Verslag van een schriftelijk overleg over de concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit het Groningenveld
Wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2018D57181, datum: 2018-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34957-48).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R.P. Jansma, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 34957 -48 Wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld.
Onderdeel van zaak 2018Z22464:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2018-12-04 16:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-12-18 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2018-12-19 17:00: VSO Concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit het Groningenveld (34957-48) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2018-12-20 15:15: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
34 957 Wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld
Nr. 48 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 november 2018
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 9 november 2018 over de concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 34 957, nr. 48).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 november 2018 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 29 november 20148 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Diks
Adjunct-griffier van de commissie,
Jansma
Inhoudsopgave
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Minister | 8 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de ministeriële regeling houdende wijziging van de uitvoeringsregeling Gaswet en van de Mijnbouwregeling in verband met het stellen van regels met betrekking tot het Groningenveld. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie staan volledig achter het doel van de wet, te weten de gaswinning uit het Groningenveld minimaliseren en zo snel mogelijk beëindigen. Ten algemene vragen deze leden in hoeverre het voorliggende ontwerp-instemmingsbesluit Groningen gasveld voor het gasjaar 2018–2019 afwijkt van de regels als gesteld in de voorliggende uitvoeringsregeling en de wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld.
In de toelichting van de ministeriele regeling staat dat op een later moment, voordat de eerste operationele strategie voor het gasjaar 2019/2020 wordt vastgesteld, nadere regels worden gesteld over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens. De leden van de CDA-fractie willen de Minister eraan herinneren dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) bij de wetswijziging nadrukkelijk heeft aanbevolen dat er nadere invulling komt van het Meet- en Regelprotocol in onderliggende regelgeving (Bijlage bij Kamerstuk 34 957, nr. 3). Op welke termijn verwacht de Minister deze nadere regels op te nemen in de ministeriële regeling en voor te leggen aan de Kamer? Wordt over deze nadere regels advies ingewonnen van het SodM? Is de Minister bereid dit advies van het SodM aan de Kamer te doen toekomen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een minimuminzet van de conversiecapaciteit van 85% wordt gesteld. Deze leden juichen het toe dat de inzet van conversiecapaciteit nog hoger kan zijn. Hoe wordt er mee omgegaan om deze inzet zo hoog mogelijk te krijgen? Rapporteert Gasunie hierover maandelijks en over het gehele jaar rapporteert? Is het mogelijk de Kamer over deze inzet te informeren?
De leden van de CDA-fractie vragen of de graaddagensystematiek al toegepast wordt voor het ontwerpbesluit voor het gasjaar 2018–2019. Zo ja, zal dat op dezelfde wijze als neergelegd in de voorliggende ministeriële regeling geschieden? Deze leden vragen of als er dit jaar een warmere dan gemiddelde winter is, dan ook minder gas gewonnen zal worden. Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen of in de voorliggende regeling het advies van het SodM (Bijlage bij Kamerstuk 34 957, nr. 3) is opgevolgd dat het SodM de toegestane maandelijkse afwijkingen in de productie ten opzichte van een gemiddeld jaar vast kan stellen. Zo ja, kan de Minister toelichten op welke wijze dat is gedaan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ingezet wordt op het zo spoedig mogelijk versterken van de gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen, waarbij een zorgvuldig proces met betrokken bewoners en eigenaren wordt doorlopen. Kan de Minister van het versterkingsproces de huidige stand van zaken (aantal versterkte gebouwen, lopende gesprekken, geïnformeerde bewoners) geven?
De leden van de CDA-fractie lezen in de beantwoording van de feitelijke vragen betreffende de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van het jaar 2019 dat er meer concrete afspraken met bedrijven over ombouw en, of verduurzaming nodig zijn om tot het gewenste tempo te komen van de afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas door grootgebruikers. Kan de Minister aangeven hoe het staat met het onderzoek naar de mogelijkheid om een verplichting voor omschakeling aan bedrijven op te kunnen leggen, zodat indien de gehoopte voortgang uitblijft voorbereidingen voor verdere stappen gereed zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen naar de voortgang van de instelling van een commissie van Wijzen voor een waardecompensatieregeling ter vervanging van de bestaande regeling van NAM naar aanleiding van de gerechtelijke uitspraak (ECLI:NL:GHARL:2018:618). Op welke termijn verwacht de Minister dat er een nieuwe regeling kan zijn? Deelt de Minister de mening dat gezien het feit dat de uitspraak uit januari dateert er snel voortgang gemaakt moet worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende regeling en hebben daar nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer verwacht wordt dat nadere regels worden gesteld over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens.
De leden van de D66-fractie vragen of nog ergens wordt gecontroleerd of de raming van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas opgesteld door de netbeheerder realistisch is.
Hoe vordert de bouw van de stikstofinstallatie in Zuiderbroek? Verloopt de bouw volgens planning? In hoeverre bestaat de kans dat de installatie eerder af is dan 2022? Wat zijn de mogelijkheden van de Minister voor het stellen van consequenties indien NAM zich niet houdt aan de operationele strategie?
De leden van de D66-fractie vragen wat er gebeurt als beoordeeld wordt dat het tempo van de versterking onvoldoende is.
De leden van de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is betreffende de veiligheidsinschatting van de gebouwen die niet tot de meest risicovolle groep behoren, die ook in het advies van de Mijnraad worden genoemd. Wanneer verwacht de Minister meer duidelijkheid te kunnen geven over deze groep?
De leden van de D66-fractie vragen of de datum van 1 februari niet te vroeg in het jaar ligt voor Gasunie Transport Services B.V. (GTS) om door te moeten doorgeven wat de verwachtte raming is voor het volgende gasjaar, gelet op de snelle afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas de komende jaren. Wordt de raming dan niet elke keer te hoog ingeschat? Hoe is het amendement Jetten c.s. over motivering van het zwaarwegend belang van de veiligheidsrisico's voor omwonenden (Kamerstuk 34 957, nr. 25) hierin meegenomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het concept van de ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in het algemeen of de Minister van mening is dat met deze regeling de veiligheid van de Groningers maximaal wordt geborgd. Zijn er mogelijkheden onbenut gelaten om hiervoor zorg te dragen?
