Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 28 november 2018
Brief regering
Nummer: 2018D57138, datum: 2018-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2018Z22444:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2018-11-29 10:16: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35000-XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2018-12-04 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2018-12-05 14:40: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-12-12 13:50: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid M. de Graaf (PVV)
Vraag:
Hoe gaat de minister de inburgeringswet beter handhaven?
Begrijpt de minister dat hij eerst moet gaan handhaven, voordat hij met
zijn hangmatwet komt voor inburgering?
Antwoord:
In de huidige inburgeringwet is DUO met de handhaving belast voor zover
het gaat om de inburgeringsplicht van inburgeraars. DUO registreert
wanneer inburgeraars aan hun inburgeringsplicht moeten hebben voldaan
(binnen drie jaar). Als er verwijtbaar niet wordt ingeburgerd kan door
DUO een boete worden opgelegd.
Voorts houdt Blik op Werk toezicht op de taalscholen waar
inburgeringsonderwijs wordt gegeven. Indien een taalschool zich niet
houdt aan de verplichtingen van het keurmerk kan Blik op Werk een
taalschool schorsen of het keurmerk ontnemen. De audits van Blik op Werk
zijn inmiddels aangescherpt met toezicht in de klas en met financiële
audits.
In juli 2018 heb ik aan de Tweede Kamer gemeld dat er een projectteam
van start is gegaan om te bekijken welke verdere aanpak geboden is om
fraude bij het inburgeringsonderwijs te voorkomen en te bestrijden. Zo'n
projectteam is ook nodig, want het aantal signalen stijgt. In het
projectteam hebben de Inspectie SZW, de beleidsdirectie van mijn
ministerie, DUO, het Functioneel Parket en Blik op Werk zitting. De
vormgeving ervan is een van de thema’s van de Uitwerkingsagenda. Bij
concrete vermoedens van strafbare feiten kan de inspectie SZW
handhavend optreden en kan het OM een strafzaak beginnen. Onlangs
heeft dat tot een arrestatie geleid. Voor het kerstreces zal ik met een
brief komen over de actuele stand van zaken met betrekking tot signalen
van fraude.
Vraag:
Iemand die 600 uur Koranles bij inburgering volgt: hoe kan dat? Hoe gaat
de minister hierop handhaven?
Antwoord:
Koranles is in het kader van de inburgering niet aan orde. Blik op Werk
houdt toezicht op de taalscholen waar inburgeringsonderwijs wordt
gegeven. Indien een taalschool zich niet houdt aan de verplichtingen van
het keurmerk kan Blik op Werk een taalschool schorsen of het keurmerk
ontnemen. De audits van Blik op Werk zijn inmiddels aangescherpt met
toezicht in de klas en met financiële audits.
Vraag:
Kan de minister reageren op de berichtgeving van gisteren over de
meisjes die zijn aangerand bij een AZC?
Antwoord:
Dit soort gedrag is volstrekt onaanvaardbaar. Dit geldt voor
overlastgevend gedrag op de COA-locaties, maar uiteraard ook daarbuiten.
Het is niet acceptabel dat omwonenden van een AZC en mensen met een
publieke taak worden lastig gevallen en zich niet veilig voelen. Graag
verwijs ik naar het brede palet aan maatregelen - strafrechtelijk,
bestuursrechtelijk en vreemdelingrechtelijk – dat voorhanden is om
overlastgevende asielzoekers aan te pakken. Hierover heeft de
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer diverse
malen geïnformeerd, o.a. per brief op 8 juni 2018 (Kamerstukken II,
2017-2018, 19 637, nr. 2391) en 15 november 2018 (Kamerstuknummer nog
niet bekend).
Vraag:
Het oproepen tot geweld door imams. Hoe gaat de minister daar iets aan
doen?
Antwoord:
Aanzetten tot haat en geweld is strafbaar in Nederland en indien daar
sprake van is, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Vrijheid van
meningsuiting is in Nederland een groot goed en een grondrecht. We
kennen en willen dan ook geen gedachtenpolitie.
Pas bij vastgestelde uitspraken die de grenzen van onze democratische
samenleving overschrijden, grijpen we in. Partners zoals gemeenten,
politie en Openbaar Ministerie volgen bij preken van mogelijk
extremistische sprekers nauwlettend wat wordt gezegd.
Wanneer problematisch gedrag wordt geconstateerd, zal daartegen worden
opgetreden conform de driesporen aanpak. Bij strafbare uitspraken kan
strafrechtelijk worden opgetreden.
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat het kabinet de opkomst en vestiging van
islamitisch bankieren in Nederland zal bestrijden?
Antwoord:
In Nederland kennen we vrijheid van godsdienst. Burgers zijn vrij om hun
geloof te belijden, binnen de grenzen van de rechtstaat, ook als dit van
invloed is op bijvoorbeeld in dit geval bankieren. Uiteraard geldt de
relevante wetgeving en het relevante toezicht voor alle vormen van
bankieren, ongeacht eventuele religieuze elementen.
Vragen van het lid A.D. Wiersma (VVD)
Vraag:
Specifiek rond arbeidsmigratie. Weten gemeenten werkzoekenden voldoende
te helpen naar werk en weten werkgevers ook dat ze daar soms wat meer
moeite voor moeten doen?
Antwoord:
Gemeenten ondersteunen mensen in de bijstand om hun kans op werk te
vergroten. Dat lukt al goed, jaarlijks vinden veel mensen uit de
bijstand de weg naar werk. Ongeveer 40% ervan start een baan met een
re-integratievoorziening.
Maar het kan altijd beter, met name voor de mensen die het niet op eigen
kracht redden.
In de intentieverklaring ‘Perspectief op Werk’, van 20 november
jl., zijn afspraken opgenomen die de staatssecretaris van SZW, mede
namens OCW, met werkgevers, onderwijsveld en UWV heeft gemaakt.
In de 35 arbeidsmarktregio’s gaan gemeenten samen met UWV, werkgevers,
opleiders en anderen meer mogelijkheden creëren voor werkzoekenden, ook
voor arbeidsmigranten.
Vraag:
Het CPB laat zien dat arbeidsproductiviteit een belangrijke bepaler is
in loonontwikkeling en dalend loonaandeel. Het CPB wijst er op dat de
overheid de arbeidsproductiviteit kan beïnvloeden, maar dat er nog
weinig kennis is over hoe dat effectief te doen. Is de minister bereid
hier vervolgonderzoek naar te laten doen?
Antwoord:
Het CPB legt met zijn onderzoek naar de loonontwikkeling een belangrijk
stuk van de puzzel van lage loongroei en inkomensontwikkeling, zoals lid
Wiersma (VVD) schetste. De lagere groei van de arbeidsproductiviteit
komt daarin naar voren als belangrijke verklaring.
De puzzel is inderdaad nog niet volledig gelegd. Waarom de groei van de
arbeidsproductiviteit precies vertraagt en wat de overheid kan doen om
die trend te keren, is nog niet duidelijk. De vragen van lid Wiersma
(VVD) worden dan ook gedeeld.
Wel moet worden erkend dat er zowel nationaal als internationaal veel
onderzoek naar de arbeidsproductiviteit gedaan is. Uit deze onderzoeken
blijken nog geen heldere oorzaken van de groeivertraging of effectieve
oplossingen. Of een nieuw onderzoek de vragen omtrent de
arbeidsproductiviteit wel kan beantwoorden, kan daarom ook niet worden
gegarandeerd.
Dit laat onverlet dat ik positief tegenover de vraag van het lid Wiersma
(VVD) sta en zal bezien hoe het vervolg het best kan worden
vormgegeven.
Vraag:
De staatssecretaris zou in gesprek gaan met de gemeenten over het
digitaal participatiedossier. De VVD hoort graag de resultaten.
Antwoord:
Ik heb met de VNG gesproken over het idee van een digitaal
participatiedossier. De VNG noemt Edison van de G4 als een aansprekend
voorbeeld waarvan de VNG aangeeft dat dat goed werkt en tevreden
gebruikers kent.
Een uitgangspunt van een dergelijk systeem is dat de professional van de
gemeente hetzelfde ziet als de burger. Dit sluit naadloos aan bij de
gedachte achter een Digitaal Participatiedossier. Op termijn
zou bijvoorbeeld Edison of een ander systeem breder gebruikt kunnen
worden, maar het is niet iets wat gemeenten overmorgen landelijk kunnen
uitrollen. Het vraagt om investeringen door gemeenten en de
doorontwikkeling van een digitaal systeem kost ook tijd. Ik vind dit
een mooi voorbeeld van wat harmonisatie van dienstverlening en techniek
door gemeenten kan brengen. Het sluit aan op mijn toekomstvisie op
Gegevensuitwisseling werk en Inkomen waarin de burger regie heeft over
zijn eigen gegevens. Deze visie is gemaakt door VNG/gemeenten, UWV, SVB,
Stichting Inlichtingenbureau en mijn ministerie. Ik zal de Kamer daar
binnenkort nader over informeren.
Vraag:
Kan de minister in een brief aangeven hoe hij de motie van het lid
Becker (VVD) rond het programma zelfbeschikking gaat uitvoeren?
Antwoord:
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2018 de
coördinerende rol overgenomen op het thema zelfbeschikking. Op 3
december heeft de minister van VWS een DG-overleg gepland waarin
met directeuren-generaal van VWS, Justitie en Veiligheid, Buitenlandse
Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt besproken welke acties
er de komende jaren zullen worden uitgevoerd. In dit overleg zal ook de
uitvoering van deze motie worden besproken. Over de uitkomsten van dit
overleg informeert de minister van VWS uw Kamer in de
voortgangsrapportage van het actieprogramma Geweld hoort nergens
thuis.
Vragen van het lid P.H.M. Smeulders
(GroenLinks)
Vraag:
Kan de Kamer inzicht krijgen in de berekeningen die ten grondslag liggen
aan de pensioendiscussie?
Antwoord:
Natuurlijk kan de Kamer inzicht krijgen in berekeningen die een rol
hebben gespeeld tijdens het pensioenoverleg. Eergisteren hebben
de minister-president en ik in de Kamer uitgebreid toelichting gegeven
op proces en inhoud van de afgelopen maanden. Gedurende dat proces heeft
het CPB op verzoek van de verschillende partijen deelanalyses gemaakt op
aspecten van de stelselvernieuwing die in bespreking zijn geweest. Ik
heb van het CPB begrepen dat het CPB deze technische analyses afrondt en
zal publiceren op de gebruikelijke manier. Het is wel goed om te
benadrukken dat het hier niet gaat om een integrale doorrekening van een
concept SER-advies, want die is er niet. Het gaat om technische
deelanalyses.
Vraag:
Mensen worden gedwongen om te werken als oproepkracht, in
payrollconstructie en als zzp'er. Het vorige kabinet is met het
lage-inkomensvoordeel (LIV) gekomen. GroenLinks vindt dit onwenselijk,
vindt de minister dit ook? Is het een optie om meer voorwaarden te
stellen? Is het een idee LIV alleen toe te passen bij vaste contracten?
Is het een idee dit maximaal twee jaar te doen? Is de minister bereid
hier naar te kijken?
Antwoord:
Ik ben het met het lid Smeulders eens dat het goed is om vaste
contracten te stimuleren. Het kabinet stelt daarom in het Wetsvoorstel
arbeidsmarkt in balans WW-premiedifferentiatie voor. Het LIV is gericht
op het behoud van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Het LIV is pas recent ingevoerd per 1 januari 2017. De eerste
uitbetaling van het LIV over 2017 heeft het afgelopen najaar voor de
eerste keer plaatsgevonden. De evaluatie van het LIV zal plaatsvinden in
2020. Het is prematuur nu al conclusies te trekken over de effecten en
ik wil daarom nog geen uitspraken doen over de door het lid Smeulders
gesuggereerde aanpassingen.
Vraag:
Wat voor mogelijkheden ziet de minister om werknemers te beschermen
tegen werkgevers om op te komen voor hun eigen rechten? Zou het een
optie zijn om vakbonden meer mogelijkheden te geven om te procederen
namens werknemers? En kan dit worden meegenomen in de Wet aanpak
schijnconstructies?
Antwoord:
Hoe de Wet aanpak schijnconstructies (Was) in de praktijk uitpakt, wordt
jaarlijks gemonitord. Voor deze monitors worden partijen die het meest
betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de wet bevraagd. In de
monitors die tot dusver zijn uitgevoerd, is er onder andere op gewezen
dat het voor vakbonden lastig is een individuele loonvordering in te
dienen namens werknemers.
De monitors van de Wet aanpak schijnconstructies zijn enkel beschrijvend
van aard. Een oordeel over de effecten van de verschillende onderdelen
van de Was is gereserveerd voor de evaluatie van de wet. Die evaluatie
zal uw Kamer voor de zomer van 2019 ontvangen. Bij deze evaluatie zal ik
ook aandacht besteden aan dit aspect.
Ik wijs uw Kamer er wel alvast op dat een collectieve procedure betekent
dat vakbonden niet alleen namens werknemers procederen die hiermee
instemmen, maar ook namens werknemers die er niet van op de hoogte zijn
of er zelfs op tegen zijn. De vraag is of dit een wenselijke situatie
is.
Vragen van het lid W.J.T. Renkema (GroenLinks)
Vraag:
Burn-out is te zien als een verschijnsel van de prestatiesamenleving. De
vraag is welke ontwikkelingen in de samenleving leiden tot stress,
uitval uit werk en burn-out. Daar is meer inzicht voor nodig. Is de
staatssecretaris het eens om hier onderzoek naar te doen?
Antwoord:
Ik heb uw Kamer reeds toegezegd om in 2019 onderzoek te zullen laten
uitvoeren dat meer inzicht moet geven in de achterliggende mechanismen
achter de cijfers over burnout-klachten onder specifieke groepen. Ik ben
bereid dat onderzoek te verbreden en daarbij de kennis en expertise van
verschillende kennisorganisaties en zo mogelijk ook andere ministeries
te betrekken om een bredere analyse mogelijk te maken. Een dergelijke
analyse levert inzichten op over de oorzaken van stress. Deze kunnen
mogelijk ook werkgevers en werknemers helpen bij het voorkomen van
burnouts.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om meer doorzettingsmacht in te zetten om
meer voortgang te krijgen in de lopende trajecten (zoals beslagvrije
voet en incassoregister) rond de schuldenproblematiek?
Antwoord:
Vele partijen werken hard aan de uitvoering van de maatregelen uit het
Actieplan Brede Schuldenaanpak. Zoals aangekondigd in de brief van 15
november 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453) wordt de
Tweede Kamer in het voorjaar geïnformeerd over de voortgang van deze
maatregelen. De meeste maatregelen lopen op schema. Het is buitengewoon
vervelend dat een aantal maatregelen vertraagd is. Daarom heb ik u
daar recent over geïnformeerd. Dat neemt niet weg dat partijen
doordrongen zijn van het belang van deze maatregelen voor het
terugdringen van de schuldenproblematiek en de urgentie van een
voortvarende implementatie onderschrijven.
Samen met de staatssecretaris van Financiën en de minister voor
Rechtsbescherming hecht ik echter ook aan een verantwoorde
implementatie. De door de wet vereenvoudiging beslagvrije voet gevraagde
wijzigingen in berekening en beslagproces vragen om een
toekomstbestendige inbedding in de verschillende ICT-systemen. De
daarmee gepaard gaande ICT-aanpassingen vragen helaas meer tijd dan
voorzien. De mogelijkheden om te versnellen en mogelijke
tussenmaatregelen die reeds effect zouden kunnen sorteren bij de groep
schuldenaren die kampen met een beslagvrije voet die te laag wordt
vastgesteld, worden door de staatssecretaris van Financiën en mij
serieus onderzocht. Begin 2019 wordt u hierover nader geïnformeerd. In
die brief wordt ook ingegaan op het traject rond verbreding van het
beslagregister.
De minister voor Rechtsbescherming zet significante stappen om te komen
tot de vormgeving van een incassoregister. Een brief over de voortgang
van dit dossier is aan u toegezegd voor begin volgend jaar.
Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de netwerken tussen UWV,
gemeenten en scholen weer hersteld worden? En is de staatssecretaris
bereid de extra middelen uit de arbeidsmarktregio's bij voorrang te
besteden aan de groep tussen 18 en 27 jaar?
