[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op de jaarrapportage 'Gezond vertrouwen' van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Kamerstuk 29538-274)

Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2018D56964, datum: 2018-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2018D56964).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2018Z18396:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2018D56964 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 15 oktober 2018 betreffende de beleidsreactie op de jaarrapportage «Gezond vertrouwen» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Kamerstuk 29 538, nr. 274).

De voorzitter van de commissie,
Lodders

De adjunct-griffier van de commissie,
Krijger

Inhoudsopgave blz.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II. Reactie van de Minister 6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 15 oktober 2018 met de beleidsreactie van de Minister op de bevindingen en aanbevelingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit de jaarrapportage «Gezond Vertrouwen» (hierna: de brief). Een goed functionerend en onafhankelijk toezicht op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is van groot belang, omdat deze over de kwaliteit van de Wmo-voorzieningen waakt en als meldplek dient wanneer die voorzieningen niet op orde zijn. Genoemde leden hebben hierbij nog enkele vragen.

Uit de landelijke evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt onder andere dat gemeenten nog zoekende zijn naar manieren om toezicht te houden dat niet alleen passend is, maar ook de kwaliteit van de ondersteuning meet. De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat onder andere wordt uitgewerkt hoe de Minister de aanbevelingen van de IGJ betrekt bij de ontwikkeling van het Wmo-toezicht. Genoemde leden vragen in hoeveel gemeenten het Wmo-toezicht op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Wanneer moet het Wmo-toezicht in alle gemeenten op het gewenste niveau zijn? Wat is de definitie van het begrip «gewenste niveau»? Op welke wijze worden gemeenten daadwerkelijk ondersteund bij het vormgeven van toezicht, zodat gemeenten meer inzicht krijgen in de kwaliteit van nieuwe ondersteuningsvormen en algemene voorzieningen, zoals geformuleerd in de landelijke evaluatie? Tenslotte vragen deze leden op welke wijze de Minister de uitkomsten van deze evaluatie meegenomen heeft in deze beleidsreactie, zoals hij eerder heeft toegezegd.

De Minister heeft voorts toegezegd in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de ontwikkeling van het Wmo-toezicht. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat nog nader wordt bekeken of en welke behoeften er zijn voor aanvullende trainingen en vormgeving van het landelijk (kennis)netwerk onder Wmo-toezichthouders. Wanneer komt hierover meer duidelijkheid? Genoemde leden vragen of het de doelstelling van de Minister is om alle gemeenten te vertegenwoordigen in het kennisnetwerk. Zo ja, wanneer moet dit het geval zijn en welke acties neemt de Minister al dan niet samen met de VNG om dit netwerk verder uit te bouwen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit de brief tevens blijkt dat gezien de complexiteit van fraudezaken wordt ingezet op een regionale aanpak van zorgfraude, in samenwerking met andere organisaties en over meerdere beleidsterreinen heen. Deze leden vinden dit een goede aanpak en horen graag aan welke regio-indeling wordt gedacht. Wordt dat overgelaten aan gemeenten zelf of blijft de huidige regio-indeling van toepassing? Kan de Minister al inzicht geven in de resultaten van de verbetering van de manier waarop signalen in samenhang kunnen worden opgepakt? Zo nee, wanneer verwacht hij dit wel te kunnen doen? Op welke wijze zijn andere organisaties, zoals andere Rijksinspecties, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), zorgkantoren, zorgverzekeraars en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) betrokken bij deze integrale aanpak?

Tenslotte zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat de recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van de inzet van resultaatbeloning van belang is voor de inrichting van de Wmo-voorzieningen en daarmee van het Wmo-toezicht. Deelt de Minister deze mening? Hoe snel na deze uitspraak van december kunnen genoemde leden actie verwachten van de Minister en van de VNG?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 15 oktober 2018 en hebben daarover nog de volgende vragen.

De IGJ is tot de conclusie gekomen dat het in een deel van de gemeenten nog niet gelukt is om het Wmo-toezicht op het gewenste niveau te brengen, zo lezen de leden van de PVV-fractie. Zij vragen hoeveel gemeenten dit betreft. Op welke termijn worden deze gemeenten geacht het Wmo-toezicht op orde te hebben? Welke acties gaat de Minister nemen om dit te monitoren?