Deze leden hebben tegen de wet Minimalisering gaswinning Groningen gestemd en constateren dat er bij de betrokkenen en in de samenleving veel onrust bestaat over deze wet. Gezien deze zorgen is het van groot belang dat alle betrokkenen zo goed mogelijk worden geconsulteerd over deze regeling. Is er met belangenorganisaties en medeoverheden gesproken over deze regeling?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat middels het amendement-Van der Lee c.s. (Kamerstuk 34 957, nr. 27) het Meet- en Regelprotocol is behouden en bij ministeriële regeling nadere worden regels gesteld. In welke regeling worden deze regels precies gesteld? Waarom is dit niet verwerkt in de regeling die nu voorligt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de rol van de gasopslag in Norg moet worden omschreven, maar de gasopslag in Grijpskerk wordt niet genoemd. Krijgt deze gasopslag een grotere rol wanneer er een stikstoffabriek is gebouwd? Zo ja, moet de rol van deze gasopslag dan ook niet worden genoemd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er in de regeling nadere regels worden gesteld rondom de operationele strategie. In hoeverre zijn de mogelijke maatregelen om bodembeweging te beperken en de risico’s te beperken verplicht? Kan het zijn dat bij de vaststelling er minder wordt geëist op het gebied van risicobeperking en veiligheid dan de vergunningshouder bij machte is te doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in artikel 52d, tweede lid, van de wet staat dat nadere regels worden gesteld over de invulling van de veiligheidsnorm van 10-5. In de regeling staat een uitgebreidere beschrijving van deze norm, maar worden geen nadere regels gesteld. Op welke manier wordt deze veiligheidsnorm geborgd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP hebben kennisgenomen van de ontwerp-ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van de gaswinning. Daarin lezen zij veel maatregelen die getroffen worden om de gaswinning uit Groningen omlaag te kunnen brengen door onder andere stikstof toe te voegen. Ook lezen zij hoe de winning anders verdeeld zal worden over de velden om te proberen het risico op bevingen te verlagen.
De leden van de SP-fractie lezen dat het veiligheidsniveau in het Groningse aardbevingsgebied hetzelfde moet zijn als in de rest van Nederland. In de uitwerking valt te lezen dat een veiligheidsnorm van Groningers tijdelijk tussen de 10-4 en 10-5 geaccepteerd wordt. Waarom wordt dit verhoogde risico tijdelijk aanvaard? Wat bedoelt de Minister met tijdelijk? Wanneer is dit verhoogde risico uiterlijk beëindigd? Doet de Minister echt alles om de veiligheid van Groningers gelijk te stellen aan de veiligheid van de Nederlanders buiten het risicogebied? Stelt de Minister het verhoogde risico op overlijden voor meerdere mensen door sterke aardbeving gelijk aan het verhoogde risico op een koude woning en slechtere economische resultaten door niet aan leveringsbehoefte te voldoen? Of maakt de Minister het overlijden van meerdere Groningers zelfs ondergeschikt aan het economische belang? Laat de Minister het belang van de leveringszekerheid zwaarder wegen dan het belang van veiligheid, gevoel van veiligheid en herstel van vertrouwen, terwijl de Raad van State juist hierom het vorige winningsplan in 2017 vernietigde?
De leden van de SP-fractie vragen ook welke van de 170 bedrijven die veel gas gebruiken een veiligheidsrisico vormen als ze moeten worden afgeschakeld. Welke risico’s voor de veiligheid zijn dit dan? Welk risico heeft het sluiten van een steen- en dakpanfabriek op de volksgezondheid? Welke risico’s zijn er in dat opzicht bij het sluiten van fabrieken in de glas- en metaalsector, zuivel en glastuinbouw? Heeft het sluiten van die fabrieken ook een verhoogd risico voor omwonenden of werknemers? Wordt de veiligheidsnorm van 10-4 daar ook geaccepteerd?
Minder gaswinning leidt tot verhoging van die veiligheid, zo lezen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen de Minister waarom hij niet zorgt voor het sneller afkicken van de gasverslaving bij bedrijven. Kan de Minister zijn invloed niet gebruiken om bedrijven te dwingen snel van het gas af te gaan? Waarom wil de Minister deze bedrijven niet financieel straffen voor de tegenwerking?
De leden van de SP-fractie vragen tot welk niveau er gas gewonnen mag worden. Kan de Minister bevestigen dat er bij een koude winter 25,5 miljard Nm3gewonnen mag worden? En dat daar nog 1,5 miljard Nm3 bovenop gewonnen mag worden? Klopt het dus dat er bij een koude winter mogelijk bijna net zoveel gas gewonnen zal worden als in 2016? Is de Minister bereid een productieplafond van 19,4 miljard Nm3 in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie lezen dat het veiligheidsrisico van de Groningers ook wordt verlaagd door de versterking. Kan de Minister bevestigen dat het grotendeels stopzetten van de versterkingsoperatie gedurende acht maanden, het veiligheidsrisico van de Groningers heeft verhoogd?