Antwoord:
Bij de invoering van de Participatiewet zijn de zogenoemde
scholingsnetwerken door UWV overgedragen aan gemeenten. In het kader van
de monitor van de Participatiewet en uit onderzoek van de Inspectie
weten we dat schoolverlaters vanuit praktijkonderwijs en voortgezet
speciaal onderwijs inmiddels goed in beeld zijn en dat gemeenten
investeren in arbeidsondersteuning aan deze groep. Naar aanleiding van
de motie-Segers c.s. wordt eenmalig 17 miljoen vrijgemaakt voor de
centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s om, in samenspraak met
betrokken regio-gemeenten en pro/vso-scholen, een extra impuls voor
ondersteuning aan pro/vso schoolverlaters vorm en inhoud te geven. Alle
35 centrumgemeenten hebben aangegeven hieraan mee te werken.
De samenwerking in de regio richt zich op de brede doelgroep
werkzoekenden: iedereen die aangewezen is op werk aan de basis van de
arbeidsmarkt, aan de slag wil en met ondersteuning kan werken. Dat
kunnen jongeren zijn, statushouders, mensen met een arbeidsbeperking,
laaggeletterden of ouderen. De partijen in de regio’s wordt optimaal de
ruimte gegeven om vanuit de specifieke opgaven in de regio te kijken hoe
de middelen het beste kunnen worden ingezet met als doel meer kwetsbare
werkzoekenden aan het werk krijgen en houden.
Vragen van het lid P.E. Heerma (CDA)
Vraag:
Ziet de minister mogelijkheden om iets te doen aan de wijze van
examineren bij het VCA-examen in de bouw, omdat dit momenteel een
barrière vormt voor vluchtelingen om aan de slag te gaan? En is de
minister bereid om hierover met de sector het gesprek aan te gaan?
Antwoord:
Dit betreft een privaat keurmerk gericht op veiligheid. SZW is dus geen
partij in dit keurmerk. Wel ken ik de knelpunten en heeft mijn
ministerie meermaals de partijen (VCA, vluchtelingenorganisaties,
gemeenten) uitgenodigd om oplossingen te verkennen. VCA zegt terecht dat
ze geen concessies kunnen doen aan de veiligheid, maar dat ze wel hun
best doen om knelpunten op te lossen. Zo is het VCA-examen vertaald in
het standaard Arabisch om bijvoorbeeld Syrische statushouders de kans te
geven dat certificaat eenvoudiger te bemachtigen. Ik zeg uw Kamer toe
dat ik dit thema volg en dat ik graag in gesprek blijf met VCA,
werkgevers, gemeenten en vluchtelingenorganisaties.
Vraag:
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van leden
Heerma (CDA) en Van Weyenberg (D66) met betrekking tot het ondersteunen
van regionale initiatieven op het terrein van leren en werken?
Antwoord:
De motie Heerma-Van Weyenberg (ingediend en aangenomen bij de SZW
begrotingsbehandeling 2018) vroeg het kabinet de regionale initiatieven
te ondersteunen die bijdragen aan de realisatie van leven lang leren.
Een goed werkende regionale ondersteuningsstructuur is namelijk één van
de randvoorwaarden om mensen te helpen de regie over hun loopbaan te
nemen. Er zijn al publiek-private initiatieven en samenwerkingsverbanden
die zich regionaal, sectoraal en lokaal richten op ondersteuning van
werkenden, werkzoekenden en werkgevers met scholings- en loopbaanvragen
(o.a. de Leerwerkloketten in de arbeidsmarktregio’s). In sommige regio’s
zijn er ook initiatieven tot het instellen van een regionaal
scholingsfonds.
In de brief aan uw Kamer van 27 september 2018 kondigden de twee
ministers van OCW en ik aan dat in 2019 wordt gestart met een aantal
pilots met een ‘leerwerkloket plus’ in drie arbeidsmarktregio’s. Het
doel van deze pilots wordt is om met een open en lerende aanpak een
versterking van deze regionale ondersteuningsstructuur te realiseren.
Het ministerie van OCW heeft hiervoor een budget van 1,4 miljoen euro
beschikbaar gesteld voor 2019.
Door middel van de pilots met een ‘leerwerkloket plus’ willen we leren
van werken in nieuwe samenwerkingsverbanden. Een voorbeeld hiervan is de
samenwerking bij het Twents fonds voor Vakmanschap. Dit fonds heeft de
ambitie om op jaarbasis 1500 mensen te laten leren. Daartoe hebben de
regionale partners gezamenlijk een scholingsfonds gecreëerd en de
toenadering gezocht tot het regionale leerwerkloket vanwege hun
expertise en onafhankelijkheid in loopbaan- en scholingsadviezen.
Professionals van het leerwerkloket kunnen nu uit het fonds putten om
individuele scholingsvragen te realiseren. Het is zaak dergelijke
initiatieven te verbinden met de leerwerkloketten, en te leren van
elkaars ervaringen. In de pilots met een ‘leerwerkloket plus’ staan
samenwerking, kennisdeling en afstemming met andere regionale en
sectorale initiatieven dan ook centraal om zo samen ook in de
arbeidsmarktregio’s tot ondersteuning van leven lang leren te
komen.
Vraag:
Als het gaat om de DWSRA initiatieven waarover de minister schrijft,
krijgt het CDA signalen dat er een gat ontstaat tussen het aflopen
daarvan en de evaluatie. Klopt dit? En ziet de minister kansrijke
initiatieven die beter doorgetrokken kunnen worden totdat ze geëvalueerd
zijn?
Antwoord:
De subsidieregeling DWSRA is een eenmalige tijdelijke subsidieregeling.
De gedachte bij de regeling is dat, anders dan bij de ambachtsacademie,
sociale partners succesvolle initiatieven zelf voortzetten. De
tussenevaluatie die ik aan uw Kamer heb gestuurd, geeft geen aanleiding
tot voortzetting van de financiering. Er kunnen op grond daarvan nog
geen conclusies worden getrokken over effectiviteit en efficiëntie van
de projecten. We wachten de eindevaluatie daarom af. Deze vindt plaats
in 2019 en wordt afgerond in de tweede helft van 2019, na afloop van de
subsidieperiode.
Vraag:
Kan de minister uitleggen wat er nu daadwerkelijk gaat veranderen in de
praktijk met de stappen die hij heeft aangekondigd rond
vrijwilligerswerk in de WW?
Antwoord:
Vrijwilligerswerk vind ik van grote waarde. Het kan bijdragen om weer
een nieuwe baan te vinden. In de afgelopen periode heb ik in overleg met
alle betrokken partijen gewerkt aan verruiming van de huidige
regeling.
Daarbij merk ik op dat tussen de wens om meer vrijwilligerswerk toe te
staan en de eis dat er geen verdringing mag optreden een zeker
spanningsveld bestaat. Ik heb hier een balans in gevonden met de
volgende uitbreidingen:
- Kern van de verruiming is dat al het vrijwilligerswerk, dat wordt
uitgevoerd bij een organisatie of instelling zonder winstoogmerk,
toegestaan is met behoud van WW-uitkering. Het moet dan om grotendeels
algemeen nuttige activiteiten gaan. Dit is dus substantieel ruimer dan
alleen bij organisaties of instellingen met de ANBI/SBBI status.
- Het criterium ANBI en SBBI blijft wel gehandhaafd, naast de hiervoor
genoemde verruiming, omdat dit makkelijk door UWV te controleren is en
veel organisaties waar vrijwilligerswerk wordt gedaan deze status wel
hebben.
- Om te voorkomen dat er zich in de toekomst toch onvoorziene
onwenselijke situaties voordoen die niet onder de regeling vallen maar
toch kennelijk algemeen geaccepteerd vrijwilligerswerk zijn, is er een
hardheidsclausule in de regeling opgenomen.
- In de definitie van ‘onbetaalde arbeid’ zijn de uurvergoedingen
geschrapt. Hiermee worden knelpunten bij bijvoorbeeld politie en
brandweer weggenomen. Ook dit is een verruiming van mogelijkheden.
De waarborgen die de regeling reeds kent om verdringing en oneerlijke
concurrentie tegen te gaan, behoeven geen wijziging. Dit betreft de eis
dat er sprake moet zijn van onbetaalde arbeid en dat deze onbetaalde
arbeid moet bestaan uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Daarnaast
ziet ook de definitie van ‘organisatie of instelling zonder
winstoogmerk’ toe op voorkoming van verdringing van reguliere
arbeid.
Deze verruiming is in overleg met UWV, sociale partners en
belangenorganisaties op het gebied van vrijwilligerswerk tot stand
gekomen. De aanpassingen worden op 4 december a.s. in de Staatscourant
gepubliceerd.
Vraag:
Zzp-ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen deze niet
verlengen naar aanleiding van de AOW leeftijdsverhoging, als zij een
zogenoemd 'brandend huis' zijn. Kan de minister bekijken of hij
specifiek voor deze groep iets kan doen?
Antwoord:
Het lid Van Kent (SP) geeft in het amendement aan dat de
overbruggingsregeling AOW (OBR) te streng is (afvalrace) en wil 6,5
miljoen voor mensen die geconfronteerd worden met direct nadeel vanwege
verhoging AOW-leeftijd. Ook het lid Heerma (CDA) vraagt om verruiming
van de OBR (voor zzp-ers van wie de AOV-uitkering eindigt voor de
AOW-leeftijd en die na 2013 in die AOV-uitkering zijn gekomen).
De OBR is in het leven geroepen voor mensen die zich niet hebben kunnen
voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, omdat ze in 2013 al
met Vut of prepensioen waren of een private uitkering op grond van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen.
In het verleden is gebleken dat niet het gehele OBR-budget aan deze
doelgroep onder deze voorwaarden werd besteed. Dit is de reden waarom
het budget meermaals neerwaarts is bijgesteld. Daarom is ook onderzocht
of we de OBR konden versoepelen en/of verruimen. Dat is helaas niet
mogelijk gebleken, omdat aan een verruiming van de OBR terugwerkende
kracht gegeven moet worden. Dit zou impliceren dat terugwerkend alle
afwijzingen voor de OBR en mensen die niet hebben aangevraagd, opnieuw
in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld aan te vragen. Ook zou
dit terugwerkend leiden tot mutaties in andere uitkeringen, toeslagen,
belastingen etc. Dit is zeer gecompliceerd. Hierover is de
Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016-2017, 32 043 nr. 364).
In het verleden is ook gezocht naar een (beperkte) doelgroep voor een
regeling voor mensen met financieel nadeel als gevolg van de verhoging
van de AOW-leeftijd. Dit bleek zeer complex. Ervaringen met de OBR leren
dat een regeling voor een beperkte doelgroep zeer complex is en dat op
voorhand veel vragen te stellen zijn zoals: Kan deze doelgroep beperkt
blijven? Kan deze regeling in tijd beperkt worden? Kan terugwerkende
kracht voorkomen worden? Wat doe je met mensen die al eerder niet onder
de OBR vielen en nu al met AOW zijn? Welk condities gaan gelden? Hadden
mensen hun verzekering kunnen aanpassen?Welk uitkeringsniveau wil je
bieden? AOW, bijstand, met inkomstenverrekening?
Navraag leert dat verzekeraars soms een AOV-verzekering aanbieden met
een vaste looptijd tot bijvoorbeeld 68 jaar en niet tot de AOW-leeftijd.
Ik zal onderzoek doen naar welke mogelijkheden er zijn en starten met
opnieuw in gesprek gaan met verzekeraars om feitelijke informatie over
deze problematiek boven water te krijgen en hen verzoeken concreet aan
te geven wat verzekeraars nu aanbieden aan hun klanten, of dit passend
is in die zin dat het doorloopt tot AOW, hoe vaak mensen tussen wal en
schip raken, hoeveel brandende huizen er zijn en welke concrete
maatregelen zij treffen voor “brandende huizen” en wat zij doen om deze
problematiek in de toekomst te voorkomen. Ik zal uw Kamer in het eerste
kwartaal 2019 informeren.
Vragen van het lid W.P.H.J. Peters (CDA)
Vraag:
Kan de staatssecretaris reageren op de voortgang van de
schuldenproblematiek en heeft de staatssecretaris nog iets nodig van de
Kamer om een en ander te versnellen? Hebben we het niet zo ingewikkeld
gemaakt dat de overheid het niet meer kan oplossen?
Antwoord:
Op 22 mei 2018 is het Actieplan brede schuldenaanpak aan de Tweede Kamer
gezonden (Kamerstukken II, 2017-2018, 24 515, nr, 431). In het actieplan
zijn afspraken gemaakt over de voortgangsrapportages. De eerste
voortgangsrapportage wordt in het voorjaar van 2019 verwacht. De meeste
maatregelen lopen op schema. Gebleken is dat een aantal maatregelen meer
tijd vraagt dan voorzien, waaronder met name de implementatie van de Wet
vereenvoudiging beslagvrije voet. Besloten is om voor dit onderdeel niet
tot het voorjaar 2019 te wachten maar de Tweede Kamer eerder te
informeren. Samen met de staatssecretaris van Financiën onderzoek ik de
mogelijkheden om waar mogelijk toch nog te versnellen en om via
tussenmaatregelen reeds effect te sorteren bij de groep schuldenaren die
op dit moment kampen met een beslagvrije voet die te laag wordt
vastgesteld. Een brief hierover is aan uw Kamer voor begin 2019
toegezegd.
Het gaat bij de schuldenproblematiek om complexe situaties waarbij voor
de oplossing niet alleen de overheid, maar een veelheid aan partijen aan
de lat staat. Daarom heeft het kabinet ook gekozen voor een brede
schuldenaanpak, waarbij vele stakeholders zijn betrokken. Het kabinet is
er van overtuigd dat met de maatregelen uit het Regeerakkoord én de
andere maatregelen uit het Actieplan meer mensen uit een uitzichtloze
schuldensituatie komen. Dat vraagt inzet van alle partijen. De
geconstateerde vertraging bij de implementatie van de beslagvrije voet
neemt niet weg dat alle partijen gezamenlijk hard werken aan de
uitvoering van de maatregelen uit het Actieplan en daarbij ook voortgang
boeken. Zij voelen de urgentie om in de aanpak van de
schuldenproblematiek stappen te zetten en geven daar ook prioriteit
aan.
Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat 320.000 werkende armen
in de polder niet vertegenwoordigd zijn?
Antwoord:
Dat ligt genuanceerder. De groep die genoemd wordt is niet als zodanig georganiseerd en zit ook niet in die hoedanigheid aan tafel. Zzp’ers bezetten evenwel in de SER zowel een werkgevers- als een werknemerszetel. En voor zover het werknemers betreft die onder een cao vallen, zijn zij natuurlijk wel vertegenwoordigd.
Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat 320.000 werkende armen
feitelijk niet in beeld zijn?
Antwoord:
Gemeenten hebben inderdaad minder zicht op werkenden met een laag
inkomen als het gaat om het recht op gemeentelijke minimaondersteuning.
Enerzijds denken namelijk veel werkenden met een laag inkomen dat ze
geen recht hebben op gemeentelijke ondersteuning. Anderzijds weten
gemeenten mensen die zij al kennen doordat ze bijvoorbeeld een
bijstandsuitkering ontvangen beter te bereiken. Het kabinet gaat met de
VNG en gemeenten in gesprek om te bezien hoe deze groep beter in beeld
kan komen.
Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat deze groep aandacht,
representatie en oplossingen voor reële problemen als pensioen,
verzekeringen en inkomen verdient?
Is de staatsecretaris bereid om met de polder over deze
specifieke en toch zo verdeelde groep in gesprek te gaan?
Antwoord:
Deze groep verdient zeker aandacht. Het kabinet heeft ook volop
aandacht voor deze groep. Enerzijds gaan we met gemeenten in gesprek om
te kijken hoe deze groep beter bereikt kan worden. Anderzijds werkt het
kabinet aan maatregelen om kwetsbare zelfstandigen te beschermen en
schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden te
voorkomen. Daarbij zijn de minister en ik ook steeds in overleg met
sociale partners.
Vraag:
Is de minister bereid om de SER om een specifiek advies rondom
werkende armen te vragen?
