag zijn en zo ja, om deze mening dan uit te dragen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij in het voorstel voor een verordening over de relatie tussen platforms en bedrijven pleit voor het niet per definitie veroordelen van platforms tot het dragen van minimaal de helft van bemiddelingskosten. Deze leden vragen tevens hoe ondernemers in een geschil met een kleine platform dat geen externe bemiddelaar aanwijst toch tot een vergelijk kunnen komen. Deze leden zijn ook benieuwd hoe de verordening zal omgaan met machtsongelijkheid die kan ontstaan tussen Uniebreed opererende platforms en kleine lokaal opererende ondernemers, hoe de Staatssecretaris hier tegenaan kijkt en welke maatregelen volgens haar moeten worden genomen om te zorgen voor een inperking van de mogelijkheden om inkoopmacht te misbruiken. Zij vragen de Staatssecretaris aan te geven of de verordening instructies zal bevatten voor nationale mededingingsautoriteiten in de omgang met grensoverschrijdende activiteiten door platforms en welke zeggenschap de Europese Commissie en het Body of European Regulators for Electronic Communications (Berec) met deze verordening krijgen op het vlak van mededinging als het gaat om grensoverschrijdende activiteiten.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in welke mate het Nederlands standpunt op het vlak van de rol van de Europese Unie in de ontwikkeling van draagraketten en lanceerinfrastructuur binnen de Raad wordt gedeeld en wat naar de mening van de Staatssecretaris de gevolgen zouden zijn van een geleidelijke overgang van bevoegdheden en budgetten van de European Space Agency (ESA) naar de Europese Unie.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven in hoeverre het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe ingaat op de behoeften en wensen die leven onder Europese burgers en hoe dit zich verhoudt tot de behoeften en wensen van grote multinationale ondernemingen. Tevens zijn deze leden benieuwd of de baten van eerdere kaderprogramma’s hoofdzakelijk bij multinationale ondernemingen terecht zijn gekomen en niet bij kleine ondernemingen en of er aantoonbaar een additioneel maatschappelijk nut is geweest van deze programma’s ten opzichte van vergelijkbare nationale programma’s.

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 november 2018 en de overige voorliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het aantreden van het Roemeens EU-voorzitterschap in januari 2019. Deze leden zouden graag willen weten welke onderwerpen onder het Roemeens voorzitterschap extra aandacht krijgen.

Het inkomend Roemeens voorzitterschap zal zijn prioriteiten op 29 november aan de Raad presenteren. U zult via het verslag van deze Raad hierover nader worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de inzet van het kabinet met betrekking tot het voorstel van het voorzitterschap om een scheiding aan te brengen tussen de interne en digitale interne markt. Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over de positie van het kabinet? Daarnaast willen eerder genoemde leden de Staatssecretaris vragen om de brief die Nederland samen met 16 andere lidstaten aan de Europese Commissie heeft gestuurd over de toekomst voor de interne markt te delen met de Kamer.

Digitalisering heeft een enorme impact en een nog groter potentieel. Daarom is het Kabinet van mening dat internemarktvraagstukken rond digitalisering niet losgetrokken kunnen worden van de bredere vraagstukken die digitalisering met zich meebrengt (zie ook Kamerstuk 22 112, nr. 2703). Het voorzitterschap stelt in het discussiepaper dat het onderscheid tussen een digitale interne markt en de interne markt opgeheven dient te worden. Hoewel ik die scheiding niet als zodanig ervaar, ben ik het van harte met het voorzitterschap eens dat toekomstig internemarktbeleid voor een belangrijk deelgericht moet zijn op een digitale economie. Tegelijkertijd vind ik dat dit voorstel te beperkt naar digitalisering kijkt. Ook zaken die zich niet makkelijk laten kwalificeren als internemarktbeleid, zoals bijvoorbeeld veiligheid, infrastructuur en innovatiebeleid, zijn van belang voor een effectieve Europese agenda op digitalisering. Daarom bepleit ik een integrale, cross-sectorale digitale agenda richting de nieuwe Commissie.

Als bijlage bij deze brief vindt u de brief die 16 lidstaten, inclusief Nederland, aan de Europese Commissie hebben gestuurd1.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Europese Commissie om een mededeling over kansen en belemmeringen binnen de interne markt te presenteren. Deze leden zijn benieuwd of het kabinet deze mededeling gebruikt als basis voor een gesprek over de toekomst van de interne markt. In hoeverre heeft het kabinet een beeld bij wat de Europese Commissie gaat presenteren en in hoeverre heeft het kabinet invloed weten uit te oefenen op deze mededeling?

De Europese Raad van maart dit jaar heeft de Europese Commissie uitgenodigd om met een overzicht van kansen en belemmeringen op de interne markt te komen en met een stand van de implementatie, uitvoering en handhaving van internemarktwetgeving. Het kabinet heeft in de afgelopen maanden gesprekken met onderdelen van de Commissie benut om duidelijk te maken wat Nederland van de mededeling verwachtte, opdat er een bruikbaar document zou komen te liggen als basis voor de discussie over de toekomst van de interne markt. De door de Europese Commissie op 22 november jl. gepresenteerde mededeling voldoet niet geheel aan de verwachtingen. Zij is een nuttige eerste stap, maar om te komen tot een goede basis voor nieuw beleid is een grondiger analyse nodig van actuele kansen en belemmeringen in de interne markt en in de stand van de implementatie, uitvoering en handhaving op de interne markt. Het kabinet zal de Commissie dan ook aanmoedigen verder analyse te doen.

In het ontwerpverslag van 19 juli jongstleden hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het voornemen van de rapporteur om het budget van Horizon Europe te verhogen van 94,1 miljard naar 120 miljard euro. Kan de Staatssecretaris duidelijkheid verschaffen hoe dit voornemen zich verhoudt tot het financieel houdbaar houden van het Meerjarig Financieel Kader (MFK).

De leden van het Europees Parlement staat het geheel vrij om een eigen keuze te maken omtrent de inzet van het Meerjarig Financieel Kader (2021–2027). Nederland hecht eraan dat besprekingen over het budget voor Horizon Europe niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Hierbij zet Nederland zich in voor een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK.

Deze leden vragen de staatsecretaris naar het te volgen tijdspad en de start van de triloog.

Het voorzitterschap heeft uitgesproken te beogen een deelakkoord te bereiken op de verordening Horizon Europe tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 30 november. Het zal een voortgangsrapportage presenteren over de onderhandelingen over het andere deel van het Horizon Europe voorstel, het Specifiek Programma. Het voorzitterschap gaat in december verder met de onderhandelingen over het Specifiek Programma met het oog op het bereiken van een deelakkoord tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van februari 2019. Na bereiken van het eerste deelakkoord is het aan het voorzitterschap om, in overleg met het Europees Parlement, na te gaan of er dan een triloog wordt gestart over de verordening, of dat beide pakketten gezamenlijk worden behandeld, nadat de Raad ook tot een deelakkoord is gekomen voor het specifiek programma.

Daarnaast zijn zij benieuwd naar de gevolgen van voorstellen van de Europese Commissie voor de financiële verdeling over de verschillende beleidsterreinen.

In het Horizon Europe-voorstel bepleit de Europese Commissie in de tweede van de drie pijlers een integrale aanpak met veel samenwerking tussen beleidsterreinen, tussen wetenschappelijke disciplines, tussen economische sectoren en tussen verschillende type partijen. Deze integrale aanpak dient bij te dragen aan het oplossen van mondiale uitdagingen en het versterken van industrieel concurrentievermogen. Het voorstel van de Europese Commissie bevat voor deze pijler een initiële verdeling van budgetten over vijf mondiale uitdagingen (clusters).2 Deze mondiale uitdagingen, bijvoorbeeld klimaat, energie en mobiliteit, snijden door verschillende beleidsterreinen. Nederland steunt de inzet op een integrale aanpak en hecht er verder aan dat besprekingen over het budget voor Horizon Europe niet vooruitlopen op inhoudelijke discussies over de mondiale uitdagingen en evenmin vooruitlopen op de integrale besluitvorming over het MFK.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de Nederlandse inzet inzake een gelijk speelveld en het belang van eerlijke en transparante handel. Deze leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre de eventuele uitkomst van de onderhandelingen inzake de ePrivacy-verordening een inbreuk zou kunnen maken op de Nederlandse inzet, met name op het teniet doen van voordelen door regeldruk. Zij willen de Staatssecretaris vragen om in te gaan op de volgende voorbeeld-situaties:

Kleine bedrijven met een website zijn vooral afhankelijk van tracking cookies (van derden) om de gedragingen van hun websitebezoekers ook op andere sites en via platforms te kunnen volgen om een goed beeld te kunnen hebben van de exacte behoefte van een potentiele klant.

Voor kleine nieuwe online bedrijven in de opstartfase biedt de verkoop van advertentieruimte via platforms een goede manier om de eerste cashflow te genereren. Pas later gaat men over tot de verkoop van het product zelf. De huidige ePrivacy-voorstellen maken het lastiger om advertentieruimte te verkopen binnen apps/platforms. Een beginnend spelletjes-software bedrijf zal bijvoorbeeld eerst gebruikers willen winnen met een gratis model dat draait op advertenties. Later kan het bedrijf ook een betaalmodel gaan aanbieden.