De leden van de SP-fractie merken op dat de nieuwe methode om te bepalen welk gebouwen een verhoogd risico hebben op advies van de Mijnraad bepaald wordt door het HRA-model. Verklaart dit model overige gebouwen veilig? Waarom laat de Minister het NPR-model vallen? Welke belangen zitten daar achter? Hoe zit het met de vele gebouwen die voorheen zijn geïnspecteerd, onveilig zijn bevonden en nu niet uit het HRA-model komen? Hoe zit het met gebouwen die uit het HRA-model als veilig komen maar dat in werkelijkheid niet zijn (zoals 2-onder-1-kap-woningen waarvan de één als veilig en de ander als onveilig uit het HRA-model komt)? Waarom neemt de Minister de berekeningswijze van het risico over van het hooglerarenpanel? Waarop heeft dit panel de berekeningen gebaseerd? Waarom laat de Minister de veiligheid van de Groningers over aan kansberekening? Is het HRA-model boven elke twijfel verheven?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is om de regie van de versterking aan de regio over te laten en te zorgen dat ze ook bijbehorende middelen krijgen, zodat in Groningen het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang zo snel mogelijk gelijkwaardig zal zijn aan de rest van Nederland. Ook vragen deze leden wat de risico’s zijn voor gebouwen en omwonenden rondom de clusters waar met het nieuwe winningsplan meer gas gewonnen gaat worden. Kan de Minister aangeven waarom hij de problemen niet oplost, maar ze gaat uitbreiden? Waarom gaat de Minister met de kennis die hij nu heeft, bewust meer gas winnen te zuiden van het bevingsgebied, te weten Westerveld? Wie gaat de gevolgen in de gaten houden? Is er sprake van een nulmeting? Hoe is het geregeld met de schadeafhandeling daar? Hebben de mensen in die regio dezelfde rechten als de Groningers? Geldt bijvoorbeeld de omgekeerde bewijslast?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister een plan heeft in het geval van een zware aardbeving. Welke bedrijven worden als eerste afgeschakeld? Welke bedrijven kunnen niet afgeschakeld of stilgelegd worden? Kortom: Is er een afschakelplan in geval van een ramp? Als een dergelijk plan nog niet gereed is, betekent dit dat ook na een ramp in Groningen de gaswinning door gaat? Waarom kan zo’n afschakelplan niet in gang gezet worden bij koud weer, zodat de gaswinning dan niet omhoog hoeft en de veiligheid van de Groningers dus niet ondergeschikt gemaakt wordt aan economische belangen?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het eens is met het SodM, de provincie Groningen en professor Bröring dat leveringszekerheid niet verbonden zou moeten zijn aan het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, en de veiligheid van omwonenden wel.
De leden van de SP-fractie hebben ook kennisgenomen van het feit dat de NAM risico’s zoveel mogelijk zal beperken. Zij maken zich echter grote zorgen over deze en andere beloften van de NAM. De NAM heeft beloften te vaak gebroken, aldus deze leden.
Verder maken deze leden zich grote zorgen over de gevolgen van de gezondheid van veel Groningers. Heeft de Minister kennis over wat stress met het lichaam doet en dat er veel wetenschappelijk onderzoek is naar lichamelijke en psychische gevolgen van een continu te hoog cortisolgehalte in het lichaam? Hoe kan de Minister dit aspect in het benoemen van subjectieve veiligheid totaal negeren?
De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe het met de aansprakelijkheid geregeld is, nu de Minister de NAM verplicht een bepaalde strategie te voeren. Waarom stelt de Minister een minimaal gaswinningsniveau? Kan de NAM dan de aansprakelijkheid niet bij de staat leggen?
Waar is precies geregeld dat de aansprakelijkheid bij de NAM blijft? Hoe is dat geregeld? Kan de Minister alle garanties openbaar maken?
Voor de leden van de SP-fractie is dit stuk zeer lastig te lezen, ondanks dat zij toch aardig in de materie zitten. Gaat de Minister de bedoelingen van de regelingen waar het nu over gaat, in begrijpelijke taal voor de inwoners van Nederland openbaar maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Uitvoeringsregeling Gaswet en de Mijnbouwregeling in verband met het stellen van regels met betrekking tot het Groningenveld. Zij hebben hierbij enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er voortdurend wordt getoetst aan de 10-5 norm, die uitgaat van de kans op het verlies van leven. Materiële schade is echter ook relevant, soms zal van tevoren versterken in plaats van achteraf vergoeden van schade niet alleen efficiënter zijn, maar ook de mensen die het betreft meer gemoedsrust geven. Hoe wordt hiermee omgegaan? Wordt voorts ook jaarlijks getoetst hoe de winning verder geminimaliseerd kan worden, onder andere door export versneld te verminderen? Wat is er gedaan met de door ENGIE aangereikte mogelijkheden hiertoe?
Waarom is voor de categorieën eindafnemers aangesloten bij de capaciteit van de aansluiting? Waarom is niet de functie van de eindafnemer als criterium gebruikt? Is 40 m3 aansluiting niet te arbitrair? Hoe wordt omgegaan met mogelijke onredelijke gevolgen van deze arbitraire richtlijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de concept ministeriële regeling betreffende minimaliseren gaswinning uit het Groningenveld.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in de regeling is bepaald dat de NAM jaarlijks een analyse maakt van het aantal gebouwen dat niet voldoet aan de norm voor het individuele aardbevingsrisico, inclusief toezicht van het SodM en TNO op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van de analyse. Tegelijkertijd moet op de kortst mogelijke termijn het model in publiek beheer komen. Waarom is het niet mogelijk om dit al in de huidige regeling publiek te borgen, zodat de NAM uit dit proces kan worden gehaald?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen meer toelichting op de verdeling van de winning over de clusters in volume en tijd. Hoe wordt specifiek per cluster bepaald wat de risico’s zijn op bodembeweging en hoe wordt de veiligheid van bewoners geborgd? Hoe wordt vooraf in kaart gebracht wat de risico’s zijn van een verschuiving van de winning naar andere clusters en hoe wordt bepaald wat de beste verdeling is? Eerder werd bekend dat een lichte verhoging van het risico op aardbevingen in het zuiden van het gasveld mogelijk is. Op welke manier wordt voorkomen dat veiligheidsrisico’s worden verschoven naar andere clusters, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van de Loppersumclusters? Bovendien kan een verschuiving naar het zuiden en zuidwesten van de winning zorgen voor meer seismische risico’s in Noord-Drenthe. Hoe worden de risico’s en gevolgen van gaswinning voor deze regio gemonitord en meegewogen in het besluit over de operationele strategie en verdeling over de clusters?
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van 50PLUS-fractie danken voor de toezending van de concept-ministeriele regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld. Deze leden hebben nog wel enkele vragen hierover.