Antwoord:
Er is recentelijk al veel onderzoek is gedaan naar armoede onder
werkenden waaruit veelal hetzelfde beeld naar voren komt. Veelal ligt de
oorzaak van armoede bij het werken in deeltijd zonder aanvullende
inkomsten.
Op dit moment loopt ook het interdepartementaal beleidsonderzoek naar
deeltijdwerk (IBO deeltijd). Daarin wordt gekeken naar de belemmeringen
die deeltijdwerkers in het algemeen ervaren om meer te gaan werken en
hoe deze weggenomen worden. Dit onderzoek zal in het voorjaar van 2019
afgerond zijn. Tegelijkertijd werken we door aan de realisatie van
maatregelen om kwetsbare zelfstandigen te beschermen. Hoewel het IBO
deeltijd zich niet specifiek richt op werkende armen, maar op deeltijd
in het algemeen is het niet evident of een advies of verkenning van de
SER hier toegevoegde waarde heeft.
Vraag:
Is de minister bereid om het CPB en het Nibud te betrekken om
specifieke huishoudens in beeld te krijgen?
Antwoord:
Er is al veel onderzoek naar werkenden met een laag inkomen. Hierin
is ook gekeken naar de risicogroepen. Maar dat groepen in onderzoek in
beeld zijn, wil niet zeggen dat gemeenten deze individuele huishoudens
ook zomaar kunnen bereiken als zij zich niet zelf melden. Daarom gaat
het kabinet met de VNG en gemeenten in gesprek gaan om te bezien wat er
mogelijk is om deze groepen beter te bereiken, en ervoor te zorgen dat
werkenden met een laag inkomen goed weten waar ze recht op hebben.
Vraag:
Er zijn signalen dat jongeren dakloos raken, o.a. door de
kostendelersnorm. Kan de staatssecretaris hierop reageren en hebben
gemeenten genoeg mogelijkheden om dat aan te pakken?
Antwoord:
Bij de toepassing van de kostendelersnorm is er voor gemeenten maatwerk
mogelijk.
Jongeren tot 21 jaar en studenten zijn uitgezonderd van de
kostendelersnorm en tellen dus niet mee als kostendeler. Wanneer het
gaat om personen van 21 jaar en ouder die tijdelijk inwonen bij een
bijstandsgerechtigde, dan hoeft degene die tijdelijk inwoont niet mee te
tellen voor de kostendelersnorm. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om
mensen in crisissituatie en daklozen. De gemeente dient dan vast te
stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. Daarnaast geldt dat
gemeenten maatwerk op basis van de individuele situatie kunnen
toepassen. Zo kunnen gemeenten als zij dat nodig achten de bijstand en
de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden,
mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde.
Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie om met alle gemeenten in
gesprek te gaan om een sluitende aanpak te realiseren die
huisuitzettingen wegens schulden en niet betalen van de huur moet
voorkomen? En is de staatssecretaris bereid om met minister van VWS in
gesprek te gaan?
Antwoord:
Huisuitzettingen moeten worden voorkomen, zeker als daar kinderen bij
betrokken zijn. Positief is dat het aantal huisuitzettingen bij huurders
van corporatiewoningen daalt. De gezamenlijke aanpak van gemeenten en
woningcorporaties werkt. Het Interbestuurlijk programma, de Brede
schuldenaanpak en de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke
opvang stimuleren gemeenten en woningcorporaties om huisuitzettingen
zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door vroegsignalering van
schulden. De ministeries van VWS en SZW zijn hierover in gesprek en
werken samen in het genoemde programma.
Vragen van het lid B. van Kent (SP)
Vraag:
Erkent de minister dat de verhoogde AOW-leeftijd niet meer houdbaar
is?
Antwoord:
Nee, het verhogen van de AOW-leeftijd is juist nodig om de AOW houdbaar
te houden.
We hebben het beste stelsel van oudedagsvoorzieningen in de wereld. Dit
willen we zo houden voor huidige én toekomstige generaties. Om ons
systeem van oudedagsvoorziening ook voor de toekomst houdbaar te houden
is het noodzakelijk dat de AOW-leeftijd geleidelijk stijgt en dat we
langer doorwerken.
Ook in de toekomst als de levensverwachting verder blijft stijgen, zal
de AOW-leeftijd mee moeten bewegen en mag van mensen worden verwacht dat
zij langer doorwerken.
Vraag:
Kan de minister een noodfonds in het leven roepen voor mensen die tussen
wal en schip vallen omdat arbeidsongeschiktheidsverzekering niet
uitkeert tussen 65 jaar en de eerste AOW-dag?
Antwoord:
Het lid Van Kent (SP) geeft in het amendement aan dat de
overbruggingsregeling AOW (OBR) te streng is (afvalrace) en wil 6,5
miljoen euro voor mensen die geconfronteerd worden met direct nadeel
vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd. Ook het lid Heerma
(CDA) vraagt om een verruiming van de OBR (voor zzp-ers van wie de
AOV-uitkering eindigt voor de AOW-leeftijd en die na 2013 in die
AOV-uitkering zijn gekomen).
De OBR is in het leven geroepen voor mensen die zich niet hebben kunnen
voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, omdat ze in 2013 al
met Vut of prepensioen waren of een private uitkering op grond van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen.
In het verleden is gebleken dat niet het gehele OBR-budget aan deze
doelgroep onder deze voorwaarden werd besteed. Dit is de reden waarom
het budget meermaals neerwaarts is bijgesteld. Daarom is ook onderzocht
of we de OBR konden versoepelen en/of verruimen. Dat is helaas niet
mogelijk gebleken, omdat aan een verruiming van de OBR terugwerkende
kracht gegeven moet worden. Dit zou impliceren dat terugwerkend alle
afwijzingen voor de OBR en mensen die niet hebben aangevraagd, opnieuw
in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld aan te vragen. Ook zou
dit terugwerkend leiden tot mutaties in andere uitkeringen, toeslagen,
belastingen etc. Dit is zeer gecompliceerd. Hierover is uw Kamer eerder
geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016-2017, 32 043 nr. 364).
In het verleden is ook gezocht naar een (beperkte) doelgroep voor een
regeling voor mensen met financieel nadeel als gevolg van de verhoging
van de AOW-leeftijd. Dit bleek zeer complex. Ervaringen met de OBR leren
dat een regeling voor een beperkte doelgroep zeer complex is en dat op
voorhand veel vragen te stellen zijn zoals: Kan deze doelgroep beperkt
blijven? Kan deze regeling in tijd beperkt worden? Kan terugwerkende
kracht worden voorkomen? Wat doe je met mensen die al eerder niet onder
de OBR vielen en nu al met AOW zijn? Welk condities gaan gelden? Hadden
mensen hun verzekering kunnen aanpassen? Welk uitkeringsniveau wil je
bieden? AOW, bijstand, met inkomstenverrekening?
Navraag leert dat verzekeraars soms een AOV-verzekering aanbieden met
een vaste looptijd tot bijvoorbeeld 68 jaar en niet tot de AOW-leeftijd.
Ik zal onderzoek doen naar welke mogelijkheden er zijn en starten met
opnieuw in gesprek gaan met verzekeraars om feitelijke informatie over
deze problematiek boven water te krijgen en hen verzoeken concreet aan
te geven wat verzekeraars nu aanbieden aan hun klanten, of dit passend
is in die zin dat het doorloopt tot AOW, hoe vaak mensen tussen wal en
schip raken, hoeveel brandende huizen er zijn en welke concrete
maatregelen zij treffen voor “brandende huizen” en wat zij doen om deze
problematiek in de toekomst te voorkomen. Ik zal uw Kamer in het eerste
kwartaal van 2019 informeren.
Vraag:
Wat gaat de minister doen om hogere lonen te realiseren? Is de minister
bereid een loonmaatregel te overwegen? Of staan we hier volgend jaar
weer omdat van de beloofde koopkrachtgroei niks terecht is
gekomen?
Antwoord:
Het op 23 november 2018 verschenen onderzoek van het CPB over de
loonontwikkeling wijst op de lagere groei van de arbeidsproductiviteit
als belangrijke verklaring voor de lagere loongroei in het
verleden. Beter begrip van de groei van de arbeidsproductiviteit en
effectiviteit van beleidsopties is van belang om hogere loonstijgingen
te realiseren.
Omdat loonbeleid maatwerk vereist, is het aan decentrale partijen om
hier afspraken over te maken. De situatie is immers van sector tot
sector verschillend. Afhankelijk van de omstandigheden stellen
decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van
de afwegingen is. Een opwaartse loonmaatregel is een ferme ingreep van
de overheid in de economie en daarom niet wenselijk.
Overigens is er ook geen wettelijke ruimte voor een opwaartse
loonmaatregel. Artikel 10 van de Wet op de Loonvorming (WLV) beschrijft
dat een neerwaartse loonmaatregel kan worden overwogen in een
noodsituatie van de nationale economie, waarbij een neerwaartse
aanpassing van het loonkostenpeil noodzakelijk wordt geacht. Het zou
oneigenlijk zijn met een beroep op dit artikel bij de huidige
economische omstandigheden een opwaartse aanpassing op te
leggen. Daarnaast betekent een opwaartse loonmaatregel een inbreuk op de
contractvrijheid van cao-partijen, gewaarborgd in internationale
verdragen.
Uitgaande van wat we nu weten en kunnen beïnvloeden zal 2019 positief
uitpakken qua koopkracht. Er is berekend wat er gebeurt met het
koopkrachtplaatje voor volgend jaar als de loonontwikkeling zou
tegenvallen. Ook als de loonontwikkeling volgend jaar 1%-punt zou
tegenvallen, gaat nog steeds ongeveer 90% van de huishoudens er in
koopkracht op vooruit. De lastenverlichting van dit kabinet heeft dus
duidelijk een positief effect op de koopkracht, los van de
loongroei.
Vragen van het lid J.J. van Dijk (SP)
Vraag:
Deelt de minister de mening dat het volstrekt absurd is dat de
topbestuurders van bedrijven veel meer verdienen dan de werkvloer?
Antwoord:
Ik wil voorop stellen dat het kabinet niet gaat over de beloningen van
bestuurders van bedrijven. De discussie en besluitvorming over
beloningen van bestuurders vindt in de onderneming zelf plaats.
Aandeelhouders, commissarissen en bestuurders gaan over het
beloningsbeleid, niet het kabinet. Tegelijkertijd is het kabinet zich
scherp bewust van de maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot
de beloningsverhoudingen. Niet voor niets heeft het kabinet het
parlement in de eerste helft van dit jaar nog een wetsvoorstel
voorgelegd dat de OR meer mogelijkheden geeft om de ontwikkeling van de
beloningsverhoudingen aan de orde te stellen. Dit voorstel is ook
aangenomen en treedt op 1 januari 2019 in werking.
Vraag:
Uit onderzoek van NH Nieuws blijkt dat maar liefst 2 miljoen euro van de
15 miljoen euro voor kinderen in armoede verkeerd wordt besteed in Noord
Holland. Waarom accepteert de minister dat? Is de staatssecretaris
bereid te garanderen dat het geld op de juiste plek komt? En komt de
staatssecretaris snel met een reductiedoelstelling voor de armoede, in
lijn met de SP-motie in de Eerste Kamer?
Antwoord:
Het kabinet heeft aandacht voor armoede onder kinderen en stelt sinds
2017 100 miljoen euro extra ter beschikking aan gemeenten en
maatschappelijke organisaties voor de aanpak ervan. Zoals u weet zijn
over 85 van deze 100 miljoen euro bestuurlijke afspraken gemaakt met de
VNG. Uit de eerste evaluatie die ik op 21 november 2018 (Kamerstukken
II, 2018-2019, 24 515, nr. 455) naar uw Kamer heb gestuurd blijkt dat
gemeenten in 2017 positieve stappen hebben gezet om de ambities uit die
bestuurlijke afspraken te realiseren. Zo bieden negen van de tien
gemeenten nu voorzieningen in natura aan, zijn de extra middelen uit de
85 miljoen euro voor het merendeel direct besteed aan beleid gericht op
kinderen in armoede, en weten zij meer kinderen in armoede te bereiken
dan in het jaar ervoor.
Er blijkt echter ook dat er verbeterslagen mogelijk en nodig zijn. De ambities van de bestuurlijke afspraken zijn nog niet bij alle gemeenten gerealiseerd. Met name is verbetering nodig in het bereiken van de ambities met de extra middelen, het inzicht van gemeenten in de besteding van de middelen en (het inzicht in) het bereik van alle kinderen, om bij hen de negatieve gevolgen van het opgroeien in armoede tegen te gaan.
Om samen met gemeenten deze verbetering te realiseren en de gestelde ambities te bereiken, heb ik de bestuurlijke afspraken met de VNG hernieuwd. Daarbij wordt vastgehouden aan de gezamenlijke ambitie om alle kinderen die in armoede opgroeien te bereiken en te ondersteunen. Gemeenten zetten daarbij in op een integrale en structurele aanpak van de oorzaken en gevolgen van armoede onder kinderen. Ik zal in samenwerking met de VNG en Divosa gemeenten ondersteunen, om zo het bereiken van álle kinderen in armoede te bevorderen.
Ik heb het CPB, SCP en CBS gevraagd te verkennen of het mogelijk is
tot eenduidige armoede indicatoren te komen die bruikbaar zijn voor een
eventuele reductiedoelstelling. De resultaten van deze verkenning zijn
ook op 21 november 2018 naar uw Kamer verstuurd. Hierover wil ik ook in
gesprek gaan met VNG. Begin 2019 zal ik uw Kamer informeren over de
mogelijkheid om te komen tot een reductiedoelstelling.
Vraag:
Omdat sommige mensen beter af zijn binnen de sociale werkvoorziening dan
buiten, mogen mensen zelf bepalen waar ze het best tot nu recht
komen?
Antwoord:
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het niet langer
mogelijk om in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te stromen. Mensen
kunnen met ingang van 1 januari 2015 niet meer in de Wsw instromen. De
banenafspraak en beschut werk zijn daarvoor in de plaats gekomen.
Gemeenten kunnen maatwerk leveren voor ieder individu. Dat maakt de
arbeidsmarkt inclusiever. Mensen kunnen ook zelf een aanvraag doen voor
beschut werk. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen een belangrijke rol
spelen. Zij voeren voor veel gemeenten beschut werk uit. Vaak worden
sociale ontwikkelbedrijven ook ingezet voor ondersteuning van de brede
doelgroep van de Participatiewet.
Vraag:
Kan het kabinet het voorstel onderzoeken om het salaris aan de top op te
nemen in de cao en ervoor te zorgen dat het salaris nooit meer dan tien
keer hoger is dan het loon van de laagstbetaalde werknemer?
Antwoord:
Het kabinet treedt niet in de onderhandelingsvrijheid van sociale
partners. Het is aan werkgevers en werknemers of de beloning van de top
van een onderneming in de cao wordt ondergebracht of niet.
Vraag:
Er is een groep mensen die tussen wal en schip valt. Het lukt hen niet
om een baan te krijgen via de banenafspraak, maar zij komen ook niet in
aanmerking voor een beschutte werkplek ondanks dat zij daar wel recht op
zouden hebben. Is de staatssecretaris bereid om beschutte werkplekken
beschikbaar te stellen voor deze groep?
Antwoord:
De werkgevers, werknemers, gemeenten en het UWV zullen gaandeweg
resultaten boeken met het aan het werk helpen van mensen met een
arbeidsbeperking. Dat stemt optimistisch. Maar als er mensen tussen wal
en schip vallen dan moet worden gekeken wat de oorzaak daarvan is en
wat daaraan kan worden gedaan. Dat is namelijk niet acceptabel. Onlangs
is de evaluatie beschut werk gestart. Hierbij worden ook de
indicatiecriteria onder de loep genomen. Mocht uit de evaluatie blijken
dat er mensen tussen wal en schip vallen, dan zullen er passende
maatregelen worden genomen om dat op te lossen. Ik verwacht dat ik de
evaluatie beschut werk in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer kan
sturen.
Vraag:
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie voor een cao
beschut werk?
Antwoord:
Voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden bepaalt de Participatiewet dat er
bij beschut werk altijd sprake is van werk in een dienstbetrekking. Het
is aan sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) om
afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden voor mensen in beschut
werk. Het kabinet speelt daarin geen rol.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om mensen met een arbeidsbeperking het
wettelijk recht te geven op dienstverlening van een sociale
werkvoorziening?