Ik ben de leden van de VVD-fractie erkentelijk voor het feit dat zij de Nederlandse inzet inzake een gelijk speelveld en het belang van eerlijke en transparante handel bij de onderhandelingen over de e-Privacyordening onderschrijven. Ik merk daarbij op dat naast deze belangen uiteraard ook een goede bescherming van de persoonlijke leefomgeving van de gebruikers een belangrijke rol speelt.

De leden van de VVD-fractie vragen mij in hoeverre de eventuele uitkomst van de onderhandelingen inzake de e-Privacy-verordening een inbreuk zou kunnen maken op de Nederlandse inzet, met name op het teniet doen van voordelen door regeldruk. In dat kader vragen deze leden mij in te gaan op de twee genoemde voorbeeldsituaties.

Het eerste voorbeeld ziet op een kleine onderneming met een website die trackingcookies plaatst om een goed inzicht te krijgen in de behoefte van zijn potentiële klanten. Het compromisvoorstel van het voorzitterschap van de e-Privacyverordening zoals deze nu wordt besproken brengt geen verandering in de regels met betrekking tot het plaatsen van trackingcookies. Dat betekent dat net als nu het plaatsen van tracking cookies mogelijk is op basis van toestemming van de eindgebruiker. Stemt een eindgebruiker niet in, dan kan hem de toegang tot de website worden ontzegd. Dit ligt anders in het voorstel van de rapporteur in het EP van de e-Privacyverordening, zoals die wordt voorgestaan door het Europese Parlement. Deze versie bevat namelijk een verbod op cookiewalls. In de versie van het Europees Parlement kan een bedrijf de toegang tot een website niet langer weigeren als de eindgebruiker niet instemt met het plaatsen van tracking cookies. Dit zal naar verwachting de mogelijkheden voor bedrijven om informatie over de potentiële klant te verzamelen beperken.

Of een verbod op cookiewalls uiteindelijk in de definitieve versie van de e-Privacyverordening terecht zal komen, hangt af van de toekomstige onderhandelingen tussen Raad, Europees Parlement en Europese Commissie, de zogenoemde trilogen. Op aandringen van de Tweede Kamer (Kamerstuk 21 501-33, nr. 711) heeft Nederland gepleit voor het opnemen van een verbod op cookiewalls in de verordening. Zoals ik al eerder berichtte aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21 501-33, nr. 717) is er echter vrijwel geen steun voor dit standpunt in de Raad. Vele lidstaten wijzen een verbod op cookiewalls expliciet af. In de trilogen zal moeten blijken of een van de partijen bereid is zijn standpunt aan te passen. Mijn inschatting op dit moment is dat de Raad niet akkoord zal gaan met het opnemen van een verbod op cookiewalls.

Het tweede voorbeeld van de VVD-fractie ziet, op het maken van reclame door kleine bedrijven op (sociale) platforms, zoals bijvoorbeeld Facebook. Dit blijft, zowel in het door de Raad als het door het Europees Parlement voorgestane voorstel van de e-Privacyverordening gewoon mogelijk. Het enige dat verandert is dat het platform, in het voorbeeld Facebook, iets minder mogelijkheden heeft om zonder toestemming informatie over de eindgebruikers te verzamelen. Dit komt doordat het platform, indien het in het kader van de dienstverlening ook communicatie tussen eindgebruikers mogelijk maakt, zoals bijvoorbeeld Facebook doet door middel van Facebook Messenger, voor deze communicatie ook het communicatiegeheim gaat gelden. Tot nu toe was het voor een platform niet verboden dergelijke communicatie af te luisteren. Onder de nieuwe e-Privacyregels mag het platform dit alleen nog maar met toestemming van de communicerende partijen. Ik vind dit een goede zaak, zowel vanuit het belang van de gebruiker die er op moet kunnen rekenen dat zijn communicatie vertrouwelijk is, als vanuit het perspectief van een gelijk speelveld tussen de platforms en de aanbieders van klassieke communicatiediensten, zoals bijvoorbeeld KPN en Vodafone, die al geruime tijd onder het communicatiegeheim vallen. Bovendien blijven er voor de platforms voldoende mogelijkheden over om informatie te verzamelen over hun gebruikers, zodat zij middelgrote en kleine bedrijven behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van klanten.

De leden van de VVD-fractie hebben in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 september 2018 kennisgenomen van de voortgang van de onderhandelingen over Horizon Europe 2021–2027. Het kabinet steunt de voorgenomen maatregelen van de Europese Commissie voor het adresseren van «widening» terwijl tegelijkertijd geen afbreuk mag worden gedaan aan excellentie en impact als hoofdprincipes van het programma Horizon Europe. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen naar de positie en inzet van het kabinet om bij te kunnen dragen aan het evenwicht tussen beide wensen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de positie is van andere landen inzake het Horizon Europe-programma?

Enerzijds zijn er lidstaten die minder goed presteren in het kaderprogramma. Dit betreft met name Centraal- en Oost-Europese landen. Deze landen zijn in het algemeen minder onderzoek- en innovatie-intensief en pleiten voor geografische spreiding van middelen in plaats van toekenning op basis van excellentie en impact. Anderzijds zijn er lidstaten die dat zelf niet ervaren, maar bereid zijn mee te denken over oplossingen die de innovatiekloof met de minder onderzoek- en innovatie-intensieve landen kan verminderen op een manier dat er geen afbreuk gedaan wordt aan excellentie en impact als de leidende principes. Op een aantal punten kan Nederland tegemoet komen aan de wensen van de widening-landen, maar alleen door activiteiten te steunen die gefinancierd worden uit het daarvoor gealloceerde deel voor widening participation & strenghtening the European Research Area. Daarmee blijven de principes excellentie en impact voor de rest van het kaderprogramma behouden.

De huidige stand van zaken is dat excellentie en impact als leidende principes behouden blijven. Ik merk hierbij op dat het definitief uitsluiten van geografische criteria nog geen gelopen race is. In lijn met het BNC-fiche zal ik mij er tijdens de onderhandelingen actief voor in blijven zetten dat excellentie en impact als de hoofdprincipes van het kaderprogramma op geen enkele manier gecompromitteerd worden.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de staat van de onderhandelingen voor het MFK. Kan de Staatssecretaris deze leden informeren over het te volgen tijdspad en wanneer de onderhandelingen naar verwachting afgerond zullen zijn? Kan de Staatssecretaris aangeven of de onderhandelingen afgerond zullen zijn vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement?

De Raad Algemene Zaken (RAZ) spreekt nagenoeg maandelijks over het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Daarnaast spreekt de Europese Raad (ER) regelmatig over het MFK. Naar verwachting spreekt de RAZ in december over het budget en horizontale kwesties op basis van een door het Oostenrijkse voorzitterschap voorbereid onderhandelingsdocument (negotiating box). Het voornemen van de Europese Commissie is om een «principeakkoord» op het MFK te bereiken in mei 2019, in verband met de Europese Parlementsverkiezingen van 23 tot en met 26 mei 2019. De verwachte ER-bespreking over de voortgang in de MFK onderhandelingen in december zal naar verwachting meer inzicht geven in de haalbaarheid daarvan. Voor Nederland is de inhoud leidend, niet de snelheid van het onderhandelingsproces.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen inzake het Duitse voornemen om een verbod op de online verkoop van geneesmiddelen in te voeren. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen naar de huidige stand van zaken en de voortgang binnen dit dossier. Zij willen weten in hoeverre het onderwerp besproken is met haar Duitse en Europese collega’s en wat de stand van zaken en uitkomst is van deze gesprekken.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen gesteld inzake het Duitse voornemen om een verbod op de online verkoop van geneesmiddelen in te voeren. In reactie op motie Paternotte/Veldman (Kamerstuk 32 637, nr. 307) heeft het kabinet met diverse Duitse bewindspersonen gesproken en daarbij de Nederlandse zorgen overgebracht. Over deze gesprekken heb ik uw Kamer geïnformeerd via het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 september jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 444). Sindsdien zijn er geen significante ontwikkelingen te melden. Zoals toegezegd blijf ik de ontwikkelingen op de voet volgen en zal ik in gesprek blijven treden met de Duitse regering om mee te denken over mogelijke oplossingsrichtingen.

De leden van de VVD-fractie onderschreven het belang dat data, in het geval van ongelukken, uit de «Event Data Recorder»-systemen kan worden gehaald om te worden gebruikt voor strafrechtelijk onderzoek en vervolging. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen om ook de mogelijkheden te onderzoeken om deze data in te zetten om verkeerswegen veilig te maken.