In paragraaf 3.1.2 van de toelichting wordt het volgende gesteld: «Voor grootverbruikers (bedrijven) zal er meestal niet direct sprake zijn van een acuut veiligheidsrisico, echter onbekend is voor welke vitale/kritieke systemen er gas wordt gebruikt met kans op veiligheidsrisico’s». Deze leden stellen zich op het standpunt dat het belangrijk is hier wel degelijk een beeld van te hebben. Een inventarisatie zou dan ook op zijn plaats zijn. Deze leden zouden graag een reactie van de Minister hierop willen hebben, en vragen of hij hiertoe bereid is.
In paragraaf 3.2.2 wordt gesteld dat het cluster Loppersum nog benoemd wordt, ondanks het feit dat de gaswinning in dit cluster is stilgelegd. Dit is natuurlijk niet voor niets gebeurd. Wordt hiermee de mogelijkheid opengehouden dat Loppersum nog wel degelijk zal worden ingezet voor gaswinning?
In paragraaf 3.2.2 wordt gesteld dat er één of meerdere voorstellen gedaan worden voor verdeling van de gaswinning uit het genoemde veld. Wie neemt de beslissing welk scenario wordt gevolgd, en op welke gronden?
In paragraaf 3.2.3 wordt het volgende gesteld: «In de regeling is bepaald dat NAM jaarlijks een analyse maakt van het aantal gebouwen dat niet voldoet aan de norm voor het individuele aardbevingsrisico. Deze analyse wordt gemaakt op basis van de dreigings- en risicoanalyse en geeft een beeld van het aantal gebouwen in het aardbevingsgebied dat nog niet voldoet aan de door het kabinet gehanteerde veiligheidsnorm. In de regeling wordt NAM gevraagd tevens een analyse te maken van de ontwikkeling van het aantal gebouwen dat niet voldoet.»
De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat het SodM zou moeten toezien op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van de dreigings- en risicoanalyse. Op welke wijze kunnen zij dat doen? Op welke wijze kun je vaststellen dat bij de betreffende strategie het risico het kleinste is? Ook TNO analyseert de uitkomsten van de analyse. Is het überhaupt mogelijk onomstotelijk vast te stellen welk scenario het meest veilig is? Wat gebeurt er als er ondanks al deze analyses en onderzoeken toch een calamiteit plaatsvindt in de gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen? Hoe zit de aansprakelijkheid dan in elkaar?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van het verslag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het voorliggende ontwerp-instemmingsbesluit voor het gasjaar 2018–2019 afwijkt van de voorliggende uitvoeringsregeling en de wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld.
In het recente instemmingsbesluit voor het Groningenveld is zoveel als mogelijk geanticipeerd op de wijzigingen in de Mijnbouwwet en de Gaswet en de voorliggende ontwerpregeling. Zo heeft NAM als aanvulling op het winningsplan 2016 een document «bouwstenen voor een operationele strategie», aangeleverd, met daarin de belangrijkste elementen die nu in de gewijzigde Mijnbouwwet zijn opgenomen. Voor hoe het instemmingsbesluit samenhangt met de gewijzigde Mijnbouwwet en Gaswet verwijs ik naar paragraaf «4. Juridisch kader en procedure» in het instemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 533).
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke termijn de nadere regels over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens in de ministeriële regeling worden opgenomen en wordt voorgelegd aan de Kamer.
NAM moet nu, als vergunninghouder van het Groningenveld, voldoen aan de regels over meten en rapporteren die zijn opgenomen in het Mijnbouwbesluit en die voor alle mijnbouwbedrijven gelden. Daarnaast staat in het instemmingsbesluit waarin de gaswinning uit het Groningenveld voor het gasjaar 2018–2019 bepaald wordt (Kamerstuk 33 529, nr. 533) dat NAM op basis van het Meet- en regelprotocol aan Staatstoezicht op de Mijnen (verder: SodM) en aan mij moet rapporteren over de in dit protocol benoemde signaalparameters (zoals grondversnelling, grondsnelheid, aantal aardbevingen en aardbevingsdichtheid).
SodM evalueert op dit moment het meet- en regelprotocol. Ik wacht de uitkomsten van deze evaluatie af zodat de meest recente inzichten over de te gebruiken parameters in de ministeriële regeling kunnen worden opgenomen. SodM verwacht de evaluatie in het eerste kwartaal van 2019 gereed te hebben. Vervolgens moet de vertaalslag naar de ministeriële regeling plaatsvinden. Ik verwacht het ontwerp hiervan in het tweede kwartaal van 2019 gereed te hebben en dan zal ik het ontwerp aan uw Kamer voorleggen.
Deze leden vroegen ook of over deze nadere regels advies van SodM wordt ingewonnen.
Bij het opstellen van de regeling betrek ik SodM op twee momenten. Allereerst bij het ontwerpen van de regeling, waarbij de resultaten uit de evaluatie moeten worden omgezet naar de regeling. Daarna vraag ik SodM om een uitvoerings- en handhavingstoets over het ontwerp van de regeling uit te voeren.
Tot slot vroegen deze leden in dit verband of ik bereid ben het advies van SodM aan uw Kamer te doen toekomen.
Mijn vaste beleid hierbij is dat ik uitvoerings- en handhavingstoetsen van de uitvoerende en toezichthoudende diensten openbaar maak. Bij wetsvoorstellen doe ik dat bij de indiening bij de Tweede Kamer. Bij algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen bij de publicatie.
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de minimuminzet van de conversiecapaciteit zo hoog mogelijk kan worden gekregen. Zij vroegen daarbij ook of Gasunie maandelijks en jaarlijks over de inzet van de conversiecapaciteit rapporteert en of het mogelijk is de Kamer over deze inzet te informeren.