Antwoord:
Ik vind het van belang dat mensen met een arbeidsbeperking adequaat
worden ondersteund. Dat is maatwerk. Uitgangspunt van de Participatiewet
is decentrale uitvoering door gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk
voor de wijze waarop zij de uitvoering en dus ook de dienstverlening
vormgeven.
Vraag:
Hoe geeft de staatssecretaris uitvoering aan mijn motie om groepen zoals
zzp-ers, jongeren en studenten niet langer uit te sluiten van
schuldhulpverlening?
Antwoord:
Gemeenten moeten iedereen toegang bieden tot passende hulpverlening. In
de motie van het lid Van Dijk (SP) over groepen niet langer uitsluiten
van gemeentelijke schuldhulpverlening (Kamerstukken II, 2017/18, 24 515,
nr. 438) wordt de regering verzocht in 2019 de Kamer te rapporteren
indien er gemeenten zijn die nog wel dergelijke groepen (zzp-ers,
jongeren en studenten) uitsluiten. Zoals ik u schreef in de
beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Dijk (PvdA) op 10
oktober 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, nr. 240), werkt het kabinet met
gemeenten samen om de toegang tot de schuldhulpverlening te verbeteren.
Daarbij faciliteert het kabinet gemeenten, onder andere met de
goedlopende en breed gedragen programma’s Schouders Eronder en Vakkundig
aan het Werk. Bijzondere aandacht is er binnen deze programma’s voor
groepen als zelfstandigen en jongeren. Zoals in de motie wordt verzocht,
zal ik uw Kamer in 2019 informeren over de voortgang.
Vraag:
Schulden ontstaan ook door foute incassobureaus. Het verzenden van foute
incassorekeningen moet standaard door de ACM worden beboet en
recidivisten moeten volgens het ACM van de markt van de markt halen
worden gehaald. Is de staatssecretaris daartoe bereid of laat ze deze
boeven lopen?
Antwoord:
Het kabinet is bezig met de aanpak van misstanden in de incassomarkt
waar het lid Van Dijk (SP) aan refereert. Daarbij wordt een
incassoregister uitgewerkt. Bij de uitwerking wordt het toezicht en de
rol van ACM meegenomen in de aanpak van misstanden. Uw Kamer wordt begin
2019 geïnformeerd door de Minister voor Rechtsbescherming over de
planning, de benodigde tussenstappen en het daarbij behorende tijdpad om
te komen tot een incassoregister.
Vraag:
Kan de minister reageren op het alternatief van de vakbonden om te
kijken naar een compensatie via toeslagen, een zogenaamde
inclusietoeslag?
Antwoord:
Het kabinet begrijpt de gedachte achter dit voorstel, maar constateert
ook dat een toeslag via de Belastingdienst een majeure stelselwijziging
is die ook verstrekkende gevolgen heeft voor de uitvoering. Daarmee valt
dit voorstel buiten de kaders van het brede offensief en is het iets
voor een langere termijn agenda. De staatssecretaris van SZW heeft
in brieven van 7 september en 20 november, (Kamerstukken II, 2017-2018,
34 352, nr. 115 en Kamerstukken II, 2018-2019, 34 352, nr.
138) aangegeven in te zetten op een gedeeltelijke vrijlating van
arbeidsinkomsten voor mensen die gaan werken met loonkostensubsidie om
werken lonend te maken voor mensen die in deeltijd werken met
loonkostensubsidie, vergelijkbaar met de vrijlatingsregeling voor mensen
met een medische urenbeperking. Dit is ten opzichte van de huidige
situatie een aanmerkelijke verbetering voor mensen die in deeltijd
werken met loonkostensubsidie waardoor ook voor hen werken gaat lonen.
Dit voorstel vergt wetswijziging. Dat wetsvoorstel verwacht de
staatssecretaris van SZW na de zomer 2019 bij de Kamer in te
dienen.
Vraag:
Hoe staat het met het toezicht van de Inspectie SZW op arbeidsmigranten?
Gaat de minister nu eindelijk scherp toezicht houden op huisvesting,
arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van arbeidsmigranten? En de
regels handhaven zoals de Nederlandse wet vereist, met extra inspecteurs
bij de Inspectie SZW?
Antwoord:
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetgeving met
betrekking tot arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, zoals de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw)
en de Arbeidsomstandighedenwet. De gemeente heeft een rol wanneer het
gaat om toezicht op huisvesting. Als het om SNF-gecertificeerd
huisvesting voor arbeidsmigranten gaat, dan vinden ook controles plaats
door de Stichting Normering Flexwonen (SNF). In het regeerakkoord wordt
50 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de
Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Ruim de
helft van deze extra middelen zullen worden ingezet voor de bevordering
van ‘eerlijk werk’, waar de aanpak van onderbetaling, arbeidsuitbuiting
en schijnconstructies deel van uitmaakt. Zo besteedt het programma
Schijnconstructies en cao- naleving van de Inspectie SZW bijzondere
aandacht aan de aanpak van schijnconstructies, waaronder internationale
(uitleen)constructies. Het programma uitzendbureaus pakt malafide
uitzendbureaus aan die arbeidskrachten uit andere Europese landen
bemiddelen. Daarnaast ondersteunt de Inspectie SZW sociale partners bij
het toezicht op de naleving van cao-bepalingen. In het Meerjarenplan
2019-2022 van de Inspectie SZW worden voor de komende vier jaar de
prioriteiten van de Inspectie gesteld op grond van de Inspectiebrede
risico- en omgevingsanalyse en het ICF. Dit Meerjarenplan van de
Inspectie SZW is op 15 november jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken
II, 2018-2019, 35 000 XV, nr 10).
Vraag:
Er zijn bijna twee miljoen Oekraïners werkzaam in Polen en 250.000 Polen
werkzaam in Nederland. Wat vindt de minister van dit gezeul met
werknemers?
Antwoord:
Er is in de Europese Unie een vrij verkeer van werknemers dus het staat
werkgevers vrij om Europese arbeidskrachten aan te trekken. Waar
tekorten bestaan op de arbeidsmarkt, is de mogelijkheid van
arbeidsmigratie in de Europese Unie ook heel waardevol.
EU-arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie.
Dat neemt niet weg dat we ook oog moeten hebben voor de negatieve
effecten van arbeidsmigratie. Oneerlijke concurrentie door constructies
om arbeidsmigranten goedkoper te laten werken dan Nederlanders moeten
worden aangepakt. Dit is zowel in het belang van bonafide werkgevers als
van de arbeidsmigranten. Om dat aan te pakken, is ook al het nodige
gebeurd. Met de Wet aanpak schijnconstructies is ingezet op het
tegengaan van oneerlijke concurrentie door het ontduiken van de regels
voor het wettelijk minimumloon. Ook in Europa zet ik in op het tegengaan
van oneerlijke concurrentie. De aanpassing van de detacheringsrichtlijn
draagt daaraan bij.
Vraag:
Kan de minister een tipje van de sluier oplichten rondom de maatregelen
die zijn aangekondigd naar aanleiding van de WW-fraude?
Antwoord:
UWV is - in samenwerking met mijn ministerie - hard aan de slag met de
uitwerking en implementatie van de maatregelen zoals aangekondigd in
mijn brieven van 1 en 10 oktober jl. (Kamerstukken II, 2018-2019, 17
050, nr. 545 en Kamerstukken II, 2018-2019, 17 050, nr. 547) In het
daaropvolgende debat hierover met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik u in
januari 2019 schriftelijk over de voortgang zal informeren. Daar kan ik
nu niet op vooruitlopen.
Vraag:
Kan de minister reageren op de problematiek dat circa 100.000
arbeidsmigranten geen huisvesting hebben in Nederland?
Antwoord:
Met de huidige economische groei neemt de druk op de huisvesting van
arbeidsmigranten toe. Er dient voldoende en kwalitatief goede
huisvesting beschikbaar te zijn. Het is aan gemeenten,
uitzendbureaus/werkgevers om hun verantwoordelijkheid te pakken en te
zorgen voor voldoende en goede huisvesting voor arbeidsmigranten.
Huisvesting van arbeidsmigranten in een loods, ook al is dit tijdelijk,
is onacceptabel. De gemeente Westland heeft bij de situatie in Poeldijk
ook actie ondernomen ten aanzien van het uitzendbureau om te zorgen dat
dit soort situaties niet meer voorkomt.
Het kabinet zet in op kwalitatief goede huisvesting. Zoals bekend
geldt per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op
het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de
uitzonderingen op onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is
dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn
afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde
instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het
eerdergenoemde SNF-keurmerk.
Vraag:
Wat is de stand van zaken rondom de Kamervragen van het lid Van Dijk
(SP) over ICT-projecten UWV?
Antwoord:
Er wordt op dit moment hard gewerkt aan de beantwoording van deze
vragen. Daarvoor moet nader onderzoek worden gedaan. Zo dienen de
archieven bij SZW en UWV geraadpleegd worden met betrekking tot de
middelen die UWV in 2007 aan ICT heeft uitgegeven. Het is daarom niet
mogelijk om de vragen binnen de gestelde termijn van drie weken te
beantwoorden. Ik zal uw Kamer de antwoorden op deze Kamervragen zo
spoedig mogelijk doen toekomen.
Vraag:
Is de minister het met SP eens dat vrij verkeer van werknemers niet de
vrijheid van werknemers verhoogt, maar leidt tot lagere lonen en
loonkosten voor arbeidsmigranten en dus tot een loondump?
Antwoord:
Het kabinet is van oordeel dat het vrij verkeer van werknemers Nederland
op tal van terreinen grote voordelen heeft gebracht en dat ook heel veel
werknemers daarvan profiteren. Dat neemt niet weg dat er op een aantal
terreinen ook negatieve effecten zijn opgetreden, zoals oneerlijke
concurrentie op arbeidsvoorwaarden en schijnconstructies. De inzet van
het kabinet is er daarom consequent op gericht om deze problemen aan te
pakken op die gebieden, waar zij zich voordoen. Dit doet het kabinet
onder andere via de inzet in Europa voor gelijk loon voor gelijke arbeid
op dezelfde plaats (de wijziging van de detacheringsrichtlijn
bijvoorbeeld) en het versterken van de handhaving bij
grensoverschrijdende arbeid. Het kabinet is ervan overtuigd dat we op
die manier de arbeidsvoorwaarden voor alle mobiele werknemers in Europa
structureel kunnen verbeteren.
Vraag:
Worden uitzendbureaus die zich schuldig maken aan 'discriminatie op
bestelling' nu werkelijk aangepakt?
Antwoord:
Naar aanleiding van de RADAR-uitzending van januari 2018, waarbij
discriminatoire verzoeken aan vestigingen van uitzendbureaus in bijna de
helft van de gevallen werden ingewilligd, is de uitzendsector aan de
slag gegaan met het inrichten van een stevige aanpak om discriminatie
tegen te gaan. Dit doet de uitzendsector in nauw overleg met mijn
ministerie. De brancheorganisaties ABU en NBBU hebben beiden een pakket
van maatregelen ontwikkeld. Het voeren van een actief
antidiscriminatiebeleid is een lidmaatschapeis geworden. Ook worden er
mystery calls uitgevoerd onder de eigen leden om te bezien in hoeverre
zij meegaan in discriminerende verzoeken. De ABU heeft daarnaast onlangs
de campagne ‘Werk jij mee? Zeg nee’ gelanceerd. Onderdeel van deze
campagne is een meldpunt voor discriminatoire verzoeken. Er is
doorlopend overleg tussen mijn ministerie en de sector om de voortgang
en opbrengsten van de zelfregulering te monitoren.
Aanvullend op deze zelfregulering is in het vernieuwde actieplan
arbeidsmarktdiscriminatie aangekondigd dat de bevoegdheden van de
Inspectie SZW verruimd worden zodat toezicht en handhaving mogelijk
worden met betrekking tot de aanwezigheid van wervings- en
selectiebeleid bij werkgevers, waarin voldoende waarborgen moeten worden
opgenomen om discriminatie van sollicitanten te voorkomen en tegen te
gaan. Hiertoe zal de Arbowet worden gewijzigd. In samenhang hiermee
wordt bezien hoe toezicht op derde partijen die diensten verlenen in
werving- en selectieprocedures, waaronder uitzendbureaus, kan worden
ingericht. De uitkomst hieervan wordt betrokken bij de voorgenomen
wetswijziging. Gedurende de voorbereiding van de benodigde wetswijziging
zal de Inspectie SZW verkennende inspecties uitvoeren bij werkgevers en
intermediairs die zijn gericht op het versterken van de
informatiepositie.
Dit betekent dat het toezicht op de uitzendsector, en andere
bemiddelende partijen in het werving- en selectieproces, wordt
versterkt. De Inspectie SZW ziet niet toe op individuele gevallen van
discriminatie. Individuele gevallen van discriminatie kunnen worden
gemeld bij de politie, het College voor de Rechten van de Mens of de
gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. De Inspectie SZW benut
signalen van deze partijen bij het vaststellen van risicobedrijven en
sectoren.
Vragen van het lid S.P.R.A. van Weyenberg
(D66)
Vraag:
Herkent de minister het punt dat veel zzp-ers een fiscaal voordeel
hebben als ze geoormerkt geld hebben gespaard voor pensioen, maar dat de
meesten daarvan niet op de hoogte zijn?
Antwoord:
Zelfstandigen kunnen op verschillende manieren in een
oudedagsvoorziening voorzien, waaronder via een fiscale oudedagsreserve.
Een zelfstandige kan op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden
van een oudedagsvoorziening via de eigen accountant en/of
belastingadviseur, de site van de Belastingdienst, via voorlichting en
informatie van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel etc. Er zijn mij
geen signalen bekend dat de meeste zelfstandigen niet op de hoogte
zouden zijn van de mogelijkheden tot het voorzien in een
oudedagsvoorziening.
Vraag:
Is de minister bereid om in gesprek te gaan met het UWV en de
uitzendsector over de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte over de
langdurige effecten op het inkomen van mensen die de diagnose kanker
hebben gehad? Zou de minister ook met het UWV willen kijken hoe we
medische zorg en re-integratie bij elkaar kunnen brengen?
Antwoord:
Wanneer de diagnose ‘kanker’ wordt vastgesteld, stort je wereld in. Als
deze diagnose bij jongere vrouwen bovendien ook nog leidt tot extra
inkomensverlies, zoals gesteld wordt in het rapport van Deloitte, maakt
dat de toekomst niet rooskleuriger. Het werkbehoud bij kanker en het
weer aan het werk helpen van mensen die geen werk meer hebben, zijn
thema’s die ook mij aan het hart gaan. Er gebeurt nu al veel op het
gebied van kanker en werk.
Allereerst is er in 2017 een pilot geweest met een vervroegde inzet
van de no-riskpolis. Daarin wordt onderzocht of mensen met een
Ziektewetuitkering, die geen werkgever meer hebben, sneller aan het werk
komen door deze no-riskpolis. Ik verwacht dat ik de onderzoeksresultaten
begin 2019 aan de Kamer kan sturen.
Ten tweede heb ik recent een subsidieregeling voor werkzoekenden met
kanker opengesteld. Op grond daarvan kan ik subsidie verlenen aan
projecten die werkhervatting bevorderen voor mensen die kanker hebben of
kanker hebben gehad. De inschrijvingstermijn van deze regeling is net
gesloten (16 november). Begin 2019 zal duidelijk worden welke projecten
voor subsidie in aanmerking komen.
Ik vind het verzoek van het lid Van Weyenberg (D66) om in gesprek te
gaan met de uitzendsector, sympathiek. Wel wil ik eerst de resultaten
van de pilot en de aanvragen in het kader van de subsidieregeling
afwachten zodat ik die kan meenemen in dat gesprek.
Wat betreft het bij elkaar brengen van de publieke gezondheidszorg en
UWV, die de re-integratie ondersteunt voor mensen zonder werkgever, ligt
het voor de hand om bij specialisten uit de publieke gezondheidszorg
aandacht te vragen voor de rol van werk in het genezingsproces (arbeid
als medicijn). Dit ligt echter op het terrein van mijn collega, de
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarvoor zal ik zijn
aandacht vragen.