De leden van de VVD-fractie vragen of de data uit de «Event Data Recorder (EDR)» ingezet kunnen worden om verkeerswegen veilig te maken. Ik kan hierop volmondig ja antwoorden. In overweging 7 van het voorstel staat dat de verplichting tot een EDR een waardevolle stap kan zijn in het verkrijgen van meer nauwkeurige, diepgaande ongevallengegevens en dat het een vereiste is dat dergelijke recorders in staat zijn gegevens zodanig vast te leggen en op te slaan dat de gegevens kunnen worden gebruikt om verkeersveiligheidsanalyses en ongevalsanalyses uit te voeren en de doeltreffendheid van specifieke genomen maatregelen te beoordelen. Vanzelfsprekend moet de voor verkeersveiligheidsanalyse verkregen data dan wel anoniem zijn en niet terug te voeren op een enkel voertuig.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen uit de brief over de toekomst van de Europese interne markt over een nieuwe aanpak op het gebied van het vrij verkeer van goederen en diensten. De Staatssecretaris onderzoekt daarbij ambities en belemmeringen die ondernemers op dit punt ervaren. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen in te gaan op de door ondernemers ervaren belemmeringen die de Staatssecretaris op het oog heeft. Zij zijn benieuwd naar welke specifieke regels beter uitgevoerd, gehandhaafd of verbeterd kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag dat de nieuwe Europese Commissie zich zou moeten richten op «bepaalde plekken» in bepaalde sectoren. Kan de Staatssecretaris aangeven welke «plekken» en sectoren het kabinet op het oog heeft? Daarnaast willen deze leden de Staatssecretaris vragen om een tijdspad inzake de nieuwe aanpak op het gebied van vrij verkeer van goederen en diensten. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de positie is van andere landen en hoe de Nederlandse positie zich verhoudt tot andere landen?

Uit gesprekken met stakeholders in diverse dienstensectoren is naar voren gekomen dat belemmeringen op de interne markt sterk verschillen per sector. Breder is er vooral behoefte aan betere informatievoorziening over geldende regelgeving en betere uitvoering en handhaving daarvan. Het kabinet beoogt dus een aanpak voor de interne markt die meer gericht is op maatwerk, bijdraagt aan betere informatievoorziening en meer aandacht heeft voor implementatie, toepassing en handhaving. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren.

De retailsector loopt bijvoorbeeld regelmatig aan tegen het feit dat lidstaten nationale regels invoeren die op gespannen voet staan met de Europese regels. Het gaat hier bijvoorbeeld om verregaande vestigingseisen of het verplicht inkopen van lokale producten. Nederland bepleit een effectieve handhaving van de interne markt op dit punt, die begint bij meer transparantie over waar dit probleem zich voordoet en hoe hier mee om wordt gegaan.

In andere sectoren spelen weer andere problemen. Zo lopen sommige zakelijke dienstverleners aan tegen verschillen tussen lidstaten in de hoogte van de maximale aansprakelijkheid bij verplichte aansprakelijkheidsverzekering.

Om een beter en vollediger beeld te krijgen van waar binnen sectoren de barrières en kansen liggen en een nieuwe internemarktagenda zich op moet richten, pleit ik er voor dat de Europese Commissie haar analyse verder voortzet. De analyse dat moet worden ingezet op meer maatwerk, betere informatievoorziening en betere handhaving wordt vindt veel weerklank, zowel bij traditionele bondgenoten als bij lidstaten die huiveriger staan tegenover een diepere interne markt. Er bestaat bij veel lidstaten de behoefte om beter inzicht te krijgen in de feiten en behoeften op de interne markt en toekomstig beleid daarop te baseren. Dat biedt een goede basis voor gezamenlijke beïnvloeding van het werkprogramma van de nieuwe Europese Commissie.

Qua tijdpad zet het kabinet in op beïnvloeding van het werkprogramma van de nieuwe Europese Commissie die naar verwachting op 1 november 2019 aantreedt.

De leden van de VVD-fractie vernemen uit de brief inzake CE-markering en onderzoek dat de Staatssecretaris de bracheorganisaties oproept om het rapport over normalisatie te bestuderen en te onderzoeken hoe de brancheorganisaties zelf een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van betrokkenheid van belanghebbenden bij het normalisatieproces. Deze leden vragen de Staatssecretaris te onderzoeken in hoeverre het zinvol is om brancheorganisaties te stimuleren om contact te zoeken met hun Europese zusterorganisaties en daarbij gezamenlijk op te trekken inzake de CE-markering. In hoeverre kan de Staatssecretaris hier op Europees niveau een bijdrage aan leveren?

Ik lees in deze vraag dat de leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het zinvol is om brancheorganisaties te stimuleren om met hun Europese zusterorganisaties gezamenlijk op te trekken inzake het betrekken van belanghebbenden bij de totstandkoming van normen. Normalisatie is het proces om te komen tot een norm. Dit proces is open, transparant, gericht op consensus en vindt plaats in normcommissies die bestaan uit vertegenwoordigers van betrokken en belanghebbende partijen. Dit gebeurt niet alleen op nationaal niveau, maar ook in Europees en internationaal verband. Iedereen die belang heeft bij een bepaald onderwerp, kan deelnemen aan het normalisatietraject. In mijn brief heb ik aangegeven dat niet altijd alle belanghebbenden bij een normalisatietraject zijn betrokken en dat vertegenwoordigende organisaties van belanghebbenden, zoals brancheorganisaties, een verantwoordelijkheid hebben om hier verandering in te brengen. Zij kunnen een rol in brede vertegenwoordiging van belanghebbenden spelen omdat zij kennis hebben van de belangen van hun achterban en weten wie er met relevante kennis lid kan worden van een bepaalde normcommissie.

Europese normen zoals EN-normen worden ontwikkeld door een Europese normcommissie met nationale vertegenwoordigers die zijn voorgedragen voor deelname door een nationale normcommissie. Naast nationale vertegenwoordigers kunnen op Europees niveau ook Europese organisaties die bepaalde maatschappelijke belangen3 in normalisatie vertegenwoordigen zitting nemen in een Europese normcommissie. Omdat het Europese proces grotendeels gebaseerd is op nationale vertegenwoordiging, doen brancheorganisaties er dus vooral goed aan om te zorgen dat ze nationaal vertegenwoordigd zijn in de Nederlandse normcommissies. Ik steun een brede deelname aan deze normcommissies (zie ook het antwoord op de vraag van het CDA over de financiering van NEN). Daarnaast kunnen zij overwegen om met hun Europese zusterorganisaties kennis en ervaring uit te wisselen over de inbreng die zij hebben in nationale normcommissies.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen bij het voorstel over de relatie tussen platforms en bedrijven dat de verwachting is dat kleine platforms zullen worden uitgezonderd van de verplichting om externe bemiddelaars aan te wijzen. De Staatssecretaris heeft eerder aangegeven hiervoor te pleiten. Is er nog een kans dat dit alsnog niet gerealiseerd wordt of is dit geen punt van discussie meer? Verder vragen deze leden welke transparantievereisten het voorstel oplegt over de volgorde van zoekresultaten. Zal hierdoor voor de consument meer duidelijkheid ontstaan hoe deze volgorde ontstaat en wat het aandeel is van commerciële aspecten in deze volgorde? Zouden deze transparantievereisten ook nog ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) met weinig financiële middelen voor marketing kunnen helpen om de kans te verkleinen dat deze ondernemers worden weggedrukt op platforms?

Er is ruime steun in de Raad voor de uitzondering voor kleine platforms op de verplichting om mediators aan te wijzen. Of dit punt ook in het definitieve voorstel zal worden opgenomen hangt af van de uitkomsten van de trilogen.

Verder legt het voorstel inderdaad transparantievereisten op over de volgorde van zoekresultaten. Het voorstel eist dat platforms een beschrijving opnemen in hun algemene voorwaarden van de belangrijkste parameters waarmee de zoekvolgorde wordt bepaald, alsmede het relatieve belang van die belangrijkste parameters ten opzichte van andere parameters. Ook moeten platforms het aangeven wanneer de volgorde van de zoekresultaten door betaling beïnvloed kan worden. Ondernemers krijgen hierdoor inzicht in de manier waarop hun positie in de zoekvolgorde tot stand komt, en hebben daarmee ook meer informatie voor handen om die positie te beïnvloeden. Dit heeft geen directe gevolgen voor de kosten die ondernemers voor bedrijfsvoering of marketing maken.

Het doel van het voorstel is niet om de consument meer duidelijkheid te geven over de zoekvolgorde. Het voorstel richt zich op ondernemers die hun goederen of diensten via een platform aanbieden. De New Deal for Consumers4, waar momenteel ook in Europa over wordt onderhandeld, bevat vergelijkbare transparantievereisten over de zoekvolgorde voor consumenten.

De leden van de CDA-fractie lezen bij het punt «ABC Waiver» dat er nog een aantal onderwerpen van discussie zijn. Zou de Staatssecretaris bij deze onderwerpen nader uiteen kunnen zetten waar de discussiepunten precies zitten en wat de verschillende belangen hierbij precies zijn? In het fiche is eerder aangegeven dat wat Nederland betreft het voorstel concreter zal moeten zijn over de termijnen waarom de beoogde veranderingen effect zullen hebben, om zo de rechtszekerheid te waarborgen. Is het voorstel inmiddels concreter op dit punt?

Het belangrijkste discussiepunt is de vraag van welke aanvullende beschermingscertificaten de export waiver van toepassing zal zijn. Daarbij speelt een rol dat aanvullend beschermingscertificaten nationaal worden verleend en het tijdstip waarop deze worden aangevraagd en verleend kan verschillen. Voor het oorspronkelijke Commissievoorstel, waarin de toepasselijkheid was gekoppeld aan het tijdstip van verlening betekende dit dat het tijdstip waarop een export waiver effectief wordt, per lidstaat kan verschillen. Dit is onwenselijk. Tegelijkertijd geldt dat een export waiver een inperking vormt van het recht van de ABC-houder en derhalve voor reeds verleende certificaten een beperking van een verworven eigendomsrecht betekent. Dat kan op gespannen voet komen te staan met de rechtszekerheid voor de houder van dat recht. Er wordt nu gezocht naar een compromis dat zoveel mogelijk recht doet aan die belangen en tegelijkertijd recht doet aan het belang van generieke producenten op een tijdige introductie van de export waiver. Een ander belangrijk discussiepunt betreft de aard van de controlemaatregelen.