Een hogere inzet van conversiecapaciteit leidt in beginsel tot een lagere winning uit het Groningenveld. Er zijn echter beperkingen waardoor een inzet van 100% niet haalbaar of wenselijk is. Ten eerste is het niet reëel dat een technische installatie een 100% bezettingsgraad kent omdat er gepland onderhoud en soms ook ongepland onderhoud verricht moet worden. Daarnaast kunnen de stikstofinstallaties bij een structureel maximale stikstofinzet helemaal niet meer worden gebruikt om te reageren op kortdurende vraagschommelingen, met als gevolg dat het Groningenveld vaker pieken in de vraag moet opvangen. Het afdekken van de piekvraag met gaswinning uit het Groningenveld is onwenselijk met het oog op de seismiciteit en vanuit die optiek is het belangrijk om enige flexibiliteit bij de inzet van de stikstofinstallaties te behouden. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet (Gasunie Transport Services; verder: GTS) kan bij 100% benutting van de kwaliteitsconversie zijn wettelijke balancerings- en kwaliteitsconversietaken ook niet meer adequaat uitvoeren en wordt afhankelijk van (aanwijzingen aan) marktpartijen. Vandaar dat de gemiddelde minimumwaarde over het jaar voor de stikstofinzet in de ontwerpregeling op 85% is gezet. Wel zal GTS jaarlijks bij het opstellen van de raming beoordelen of een hoger inzetpercentage voor dat gasjaar haalbaar is. Zo is voor het gasjaar 2018–2019 dit percentage in het instemmingsbesluit op 92,5% gezet. Als een hoger percentage dan 85% haalbaar is wordt dat meegenomen in de raming van de behoefte aan gas uit het Groningenveld voor dat gasjaar. Op de internetpagina van GTS is veel informatie over de inzet van stikstof te vinden, waaronder bijvoorbeeld ook real-time informatie over de actuele inzet. GTS heeft op dit moment geen vast ritme waarin zij hierover aan mij rapporteert, maar bij significante afwijkingen ten opzichte van de inzet van stikstof die is opgenomen in het instemmingsbesluit verwacht ik dat GTS mij hierover rapporteert. Wanneer dat leidt tot afwijking van het basispad zal ik hierover uiteraard ook uw Kamer informeren. GTS moet vanaf het gasjaar 2019–2020 op grond van artikel 10a, elfde en twaalfde lid, van de Gaswet significante afwijkingen aan mij melden en na afloop van ieder gasjaar rapporteren over de ingezette conversiecapaciteit.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de graaddagensystematiek toegepast wordt voor het ontwerpbesluit voor het gasjaar 2018–2019 en of dat op dezelfde wijze als neergelegd in de voorliggende ministeriële regeling zal geschieden. Zij vroegen ook of er dit jaar minder gas zal worden gewonnen als het een warmere dan gemiddelde winter is.
Ja, dit is voor beide vragen het geval. De graaddagenformule is opgenomen in het instemmingsbesluit (artikel 2, eerste lid). In een jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel levert de graaddagenformule een gasproductie van 19,4 miljard Nm3 op. Het jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel is bepaald op basis van de mediaan over de gasjaren 1985–1986 tot en met 2015–2016 en resulteert in 2294 graaddagen. Over die reeks gasjaren is ook het jaar met het laagste temperatuurprofiel (koudste jaar) en het hoogste temperatuurprofiel (warmste jaar) bepaald. Dit leidt tot 1783 graaddagen voor een zeer warm jaar en 2986 graaddagen voor een zeer koud jaar en een winning van respectievelijk 15 en 25,5 miljard Nm3. In de voorliggende regeling wordt uitgegaan van de temperatuurprofielen van de afgelopen 30 jaar.
De leden van de CDA-fractie vroegen of in de voorliggende regeling het advies van SodM (Bijlage bij Kamerstuk 34 957, nr. 3) is opgevolgd dat SodM de toegestane maandelijkse afwijkingen in de productie ten opzichte van een gemiddeld jaar vast kan stellen.
In de voorliggende regeling zijn geen regels opgenomen over toegestane productiefluctuaties. Bij mijn verzoek aan NAM om een of meerdere operationele strategieën op te stellen, zal ik aangeven met welke productiefluctuaties NAM daarbij rekening moet houden.
Voor dit gasjaar is in het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 in artikel 4, tweede lid, opgenomen dat productiefluctuaties (in percentage) worden bepaald ten opzichte van de vorige maand en ten opzichte van de gemiddelde productie over de 12 voorgaande maanden. Dit is conform het advies van SodM. NAM rapporteert de productiefluctuaties (artikel 4, vierde lid) en doet uiterlijk 1 oktober 2019 verslag aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat waarbij ook de oorzaak van deze productiefluctuaties in het gasjaar 2018–2019 wordt vermeld.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de Minister de huidige stand van zaken (aantal versterkte gebouwen, lopende gesprekken, geïnformeerde bewoners) van het versterkingsproces kan geven.
Voor een totaaloverzicht van de activiteiten op het gebied van versterking de afgelopen jaren verwijs ik naar de meest recente kwartaalrapportage van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) (Kamerstuk 33 529, nr. 521).
Op dit moment vindt een transitie plaats naar een nieuwe versterkingsaanpak, gebaseerd op het advies van de Mijnraad (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft hiervoor het plan van aanpak «Veiligheid voorop en de bewoner centraal» op 22 november jl. gepresenteerd. Op dit moment werken de NCG en gemeenten samen de aanpak op lokaal niveau verder uit. De communicatie met bewoners wordt daarbij zoveel mogelijk toegespitst op de lokale informatiebehoefte, bijvoorbeeld door middel van brieven, bewonersbijeenkomsten of andere vormen van begeleiding, en kan dus verschillen per gemeente. Ik verwacht dat alle betrokken bewoners de komende weken geïnformeerd worden over de laatste stand van zaken en het vervolg.
Tegelijkertijd gaat de versterking van woningen die al in uitvoering was, of waarover eerder bestuurlijke afspraken gemaakt zijn, door. In het kader van de gebiedsgerichte aanpak is in 2018 tot en met het derde kwartaal op 446 adressen de uitvoering van de versterking gestart en zijn 99 woningen op norm gebracht.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de Minister kan aangeven hoe het staat met het onderzoek naar de mogelijkheid om een verplichting voor omschakeling aan bedrijven op te kunnen leggen, zodat indien de gehoopte voortgang uitblijft voorbereidingen voor verdere stappen gereed zijn.