Het toezicht op de Wmo 2015 komt niet goed van de grond. De leden van de PVV-fractie vragen waarom er niet voor gekozen wordt om de IGJ ook toezicht te laten houden op thuiszorgorganisaties die zorg vanuit de Wmo 2015 leveren, omdat de meerderheid van de thuiszorgorganisatie ook thuishulp levert en de IGZ daar toch al «over de vloer» komt.

De leden van de PVV-fractie lezen dat indien er een calamiteit plaatsvindt bij een Wmo-aanbieder, deze dient te worden gemeld bij de gemeente en ook bij de IGJ, indien er andere vormen van zorg geleverd worden. Genoemde leden vragen of elke gemeente hiervoor een eigen meldpunt gaat oprichten of dat er Ă©Ă©n landelijk meldpunt komt, dat op die manier ook een overkoepelende rol kan vervullen.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief en maken van deze gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen.

De leden van de CDA-fractie zien in de brief dat er allerlei projecten met de VNG lopen om het Wmo-toezicht bij de lokale en veranderende situatie aan te laten sluiten. Genoemde leden kunnen zich voorstellen dat dit enige tijd vergt. Zeker gezien de andere verantwoordelijkheidsverdeling en de lokale keuzes die gemaakt kunnen worden. Deze leden vragen de Minister echter, of hij ook van mening is, dat toch niet op een «nul»-punt begonnen wordt. Er was toch ook toezicht bij de voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), dus die kennis is toch meegenomen naar de gemeenten, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat Wmo-toezichthouders dienen te overleggen met de gemeente over welke vormen van ondersteuning van belang zijn om thematisch of op risico te sturen. Genoemde leden vragen wanneer dan gekozen zal worden voor thematisch toezicht en wanneer voor risicogestuurd toezicht? Heeft de Minister hier een eenduidig beeld van? Voorts vragen deze leden of de Minister van mening is dat elke gemeente dit op een andere (lees: eigen) manier kan doen, of dat hij aanstuurt op regionale samenwerking.

In de vijfde aanbeveling wordt gesteld dat gemeenten wordt aanbevolen om te zorgen dat de Wmo-toezichthouder «makkelijk» te vinden is voor inwoners van de gemeente en voor de aanbieders en andere toezichthouders, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Zeker waar het de verplichte melding van calamiteiten betreft moet de gemeente ervoor zorgen dat hier een eenvoudig te vinden meldpunt is. Genoemde leden zijn van mening dat het in gemeenten niet altijd gemakkelijker is om de toezichthouder «te vinden». Wat kan de Minister zelf nog doen om de vindbaarheid te vergroten?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Inleiding

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief en constateren dat op basis van artikel 6, eerste lid, een college van burgemeester en wethouders verplicht is tot het aanwijzen van personen belast met het houden van toezicht op de Wmo 2015. Op basis van het rapport concluderen genoemde leden dat enkele gemeenten nog grote moeite hebben met het voldoen aan deze wettelijke plicht, dat het toezicht in sommige gemeenten nog niet op een goede manier wordt vormgegeven en dat de Minister met de landelijke vereniging van GGD’en (GGD GHOR Nederland), de VNG en de IGJ verbeterstappen zet. Over het rapport en deze verbeterstappen hebben deze leden nog enkele vragen.

Conclusie IGJ jaarrapportage: Wmo-toezicht is in ontwikkeling

De leden van de D66-fractie constateren dat de jaarrapportage Wmo-toezicht 2017 het eerste rapport is over het Wmo-toezicht. Dit omdat op veel plaatsen in 2015 en 2016 de positionering, budgettering, werkwijze en professionalisering van het Wmo-toezicht nog in opbouw waren met als gevolg dat in de voorgaande jaren afgezien is van rapportage. Klopt het dat de Minister dan ook geen zicht heeft op de mate waarin gemeenten in 2015 en 2016 hebben voldaan aan de verplichting voortvloeiend uit artikel 6, eerste lid, van de Wmo 2015? Kan de Minister aangeven hoe een aanbieder, zoals bedoeld in de wet, dan heeft kunnen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 3, vierde lid, van de wet? Heeft de Minister zicht op eventuele calamiteiten die plaatsvonden bij aanbieders in de afgelopen jaren?