Deze leden hebben ook signalen dat in verschillende EU-lidstaten maatregelen zijn voorgesteld die lokale apotheken sterk bevoordelen ten nadele van online apotheken. Zo zou de Duitse regering momenteel bezig zijn met een mogelijk verbod op post order medicijnen dat zeer schadelijke gevolgen zou hebben voor online apotheken. Kent de Staatssecretaris dit signaal, zo ja hoe kijkt zij naar deze discussie?

Ja, het voorgenomen verbod op de online verkoop van medicijnen door Duitsland is bij mij bekend. Ik verwijs u tevens naar de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn bij de verordening inclusief regels voor deelname en specifiek programma Horizon Europe 2021–2027 benieuwd hoe het staat met behoud van excellentie en impact als leidende principes in Horizon Europe. Deze leden vinden het goed dat Nederland zich hiervoor hard maakt en zijn benieuwd naar de kansen dat dit ook werkelijk binnen wordt gehaald.

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vraag van de VVD

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of het CE-systeem ook geldt voor producten die de Europe Unie binnen komen via directe online aankopen door consumenten.

Het systeem van CE-markering geldt voor een grote groep producten waarvoor Europese regelgeving bestaat. Al deze producten moeten voldoen aan de Europese regelgeving op het moment dat ze op de Europese markt worden aangeboden. Dit geldt ook wanneer een consument of andere eindgebruiker het product rechtstreeks online koopt in een derde land.

Deze leden zijn verder benieuwd of het uitvoeren van het markttoezicht op producten in Nederland hetzelfde is geregeld als in andere Europese landen. Wordt kennis uitgewisseld over hoe het best te kunnen handhaven op dit gebied? Zij stellen vast dat er bij het Goederenpakket twee voorstellen zijn voor nieuwe verordeningen. In de brief wordt ingegaan op de stand van zaken van één van de twee voorstellen, wat is de stand van zaken van het andere voorstel?

Er is een Europees geharmoniseerd kader voor markttoezicht waarin onder andere de bevoegdheden van markttoezichtautoriteiten en informatie-uitwisseling over gevaarlijke producten in de EU is vastgelegd. Binnen dat kader is elke lidstaat zelf verantwoordelijk voor de precieze inrichting en uitvoering van het markttoezicht. Momenteel wordt in de Europese Raad onderhandeld over een nieuwe verordening voor markttoezicht (onderdeel van het zogenaamde goederenpakket) die de bevoegdheden van en samenwerking tussen markttoezichthouders in de EU verder harmoniseert. Hierbij blijven lidstaten zelf verantwoordelijk voor het markttoezicht op hun grondgebied.

Kennisuitwisseling vindt zowel plaats op nationaal alsook op Europees niveau. Op nationaal niveau werken de markttoezichthouders onder andere samen in de alliantie van markttoezichthouders. In deze alliantie worden op strategisch niveau ervaringen uitgewisseld en projecten uitgevoerd. De uitdagingen die de toenemende verkoop via internet met zich meebrengt is een onderwerp dat regelmatig aan bod komt. Ook op Europees niveau wordt samengewerkt, onder andere in Administrative Cooperation Groups (ADCO’s) waar per productgroep specialisten van markttoezichthouders aan deelnemen. Er kan ook besloten worden om een gezamenlijk toezicht project te starten (Joint Action). Een voorbeeld is een gezamenlijk toezicht project naar grote ledlampen (led flood lights) waaraan zeventien lidstaten deelnamen. Door gezamenlijk op te trekken kon een groot aantal lampen gecontroleerd worden. Het resultaat was dat 47% van de geteste lampen van de Europese markt zijn gehaald omdat ze niet voldeden aan de regelgeving.

Het andere voorstel van het Goederenpakket betreft een verordening voor de wederzijdse erkenning van goederen. Deze ziet op producten waarvoor geen Europees geharmoniseerde regelgeving bestaat. Over dit voorstel worden op dit moment triloogonderhandelingen gevoerd tussen de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement. De verwachting is dat de triloogonderhandelingen binnenkort kunnen worden afgerond.

Verder lezen deze leden dat Nederland het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) heeft aangewezen als normalisatie-instituut dat partijen bij elkaar brengt op zowel op nationaal, Europees en mondiaal niveau om normen te ontwikkelen. Wat is de stand van zaken dienaangaande? Op welke wijze en met hoeveel financiën wordt de NEN gefinancierd?

Normalisatie is van belang voor het goed functioneren van markten en de economie. Door normalisatie hoeft een consument zich bijvoorbeeld bij aankoop van een apparaat niet af te vragen of de stekker in het stopcontact past.

Op Europees niveau wordt het goed functioneren van de normalisatie-infrastructuur geregeld door de normalisatieverordening. Voor een goed verloop van normalisatietrajecten op nationaal niveau heeft de Staat een overeenkomst gesloten met NEN5. Volgens deze overeenkomst ontvangt NEN jaarlijks een bijdrage van de overheid in de vorm van een taakgerichte financiering voor uitvoering van bepaalde taken die relevant zijn voor het goed functioneren van de normalisatie-infrastructuur. In de EZK-begroting voor 2019 is € 1,1 miljoen. opgenomen voor de bijdrage aan NEN. Deze financiering zet NEN in voor het uitvoeren van verplichtingen die volgen uit de normalisatieverordening, de overeenkomst Staat – NEN en een gedeelte van haar lidmaatschapsgelden van de Europese en internationale normalisatie-instellingen. Voorbeelden van deze activiteiten zijn het actief informeren van belanghebbenden over internationale normalisatie-initiatieven en de ondersteuning van innovatieve mkb-ondernemers bij normalisatietrajecten6.

Deze activiteiten zijn maar een klein onderdeel van het werkterrein van NEN, een private stichting. Voor andere (normalisatie)-activiteiten, zoals het beheer van tienduizenden normen en advisering over gebruik van normen, ontvangt NEN geen financiering vanuit de overheid. Dit financiert NEN onder andere uit betalingen voor trainingen en de verkoop van normen.

Deze leden lezen ook dat de Europese Commissie met een rapportage zal komen over hoe de landen handhaven met betrekking tot het CE-systeem. Is bekend wanneer dat rapport beschikbaar zal zijn?

De Commissie is voornemens in de loop van 2019 de rapporten uit de lidstaten te analyseren. Lidstaten hebben nog tot het einde van dit jaar om hun rapport in te leveren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie lezen dat er gesproken wordt over de toekomst van de Europese interne markt. Deze leden wensen erop te wijzen dat er een momentum is om veel invloed te kunnen uitoefenen op de toekomstige interne marktagenda vanwege de naderende Europese verkiezingen, het eindigende mandaat van de huidige Europese Commissie en het vacuüm dat wellicht gaat ontstaan op dit terrein door het aanstaande Roemeens voorzitterschap van de Europese Unie.

De leden van de D66-fractie steunen het standpunt van het kabinet om de interne marktagenda meer te richten op het digitale tijdperk, het adresseren van kansen en belemmeringen voor ondernemers en consumenten en uniformiteit op het gebied van regelgeving. Deze leden constateren dat het kabinet inzet op een nieuwe aanpak om dit te realiseren en dat veel lidstaten naar Nederland kijken om het voortouw te nemen op de interne markt (Kamerstuk22 112, nr. 2703). Hoe ziet de nieuwe Nederlandse aanpak er concreet uit? Wat is het verschil met de vorige Nederlandse aanpak? Op welke manier gaat de Staatssecretaris het voortouw nemen in de Raad?

Het kabinet toont ambitie als het gaat om het verbeteren van de werking van de interne markt en zet in op een beleid gericht op feiten en behoeften. Daarbij zou bottom-up, in samenwerking met stakeholders, te werk moeten worden gegaan. Verder wordt ingezet op een verbreding van de «toolbox» om aan de interne markt te werken. Er moet niet alleen naar nieuwe regelgeving worden gekeken, maar nadrukkelijk ook naar betere informatievoorziening over en uitvoering en handhaving van huidige regelgeving. Daaraan hebben ondernemers sterk behoefte, zo blijkt uit de gesprekken met diverse ondernemers. Hierbij is maatwerk nodig om op de specifieke behoeften van sectoren of grensregio’s in te spelen.

De afgelopen periode zijn er met ministeries en stakeholders in verschillende lidstaten gesprekken gevoerd over de toekomst van de interne markt, ook in lidstaten die in het verleden niet altijd gelijkgezind waren. Doel was om een beter beeld te krijgen van de verschillende posities en het verkennen van raakvlakken in standpunten. Dit zal worden voortgezet. De Brexit dwingt immers tot het zoeken naar nieuwe bondgenoten. De gesprekken tot nu tonen aan dat er veel raakvlakken zijn tussen de Nederlandse positie en de positie van veel andere lidstaten.

De ER-conclusies van maart bevatten een oproep aan de Europese Commissie om met een stand van zaken op de interne markt te komen. Nederland heeft toen het voortouw genomen om dit in de Raadsconclusies te krijgen. Deze actievere aanpak om zaken op de agenda van de Raad te krijgen en voor Nederland belangrijke conclusies aangenomen te krijgen zal worden voortgezet. Genoemde oproep heeft tot de op 22 november gepresenteerde mededeling geleid.