Ik zal uw Kamer nog voor het einde van dit jaar schriftelijk informeren over de voortgang van de afbouw van Groninger gasproductie. In deze brief zal worden ingegaan op de maatregelen die het kabinet wil nemen om het basispad dat is opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 29 maart 2018, te behalen (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Hierbij zal ook de ombouw van bedrijven aan de orde komen.
De leden van de CDA-fractie vroegen naar de voortgang van de instelling van een commissie van Wijzen voor een waardecompensatieregeling ter vervanging van de bestaande regeling van NAM. Deze leden vroegen daarbij op welke termijn de Minister verwacht dat er een nieuwe regeling kan zijn en of de Minister de mening deelt dat er snel voortgang gemaakt moet worden.
In haar uitspraak 23 januari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:618) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat ook los van verkoop van de woning een recht kan bestaan op vergoeding van schade door waardedaling. NAM had tot 23 april 2018 gelegenheid om tegen deze uitspraak in cassatie te gaan, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Er bestaat geen discussie over de aansprakelijkheid van de exploitant (NAM) voor deze vorm van schade, maar er zijn nog wel vragen over de vormgeving van de methode met behulp waarvan deze schade moet worden begroot. De overheid (het Instituut Mijnbouwschade Groningen, hierna: het IMG) neemt de afhandeling van schade door waardedaling als gevolg van bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg (hierna: schade door waardedaling) over van NAM op het moment dat het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen in werking treedt. Het streven is om dit voorstel op 1 januari 2020 in werking te laten treden. Tot dat moment kunnen verzoeken om vergoeding van schade door waardedaling worden afgehandeld door NAM en kan voor vergoeding van deze schade een vordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter.
Ik deel de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat het wenselijk is dat er snel een duidelijke en gedragen methode voor de begroting van deze schade moet worden ontwikkeld die als basis voor de afhandeling van deze schade door het IMG (een publieke regeling) kan dienen. Om hierbij ondersteuning te bieden heb ik per 1 september 2018 (Stcrt. 2018, nr. 54279) de Adviescommissie waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen ingesteld. Deze commissie heeft tot taak om mij voor 1 januari 2019 te adviseren over de vraag welk van de al bestaande modellen het meest geschikt is om te dienen als basis voor een methode om schade door waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied in Groningen te begroten. Op basis van het advies worden in de eerste helft van 2019 aanpassingen in de methode doorgevoerd. Voor 1 juli 2019 wordt de methode nogmaals aan deze commissie voorgelegd. Daarna stel ik de methode ter beschikking aan het IMG zodat het IMG dit kan gebruiken bij de invulling van zijn werkwijze voor afhandeling van deze vorm van schade. Op het moment dat de afhandeling van aanvragen om vergoeding van deze vorm van schade daadwerkelijk door het IMG is overgenomen, dus vanaf het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel IMG, is er daadwerkelijk sprake van een publieke regeling voor deze vorm van schade.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vroegen wanneer verwacht wordt dat nadere regels worden gesteld over het monitoren, analyseren en rapporteren van gegevens. Ik verwijs naar het antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie vroegen of nog ergens wordt gecontroleerd of de raming van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas opgesteld door de netbeheerder realistisch is.
Het opstellen van een raming van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas en hoeveelheid gas die nog nodig is uit het Groningenveld, gelet op alle beschikbare middelen en methoden die deze hoeveelheid minimaliseren, is een wettelijke taak van GTS. ACM houdt hierop toezicht. GTS heeft de afgelopen jaren regelmatig ramingen opgesteld voor de benodigde hoeveelheid Groningengas die nodig is om de leveringszekerheid te borgen. Ik heb deze adviezen al eerder laten valideren. Zo is het advies uit mei 2017 al gevalideerd door een externe partij (zie Kamerstuk 33 529, nr. 352). Ik overweeg om dit ook in de toekomst te laten doen.
De leden van de D66-fractie vroegen of de bouw van de stikstofinstallatie Zuidbroek volgens planning verloopt en in hoeverre de kans bestaat de installatie eerder af is dan 2022.
Met instemming van de Minister van Financiën heeft GTS de definitieve investeringsbeslissing inmiddels genomen. De gunning van de bouw is in volle gang. De rijkscoördinatieprocedure ten behoeve van de ruimtelijke inpassing verloopt volgens planning. Betrokken bestuursorganen en andere relevante partijen hebben een reactie gegeven op het voorontwerp inpassingsplan. Dit plan wordt nu verder aangescherpt en zal samen met de al aangevraagde vergunningen begin 2019 ter inzage gaan. De planning is gericht op definitieve besluitvorming op de ruimtelijke inpassing en de vergunningen rond de zomer van 2019. Inbedrijfname is geheel volgens planning voorzien in het voorjaar van 2022.
De leden van de fractie van D66 vroegen naar de mogelijkheden om consequenties te stellen indien NAM zich niet houdt aan de operationele strategie.
NAM is ingevolge artikel 52f, eerste lid, van de Mijnbouwwet gehouden om de winning van gas uit het Groningenveld uit te voeren overeenkomstig de vastgestelde operationele strategie, en indien van toepassing, een tijdelijke maatregel. Bij een overtreding van dit artikel kan de Inspecteur-generaal der Mijnen bestuursdwang toepassen of een last onder dwangsom opleggen. Daarnaast is het niet juist uitvoeren van de operationele strategie, inclusief de voorschriften die daarover in lagere regelgeving zijn vastgelegd (artikel 52f, eerste lid, in combinatie met artikel 52g, vijfde lid, van de Mijnbouwwet), strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten. Dit betekent dat de Inspecteur-generaal der Mijnen de overtreding aan het Openbaar Ministerie kan melden. Het Openbaar Ministerie kan bezien of tot vervolging wordt overgegaan.