De leden van de D66-fractie constateren voorts – in het rapport van de IGJ over Wmo toezicht 2017 – dat de enquĂȘte van de IGJ door 292 gemeenten is ingevuld en dat bij een percentage hiervan is aangegeven dat nog geen toezichthouder is aangesteld. Daarnaast zijn er 96 gemeenten die de enquĂȘte ĂŒberhaupt niet hebben ingevuld.1 In de brief schrijft de Minister dat «de drie gemeenten die blijkens de rapportage van de IGJ op 1 juni 2017 nog geen Wmo-toezicht hadden ingericht [...], bleken inmiddels wel een Wmo-toezichthouder te hebben aangewezen conform de bepaling op grond van artikel 6.1 van de Wmo 2015.» Genoemde leden vernemen graag van de Minister of ook de 96 gemeenten die niet gereageerd hebben op de enquĂȘte van de IGJ ondertussen een Wmo-toezichthouder hebben aangewezen. Daarnaast vernemen deze leden graag welke maatregelen de Minister gaat nemen indien dit nog niet het geval is, omdat deze gemeenten in dat geval in strijd handelen met de Wmo 2015. Kan de Minister garanderen dat per 1 januari 2019 in alle gemeenten in Nederland een toezichthouder is aangesteld?

Uitwerking aanbevelingen IGJ jaarrapportage Wmo-toezicht in 2017

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister werk maakt van de aanbevelingen van de IGJ in het rapport. Toch constateren zij ook dat niet voor alle uitdagingen die gesignaleerd worden in het rapport en de enquĂȘte een verbetertraject wordt ingezet. Zoals de IGJ in haar rapport aangeeft dat het van belang is: «dat het toezicht onafhankelijk en onpartijdig wordt gepositioneerd.»2 Uit de enquĂȘte van de IGJ blijkt echter dat bijna 10 procent van de gemeenten zelf toezicht houdt en dat bijna drie op de 10 gemeenten hun toezichthouder niet omschrijven als zijnde «onafhankelijk». Van de gemeenten die niet gereageerd hebben, is niets bekend over de onafhankelijkheid. Ondanks het belang dat de IGJ eraan hecht, staat in de wet niets over onafhankelijk toezicht en staan hierover geen verbetermaatregelen in de brief. Hecht deze Minister ook aan de onafhankelijkheid van de Wmo-toezichthouder? Zo ja, dan vernemen genoemde leden graag van de Minister welke stappen hij gaat nemen om de onafhankelijkheid van de toezichthouder te verbeteren. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie lezen voorts – in het rapport van de IGJ over Wmo toezicht 2017 – dat de IGJ stelt dat voor toezicht en handhaving een goed ontwikkelde beleidscyclus belangrijk is, om het toezicht efficiĂ«nt en effectief te laten verlopen.3 Daarbij is het van belang dat een Wmo-toezichthouder zelfstandig en onafhankelijk informatie kan verzamelen, zich een oordeel kan vormen, kan adviseren en rapporteren. Het blijkt echter dat slechts een kleine 20 procent van de gemeenten een werkplan of een toezichtbeleidsplan heeft voor het Wmo-toezicht. Slechts 10 procent heeft een handhavingsbeleid voor de Wmo 2015. Deze leden constateren dat in reactie op de aanbeveling rondom dit punt de Minister wijst op de diverse proeftuinen die nu lopen. Ondanks dat deze proeftuinen een waardevolle bron van kennis kunnen zijn, gaat het hier voornamelijk om het doorontwikkelen van beleid en visie, terwijl het normale toezichthoudende werk niet kan wachten op de uitkomsten van deze proeftuinen. Graag horen deze leden hoe de Minister ook op korte termijn stappen neemt om een aanzienlijke verbetering in deze percentages te realiseren. Is hij bijvoorbeeld bereid om, samen met de IGJ, gemeenten actief te benaderen om hen hierbij te assisteren, zo vragen deze leden.