Voorts verwijs ik hierbij naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het toerusten van de interne markt op het digitale tijdperk een topprioriteit is. De Europese digitale markt moet niet als een aparte, sectorale strategie worden gezien, maar als een integraal onderdeel van de verbeterde Europese interne markt. Digitalisering overstijgt veel beleidsterreinen en kent en een grensoverschrijdend karakter. Wat gaat de Staatssecretaris concreet tijdens de gedachtewisseling inbrengen om uitvoering te geven aan de ambitie van het regeerakkoord, namelijk dat het kabinet zich in Europa gaat inzetten om de (grens)barrières voor digitaal ondernemerschap weg te nemen en om te komen tot een Europese digitale markt?

Hoewel de digitale interne markt niet als apart agendaonderwerp op de agenda staat, wil ik op de Raad wel degelijk aandacht vragen voor digitalisering. De D66-leden stellen terecht dat het toerusten van de interne markt op het digitale tijdperk een topprioriteit is. Deze gedachtewisseling zal nog niet ingaan op concrete barrières, maar is bedoeld om te discussiëren over de hoofdlijnen van nieuw interne marktbeleid. Desalniettemin span ik mij, samen met de betrokken collega-bewindspersonen, hard in om de huidige voorstellen uit de Digitale Internemarktstrategie voor het einde van deze legislatuur af te ronden. In dat kader staat ook de algemene oriëntatie voor het voorstel over de relaties tussen platforms en bedrijven op de agenda. Bij de voortgang op de Digitale Internemarktstrategie als geheel zal de Telecomraad op 4 december stilstaan. Richting de toekomst zie ik voor digitalisering dat met name grote vraagstukken, zoals de opkomst van nieuwe technologieën, de positie van platforms en veiligheid van digitale toepassingen, om Europese antwoorden vragen.

In aanvulling verwijs ik hierbij ook naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet zich gaat inzetten voor het wegnemen van belemmeringen op de dienstenmarkt, door te kiezen voor meer maatwerk. Welke elementen zorgen volgens de Staatssecretaris voor de huidige belemmeringen? Wat gaat de Staatssecretaris precies bepleiten in de Raad? Wat betekent dit concreet voor Nederlandse dienstverleners, waaronder het mkb, op het gebied van export en zaken doen in andere landen?

Ik verwijs hier naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie lezen dat meer dan driekwart van de dienstenexport van Nederland binnen de Europese interne markt blijft, en dat Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk goed zijn voor meer dan 80% van de Nederlandse export per sector. Zal de nieuwe aanpak ertoe leiden dat ondernemers ook beter in staat worden gebracht om zaken te doen met andere landen binnen de Europese Unie?

Het kabinet heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de opdracht gegeven om onder meer im- en exportpatronen van de Nederlandse dienstensector nader in beeld te brengen. Dit onderzoek is nagenoeg afgerond. Na afronding zal het kabinet de resultaten delen met Uw Kamer.

De gekozen nieuwe aanpak voor de interne markt moet er uiteindelijk toe leiden dat het doen van zaken in alle lidstaten wat eenvoudiger wordt voor ondernemers. Een optimaal functionerende interne markt met meer kansen voor ondernemers is en blijft de doelstelling van het kabinet. Gezien de aard van (niet digitale)diensten zullen echter lidstaten die verder weg liggen in de EU, altijd lastiger blijven voor ondernemers en zullen er minder diensten geëxporteerd worden naar deze markten.

De reeds beschikbare cijfers over de dienstenexport geven aanleiding om meer aandacht te geven, in het kader van maatwerk, aan dienstenhandel met Duitsland, België, Frankrijk en het VK. Het kabinet zal nader inventariseren welke aanvullende acties nodig en mogelijk zijn om ondernemers te faciliteren bij zaken doen over de grens, onder meer in grensregio’s.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie tijdens de Raad een mededeling zal presenteren over kansen en belemmeringen binnen de Europese interne markt. Kan de Staatssecretaris deze presentatie na afloop aan de Kamer toesturen?

De mededeling van de Europese Commissie is beschikbaar op de volgende website: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/32662.

De leden van de D66-fractie lezen nergens terug hoe er binnen de toekomstige Europese interne markt wordt omgegaan met projecten, producten en diensten in of uit illegaal bezette dan wel geannexeerde gebieden. De Europese Unie kent al een zogeheten «policy of non-recognition» ten aanzien van de illegale annexatie van de Krim/Sevastopol. Er zijn diverse restrictieve EU-maatregelen genomen (zie SWD(2018) 43 final), sinds de Raadsconclusies uit 2014 (EUCO 7/1/14 REV 1). Deze leden zouden graag zien dat dit soort maatregelen consequent worden toegepast bij alle illegaal bezette dan wel geannexeerde gebieden. Consistentie op dit terrein doet recht aan de politieke statements die zijn gemaakt in gremia als de Verenigde Naties (VN), World Trade Organization (WTO), Raad voor Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), tevens leidt meer consistentie op dit terrein tot meer duidelijkheid voor bedrijven die zaken (willen) doen in deze gebieden. Deze leden willen dat alle projecten, producten en diensten in of uit illegaal geannexeerde dan wel bezette gebieden worden uitgesloten van de Europese interne markt. Kan de Staatssecretaris aangeven of, hoe en waar dit wordt besproken in de Raad? Is zij bovendien bereid, als dit nog geen onderwerp is, het voortouw te nemen om de discussie hierover te starten?

Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 juli 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 419) bestaat geen lijst van «gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn». Het kabinet en de EU hanteren als uitgangspunt dat elke situatie op zijn eigen merites moet worden beoordeeld.

In ieder geval is voor wat betreft herkomstaanduiding van producten EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding algemeen van toepassing, ongeacht waar een product vandaan komt. Verantwoordelijkheid voor een juiste herkomstaanduiding ligt bij het bedrijfsleven. Consumenten mogen niet misleid worden, ook niet met betrekking tot de herkomst van een product. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van de herkomst van een product, hierover een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt en/of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit.

De Nederlandse overheid verwacht verder van bedrijven die internationaal ondernemen dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Van deze bedrijven wordt verwacht dat zij op basis van deze eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO-richtlijnen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.

De leden van de D66-fractie lezen dat er behoefte is aan een duidelijke, effectieve en transparante governance structuur op hoog niveau om de industriebeleidsstrategie succesvol uit te voeren en dat Nederland deze conclusie ondersteunt. Deze leden zijn van mening dat er in het Europees industriebeleid veel aandacht moet zijn voor de (Nederlandse) hoogwaardige maakindustrie. Het is daarom essentieel dat de Nederlandse overheid en de sector aan tafel zitten als er gesproken wordt over de industriestrategie. Zij vinden de kritische en terughoudende opstelling van het kabinet ten aanzien van extra overleggen en «bestuurlijke drukte» over het Europese industriebeleid zeer opmerkelijk. De «aanwijsbare meerwaarde» van een overleg is niet altijd af te leiden van de agenda, maar ligt vaak in de informele Europese dialoog. De leden willen de Staatssecretaris oproepen om hier deel van uit te maken. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zo ja, zal de Staatssecretaris zich tijdens de lunchbijeenkomst met Industry4Europe positief uitspreken over een continue dialoog met alle relevante stakeholders?

Ik zie net als de D66-fractie de betrokkenheid van de industrie en andere relevante stakeholders in de discussie en besluitvorming over het Europese industriebeleid als essentieel. Het kabinet heeft in het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2411) eerder aangegeven dat de High Level Industrial Roundtable – met vertegenwoordigers van nationale, regionale en lokale autoriteiten, industrie, sociale partners en de civiele gemeenschap – bijdraagt aan een goede basis voor een brede discussie met alle relevante stakeholders. De oproep voor een continue dialoog kan ik dan ook ondersteunen en ik zal dit ook onderstrepen tijdens de lunchbijeenkomst. Ik wijs wel op de noodzaak om deze governance efficiënt in te richten, dat wil zeggen zonder overleggen die geen meerwaarde hebben voor de discussie, en daarmee afbreuk doen aan de effectiviteit van het industriebeleid.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verordening ter oprichting van het EU-ruimtevaartprogramma 2021–2027. De programma’s die nu worden opgenomen als programmacomponenten zijn een goede toevoeging. Deze leden zijn van mening dat EU-ruimtevaartactiviteiten van belang zijn voor Nederland vanwege de bijdrage aan innovatie, digitalisering, veiligheid en klimaat. Vooral Copernicus en Galileo zijn van groot belang in de klimaatvraagstukken die voor ons liggen.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat in de verordening het Space Situational Awareness (SSA) is opgenomen als programmacomponent, waar de Space Surveillance and Tracking (SST) onderdeel van is. De rol van de SST is het waarnemen, volgen en registreren van satellieten om onder andere schade te voorkomen. Deze leden constateren dat in de verordening ruimtepuin niet wordt genoemd als onderdeel van het SST of in andere programmacomponenten. Doordat er steeds meer satellieten in de ruimte rond de aarde vliegen die niet langer in functie zijn, komt steeds meer ruimtepuin in de «orbit»-ruimte van satellieten terecht. De Europese Commissie stelt in de verordening dat er verwacht wordt dat het programma veel waarde zal toevoegen aan de Europese economie, die mede door digitalisering steeds meer afhankelijk is van de ruimtediensten. Gezien de steeds grotere afhankelijkheid ziet de Europese Commissie noodzaak tot actie om risico’s te mitigeren. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoe ruimtepuin in deze risico’s is meegenomen en of voorkomen van ruimtepuin ook onderdeel is van de verordening. Deze leden vragen de staatsecretaris of een verplichte opruimingsplicht voor organisaties die satellieten de ruimte in brengen niet opgenomen moet worden in de verordening, aangezien de afhankelijkheid van satellieten steeds groter wordt.