De leden van de D66-fractie vroegen wat er gebeurt als bijvoorbeeld het tempo van de versterking onvoldoende is.
Het tempo van de versterking van de gebouwen die niet aan de vastgelegde veiligheidsnorm voldoen, is één van de ontwikkelingen die de Minister (jaarlijks) bij de vaststelling van de operationele strategie betrekt. De Minister betrekt bij zijn afweging een aantal ontwikkelingen, waaronder het tempo van het versterken van gebouwen en de afbouw van de vraag naar gas uit het Groningenveld. Artikel 52d, tweede lid, van de Mijnbouwwet geeft hiervoor het kader. De afweging wordt in samenhang gemaakt. Ik kan daarom nu niet aangeven wat het effect is van het achterblijven van het tempo van de versterking van gebouwen op de vaststelling van de operationele strategie op enig moment.
De leden van de D66-fractie vroegen wat de stand van zaken is betreffende de veiligheidsinschatting van de gebouwen die niet tot de meest risicovolle groep behoren en wanneer de Minister verwacht meer duidelijkheid te kunnen geven over deze groep.
Als een gebouw volgens de HRA niet voldoet aan de veiligheidsnorm van 10-5 per jaar, dan moet het versterkt worden. Daarnaast zijn er gebouwen die vanuit extra voorzorg beoordeeld zullen worden, bijvoorbeeld omdat zij al onderdeel waren van het versterkingsprogramma, ook al voldoen ze volgens de meeste recente berekeningen aan de norm. In het plan van aanpak van de NCG wordt nader ingegaan op deze laatste groep gebouwen. Uitgangspunt is dat met eigenaren van deze gebouwen in gesprek wordt gegaan over eventueel benodigde versterkingsmaatregelen naar aanleiding van de gewekte verwachtingen.
De leden van de D66-fractie vroegen of, gelet op de snelle afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas in de komende jaren, de datum van 1 februari niet te vroeg is voor GTS om de raming op te stellen en of de raming dan niet te hoog wordt ingeschat. Zij vroegen daarbij hoe het amendement Jetten c.s. (Kamerstuk 34 957, nr. 25) hierbij is meegenomen.
De datum van 1 februari vloeit voort uit de planning voor het opstellen van de operationele strategie. Deze moet op 1 oktober (de start van een gasjaar) van ieder jaar in werking treden. Gelet op alle stappen die noodzakelijk zijn om de operationele strategie tijdig vast te stellen, waaronder het voorstel voor een operationele strategie door NAM, advisering door SodM, TNO en de betrokken overheden en het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit voor zienswijzen, moet ik de raming van GTS uiterlijk 1 februari ontvangen. Om rekening te houden met het amendement Jetten c.s. zal ik in augustus aan GTS vragen of er ontwikkelingen in de vraag naar laagcalorisch gas zijn, zodat ik hiermee indien nodig rekening kan houden bij de definitieve vaststelling van de operationele strategie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of ik van mening ben dat met de regeling de veiligheid van de Groningers maximaal wordt geborgd en of er mogelijkheden onbenut zijn gelaten om hiervoor zorg te dragen.
Met het besluit van het kabinet van 29 maart jl. om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te beëindigen is de veiligheid van de Groningers maximaal zwaarwegend gemaakt. De wijziging van de Gaswet en de Mijnbouwwet en de daarmee onlosmakelijk verbonden ministeriële regeling hebben tot doel om dit te borgen en de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te minimaliseren en op de kortst mogelijke termijn geheel te beëindigen, juist omwille van de veiligheid. De regeling geeft mij, in aanvulling op de wijziging van de Gaswet en de Mijnbouwwet, de mogelijkheden om hieraan uitvoering te geven.
In de regeling is opgenomen welke onderdelen het voorstel voor een operationele strategie moet bevatten, zoals bijvoorbeeld een beschrijving van de volgorde van de inzet van de clusters. Daarnaast moet het voorstel voor een operationele strategie een dreigings- en risicoanalyse bevatten. Hierin moet bijvoorbeeld een beschrijving van de verwachte bodembeweging zijn opgenomen. Ook is de veiligheidsnorm van 10-5 ingevuld. Met deze handvatten kan ik bij de vaststelling van de operationele strategie een afweging maken in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm. Bij de vaststelling van de operationele strategie zal ik op een inzichtelijke en navolgbare wijze motiveren op welke wijze een zwaarwegend belang is toegekend aan de veiligheidsrisico’s voor omwonenden als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de gaswinning. Dit volgt uit artikel 52d, vijfde lid, van de Mijnbouwwet.
De leden van de GroenLinks-fractie wezen op het grote belang dat alle betrokkenen zo goed mogelijk worden geconsulteerd over deze regeling en vroegen of er met belangenorganisaties en medeoverheden is gesproken over deze regeling.
Het ontwerp van deze regeling is besproken met het Groninger gasberaad, de Groningen bodembeweging en de provincie Groningen. De betrokken gemeenten zijn gevraagd of zij aan deze bespreking wilden deelnemen maar hebben daarvan afgezien.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen in welke regeling er nadere regels worden gesteld over het meet- en regelprotocol en waarom dit niet is verwerkt in de regeling die nu voorligt.
De nadere regels zullen worden opgenomen in de Mijnbouwregeling. Zoals ik in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie heb aangegeven wacht ik de evaluatie van het meet- en regelprotocol die SodM nu uitvoert af, zodat ik de uitkomsten daarvan mee kan nemen in de wijziging van de Mijnbouwregeling. Deze wijziging moet op 1 oktober 2019 in werking treden.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar de rol van de gasopslag in Grijpskerk bij het opstellen van de operationele strategie en of deze gasopslag ook belangrijker wordt wanneer de stikstoffabriek is gebouwd.