De jonge vrouwen met een werkgever dienen vanuit het werk ondersteund te
worden bij re-integratie. Leidinggevenden in het bedrijf en de
arbodienstverlening van het bedrijf hebben hier een rol in. SZW heeft
een eerste aanpassing van de richtlijn “kanker en werk” voor
bedrijfsartsen door de beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB)
gefinancierd. Hiermee is in 2017 een nieuwe richtlijn beschikbaar
gekomen voor bedrijfsartsen, die momenteel in de praktijk wordt getest
en in de toekomst mogelijk verder aangepast wordt. Op deze wijze
ondersteun ik de begeleiding van werknemers van kanker vanuit de
arbeidsgerelateerde zorg.
Vraag:
Wat betekenen de door de minister in de brief aangekondigde maatregelen
in de WW in de praktijk?
Antwoord:
Vrijwilligerswerk vind ik van grote waarde en kan bijdragen om weer een
nieuwe baan te vinden. In de afgelopen periode heb ik in overleg met
alle betrokken partijen gewerkt aan verruiming van de huidige
regeling.
Daarbij merk ik op dat tussen de wens om meer vrijwilligerswerk toe te
staan en de eis dat er geen verdringing mag optreden een zeker
spanningsveld bestaat. Ik heb hier een balans in gevonden met de
volgende uitbreidingen:
- Kern van de verruiming is dat al het vrijwilligerswerk met behoud van
WW-uitkering, dat wordt uitgevoerd bij een organisatie of instelling
zonder winstoogmerk, toegestaan is. Het moet dan om grotendeels algemeen
nuttige activiteiten gaan. Dit is dus substantieel ruimer dan alleen bij
organisaties of instellingen met de ANBI/SBBI status.
- Het criterium ANBI en SBBI blijft wel gehandhaafd, naast de hiervoor
genoemde verruiming, omdat dit makkelijk door UWV te controleren is en
veel organisaties waar vrijwilligerswerk wordt gedaan deze status wel
hebben.
- Om te voorkomen dat er zich in de toekomst toch onvoorziene
onwenselijke situaties voordoen die niet onder de regeling vallen maar
toch kennelijk algemeen geaccepteerd vrijwilligerswerk zijn, is er een
hardheidsclausule in de regeling opgenomen.
- In de definitie van ‘onbetaalde arbeid’ zijn de uurvergoedingen
geschrapt. Hiermee worden knelpunten bij bijvoorbeeld politie en
brandweer weggenomen. Ook dit is een verruiming van mogelijkheden.
De waarborgen die de regeling reeds kent om verdringing en oneerlijke
concurrentie tegen te gaan, behoeven geen wijziging. Dit betreft de eis
dat er sprake moet zijn van onbetaalde arbeid en dat deze onbetaalde
arbeid moet bestaan uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Daarnaast
ziet ook de definitie van ‘organisatie of instelling zonder
winstoogmerk’ toe op voorkoming van verdringing van reguliere
arbeid.
Deze verruiming is in overleg met UWV, sociale partners en
belangenorganisaties op het gebied van vrijwilligerswerk tot stand
gekomen. De aanpassingen worden op 4 december in de Staatscourant
gepubliceerd.
Vraag:
Graag een toezegging van de minister voor het verruimen van het aantal
tewerkstellingsvergunningen en om deze flexibeler in te zetten, conform
de motie Ziengs. Daarnaast graag een reactie van de minister op de vraag
om tot een generieke regeling te komen voor gespecialiseerde koks, zoals
Duitsland kent.
Antwoord:
Het derde en laatste jaar van de huidige quotumregeling is gaan lopen op
1 oktober 2018. De cijfers van het derde quotumjaar worden nauwlettend
in de gaten gehouden. Op 3 december 2018 zal met de
sectorvertegenwoordigers een gesprek plaatsvinden over de voortgang van
de quotumregeling. Indien er aanleiding is om het quotum te verruimen,
wordt daar (conform de motie van Ziengs en Van Weyenberg van juli 2016)
net als in het tweede quotumjaar welwillend naar gekeken.
Op 1 oktober 2019 loopt de huidige regeling voor koks in de Aziatische
horeca af. De komende periode wordt bezien op welke manier ook na 1
oktober 2019 zal worden voorzien in een regeling die het voor werkgevers
mogelijk maakt gespecialiseerde Aziatische koks uit derde landen aan te
trekken. In dit kader zal ook worden gekeken naar de Duitse
regeling.
De huidige regeling beantwoordt aan de behoefte aan Aziatische koks,
maar heeft ook een aantal onwenselijke effecten en stimuleert werkgevers
onvoldoende zelf inspanningen te blijven plegen om tot een duurzame
oplossing te komen. Zo wordt onder andere gesignaleerd dat de regeling
nu ook wordt gebruikt om koks uit derde landen te halen om functies te
vervullen waarvan betwijfeld kan worden of die altijd een Aziatisch
specialisme vereisen. Voor deze groep is een specifieke regeling niet
aangewezen.
De toekomstige regeling zal daarom beter toegespitst moeten zijn op het
kunnen aantrekken van juist de hoger gespecialiseerde koks. Over de
toekomst van de regeling zal het gesprek plaatsvinden met de
sectorvertegenwoordigers. Voor 1 april 2019 wordt u nader geïnformeerd
over het vervolg.
Vraag:
Is de minister bereid om plannen voor te bereiden voor als het weer
misgaat, bij een mogelijk volgende crisis?
Antwoord:
Het gaat goed met de economie en steeds meer mensen hebben een baan. Er
is sprake van een krappe arbeidsmarkt. Het CPB verwacht dat de gunstige
ontwikkeling van de economie en de arbeidsmarkt volgend jaar aanhoudt.
De werkloosheid daalt naar verwachting tot gemiddeld 3,5% in 2019. Maar
de hoogconjunctuur zal niet altijd aanhouden en we moeten rekening
houden met een volgende crisis. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de
arbeidsmarkt altijd in de gaten om bij een volgende crisis snel
maatregelen te kunnen nemen als dit nodig is. Hierbij is het van belang
om ook aandacht te hebben voor de lessen uit de vorige crisis en om aan
te sluiten bij maatregelen die snel op te schalen zijn.
Vragen van het lid R. Raemakers (D66)
Vraag:
Wat is de voortgang op het consumptief krediet? En waarom geeft het
kabinet aan dat er, in het geval van onvoldoende voortgang,
vervolgstappen worden overwogen? Kan het kabinet dan niet gewoon,
conform het regeerakkoord, vervolgstappen nemen?
Antwoord:
Betalingsachterstanden bij verzendhuiskredieten (dat zijn kredieten die
verstrekt worden door thuiswinkelorganisaties zoals postorderbedrijven
en webwinkels) zijn zeer hoog: 34% van de overeenkomsten kent een
betalingsachterstand in 2017. Dat is aanmerkelijk hoger dan bij andere
vormen van consumptief krediet (6,6% gemiddeld). De hoogte van dit
percentage en de kenmerken van het krediet (doorlopende kredieten met
langere looptijd in combinatie met hoge rentes) baren mij en de minister
van Financiën zorgen.
Daarom moeten de thuiswinkels dit percentage fors terugdringen. Onder
druk van de AFM zetten zij al een paar belangrijke stappen. De
belangrijkste is dat thuiswinkels per 1 mei 2018 de leennormen hebben
aangescherpt. Daarnaast hebben thuiswinkels ook aanpassingen gemaakt in
hun online omgeving.
Uit cijfers van BKR (Bureau Kredietregistratie) blijkt dat achterstanden
– een half jaar na invoering van de strengere leennormen – met 7% zijn
afgenomen, tot bijna 27%. Dit is dus een positieve ontwikkeling, maar
nog steeds een hoog percentage.
Daarom zal de minister van Financiën in mei 2019 met AFM opnieuw
kritisch kijken naar de achterstanden.
Vraag:
De staatssecretaris geeft aan dat de inwerkingtreding van de
vereenvoudiging van de beslagvrije voet vertraging oploopt. Kan deze wet
niet sneller in werking treden en welke 'tussenmaatregelen' neemt het
kabinet?
Antwoord:
Ik deel de zorgen die de Kamer heeft over de vertraging rond de
implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Ik constateer
echter ook dat de wil om deze wetgeving voortvarend tot uitvoering te
brengen bij de verschillende stakeholders onverminderd aanwezig is.
Samen met de staatssecretaris van Financiën onderzoek ik de
mogelijkheden om waar mogelijk toch nog te versnellen en om via
tussenmaatregelen reeds effect te sorteren bij de groep schuldenaren die
op dit moment kampen met een beslagvrije voet die te laag wordt
vastgesteld. Een brief over onder andere mogelijke tussenmaatregelen en
de inwerkingtreding van de wet aan uw Kamer is voor begin 2019
toegezegd.
Vraag:
Het lukt niet goed jongeren een goede start te laten maken op de
arbeidsmarkt, met name uit speciaal of praktijkonderwijs, maar ook
jongeren in de jeugdzorg. Bij gemeenten is er niet altijd een passend
aanbod voor begeleiding. D66 wil graag dat de staatssecretaris met
gemeenten aan de slag gaat om dit thema op de agenda te zetten. D66
stelt daarom een Jongerenpact voor, en een "Dag van het jongerenpact".
Graag een reactie van de staatssecretaris hierop.
Antwoord:
Er is al veel gaande rond de begeleiding van kwetsbare jongeren. De
voorgestelde maatregelen in het kader van het breed offensief moeten er
aan bijdragen dat meer jongeren met een arbeidsbeperking aan het werk
komen.
Van belang is ook dat er nu een interdepartementaal beleidsonderzoek
loopt naar jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt. In dat kader wordt
gekeken naar knelpunten en oplossingsrichtingen om jongeren optimaal
perspectief te geven op werk. Ik verwacht dat het IBO-onderzoek in het
voorjaar 2019 naar de Kamer wordt verzonden. Bij de evaluatie van de
Participatiewet die eind volgend jaar verschijnt, kijken we eveneens
naar jongeren met een arbeidsbeperking en de ondersteuning van
gemeenten. Ook voert de SER naar aanleiding van de motie van Van Dijk
(PvdA) en Van Weyenberg (D66) een brede verkenning uit naar
ontplooiingskansen van jongeren, waarbij ook mogelijke knelpunten voor
toegang tot het onderwijs en de arbeidsmarkt aan bod komen. De
verkenning komt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019
beschikbaar.
Daarnaast was er afgelopen donderdag in Utrecht een praktijkdag van het
uitvoeringsprogramma 16-27. Deze praktijkdag was bedoeld om zowel de
praktijk als het beleid te verbeteren en zo meer kansen te creëren voor
jongeren die minder zelfredzaam zijn. Acht pilots starten om te
innoveren of te versnellen daar waar verschillende beleidsterreinen
samen komen: bij de overgang van school of jeugdzorg naar werk of bij
multiproblematiek. Regio’s uit het hele land nemen eraan deel of kijken
in de ‘tweede ring’ mee. Ook zijn drie werkgroepen van start gegaan met
gemeentelijke deelnemers waarin wordt geïnvesteerd in
professionalisering: het ontsluiten van kennis en data. De pilots en
werkgroepen worden ondersteund door koepelorganisaties en
kennisinstellingen, zoals Divosa, Ingrado, SBB, NJi en Movisie, in
samenwerking met SZW, OCW en VWS.
Verder wil ik benoemen dat sprake is van een positieve trend in de
cijfers. Jongeren profiteren ook volop van de aantrekkende
arbeidsmarkt.
Het aantal jongeren onder de 27 jaar in de Participatiewet neemt al
sinds april 2017 af, van ruim 50.000 tot 43.000 in augustus 2018. Het
aantal re-integratievoorzieningen voor jongeren onder de 27 jaar in de
Participatiewet neemt toe. En bijna 45% van de ingezette
loonkostensubsidies wordt ingezet voor jongeren onder de 27 jaar,
terwijl 10% van de Participatiewet uit jongeren bestaat.
Er gebeurt al veel, samen met betrokken partijen. Of een jongerenpact
meerwaarde heeft, vind ik lastig. Als ik dit pleidooi van het lid
Raemakers (D66) opvat om best practices te verzamelen en onder de
aandacht te brengen, dan zeg ik toe om hier naar te kijken.
Vraag:
Financiële prikkels leiden er soms toe dat iemand in de dagbesteding
terechtkomt, in plaats van op een werkplek. Wordt bij de verkenning naar
simpel switchen ook het zorgdeel meegenomen?
Antwoord:
Het project simpel switchen kijkt ook naar dagbesteding en of de
financiering stimuleert dat mensen zich kunnen ontwikkelen naar
(beschut) werk. Voor het einde van het jaar informeer ik u hier verder
over per brief naar de Kamer.
Vragen van het lid G.J. van Dijk (PvdA)
Vraag:
Hoe gaan we handhaven op grote internationale bedrijven die zich in
Nederland niet aan de regels houden voor wat betreft de inzet van
werknemers?
Antwoord:
De handhaving van de regels op het gebied van grensoverschrijdende
arbeid is een belangrijke beleidsdoelstelling van het kabinet. Daartoe
worden verschillende middelen ingezet, zowel op regelgevend gebied als
via versterking van het controleapparaat. Zo wordt met de Wet aanpak
schijnconstructies oneerlijke concurrentie door ontduiking van het
minimumloon bestreden. In Europa hebben wij ons sterk gemaakt voor de
herziening van de detacheringsrichtlijn en het invoeren van een Europese
Arbeidsautoriteit. In het regeerakkoord is 50 miljoen euro per jaar
vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het
Inspectie Control Framework. Ruim de helft van deze extra middelen zal
worden ingezet voor de bevordering van ‘eerlijk werk’, waaronder de
aanpak van onderbetaling, arbeidsuitbuiting en schijnconstructies. Deze
extra inzet zal ook bijdragen aan de aanpak van illegale internationale
(uitleen)constructies en de malafide uitzendbureaus die daarvan
profiteren. Daarnaast ondersteunt de Inspectie sociale partners bij het
toezicht op de naleving van cao-bepalingen. In het Meerjarenplan
2019-2022 van de Inspectie SZW, dat op 15 november (Kamerstukken II,
2018-2019, 35 000 XV, nr. 10) aan uw Kamer werd toegezonden worden deze
activiteiten nader toegelicht.
Vraag:
Is de minister bereid om de wachttijd voor pensioenen van
uitzendkrachten te schrappen? Is de minister bereid het kostenverschil
tussen uitzendkrachten en vaste krachten aan te pakken? Wat gaat de
minister doen voor betere pensioenen van werknemers met een flexibel
contract?
Antwoord:
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over de uitkomsten van het nieuwste
onderzoek naar de witte vlek op pensioengebied (Kamerstukken II,
2018-2019, 32043, nr. 427). Kijkend naar de wachttijd van 26 weken in de
uitzendsector zijn de uitkomsten van het onderzoek opvallend. Ongeveer
de helft van de uitzendkrachten is meer dan 26 weken in dienst bij
dezelfde werkgever en 25 procent van deze groep uitzendkrachten heeft
geen actieve pensioenaanspraken of bouwt deze niet op (circa 47 duizend
personen). Overigens bouwt 60% van de uitzendkrachten die minder dan 26
weken bij dezelfde werkgever in dienst zijn juist wél pensioenaanspraken
op.
Het pensioenfonds van de uitzendsector heeft naar aanleiding van de
uitkomsten een eerste reactie gegeven. Zij zijn van mening dat enkele
resultaten genuanceerder liggen dan uit het onderzoek van het CBS
blijkt. Hierbij is ook gemeld dat het afschaffen of verkorten van de
wachttijd op de cao-tafel ligt. Een dergelijk besluit moet cijfermatig
onderbouwd zijn, daarom is hun voornemen om het CBS een
verdiepingsonderzoek te laten uitvoeren op de uitkomsten van dit
onderzoek. Ik wil hier niet op vooruit lopen. Wel ben ik voornemens met
de uitzendsector in gesprek te gaan om meer inzicht te krijgen in de
situatie. Ik heb in mijn brief aangegeven uw Kamer over de uitkomst te
informeren.