Het bijdragen aan het voorkomen en verwijderen van ruimtepuin, alsook het mitigeren van de met ruimtepuin verbonden risico’s, is één van de voorgestelde diensten van de SSA/SST programmacomponent in de EU Ruimtevaart Verordening. De SSA/SST component voorziet bijvoorbeeld in het monitoren en het creëren van synergiën van technologieontwikkeling voor het verwijderen van verouderde satellieten en het dusdanig ontwerpen van satellieten zodat deze aan het einde van hun levenscyclus geen ruimtepuin veroorzaken, alsmede van de internationale activiteiten om gemeenschappelijke verkeersregels voor de ruimtevaart te ontwikkelen. Technologie- en dienstenontwikkeling om ruimtepuin te monitoren, zowel in de ruimte als in een baan om naar de aarde, zal een bijdrage leveren aan het mitigeren van de risico’s van ruimtepuin. Een verplichte opruimingsplicht wordt in de EU-Verordening niet voorzien, omdat Europese partijen uiteindelijk maar een deel van de totale problematiek in de ruimte veroorzaken. Met het oog op een mondiaal level-playing field wordt daarom in VN-Kader gewerkt aan de «Space2030» agenda, die in 2020 aan de Algemene Vergadering zal worden voorgelegd. De doorontwikkeling van het juiste juridische regime voor ruimtevaart-activiteiten vormt één van de 7 thematische prioriteiten van genoemde Agenda. Nederland hecht er veel waarde aan dat duurzaam gebruik van de ruimte voor huidige en toekomstige ruimtevaartoepassingen is gewaarborgd. Internationale initiatieven op het gebied van het duurzaam gebruik van de ruimte worden daarom in principe door Nederland gesteund. Een belangrijk aspect daarbij is het verminderen van de groei van ruimteschroot. Nederland zou graag zien dat er een algemeen aanvaarde internationale regeling over ruimteschroot komt.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de verordening ter oprichting van het EU-ruimtevaartprogramma 2021–2027 zich verhoudt tot internationale verdragen over opruimplicht en het ontwikkelen van milieuvriendelijkere satellieten. Worden microsatellieten meegenomen in de verordening? Zo nee, waarom niet?

Het huidige VN Ruimteverdrag voorziet noch in een opruimplicht voor ruimtepuin noch in milieubepalingen voor satellieten. Echter, er zijn wel VN mitigatierichtlijnen opgesteld voor ruimteschroot (http://www.unoosa.org/pdf/publications/st_space_49E.pdf) die ter bescherming van het milieu in de ruimte betrokken worden bij de uitvoering van de Wet ruimtevaart-activiteiten. De doorontwikkeling van het juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten vormt één van de 7 thematische prioriteiten van de «Space2030» agenda van de VN. De lidstaten van de EU, waaronder Nederland, dragen actief aan deze gesprekken in VN-kader bij. Ofschoon de EU geen partij is in het Ruimteverdrag, zullen de activiteiten onder het EU Ruimtevaart Programma evenals ontwikkelingen in Horizon2020 en het toekomstige Horizon Europe, bijdragen aan het realiseren en nakomen van deze afspraken. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan het ondersteunen van de ontwikkeling van (micro)-satellieten zodanig dat deze aan het einde van hun levenscyclus geen ruimtepuin zullen veroorzaken en het ondersteunen van technologieontwikkeling om ruimtepuin te verwijderen.

De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd over het voorgestelde Europese kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, het programma Horizon Europe 2021–2027. Deze leden constateren echter dat dat de Europese Commissie voorstelt het nieuwe programma uit te rusten met een budget van 100 miljard euro. Deze leden zouden graag zien dat het budget in lijn wordt gebracht met het voorstel van het Europees Parlement, namelijk 120 miljard euro. Zij zijn van mening dat dit budget beter past bij de ambitie van de Europese Unie en het kabinet om ontwikkelingen buiten Europa bij te kunnen benen en onze concurrentiepositie op peil te houden. Wat vindt de Staatssecretaris van dit voorstel?

Nederland hecht eraan dat besprekingen over het budget voor Horizon Europe niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Hierbij zet Nederland zich in voor een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. De Europese Commissie stelt een hoger MFK voor, daar waar de EU straks 27 in plaats van 28 lidstaten heeft (Brexit). Nederland pleit juist voor een neerwaartse aanpassing van de omvang van het MFK. Het is daarom niet opportuun om op onderdelen van het MFK vooruit te lopen op de integrale beoordeling van het MFK. Een hoger budget dan de Europese Commissie voorstelt ligt daarbij ook niet in de rede.

De leden van de D66-fractie vinden het een positieve ontwikkeling dat er meer aandacht en middelen komen voor onderzoek en innovatie, ten koste van de ouderwetse en achterhaalde landbouwsubsidies. Deze leden pleiten al jaren voor een halvering van de landbouwsubsidies en dat een hoger deel van het EU-budget naar Onderzoek en Ontwikkeling moet gaan. Door deze verschuiving en de verhoging van het budget voor het kaderprogramma worden kennisinstellingen en bedrijven beter in staat gesteld om succesvolle aanvragen te doen voor een subsidie. Met name voor Nederlandse participanten, die de afgelopen periode relatief veel succesvolle aanvragen deden, is dit van groot belang.

De leden van de D66-fractie constateren dat de voorzitter van de Europese Raad naar manieren zoekt om de EU-13 landen tegemoet te komen in hun wens om meer deel te kunnen nemen aan het kaderprogramma. Dit gebeurt vooral in het kader van het thema «widening». Deze leden wensen te onderstrepen dat excellentie en kwaliteit belangrijkere criteria zijn dan geografische spreiding. Zij zijn van mening dat met name de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, in het bijzonder het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, aangeboord moeten worden door deze landen om randvoorwaarden voor een succesvolle deelname aan het kaderprogramma mogelijk te maken. Is de Staatssecretaris bereid deze opvatting in te brengen tijdens het debat?

Nederland is van mening dat andere programma’s ook aandacht dienen te hebben voor onderzoek en innovatie, aanvullend en in synergie met het kaderprogramma. Dit zijn onder andere de Europese Structuur- en Investeringsfondsen die de Europese capaciteit verder kunnen opbouwen. Nederland spreekt zich dan ook actief uit voor het benutten van deze programma’s voor het dichten van de innovatiekloof.

De leden van de D66-fractie nemen met belangstelling kennis van de concept Raadsconclusies over de inrichting van de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Daarin kunnen EU-lidstaten en geassocieerde landen met elkaar samenwerken om zo tot een kwalitatief sterke onderzoeksruimte te komen. Deze leden wijzen erop dat geassocieerde landen, zijnde niet-EU-lidstaten, volgens artikel 7 van de Horizon2020-verordening kunnen participeren in het EU-onderzoeksprogramma. Zij zijn van mening dat deelname aan een EU-programma alleen zou mogen worden toegestaan als het geassocieerde land respect heeft voor Europese basisprincipes en waarden op het gebied van mensenrechten, de rechtstaat en democratie. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? Deze leden willen de Staatssecretaris oproepen om zich in te spannen voor een conditionaliteit (voorwaardelijkheid) op dit gebied. Gaat de Staatssecretaris hiervoor pleiten in de Europese Raad? Zo ja, gaat de Staatssecretaris ervoor pleiten om dit te monitoren en te beoordelen via de criteria die zijn genoemd in het European Pact for Democracy, the Rule of Law and Fundamental Rights (EU DRF)?

Nederland hecht sterk aan mensenrechten, democratie en de rechtstaat. Ook het nieuwe MFK, en de programma’s daarbinnen, moet deze waarden wat Nederland betreft reflecteren. Nederland pleit daarom voor conditionaliteiten in het nieuwe MFK, waaronder op het gebied van rechtsstatelijkheid en horizontale conditionaliteit op gebied van mensenrechten. Wat betreft deelname van derde landen geldt voor Nederland dat deze de doelstellingen van het programma en samenwerking ten goede moet komen. Bij Horizon Europe gaat dat om toegang tot talent, kennis, knowhow, faciliteiten en markten, effectief aanpakken van wereldwijde uitdagingen en nakomen van mondiale verplichtingen. In haar externe beleid en samenwerking met partners staat de EU daarnaast ook de versterking van mensenrechten, democratie en rechtstaat voor.

In het Horizon Europe-voorstel van de Europese Commissie wordt in artikel 12 van de Verordening de mogelijkheid voor associatie bij het programma vastgesteld. Hoe de samenwerking met derde landen wordt vormgegeven, wordt nu verder besproken in de onderhandelingen over het MFK. Artikel 12 van Horizon Europe maakt daar deel van uit en niet zozeer van de onderhandelingen over Horizon Europe. In de onderhandelingen moet balans gevonden worden tussen enerzijds het belang van samenwerking en versteviging van waarden op voor EU belangrijke terreinen, en het belang van uitvoeringslasten en proportionaliteit anderzijds.