De IGJ geeft aan Rijk en gemeenten de aanbeveling om er gezamenlijk voor te zorgen dat er een landelijk (kennis)netwerk is waarmee de Wmo-toezichthouders hun positie en werkmethoden in gezamenlijkheid kunnen onderhouden, verder kunnen ontwikkelen en verder kunnen professionaliseren, zo lezen de leden van de D66-fractie. In antwoord op deze aanbeveling wijst de Minister op het kennisnetwerk waarin de GGD-GHOR de spil is. Genoemde leden vragen of gemeenten die het Wmo-toezicht niet bij de GGD hebben belegd, hier ook gebruik van kunnen maken. Welke verantwoordelijkheid ziet de Minister voor zichzelf bij het onderhouden van het instrumenten- en kennisnetwerk? Deelt de Minister de mening dat hij vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid een grotere rol dient te spelen in het aanjagen en onderhouden van dit netwerk? Zo ja, is hij bereid deze rol te pakken? Zo nee, waarom niet?

Vervolg: jaarlijkse rapportage van de IGJ over stand Wmo-toezicht

Tenslotte lezen de leden van de D66-fractie dat gemeenten en Wmo-toezichthouders nu in de uitvoeringspraktijk aan de slag gaan met de aanbevelingen van de IGJ. Genoemde leden zien echter ook graag dat de Minister zijn verantwoordelijkheid neemt. Daarnaast vragen deze leden of de Minister naast het jaarlijkse IGJ-rapport dat naar de Kamer gestuurd wordt, de Kamer in het najaar ook kan informeren over de stand van zaken in grote lijnen rondom het Wmo-toezicht.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief en blijven bij hun standpunt dat het toezicht binnen de Wmo 2015 niet goed geregeld is. Genoemde leden zijn van mening dat de oplossingen die aangedragen worden in de brief niet de oplossing zal brengen die deze leden wenselijk vinden. Zij blijven bij hun standpunt dat het niet mogelijk zou moeten zijn dat de gemeente beleid maakt en uitvoert en vervolgens controleert. Deelt de Minister de mening van deze leden dat dit echt het principe is van «de slager die zijn eigen vlees keurt»? Deze leden vragen om een uitgebreide toelichting op dit punt.

De leden van de SP-fractie zijn het eens met de Minister dat de gemeenteraad moet waken over een adequate uitvoering van het gemeentelijk beleid, al zien genoemde leden in het toezicht op het Wmo-beleid ook een taak voor de IGJ. Zeker nu de IGJ geconstateerd heeft dat een deel van de gemeenten zijn toezicht op de Wmo 2015 niet op orde heeft. Deelt de Minister de mening dat het van belang is voor alle zorgsectoren dat er een onafhankelijke toezichthouder is die toezicht houdt op de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en ondersteuning?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom de Minister enkel een uitzondering maakt voor de Wmo 2015, gezien alle andere zorgsectoren wel onder inspectietoezicht vallen. Kan de Minister aangeven waarom wel voor de jeugdzorg, maar niet voor de Wmo 2015 onafhankelijk inspectietoezicht geldt? Gemeenten gaan immers ook over het beleid en uitvoering van de jeugdzorg. Genoemde leden vragen om een uitgebreide toelichting op dit punt.

In veel gemeenten heeft de GGD de rol van de toezichthouder op zich genomen. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is, indien hij niet voornemens is de toezichtstaak van Wmo-beleid bij de IGJ te beleggen, onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de GGD, ondersteund door de IGJ, binnen de Wmo 2015 een wettelijke toezichtstaak te geven voor alle gemeenten.

Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie wanneer de Minister met zijn reactie komt op de motie van het lid Don c.s. (EK 2014–2015, 32 402, P), waarin wordt verzocht om de Wmo 2015 onder de reikwijdte van de kaderwet Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te laten vallen.

II. Reactie van de Minister


  1. Kamerstuk 29 538 en 31 839, nr. 262. Bijlage: Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Wmo toezicht 2017 «Gezond vertrouwen» (Utrecht, april 2018).↩

  2. Idem, pag. 7.↩

  3. Idem, pag. 8.↩