In het Nederlandse stelsel zijn sociale partners verantwoordelijk voor
de arbeidsvoorwaarde pensioen. De overheid kan op het verzoek van het
georganiseerde bedrijfsleven binnen een bepaalde bedrijfstak deelname
aan een pensioenfonds verplichtstellen. Dit systeem leidt ertoe dat
verreweg de meeste werknemers pensioen opbouwen. Bij bedrijven die niet
onder de verplichtstelling vallen en waarin de deelname aan een
pensioenregeling ook niet in een cao is vastgelegd, zijn werkgever en
werknemer vrij om afspraken te maken over een pensioenregeling. Dan kan
ook de consequentie zijn dat er geen pensioenopbouw wordt
afgesproken. Het aanpassen van deze systematiek is een zware stap. Ik
sta open voor verdere doordenking van dit onderwerp. Ik heb de oproep
uit uw Kamer in het debat op 27 november 2018 over het mislukken van een
pensioenakkoord goed gehoord.
Bij een bepaalde groep flexibele werknemers ben ik al wel bereid
concrete stappen te ondernemen, namelijk bij de groep payrollwerknemers.
Ik wil namelijk, net als het lid Van Dijk (PvdA), voorkomen dat
payrolling wordt gebruikt vanwege kostenverschillen en zo te concurreren
op arbeidsvoorwaarden. Dit is bij payroll belangrijk, omdat
payrollwerknemers in dezelfde situatie zouden moeten komen als
werknemers die direct in dienst zijn. De opdrachtgever heeft namelijk
inhoudelijk toezicht en leiding over de door hem of via een derde
geworven en geselecteerde payrollwerknemer die exclusief aan hem ter
beschikking wordt gesteld. Daarom vind ik het belangrijk om de positie
van payrollwerknemers op het gebied van pensioen te verbeteren. In het
Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (WAB) is geregeld dat
payrollwerknemers recht krijgen op een adequate pensioenregeling als ze
werken bij een bedrijf waar een pensioenregeling geldt, of als ze werken
in een sector waar een pensioenregeling geldt. Wat precies onder een
adequate pensioenregeling wordt verstaan, wordt nog uitgewerkt. Hiermee
zet ik dus al stappen om de kostenverschillen weg te nemen tussen
werknemers die direct in vaste dienst zijn en werknemers die werken op
een payrollcontract.
Vraag:
Kunnen we mensen die in het doelgroepregister zitten zonder dat ze aan
het werk zijn voor een bepaalde periode een aanbod voor werk of scholing
geven?
Antwoord:
Ik vind dit een sympathiek idee. Mensen die in het doelgroepregister
banenafspraak zitten, vallen onder de verantwoordelijkheid van UWV of de
gemeente. UWV en gemeenten zorgen voor passende ondersteuning voor deze
mensen. Zij beschikken daarvoor over de nodige instrumenten en kunnen
deze instrumenten in maatwerk inzetten, naargelang de mogelijkheden van
betrokkene.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om een plan te ontwikkelen om sociaal
ontwikkelbedrijven een toekomst te geven? Is de staatssecretaris bereid
om de bezuiniging hierop te stoppen? En is het mogelijk om
participatiebudget hiervoor te gebruiken?
Antwoord:
Uitgangspunt van de Participatiewet is dat gemeenten verantwoordelijk
zijn voor de wijze waarop zij de uitvoering vormgeven en dus ook voor de
regionale sociale infrastructuur. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen
daarin een belangrijke rol spelen. In veel regio’s is dat ook het geval.
Dat blijkt ook uit rapportages van Cedris, waaruit blijkt dat de meeste
sociale werkbedrijven een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van
de Participatiewet: 84% wordt als werkgever of bemiddelaar voor de
nieuwe doelgroepen ingezet (bron: persbericht Cedris bij
Sectorinformatie 2017). Met de middelen naar aanleiding van motie
Kerstens (30 miljoen) heeft het kabinet de herstructurering van de
sociale werkvoorziening ondersteund.
Dat laat onverlet dat ik samen met gemeenten, stakeholders en
deskundigen wil bezien welke mogelijkheden er zijn om de regionale
ondersteuning van werkzoekenden met een beperking en werkgevers verder
te verbeteren. Daarom laat zij een verkenning (foto) onder alle 35
arbeidsmarktregio’s opstellen (start januari 2019) van de wijze waarop
de werkgevers- en werkzoekendendienstverlening voor mensen met een
arbeidsbeperking (zoals bedoeld in de Participatiewet) is georganiseerd.
Daarbij kijk ik ook naar de rol van de sw-bedrijven. Ook laat ik een
verkenning uitvoeren (start voorjaar 2019) naar het gebruik van
detacheringsfaciliteiten bij de uitvoering van de Participatiewet.
De (tussen)uitkomsten van deze verkenningen bieden gelegenheid om deze
thema’s nader te agenderen, bijvoorbeeld via een dialoogsessie (de SER
heeft aangeboden deze mede te willen organiseren) en invulling te geven
aan de bij andere debatten ingediende moties van de leden Buma (CDA),
Renkema (GL) en Van Dijk (PvdA) over dit thema.
Het kabinet is niet voornemens de bezuiniging op de Wsw te stoppen. De
financiële ontwikkelingen in de Wsw worden gevolgd via de zogenoemde
Thermometer Wsw. In juni heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten
van de twee-meting. Hieruit blijkt dat de financiële problematiek zich
met name voordoet in de jaren 2018-2020. Daarna neemt deze problematiek
af.
Met het regeerakkoord zijn extra middelen vrijgekomen als gevolg van de
aanpassing van de normeringssystematiek van het gemeentefonds. Deze
middelen kunnen soelaas bieden voor de financiële problematiek in de
jaren 2018-2020.
Het participatiebudget verschaft gemeenten de financiële middelen om
mensen naar werk te begeleiden. Dit budget is vrij besteedbaar en
gemeenten hoeven zich over de besteding niet te verantwoorden.
Vraag:
Voor beschut werk loopt de bonus af, en wordt de no-riskpolis minder. Is
de staatssecretaris bereid om te kijken naar extra budget voor beschut
werk om te zorgen dat er meer mensen vanuit beschut werk gaan
werken?
Antwoord:
Ten eerste vormt het feit dat de bonus afloopt en de no-riskpolis
structureel wordt gefinancierd vanaf 2021 geen reden om extra middelen
toe te voegen. Bij de bonus gaat het om tijdelijke middelen bovenop de
structurele middelen, die bedoeld zijn als tijdelijke stimulans in de
periode 2015 - 2019 (laatste uitbetaling in 2020). Bij de no-riskpolis
betreft het een budget neutrale schuif. De uitgaven die gemeenten anders
zouden hebben voor deze doelgroep worden vanaf 2021 door het Rijk
gefinancierd. Ter compensatie wordt een bedrag in mindering gebracht op
de beschikbare middelen voor beschut werk.
Ten tweede vormen de financiële middelen, zeker op dit moment, geen
belemmering voor gemeenten om beschut werk te realiseren. Dat komt
doordat de realisatie van beschutte werkplekken achterloopt op de
aantallen waarvoor gemeenten financiële middelen ontvangen. Zo werkten
er aan het eind van het tweede kwartaal 2018 circa 1.800 mensen op een
beschutte werkplek, terwijl gemeenten in 2018 voor 6.500 plekken
gefinancierd worden. De middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet
teruggevorderd bij gemeenten. Ook de middelen die beschikbaar zijn
gesteld voor de bonus beschut werk zijn gebaseerd op de aanvankelijk
geraamde aantallen. De middelen die niet worden besteed aan de bonus
beschut werk blijven ook beschikbaar voor gemeenten.
Momenteel loopt de evaluatie beschut werk. Hierover zal ik uw Kamer in
de tweede helft van 2019 informeren.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om te kijken hoe we de projecten die
worden gefinancierd uit de ESF-gelden kunnen doorzetten?
Antwoord:
De ondersteuning van mensen met additionele middelen vanuit het ESF is
een succes: het is voor het eerst dat alle middelen nu al zijn benut.
Keerzijde van dit succes is dat er geen nieuw ESF-tijdvak ten behoeve
van de arbeidsmarktregio’s opengesteld kan worden. ESF middelen zijn
evenwel additioneel. De gemeenten beschikken over reguliere middelen om
mensen te ondersteunen richting werk. Met de extra impuls van 17 miljoen
euro die in het kader van de motie Seegers c.s. beschikbaar is gekomen
voor het creëren van baankansen voor leerlingen in het vso-pro kan het
kabinet ook aankomend jaar wat extra’s doen. Bij de onderhandelingen
over de toekomst van het ESF (programmeringsperiode 2021-2027) heeft
Nederland duidelijk gemaakt het ESF vooral te willen investeren in de
arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie van kwetsbare groepen en de
integratie van statushouders. Aangezien dit onderhandelingsproces nog in
volle gang is, kan ik geen toezeggingen doen over de uitkomsten.
Vragen van het lid E.E.W. Bruins
(ChristenUnie)
Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris toch zorgen voor adequate inzet van
jobcoaches door gemeenten?
Antwoord:
Ik onderschrijf het belang van een adequate inzet van jobcoaching
volledig, zoals ook aangegeven in mijn brief uitwerking breed offensief
van 20 november jl. (Kamerstukken II, 2018-2019, 34 352, nr. 138). Het
is van belang dat voldoende ondersteuning plaatsvindt en waar mogelijk
harmonisering plaatsvindt op een manier die voor de praktijk werkbaar
is. Vertrekpunt is dat het instrument jobcoach en andere
aanbodversterkende voorzieningen aansluiten bij de behoefte van mensen
en uniformer wordt toegepast dan nu gebeurt.
Daarom wil ik de mogelijkheid van een aanvraag om ondersteuning op maat
voor werkzoekenden en werkgevers in de wet opnemen; daartoe bereid zij
wetswijziging voor. Dit versterkt de eigen regie van werkzoekenden en
van werkgevers en de zorgplicht van de gemeente. Er moet wel ruimte
blijven voor maatwerk. Dit betekent ruimte voor de professional om de
ondersteuning in maatwerk af te stemmen op de behoefte en mogelijkheden
van de werkzoekende en diens potentiële werkgever. Dat moet zorgvuldig
gebeuren. De professional kan, uiteraard in overleg met de werkzoekende
en de potentiële werkgever, het beste beoordelen wat nodig is. Verder
wordt gemeenten gevraagd om bij verordening het gemeentelijk aanbod van
jobcoach en andere voorzieningen uit te werken. Tenslotte wordt een
werkgroep van gemeenten en experts gevormd om voor de zomer 2019
voorstellen te doen voor een modelverordening terzake.
Vraag:
Hoe kan de staatssecretaris bevorderen dat alle bedrijven die mensen met
een arbeidsbeperking in dienst nemen een training geven zoals de
Harrie-Helpt training? Kan de interne begeleiding bij werkgevers in het
actieplan voor betere werkgeversdienstverlening in het licht van de
extra impuls van 35 miljoen worden meegenomen?
Antwoord:
Ik onderschrijf het belang van adequate ondersteuning voor de werknemer
en werkgever. Vertrekpunt is dat de voorzieningen aansluiten bij de
behoefte van belanghebbenden. Ik vind ook dat interne begeleiding deel
uit moet maken van het pakket dat gemeenten aanbieden aan werknemers en
werkgevers. Op zich kan interne begeleiding nu al worden ingezet. Dat
gebeurt ook al, maar nog niet overal.
In mijn brief over het breed offensief die ik vorige week naar uw Kamer
heb gestuurd staat dat ik het mogelijk wil maken dat werkgevers en de
mensen zelf een maatwerkvoorziening kunnen aanvragen. De
maatwerkvoorziening versterkt de zorgplicht van gemeenten en de eigen
regie van werkzoekenden en werkgevers. Ik ben hiervoor een wetswijziging
aan het voorbereiden.
Er komt dus een vervolg op de brief over het breed offensief, waarin het
instrument begeleiding een belangrijke plaats inneemt. Dit gebeurt in
samenwerking met de betrokken partijen.
Het lid Bruins (CU) vraagt daarnaast of interne begeleiding meegenomen
kan worden bij de extra impuls van 2 keer 35 miljoen euro voor de
arbeidsmarktregio’s. Het is aan de arbeidsmarktregio’s om hiervoor
plannen te maken en hoe zij de werkgeversdienstverlening invullen.
Interne begeleiding kan, evenals externe begeleiding daarvan een element
zijn met oog op instroom en duurzame arbeidsparticipatie.
Naar aanleiding van de oproep van het lid Bruins (CU) zal ik via het
Gemeentenieuws SZW en op de door de Programmaraad georganiseerde
praktijkdagen gemeenten wijzen op het belang van interne
begeleiding.
Vraag:
Is de minister bereid om een onderzoek uit te voeren naar de
kostenvoordelen die er voor werkgevers in de bouw-, landbouw- en
transportsector kunnen zijn bij de inzet van arbeidsmigranten in
verhouding tot Nederlandse werknemers en wat daar aan zou kunnen worden
gedaan?
Antwoord:
Onze welvaart is voor een groot deel te danken aan onze open economie
met zijn sterke internationale oriëntatie. EU-arbeidsmigranten leveren
een belangrijke bijdrage aan onze economie. Maar we moeten ook oog
hebben voor de nadelen van arbeidsmigratie.
Het SEO-onderzoek ‘grensoverschrijdende arbeid’ uit 2014 spreekt over
kostenvoordelen in bepaalde sectoren, in EU-verband voortvloeiend uit de
detacheringsrichtlijn en overtredingen van wet- en regelgeving. Na 2014
is de detacheringsrichtlijn aangepast. Ook intensiveert dit kabinet de
handhaving van wet- en regelgeving, door uitbreiding van de Inspectie
SZW. Daarnaast blijkt dat naast kosten, ook flexibiliteit en
werkmotivatie een rol spelen bij de keuze voor arbeidsmigranten. De
conclusie van het onderzoek is dat de arbeid door arbeidsmigranten
overwegend aanvullend is op het binnenlands arbeidsaanbod. Zowel uit het
SEO-onderzoek uit 2014 als het recente onderzoek van CPB en SCP blijkt
dat alleen bij enkele risicogroepen die het meest concurreren met
arbeidsmigranten er tijdelijk sprake kan zijn van verdringing. Op de wat
langere termijn is er werk voor iedereen: zowel voor de mensen die hier
al zijn, als voor de arbeidsmigranten.
Gelet op het aangehaalde SEO-onderzoek, waarbij ook de effecten in
specifieke sectoren in beeld zijn gebracht, en het recente onderzoek van
CPB en SCP, vind ik een nieuw onderzoek niet nodig.
Vraag:
Wat doet het kabinet concreet aan de armoede in de overzeese delen van
ons Koninkrijk?
Antwoord:
In het regeerakkoord is aangegeven dat Nederland voor de inwoners van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba een bijzondere verantwoordelijkheid
heeft. Prioriteit hierbij is om het economisch perspectief op de
eilanden te verbeteren, onder meer door versterking van de sociale en
fysieke infrastructuur en het terugdringen van armoede. Het kabinet is
doordrongen van de urgentie van de armoedeproblematiek en heeft daarom
in de kabinetsreactie ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland
(Kamerstukken II 2017/18, 34775 IV, nr. 45) een pakket aan maatregelen
aangekondigd om bestaanszekerheid te verbeteren.
De uitkeringen zoals de AOV, de nabestaandenuitkering en de onderstand
stijgen per januari 2019 met 5%, bovenop de inflatie. Daarnaast gaat de
onderstand voor mensen die zelfstandig wonen aanzienlijk omhoog en komen
vanaf volgend jaar meer mensen in aanmerking voor bijzondere onderstand,
doordat het kabinet de inkomensgrens verhoogt naar 120% van het
minimumloon. De kinderbijslag stijgt in 2019 met 50%. Met de verhoging
van de uitkeringen gaat het wettelijk minimumloon met 5% omhoog.
Werkgevers zijn met ingang van 1 januari 2019 dus wettelijk verplicht om
werknemers die momenteel het minimumloon verdienen, 5% meer te betalen.
Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen de kans hebben om werk te
vinden en gestimuleerd worden om te gaan werken. Daarom wordt een impuls
gegeven aan arbeidsbemiddeling en wordt op dit moment hard gewerkt om de
komende jaren de kwaliteit en financiële toegankelijkheid van
kinderopvang op Caribisch Nederland te verbeteren.