In Europees verband wordt momenteel op Belgisch initiatief de mogelijkheid van een peerreviewmechanisme inzake rechtsstatelijkheid besproken. Nederland staat hier in beginsel positief tegenover en wacht de uitkomst van deze discussie af. Het door het Europees Parlement middels een resolutie voorgestelde Pact for Democracy, the Rule of Law and Fundamental Rights (DRF) is daarom wat het kabinet betreft op dit moment niet opportuun. Daarvoor geldt ook dat de Europese Commissie nu allereerst inhoudelijk op dit voorstel zal moeten reageren.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding op de Raad voor Concurrentievermogen en volgen de ontwikkelingen in de Europese Unie met interesse.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met name op het gebied van digitalisering van de interne markt enkele vragen voor de Staatssecretaris. Deze leden hechten waarde aan een integrale benadering van de digitale economie. Zij hebben kennisgenomen van de notitie van het Oostenrijks voorzitterschap. Daarin wordt ook genoemd dat de scheiding tussen de interne markt en de digitale markt mogelijk wordt afgeschaft. Deze leden vragen welke scheiding er nu bestaat tussen de interne markt- en de digitale marktwetgeving. De leden van de GroenLinks-fractie denken dat voor een goed functionerende interne markt zowel online als offline dezelfde regels moeten gelden. Deze leden zijn verheugd dat het Oostenrijkse voorzitterschap tot dezelfde constatering komt. Zij zijn dan ook benieuwd wat de Staatssecretaris doet om dit aan te pakken. Zou de Staatssecretaris inzichtelijk kunnen maken welke regels geharmoniseerd kunnen worden om de wetgeving van de interne markt en digitale interne markt gelijk te kunnen trekken?

Er is reeds veel gebeurd onder de huidige digitale interne marktstrategie om regels voor de traditionele economie ook van toepassing te laten zijn in een digitale context. Daarbij denk ik aan de regels rond geo-blocking of de Telecomcode. Ook in voorstellen die momenteel nog in onderhandeling zijn, zoals het voorstel voor een verordening rond ePrivacy en de voorstellen rond het contractrecht.

Uit onderzoek en de gesprekken met vele stakeholders komen vooralsnog geen andere regels naar voren. Wel is er een duidelijke roep om betere en consistente handhaving. Dat is voor mij dan ook een belangrijk aandachtspunt voor de nieuwe Commissie.

Ook bij toekomstige wetgeving vind ik het essentieel dat er geen kunstmatig onderscheid tussen online en offline situaties wordt gecreëerd: onze digitale economie en samenleving zijn immers meer en meer online. Voorts verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van VVD en D66.

Ook hebben de leden van de GroenLinks-fractie begrepen dat Nederland een voortrekkersrol lijkt te hebben binnen de Raad. Hoe ziet de Staatssecretaris haar rol in het verbeteren van de werking van de interne markt?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie hechten belang aan het voldoende en op tijd informeren van de Kamer over de voortgang van de discussies over de Europese interne markt en de Nederlandse inzet hierbij. Kan de Staatssecretaris mededelen op welke manier en hoe vaak zij dit van plan is te doen?

Zoals gebruikelijk wordt de Tweede Kamer geïnformeerd via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad voor Concurrentievermogen en de Europese Raad, wanneer de interne markt op de agenda staat.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het Europees Parlement reeds heeft gestemd over het nieuwe Horizon Europe-programma. Het Europees Parlement wil dat minimaal 35% van de onderzoeksgelden onderdeel van dit programma bijdraagt aan de aanpak van klimaatverandering. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het kabinet gebruik kan maken van dit momentum. Is de Staatssecretaris bereid om zich in de Raad in te zetten voor minimaal ditzelfde percentage? Wat is bovendien haar inschatting van de vorderingen in de Raad aangaande Horizon Europe nu de triloog van start kan gaan?

De Leden van het comité voor industrie, onderzoek en energie van het Europees Parlement hebben op 21 november jl. gestemd over de conceptrapporten over Horizon Europe van de rapporteurs Christian Ehler en Dan Nica. Naar verwachting zal het Europees Parlement in een plenaire stemming in de tweede week van december stemmen over deze conceptrapporten. Daarna zal de inzet van het Europees Parlement bekend zijn.

Nederland steunt de doelstelling voor klimaat-mainstreaming in het voorstel van de Commissie voor het nieuwe MFK. Dit betekent aandacht voor het klimaat in alle EU-programma’s, met als doel dat minimaal 25% van de EU-uitgaven bijdragen aan klimaatdoelstellingen. De Europese Commissie streeft ernaar dat binnen Horizon Europe, net als in het huidige kaderprogramma (Horizon 2020), 35% van het totale budget besteed wordt aan klimaatdoelstellingen. Nederland steunt dit uitgangsprincipe. Nederland is daarnaast voorstander van een evenwichtig kaderprogramma en erkent het belang van alle in het voorstel genoemde mondiale uitdagingen.

Voor de vorderingen in de Raad en de start van de triloog verwijs ik naar het antwoord op de vraag hierover van de VVD.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe zij is gekomen tot de inzet op een «nieuwe aanpak die [...] directer aansluit bij de ervaringen van ondernemers en de dagelijkse praktijk», welke voorbeelden de Staatssecretaris kan geven waar het momenteel op dit vlak aan schort binnen de regels voor de interne markt en welke Nederlandse sectoren bij het ministerie hebben geklaagd hierover. Deze leden vragen welke Nederlandse sectoren hebben aangegeven klaar te staan om hun diensten te verlenen in andere EU-lidstaten, maar belemmerd worden door nationale wetten en regels die volgens de regering geschrapt zouden moeten worden. Zij vragen inzichtelijk te maken wat de verwachte baten hiervan zouden zijn voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf en de Nederlandse burgers.

Voor het onderzoek van EZK naar de interne markt zijn vele stakeholders uit verschillende sectoren gesproken. Zo is er met meer dan 25 verschillende brancheverenigingen gesproken over de ervaren belemmeringen op de interne markt en mogelijke oplossingen. Het gaat hierbij onder andere om sectoren als transport en logistiek, reders, machinebouw, bouw, architecten en accountants. Er is met sectoren gesproken die voor een belangrijk deel zijn geselecteerd op basis van hun exportwaarde, groei in exportwaarde, exportintensiteit en werkgelegenheid. Zie verder de antwoorden op vragen van de leden van VVD-fractie en de leden van de D66-fractie.

Deze leden vragen de Staatssecretaris tevens aan te geven hoe zij in het beleid voor de interne markt aankijkt tegen de in de diverse aanbestedingsrichtlijnen opgenomen publieke taken die nu aanbestedingsplichtig zijn geworden en of zij van mening is dat hierin wijzigingen dienen te worden aangebracht.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering in het interne markt beleid aankijkt tegen de publieke taken die nu aanbestedingsplichtig zijn geworden in de aanbestedingsrichtlijnen en of de regering hierin wijzigingen wil aanbrengen. De Nederlandse regering heeft de Kamer in 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1345) geïnformeerd over het voorstel van de Europese Commissie om de aanbestedingsrichtlijnen aan te passen. Een van de aanpassingen betrof het vervangen van het lichte zogenaamde 2B-regime voor diensten met weinig grensoverschrijdend effect, door een apart regime voor sociale en andere specifieke diensten waarbij een aankondigingsplicht zou worden ingevoerd. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen sterk ingezet op behoud van het oude 2B-regime, omdat het nieuwe regime zou leiden tot meer administratieve lasten voor opdrachten die nauwelijks een grensoverschrijdend belang kennen.

Desalniettemin was de uitkomst van de onderhandelingen in Brussel dat het aparte verlichte regime voor sociale en andere specifieke diensten werd ingevoerd, wat inhoudt dat aanbestedende diensten verplicht zijn opdrachten met een waarde boven € 750.000 Europees aan te kondigen.

Het kabinet onderschrijft nut en noodzaak van de Europese aanbestedingsregels maar constateert dat gemeenten in de praktijk knelpunten ervaren bij inkoop van zorg in het sociaal domein dat onder dit aparte regime valt. Nu gebleken is dat deze knelpunten onder andere voortvloeien uit dit regime en vanwege de nog altijd ontbrekende grensoverschrijdende interesse, zet het kabinet zich in om de knelpunten aan te kaarten in Europa en de Europese Commissie te bewegen tot het onderzoeken van de ruimte om de uitgangspunten van goede zorg te laten prevaleren boven concurrentieoverwegingen. Dit is onderdeel van het Europese spoor dat afgelopen juli bij Kamerbrief (Kamerstuk 34 477, nr. 38) werd aangekondigd als één van de aanpakken van de Minister van VWS om de knelpunten bij de inkoop van zorg in het sociaal domein op te lossen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten waaruit de behoefte aan een Europese duidelijke, effectieve en transparante governance structuur met betrekking tot industriebeleid blijkt en hoe een dergelijke structuur naar de mening van de Staatssecretaris eruit zou zien. Deze leden vrezen een verdere toename van Europese bureaucratie en vragen of de Staatssecretaris deze mening deelt dat dit niet de uitkomst mag zijn en zo ja, om deze mening dan uit te dragen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen.