Het kabinet zet hiermee een betekenisvolle stap om armoede aan te
pakken. In 2020 zal het effect van de maatregelen worden bezien en
worden bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen nodig
zijn.
Vraag:
Het is essentieel dat mensen met schulden vroegtijdig geholpen worden.
Dat kan door de gemeente, maar ook door vrijwilligersorganisaties. De
ChristenUnie heeft bij de APB een extra financiële impuls geregeld om
een landelijk dekkend netwerk van vrijwilligersorganisaties te
realiseren. Hoe wordt dit verder uitgewerkt?
Antwoord:
Het ministerie van SZW is met de Alliantie van vrijwilligersorganisaties
in de schuldhulpverlening (Humanitas, Leger des Heils, Schuldhulpmaatje,
Landelijk Stimuleringsnetwerk Thuisadministratie, Inspraakorgaan Turken
en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders) in
gesprek om binnen de gegeven financiële middelen die onder meer
voortvloeiend uit de motie van het lid Segers c.s. (Kamerstukken II,
2018-2019, 35 000, nr. 25) te komen tot een voorstel om te werken aan
een landelijk dekkend netwerk van erkende vrijwilligersprojecten gericht
op schuldhulp en financiële begeleiding. Dat vraagt van de Alliantie
veel personele en financiële inzet. De Alliantie heeft een
subsidieaanvraag ingediend om een gezamenlijk voorstel te kunnen
voorbereiden. Die aanvraag van de Alliantie is in behandeling.
Vraag:
Hoe staat het met de uitwerking van de aanpak van de stapeling van
boetes?
Antwoord:
Het lid Bruins (CU) heeft verzocht geïnformeerd te worden over de stand
van zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke
boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren. Het kabinet werkt
diverse maatregelen uit om het onnodig oplopen van schulden zoveel
mogelijk te voorkomen, waaronder:
de minister voor Rechtsbescherming zal de mogelijkheden om Wahv-boetes in termijnen te betalen verder uitbreiden door betalingsregelingen bij bedragen vanaf 75 euro met ingang van 1 januari 2019 toe te staan.
Tevens laat de minister voor Rechtsbescherming onderzoek uitvoeren naar de hoogte en effectiviteit van de verhogingensystematiek bij verkeersboetes.
VWS heeft naar aanleiding van onderzoek naar ongewenste effecten van de wanbetalersregeling een aantal maatregelen genomen, waaronder het kwijtschelden van eindafrekeningen.
In samenhang met deze maatregelen zal ik uw Kamer in de
voortgangsbrief brede schuldenaanpak nader informeren over de stand van
zaken van de uitvoering van de motie van het lid Bruins c.s. Daarin
wordt het kabinet verzocht om zich zo breed mogelijk in te spannen om de
stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke
premies op zo veel mogelijk terreinen te maximeren, en verzoekt de Kamer
op zo kort mogelijke termijn geïnformeerd te worden over de stand van
zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes
en bestuursrechtelijke premies te maximeren.
Vragen van het lid C.M. van Brenk (50PLUS)
Vraag:
De IOW moet blijven ingaan op 60-jarige leeftijd en niet meegroeien met
de AOW-leeftijdsverhoging. Wat vindt de minister hiervan?
Antwoord:
De IOW biedt personen die een uitkering ontvangen op grond van de
Werkloosheidswet (WW) of hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA), en die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of
ouder zijn, inkomensondersteuning op sociaal-minimumniveau (zonder
partner- en vermogenstoets) na afloop van de WW of loongerelateerde
WGA-uitkering tot de AOW leeftijd.
Het kabinet wil in deze kabinetsperiode voor oudere werknemers die
ondanks inspanningen van werkgevers en werknemers toch werkloos of
arbeidsongeschikt worden, de IOW verlengen met vier jaar, tot 1 januari
2024. Verlengen van de IOW met 4 jaar betekent, gelet op de maximale
WW-duur van 24 maanden, dat de nieuwe instroom (in de IOW) niet eindigt
vanaf 2022, maar vanaf 2026.
Met het oog op de stijgende participatiegraad van oudere werknemers en
de betaalbaarheid van de regeling, zal de leeftijdsgrens van de IOW
vanaf 2020 meestijgen met de AOW-leeftijd. Dit is afgesproken in het
regeerakkoord. Ik zal volgend jaar een wetsvoorstel met die strekking
naar de Tweede Kamer sturen.
Vraag:
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de commissie over de toekomst van
werk geborgd en hoe wordt de Tweede Kamer goed meegenomen?
Antwoord:
Het kabinet hecht sterk aan de onafhankelijkheid van de commissie,
gezien de complexiteit van de problematiek. De instellingsregeling van
de commissie kent ook een aantal bepalingen die hier specifiek op zien:
zo stelt de commissie haar eigen werkwijze vast, rapporteert de
commissie over haar bevindingen en worden deze bevindingen algemeen
beschikbaar gesteld. Ook is het secretariaat voor de inhoudelijke
uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de
voorzitter van de commissie en brengen de leden op persoonlijke titel
hun kennis en ervaring in en treden zij niet op als vertegenwoordiger
van een specifieke belangengroep. Na ommekomst van het onafhankelijke
advies zal ik dit advies naar de Kamer verzenden.
Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris werk maken van een betere inzet van de
sociaal ontwikkelbedrijven?
Antwoord:
Uitgangspunt van de Participatiewet is dat gemeenten verantwoordelijk
zijn voor de wijze waarop zij de uitvoering vormgeven en dus ook voor de
regionale sociale infrastructuur. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen
daarin een belangrijke rol spelen. Het kabinet ziet dat zij dat in vele
regio’s ook doen. Dat blijkt ook uit rapportages van Cedris, waaruit
blijkt dat de meeste sociale werkbedrijven een belangrijke rol spelen
bij de uitvoering van de Participatiewet; 84% wordt als werkgever of
bemiddelaar voor de nieuwe doelgroepen ingezet (bron: persbericht Cedris
bij Sectorinformatie 2017). Dat laat onverlet dat het kabinet samen met
gemeenten, stakeholders en deskundigen wil bezien welke mogelijkheden er
zijn om de regionale ondersteuning door sociaal ontwikkelbedrijven van
werkzoekenden met een beperking en werkgevers verder te verbeteren.
Daarom laat het kabinet een verkenning (foto) onder alle 35
arbeidsmarktregio’s opstellen (start januari 2019) van de wijze waarop
de werkgevers- en werkzoekendendienstverlening voor mensen met een
arbeidsbeperking (zoals bedoeld in de Participatiewet) is georganiseerd.
Daarbij kijkt het kabinet met name naar de rol van de sw-bedrijven. Ook
laat het kabinet een verkenning uitvoeren (start voorjaar 2019) naar het
gebruik van detacheringsfaciliteiten bij de uitvoering van de
Participatiewet.
De (tussen)uitkomsten van deze verkenningen bieden gelegenheid om deze
thema’s nader te agenderen, bijvoorbeeld via een dialoogsessie (de SER
heeft aangeboden deze mede te willen organiseren) en invulling te geven
aan de bij andere debatten ingediende moties van de leden Buma, Renkema
en van Dijk over dit thema.
Vraag:
Het onderscheid markt en overheid bij de banenafspraak moet blijven,
want de overheid moet haar verantwoordelijkheid nemen. Is de
staatssecretaris het daarmee eens?
Antwoord:
Ik ben het zeer met het lid Van Brenk eens dat overheidswerkgevers hun
verantwoordelijk moeten nemen om banen te realiseren voor mensen met een
arbeidsbeperking. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor hun aandeel
in de 125.000 extra banen, ook nu het onderscheid markt en overheid
wordt losgelaten. Samen met de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties werk ik er hard aan om over de inspanningen en
resultaten van de overheidswerkgevers voor de banenafspraak bestuurlijke
afspraken te maken.
Het loslaten van het onderscheid markt en overheid is echter nodig om
het systeem voor de banenafspraak te kunnen vereenvoudigen. Dit
onderscheid zorgt namelijk voor veel administratieve lasten,
bijvoorbeeld bij de administratie voor het meetellen van
inleenverbanden. Ook waren werkgevers door het onderscheid soms méér
bezig te regelen dat een baan bij de eigen organisatie meetelde, dan met
het realiseren van extra banen.
En het realiseren van extra banen moet voorop staan. Zonder gedoe over
waar een baan meetelt of administratieve lasten. Dit bereiken we door
het opheffen van het onderscheid. Door het opheffen van het onderscheid
krijgen alle werkgevers, dus ook overheidswerkgevers, meer mogelijkheden
om banen te realiseren. Ook kunnen markt en overheid nu veel meer
samenwerken.
Vraag:
50Plus vraagt een reactie van de staatssecretaris op de voorstellen van
Cedris en Divosa om te komen tot één regeling voor de onderkant van de
arbeidsmarkt.
Antwoord:
Cedris en Divosa pleiten voor soepele overgangen in de participatieketen
van (arbeidsmatige) dagbesteding, beschut werk, banenspraak en regulier
werk. Zij wijzen er op dat in het huidige systeem de bestaanszekerheid
van mensen onder druk komt te staan wanneer positieve
ontwikkelingsstappen worden gezet. Ik onderschrijf dat het belangrijk is
dat mensen mee kunnen doen op de voor hen meest passende plek en dat
ontwikkeling wordt gestimuleerd, waarbij mensen zich ook veilig moeten
voelen om de stappen die ze kunnen zetten ook daadwerkelijk te zetten.
In de brief Uitwerking breed offensief van 20 november jl. (Kamerstukken
II, 2018-2019, 34 352, nr. 138) staat dat ik met het project Simpel
switchen in de participatieketen hiermee aan de slag gaat. In de brief
staat aangegeven langs welke sporen dit gebeurt. Eind dit jaar zal de
Kamer nader geïnformeerd worden over de voortgang van het project.
Vraag:
De kostendelersnorm moet van tafel. Waarom blijft dit nog steeds van
toepassing?
Antwoord:
De kostendelersnorm is ingevoerd omdat als er lagere kosten zijn voor
een bijstandsgerechtigde omdat kosten kunnen worden gedeeld, een lager
uitkeringsbedrag nodig is.
Bij de invoering van de kostendelersnorm in de Participatiewet is er
voor gezorgd dat mensen niet onder de armoedegrens komen. Desondanks kan
er een situatie zijn waarin het wenselijk is om individueel maatwerk te
verlenen. Indien bijzondere uitgaven voor mantelzorg gedaan moeten
worden, zijn op basis van maatwerk bijvoorbeeld de bijzondere bijstand
en de Wet maatschappelijke ondersteuning de aangewezen voorzieningen.
Het is aan gemeenten om in voorkomende gevallen te beoordelen of een
aanvullende inkomensondersteuning noodzakelijk is.
Vraag:
De Participatiewet vraagt om een toereikend macrobudget. Op welk punt is
het advies van de ROB over dit budget niet gevolgd?
Antwoord:
Kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben de Raad
voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd advies uit te brengen over de
raming van het macrobudget voor bijstandsuitkeringen. De ROB is gekomen
met een aantal goede aanbevelingen. Over de uitwerking hiervan heeft het
kabinet de afgelopen maanden constructief overlegd met de VNG. Op 6
november heeft het kabinet een brief gestuurd naar de VNG over de
voortgang van dit overleg.
Gezamenlijk is geconcludeerd dat de belangrijkste adviezen van de ROB
zijn overgenomen. De VNG heeft aangegeven dat er sprake is een
toereikende financiële tegemoetkoming voor de problemen bij de BUIG, die
voorkomt dat tekorten uit het verleden doorwerken.
Voor 2018 en 2019 is geregeld dat de verhoogde toestroom van
statushouders vooraf wordt meegenomen bij de raming van het macrobudget.
De belangrijkste oorzaak voor eerdere tekorten is hiermee
ondervangen.
De ROB adviseert om tot een oplossing te komen voor de tekorten over
2016 en2017. Het kabinet heeft met de VNG overeenstemming bereikt die in
de geest is van het ROB-advies. De oplossing zit in de budgetten van
2018 en 2019. De raming van SZW wijkt voor die jaren ten gunste van
gemeenten af van de CPB raming. Dat het macrobudget daardoor hoger
uitpakt weegt op tegen het effect dat de tekorten uit 2016 en 2017
hebben op de uitnamen voor het vangnet in 2018 en 2019.
Op dit moment vindt nog constructief overleg plaats over de
ROB-aanbevelingen met als doel om de transparantie van de ramingen en de
betrokkenheid van gemeenten daarbij te verbeteren en te bezien welke rol
het CPB hierbij kan spelen. Het kabinet wil tot een raming komen die
toekomstbestendig is en waar gemeenten op kunnen vertrouwen.
Vraag:
Wat kan de staatssecretaris betekenen om het doorgaan op afbetaling te
kopen bij postorderbedrijven tegen te gaan, om zo schulden te
voorkomen?
Antwoord:
Het hoge percentage betaalachterstanden bij postorderbedrijven is
zorgwekkend. De minister van Financiën zet in samenwerking met de AFM
grote druk op de thuiswinkels om achterstanden fors terug te dringen.
Dit heeft zich al vertaald in verschillende positieve aanpassingen,
waaronder de aanscherping van de leennormen. Dit heeft tot gevolg dat
consumenten minder of minder vaak kunnen lenen. Kwetsbare consumenten
worden hierdoor beter beschermd.
Daarnaast heeft de minister van Financiën beleidsdoelstellingen
geformuleerd om in de leenomgeving ongewenste verleiding tot lenen tegen
te gaan. Er wordt van kredietaanbieders verwacht dat ze deze
doelstellingen in acht nemen. Daarnaast wordt gezocht naar een
alternatief voor de kredietwaarschuwing ‘Let op! Geld lenen kost geld.’
die ook aan deze doelstellingen bij zal dragen.
Vraag:
Er is een grote discrepantie tussen de hoogte van de armoedeproblematiek
en het aantal mensen dat een beroep doet op schuldhulpverlening. Hoe kan
de staatssecretaris dit verbeteren?
Antwoord:
Gelukkig hebben huishoudens met een laag inkomen niet per se ook
problematische schulden. Dit neemt niet weg dat lang niet alle
huishoudens met problematische schulden gemeentelijke schuldhulp
krijgen. Een deel van deze huishoudens lost problemen zelf op of krijgt
andere hulp, bijvoorbeeld van vrijwilligers. Een ander deel zou wel hulp
moeten krijgen, ook om verder oplopen van de schulden te voorkomen. De
Brede schuldenaanpak beoogt daarom vroegsignalering te versterken, zodat
gemeentes mensen met schulden beter en eerder bereiken.
Vraag:
Welke garantie is er dat de 71 miljoen voor armoede en schulden voor
gemeenten via de decentralisatieuitkering ook echt hiervoor gebruikt
worden? Wat vindt de staatssecretaris van oormerking?
Antwoord:
De colleges van B&W en de gemeenteraden zijn verantwoordelijk voor
de gemeentelijke schuldhulpverlening en het lokale armoedebeleid en de
investering van de extra middelen daarin. Een garantie is er daarom
niet. Oormerken (specifieke uitkering) past niet bij de gemeentelijke
verantwoordelijkheid en veroorzaakt extra administratieve lasten. Het
Interbestuurlijk Programma bevordert dat de middelen worden besteed aan
het bestrijden van schulden en armoede. Landelijk worden de resultaten
via monitoring- en evaluatieonderzoeken gevolgd.
Vraag:
Heeft de minister voldoende beschikbare middelen om de problemen rond de
handhaving bij UWV op te lossen en is de minister bereid om het lek bij
het UWV te dichten?
Antwoord:
Het UWV is samen met mijn ministerie bezig met een stevig pakket aan
maatregelen om de uitkeringsfraude met de WW aan te pakken. Onder meer
door een meer solide adressenbeleid, registratie van tussenpersonen en
betere controle op meerdere uitkeringen op één adres. In januari zal ik
u schriftelijk over de voortgang informeren. Daarnaast ga ik een extern
onderzoek laten uitvoeren naar misbruikrisico’s bij het UWV. Zoals ik in
het debat met uw Kamer in oktober heb toegezegd ga ik daarbij ook kijken
in hoeverre UWV beschikt over voldoende capaciteit en middelen om fraude
effectief aan te pakken.
Vragen van het lid M.J. van Rooijen (50PLUS)
Vraag:
Pensioengerechtigden ontvangen al jarenlang geen indexering, omdat er te weinig premie wordt ingelegd. Herkent de minister dit en wat gaat hij er aan doen? Kan er een andere rekenrente gaan gelden bij zachtere aanspraken? Graag uw reactie op de vaststelling van de rekenrente en de dekkingsgraad.
Antwoord:
Het lid Van Rooijen heeft verschillende vragen gesteld over de rekenregels in het huidige contract en een contract met zachte aanspraken. Wederom heeft het lid Van Rooijen daarbij gewezen op het verschil tussen het relatief hoge rendement dat pensioenfondsen behalen en de lage rekenrente waarmee hun pensioenverplichtingen berekend moeten worden. In de praktijk hebben fondsen inderdaad vaak een hoger rendement behaald dan de risicovrije rente. Voor de toekomst is dat echter een onzeker rendement. Rendementen uit het verleden geven geen garantie voor de toekomst. Ook afgelopen maand hebben we weer gezien dat er op de beurs ook stevig verlies geleden kan worden. De AEX-index staat nu lager dan aan het begin van dit jaar en dat zien we ook terug in de dekkingsgraden van pensioenfondsen.
Het hoge rendement dat fondsen in de afgelopen jaren regelmatig hebben behaald, is bovendien niet behaald ondanks de lage rente, maar juist in belangrijke mate dankzij de lage rentestanden. Hierover bestaat veel verwarring. Aan de bezittingenkant van de balans mogen fondsen op grond van de huidige regels al rekening houden met het hogere verwachte rendement dat risicovol beleggen oplevert. Die hogere verwachte rendementen zijn vastgelegd in de parameters ftk. Fondsen mogen hiermee rekening houden in bijvoorbeeld herstelplannen, waardoor ze niet onmiddellijk bij een dekkingsgraad onder 100% hoeven te korten. Door deze ademruimte in het systeem zijn de afgelopen jaren veel kortingen bij pensioenfondsen voorkomen, toen de gemiddelde dekkingsgraad van de fondsen tot bijna 90% was weggezakt.
De verplichtingenkant van de balans van pensioenfondsen moet zo worden berekend dat alle huidige en toekomstige pensioenen – de pensioenverplichtingen – door vermogen zijn gedekt. Dat is immers wat een kapitaalgedekt systeem behelst. Ook het lid Van Rooijen gaf aan dat de tweede pijler een kapitaalgedekt stelsel is. Er is alleen sprake van volledige kapitaaldekking – in ieder pensioencontract, dus ook een contract met zachte aanspraken – als de risicovrije rente wordt gehanteerd. Een hogere rekenrente betekent immers dat een deel van de toekomstige pensioenen uit onzeker rendement betaald moet gaan worden dat nu nog niet is behaald en waarvan onzeker is of dat in de toekomst wel wordt behaald.
Zouden we op een opslag op de risicovrije rente gaan hanteren dan ligt er een onbetaalde rekening onder het stelsel, zonder dat we dat hardop zeggen of dat we eerst afspraken maken over de vraag wat er moet gebeuren als het ingeboekte onzekere rendement zich straks niet realiseert. Sterker nog, werkenden worden in de illusie gelaten dat ook zij beter af zijn met een hogere rekenrente, terwijl feitelijk de financiering onder hun toekomstige pensioen vandaan wordt gehaald om indexatie aan ouderen uit te keren. Als er meer geld het fonds uitstroomt, zal er per definitie minder vermogen voor werkende en toekomstige deelnemers overblijven. Het beeld dat iedereen beter af is met een hogere rekenrente is dus per definitie onjuist.
Alleen een risicovrije discontovoet biedt een garantie dat het totale collectieve vermogen in een fonds op een evenwichtige en eerlijke manier tussen alle generaties wordt verdeeld. En dat het toekomstige pensioen van iedereen door bestaand geld is gedekt. Elke andere, hogere discontovoet betekent dat een hypotheek op de toekomst wordt genomen. Het toekomstige pensioen van werkenden zou dan alleen nog “gedekt” worden door de onzekere verwachting dat risico nemen in de toekomst een hoger rendement oplevert dan de marktrente.
Zoals ik op 22 november jl. in een brief ter beantwoording van Kamervragen van de heer Van Rooijen heb aangegeven (Kamerstukken II, 2018-19, 734) heeft de wetgever het van belang gevonden om vanuit macro-economisch oogpunt premiestabiliteit toe te staan. Hierdoor mag bij de vaststelling van premies tijdelijk van de risicovrije marktrente worden afgeweken (premiedemping). Een evenwichtige balans tussen een deugdelijke financiering van nieuwe pensioenopbouw enerzijds en stabiele loonkosten anderzijds staat daarbij voorop. Die balans raakt verstoord als premies worden gehanteerd die langdurig ver onder de kostprijs van nieuwe pensioenopbouw liggen. Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op de evaluatie van het financieel toetsingskader, staat een dergelijke situatie op gespannen voet met de eis van een evenwichtige afweging van belangen.
Wat betreft de commissie parameters/UFR is een heldere wettelijke taak vastgelegd. Deze commissie moet bestaan uit onafhankelijke deskundigen die om de 5 jaar een advies geven over onder meer de UFR-methode die onderdeel is van de risicovrije rentetermijnstructuur waarmee pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen moeten waarderen. De wetgever heeft dit gedaan om de commissie onafhankelijk van de politiek te kunnen laten opereren. Juist om te voorkomen dat de UFR een speelbal van maatschappelijk deelbelangen zou kunnen worden.
De UFR is nodig, omdat de markt voor rentes met looptijden langer dan
20 jaar te beperkt is en dat kan leiden tot instabiliteit. Wettelijke
taak van de commissie is om objectief vast te stellen wat de beste
UFR-methode en de juiste parameters ftk zijn en ook niet meer dan dat.
Doel is niet om een hogere dekkingsgraad te creëren.
Vraag:
Kunt u reageren op de eventuele bereidheid in de
pensioenonderhandelingen om een deel van de zzp'ers met een laag tarief
te beschouwen als werknemers waarbij werkgevers pensioenpremies hiervoor
zouden afdragen?
Antwoord:
Dit onderwerp is niet besproken tijdens de onderhandelingen
over pensioenen.
Vraag:
Wat vindt de minister ervan om zzp-ers te verplichten tot doorberekening
van de hogere btw-tarieven, en deze inkomsten te gebruiken voor een
verplichte AOV-verzekering voor zzp-ers?
Antwoord:
Door zzp-ers te verplichten om de hogere BTW-tarieven door te berekenen
aan hun opdrachtgevers en deze te gebruiken voor het betalen van een
verplichte AOV, zou de opdrachtgever de facto de premie voor de AOV
betalen. Daarmee zou de opdrachtgever via een achterdeur de facto
aangemerkt worden als werkgever, terwijl er geen sprake is van een
arbeidsovereenkomst. Dit doorkruist de contracteervrijheid tussen
zelfstandige en opdrachtgever. Bovendien zou dit leiden tot grote
administratieve lasten vanwege het bijhouden van een BTW-boekhouding.
Niet alleen aan de kant van de zelfstandige maar ook aan de kant van de
opdrachtgever. Ook voor de uitvoerder van deze verplichte verzekering,
bijvoorbeeld het UWV, zou dit zeer lastig uitvoerbaar zijn, omdat de
uitvoerder zou moeten vaststellen of de BTW is doorberekend.
Nog los van mijn principiële bezwaar tegen dit voorstel, ben ik alleen
al vanwege de ingewikkelde uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, geen
voorstander van dit voorstel.
Vragen van het lid C. Stoffer (SGP)
Vraag:
SGP is van mening dat zzp'ers een buffer moeten aanleggen t.b.v.
werkloosheid, zodat ze niet direct van de bijstand gebruik hoeven te
maken. Is de minister bereid om dit voor te leggen aan de commissie die
over de toekomst van werk gaat nadenken?
Antwoord:
De Commissie regulering van werk is een onafhankelijke adviescommissie
en gaat zodoende over haar eigen advies. De commissie is in de
instellingsregeling gevraagd zich te buigen over de regulering van werk
in brede zin, waarbij arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit aan
de orde kunnen komen. Deze suggestie van de SGP zal ter overweging
worden meegegeven aan de voorzitter van de commissie door een kopie van
deze set vragen naar hem door te geleiden.
Vraag:
Over de ondersteuning van arbeidsgehandicapten is breed overleg gevoerd.
Het onderwijs is echter de grote afwezige. Speciaal onderwijs en
praktijkonderwijs zaten niet aan tafel. Bovendien krijgt de
onderwijssector te weinig of te laat informatie over deze regelgeving ,
zoals de toepassing van de LIV. Wil de staatssecretaris ook rechtstreeks
naar scholen communiceren?
Antwoord:
Bij de uitwerking van het breed offensief is uitgebreid overleg gevoerd
met betrokken partijen op het terrein van werk en inkomen: gemeenten,
sociale partners, cliëntenorganisaties. Dit betekent niet dat er geen
oog is voor het belang van het onderwijs, met name het praktijkonderwijs
en het voortgezet speciaal onderwijs.
De afgelopen periode is al veel geïnvesteerd in goede samenwerking
tussen gemeenten en pro/vso-scholen. Zo zijn in 2017 bovenregionale
bijeenkomsten voor gemeenten en scholen gehouden waarin de aandacht voor
goede samenwerking werd benadrukt en waarbij voorlichting werd gegeven
over de instrumenten. In het kader van de monitor van de Participatiewet
en onderzoek van de Inspectie weten we dat schoolverlaters vanuit
praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs inmiddels goed in
beeld zijn en dat gemeenten investeren in arbeidsondersteuning aan deze
groep.
Naar aanleiding van de motie-Segers c.s. wordt verder eenmalig 17
miljoen vrijgemaakt om aan de centrumgemeenten van de
arbeidsmarktregio’s om een extra impuls voor ondersteuning aan pro/vso
schoolverlaters vorm en inhoud te geven. Dit gebeurt in samenspraak met
betrokken regiogemeenten en pro/vso-scholen. Zoals in de brief van 20
november jl. over de uitwerking van het breed offensief staat aangegeven
is het onderwijsveld ook nauw betrokken bij de impuls Perspectief op
Werk, om in de arbeidsmarktregio’s meer werkzoekenden aan een baan te
helpen.
Wat betreft de informatievoorziening is over de Wet tegemoetkomingen
loondomein met daarin de onderdelen LIV, LKV en jeugd-LIV uitgebreid
gecommuniceerd via Rijksoverheid.nl en via de communicatiekanalen van
UWV (www.uwv.nl/wtl) en Belastingdienst. Voor de VSO- en PRO leerlingen
die bijvoorbeeld stage lopen en recht hebben op LKV banenafspraak en
scholingsbelemmerden, is daarbij gecommuniceerd via EDUNOVA;
Kennispartner van het onderwijs en sociale domein en expert op het
gebied van arbeidstoeleiding.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid het feit dat er geen afzonderlijke CAO
voor gerechtsdeurwaarders is te agenderen in de beroepsgroep?
Antwoord:
Zoals het lid Stoffer van de fractie van SGP heeft aangegeven ligt deze
vraag op het terrein van de minister voor Rechtsbescherming. Deze vraag
zal onder zijn aandacht worden gebracht.
Vraag:
De dienstverlening aan ondernemers in de bijstand is onvoldoende. Welke
doelstelling heeft de staatssecretaris bij het verbeteren van de
dienstverlening aan burgers en bedrijven?
Antwoord:
Ik hecht aan een effectieve en efficiënte dienstverlening aan
uitkeringsgerechtigden die door het opzetten van hun eigen onderneming
willen uitstromen uit de bijstand en gevestigde ondernemers die door
tijdelijke financiële problemen een beroep moeten doen op de Bijzondere
bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004). Het zetten van
doelstellingen voor het verbeteren van de dienstverlening aan
ondernemers bij de uitvoering van het Bbz 2004 ligt primair bij de
gemeenten. Ik richt mij hierbij op het faciliteren van gemeenten bijv.
door het subsidiëren van de uitwisseling van kennis en kunde, zoals
onlangs is gedaan door Divosa die klantprofielen van de Bbz gebruikers
heeft onderscheiden. Gemeenten kunnen hiermee de dienstverlening beter
afstemmen op de individuele behoefte van de ondernemer die voor hulp bij
hen aanklopt.
Vragen van het lid T. Kuzu (DENK)
Vraag:
Is de minister bereid het huisvestingsprobleem van arbeidsmigranten zelf
aan te pakken? Wil de minister het huisvestingspunt koppelen aan de
economische groei?
Antwoord:
Met de huidige economische groei neemt de druk op de huisvesting van
arbeidsmigranten toe. Er dient voldoende en kwalitatief goede
huisvesting beschikbaar te zijn. Het is aan gemeenten, uitzendbureaus/
werkgevers om hun verantwoordelijkheid te pakken en te zorgen voor
voldoende en goede huisvesting voor arbeidsmigranten.
Het kabinet zet in op kwalitatief goede huisvesting. Zoals bekend geldt
per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het
Wettelijk minimumloon (Wml). Huisvesting vormt daar één van de
uitzonderingen op onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is
dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn
afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde
instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het
SNF-keurmerk.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken wat de economische schade
is van arbeidsmarktdiscriminatie?
Antwoord:
Het actieplan richt zich met name op onderzoek dat toepasbare
instrumenten voortbrengt, die inzetbaar zijn voor bijvoorbeeld
werkgevers en personeelsfunctionarissen om discriminatie in het werving-
en selectieproces tegen te gaan. Daarnaast is het van belang dat de
ervaringen van Nederlanders met discriminatie voldoende inzichtelijk
zijn. Het SCP voert opnieuw haar onderzoek ‘Ervaren discriminatie in
Nederland’ uit, waarmee de aard en omvang van het probleem goed in beeld
worden gebracht. Publicatie van dit rapport vindt eind 2019 plaats.
Aanvullend onderzoek acht ik niet opportuun.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid een concrete armoededoelstelling te
formuleren?
Antwoord:
Ik heb het CPB, SCP en CBS gevraagd te verkennen of het mogelijk is tot
eenduidige armoede indicatoren te komen die bruikbaar zijn voor een
eventuele reductiedoelstelling. De resultaten van deze verkenning heb ik
recentelijk naar uw Kamer verstuurd. Hierover wil ik ook in gesprek gaan
met VNG. Begin 2019 zal ik uw Kamer informeren over de mogelijkheid om
te komen tot een reductiedoelstelling.
Vraag:
Kunt u een reactie geven op het voorstel om ouderen met een onvolledig
AOW samen te laten wonen (bijvoorbeeld met kinderen) zonder dat de
kostendelersnorm wordt toegepast?
Antwoord:
Met de aanvullende inkomensondersteuning voor ouderen met een
onvolledige AOW verleent de overheid algemene bijstand aan ouderen in
Nederland die zelf niet in een inkomen op inkomen op het bestaansminimum
kunnen voorzien. Dat is integraal onderdeel van de Participatiewet. De
kostendelersnorm is daarin een basisprincipe dat ongeacht de leeftijd
van de bijstandsgerechtigde van toepassing is. Ik kan dus niet aan dit
voorstel tegemoet komen.
Vraag:
Verzoek aan de minister om de ontslagbescherming, welke in de WAB wordt
versoepeld, te handhaven. Is de minister bereid het CPB een
maatschappelijke kosten-baten analyse te laten doen?
Antwoord:
De voorgenomen maatregel om het ontslagstelsel een ruimer bereik te
geven is een belangrijk onderdeel van het pakket aan maatregelen dat
ervoor moet zorgen dat er een nieuwe balans op de arbeidsmarkt ontstaat.
De afzonderlijke maatregelen uit de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB)
zullen nog uitgebreid ter sprake kunnen komen bij de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel.
De Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans
geeft inzage in de arbeidsmarkteffecten van de daarin opgenomen
maatregelen. De inschatting van deze effecten is met het CPB afgestemd.
Daarom acht het kabinet een door het CPB uit te voeren maatschappelijke
kosten-baten analyse niet van toegevoegde waarde.