De zorg voor het creëren van ongewenste bestuurlijke drukte deel ik met de leden van de SP-fractie. Ik zal dan ook oproepen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen en de lunchbijeenkomst om te streven naar een governance structuur die op efficiënte wijze een concrete bijdrage levert aan de doelen van de industriestrategie. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen en de lunchbijeenkomst zullen we de governance structuur bespreken maar zoals ook richting de leden van de D66-fractie geantwoord, zie ik een brede stakeholder dialoog als belangrijk element hier binnen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij in het voorstel voor een verordening over de relatie tussen platforms en bedrijven pleit voor het niet per definitie veroordelen van platforms tot het dragen van minimaal de helft van bemiddelingskosten. Deze leden vragen tevens hoe ondernemers in een geschil met een kleine platform dat geen externe bemiddelaar aanwijst toch tot een vergelijk kunnen komen. Deze leden zijn ook benieuwd hoe de verordening zal omgaan met machtsongelijkheid die kan ontstaan tussen Uniebreed opererende platforms en kleine lokaal opererende ondernemers, hoe de Staatssecretaris hier tegenaan kijkt en welke maatregelen volgens haar moeten worden genomen om te zorgen voor een inperking van de mogelijkheden om inkoopmacht te misbruiken. Zij vragen de Staatssecretaris aan te geven of de verordening instructies zal bevatten voor nationale mededingingsautoriteiten in de omgang met grensoverschrijdende activiteiten door platforms en welke zeggenschap de Europese Commissie en het Body of European Regulators for Electronic Communications (Berec) met deze verordening krijgen op het vlak van mededinging als het gaat om grensoverschrijdende activiteiten.

Het kabinet acht het niet proportioneel om platforms per definitie te veroordelen tot het dragen van de helft van de kosten van mediation. Het gelijk verdelen van de kosten is een goed uitgangspunt, maar het moet mogelijk blijven om hier, bijvoorbeeld in overleg met de mediator, van af te wijken.

Bij het oplossen van geschillen staat voorop dat de gang naar de rechter voor beide partijen in alle gevallen mogelijk blijft. Dat verandert niet als gevolg van dit voorstel. Het doel van de uitzondering voor kleine platforms is te voorkomen dat door hoge kosten onnodige drempels worden opgeworpen om een platform op te richten. Het feit dat kleine platforms niet verplicht worden een intern systeem voor de afhandeling van klachten te hebben, ofwel bemiddelaars vooraf aan te wijzen, betekent overigens niet dat kleine platforms niet eerst samen met een ontevreden ondernemer naar een oplossing zullen zoeken. Dat kan ook betekenen dat ze een bemiddelaar benaderen. Immers, ook beginnende platforms hebben er belang bij dat hun klanten tevreden blijven en actief blijven op het platform.

Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe het voorstel omgaat met mogelijke machtsongelijkheid tussen Uniebreed opererende platforms en kleine lokaal opererende ondernemers. Het doel van het voorstel is om een eerlijke en voorspelbare bedrijfsomgeving te creëren. Het is daarmee gericht op het verstevigen van de positie van die kleine ondernemers. Het kabinet vindt het positief dat het voorstel hiervoor generieke eisen stelt aan platforms. Daarnaast geldt dat misbruik van een machtspositie in strijd is met het mededingingsrecht. Indien de ACM dergelijk misbruik constateert, kan zij handhavend optreden. Hierbij merk ik op dat het voorstel niet ziet op het mededingingsrecht of de manier waarop het toezicht daarop is vormgegeven.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in welke mate het Nederlands standpunt op het vlak van de rol van de Europese Unie in de ontwikkeling van draagraketten en lanceerinfrastructuur binnen de Raad wordt gedeeld en wat naar de mening van de Staatssecretaris de gevolgen zouden zijn van een geleidelijke overgang van bevoegdheden en budgetten van de European Space Agency (ESA) naar de Europese Unie.

Meerdere lidstaten nemen hetzelfde standpunt in als Nederland ten aanzien de rol van de Europese Unie in de ontwikkeling van draagraketten en lanceerinfrastructuur. Een grotere rol van de EU ten koste van de ESA zal betekenen dat de geo-return systematiek van de ESA minder invloed op de verdeling van industriële activiteiten in Europa zal hebben. De gevolgen daarvan zijn niet in kaart gebracht, maar thans kunnen negatieve gevolgen voor de Nederlandse industriële activiteiten niet worden uitgesloten. Daarnaast is het zo dat een dergelijke rol van de EU geen/onvoldoende financiële dekking kent in de huidige concept Verordening. Zodoende zullen mogelijke bijdragen van de EU aan de ontwikkeling van draagraketten, zonder additioneel EU budget, ten koste gaan van budget voor andere onderdelen van het ruimtevaartprogramma, zoals bijvoorbeeld Galileo en Copernicus.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven in hoeverre het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe ingaat op de behoeften en wensen die leven onder Europese burgers en hoe dit zich verhoudt tot de behoeften en wensen van grote multinationale ondernemingen. Tevens zijn deze leden benieuwd of de baten van eerdere kaderprogramma’s hoofdzakelijk bij multinationale ondernemingen terecht zijn gekomen en niet bij kleine ondernemingen en of er aantoonbaar een additioneel maatschappelijk nut is geweest van deze programma’s ten opzichte van vergelijkbare nationale programma’s.

De EU moet zijn potentieel voor wetenschappelijke ontwikkeling en innovatie ten volle benutten om geen terrein te verliezen aan landen die grootschalig investeren in onderzoek en innovatie. In deze competitie kan een kennissamenleving als Nederland alleen standhouden door internationale samenwerking met de beste partners, recentste kennis en de beste faciliteiten. Om tot nieuwe kennis te kunnen komen moeten onze universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven op het hoogste niveau samenwerken en onderzoek kunnen doen. Om die samenwerking te bevorderen en competitie te faciliteren is het Kaderprogramma het cruciale instrument.

Niet alleen tilt de Europese samenwerking onderzoek en innovatie in Nederland en Europa tot het hoogste niveau, Nederland weet ook zeer goed te profiteren van de middelen uit het Kaderprogramma. Over het afgeronde Zevende Kaderprogramma (KP7, 2007–2013)is de balans opgemaakt en over de positieve effecten voor Nederland van dit kaderprogramma bent u geïnformeerd.7 Ook aan het lopende kaderprogramma, Horizon 2020 (2014–2020), blijkt Nederland onverminderd goed deel te nemen. Tot nu toe is meer dan 3 miljard euro toegekend aan Nederlandse partijen, van de in totaal 40 miljard euro die door de Europese Commissie sinds 2014 is toebedeeld.

Van het budget dat door Nederlandse partijen is ontvangen hebben Nederlandse universiteiten en universitaire medische centra ruim de helft ontvangen. Nederlandse bedrijven hebben in totaal 25,8% van de subsidie die aan Nederland is toegekend ontvangen. Van het budget dat naar de Nederlandse bedrijven gaat is twee-derde (67%) toegekend aan het mkb.

Projecten onder de kaderprogramma’s zijn voor een belangrijk deel gericht op maatschappelijke vraagstukken. Het Nederlandse bedrijf Avantes heeft bijvoorbeeld onder KP7 deelgenomen aan een Europees project waarbij de projectpartners een geheel nieuw explosievendetectiesysteem ontwikkeld hebben waardoor bommen op afstand gevonden kunnen worden. Een ander voorbeeld is het project Mobile AAL Systems (MAS) met als doel de gezondheid en het welzijn van mensen te verbeteren met sensortechnologie en telemetrie. Maar liefst 33 bedrijven, universiteiten en andere deelnemers in heel Europa namen hieraan deel, waaronder Nederlandse bedrijven.

Het nu voorgestelde programma voor 2021–2027, Horizon Europe, richt zich nog sterker dan in het lopende kaderprogramma op behoeften en wensen vanuit de maatschappij en de bijdrage die grote bedrijven, mkb, kennis-, onderzoeksinstellingen en andere organisaties hieraan kunnen leveren. De tweede pijler, met in het voorstel de helft van het budget van het gehele programma, richt zich geheel op financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die een direct maatschappelijk nut dienen. Dit zijn vraagstukken gericht op gezondheid, klimaat, energie, mobiliteit, veiligheid, voedselvraagstukken en een inclusieve maatschappij. Met de missie georiënteerde aanpak in deze pijler is er extra verstevigde aandacht voor de samenleving, omdat die zich richten op de thema’s die bij uitstek herkenbaar zijn voor het grote publiek. In het vernieuwde topsectorenbeleid is voor een vergelijkbare aanpak gekozen8.


  1. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  2. Gezondheid; inclusieve & veilige maatschappij; digitaal & industrie; klimaat, energie & mobiliteit; en voedsel & natuurlijke hulpbronnen.↩︎

  3. Belangen van het mkb, consumenten, milieu en sociale belangen, zie bijlage III van de normalisatieverordening (Verordening EU 1025/2012).↩︎

  4. Kamerstuk 22 112, nr. 2580↩︎

  5. Overeenkomst tussen de Staat en de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut en de Stichting Koninklijk Nederlands Elektrotechnisch Comité, Stcrt. 2015, nr. 39157.↩︎

  6. Zie Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 52) en https://www.nen.nl/Innovatiemakelaar.htm↩︎

  7. Kamerstuk 21 501-31, nr. 343↩︎

  8. Kamerstukken 33 009 en 32 636, nr. 63↩︎