De gasopslag in Grijpskerk wordt gebruikt voor de opslag van hoogcalorisch gas en kan daarom in tegenstelling tot de gasopslag bij Norg niet worden gebruikt om op momenten van hogere vraag te voorzien in de behoefte aan laagcalorisch gas en daarmee het verlagen van de productie uit het Groningenveld. Grijpskerk heeft dus geen effect op de operationele strategie. Door de bouw van de extra stikstoffabriek in Zuidbroek zal de Nederlandse gasvoorziening meer afhankelijk worden van de beschikbaarheid van hoogcalorisch gas. Op dit moment wordt echter geen fysiek tekort van hoogcalorisch gas verwacht op de Nederlandse markt. Door een toenemende inzet van hoogcalorisch gas neemt wel ook het belang van hoogcalorische bergingen toe.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de mogelijke maatregelen om bodembeweging en de risico’s te beperken verplicht zijn. Daarnaast vroegen deze leden of de mogelijkheid bestaat dat er bij de vaststelling minder van de vergunninghouder wordt geëist op het gebied van risicobeperking en veiligheid dan deze bij machte is om te doen.
NAM geeft bij het voorstel voor een operationele strategie ook een beschrijving van de maatregelen die kunnen worden genomen om de (risico’s als gevolg van) bodembeweging zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Zoals ook in de toelichting bij de ministeriële regeling is aangegeven, gaat het hierbij om suggesties die zijn gebaseerd op de kennis waarover NAM beschikt. Deze opzet vloeit voort uit het feit dat de schadeafhandeling en ook de versterking in publieke handen komt te liggen en NAM zelf geen maatregelen kan nemen in dit nieuwe systeem.
De leden van de GroenLinks-fractie zien in de regeling een uitgebreidere beschrijving van de veiligheidsnorm, maar geen nadere regels hierover en vroegen zich af op welke manier deze veiligheidsnorm wordt geborgd.
In ministeriële regeling wordt de veiligheidsnorm van 10-5 omschreven en wordt aangegeven dat dit individuele aardbevingsrisico wordt berekend met toepassing van de verwachtingswaarde. Deze veiligheidsnorm sluit aan bij het risicobeleid dat voor andere domeinen geldt, zoals bijvoorbeeld de veiligheid ten aanzien van overstromingen. Bij de vaststelling van de operationele strategie moet een brede afweging gemaakt worden. Hierbij wordt gekeken naar het veiligheidsbelang en naar het maatschappelijk belang dat is verbonden aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. Om een oordeel te kunnen vormen over het veiligheidsbelang wordt onder andere gekeken in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm van 10-5. Voor deze beoordeling wordt gekeken naar de analyse van het aantal gebouwen dat nog niet voldoet aan de veiligheidsnormen naar de ontwikkeling daarvan. SodM zal toezien op de juiste toepassing van de dreigings- en risicoanalyse en ook TNO zal deze analyse controleren.
De operationele strategie wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. Dit betekent dus ook dat jaarlijks opnieuw zal moeten worden bezien in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm van 10-5, waarbij alle actuele ontwikkelingen worden meegewogen. De verwachting is dat het aantal gebouwen dat niet voldoet in de komende jaren zal afnemen. Dit vloeit voort uit de door het kabinet ingezette versnelde afbouw van de gaswinning in combinatie met de versterkingsoperatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie stelden vragen over het tijdelijk accepteren van een veiligheidsnorm tussen 10-4 en 10-5, waarom dit verhoogde risico tijdelijk wordt aanvaard en wat verstaan wordt onder tijdelijk en wanneer dit verhoogde risico uiterlijk beëindigd zal zijn.
Uitgangspunt is dat veiligheidsniveau in het aardbevingsgebied inderdaad hetzelfde moet zijn als in de rest van Nederland. De veiligheidsnorm van 10-5 wordt gehanteerd in verschillende domeinen, zoals bijvoorbeeld de veiligheid ten aanzien van overstromingen. Bij de keuze voor 10-5 wordt rekening gehouden met een realistische periode om aan de veiligheidsnorm te voldoen. In het risicobeleid wordt de link gelegd tussen de gekozen veiligheidsnorm en de realiseerbaarheid van die norm in de werkelijkheid. Voor bijvoorbeeld het overstromingsrisico is het kabinetsbeleid dat uiterlijk in 2050 deze norm van 10-5 overal in Nederland gehaald moet zijn. In het risicobeleid ten aanzien van geïnduceerde aardbevingen in Groningen is bepaald dat gebouwen binnen vijf jaar na inspectie aan de veiligheidsnorm van 10-5 moeten voldoen.
De leden van SP-fractie vroegen of de Minister echt alles doet om de veiligheid van de Groningers gelijk te stellen aan de veiligheid van de Nederlanders buiten het risicogebied.
Met het op 29 maart van dit jaar genomen kabinetsbesluit om de gaswinning uit het Groningenveld op de kortst mogelijke termijn volledig te beëindigen is de veiligheid van de inwoners uit het Groningse aardbevingsgebied maximaal zwaarwegend gemaakt. Het omlaag brengen en het op de kortst mogelijk termijn geheel beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld in combinatie met de versterkingsoperatie vergroot de veiligheid in het aardbevingsgebied. Jaarlijks zal bij het vaststellen van de operationele strategie een afweging moeten worden gemaakt tussen het veiligheidsbelang van omwonenden en het maatschappelijk belang dat is verbonden aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. Hierbij zal ik in het bijzonder kijken naar de criteria die hiervoor in de wet zijn opgenomen (artikel 52d, tweede lid, van de Mijnbouwwet). Deze criteria zien onder andere op de vraag in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm 10-5en het tempo van de versterkingsoperatie. In de motivering van het vaststellingsbesluit zal ik op basis van artikel 52d, vijfde lid, van de Mijnbouwwet vervolgens inzichtelijk maken op welke wijze een zwaarwegend belang is toegekend aan de veiligheidsrisico’s voor omwonenden als gevolg van de bodembeweging door de gaswinning.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister het verhoogde risico op overlijden voor meerdere mensen door een sterke aardbeving gelijk stelt aan het verhoogde risico op een koude woning en slechtere economische resultaten door niet aan de leveringsbehoefte te voldoen.
Ik weeg het risico op overlijden door een aardbeving af tegen het risico op overlijden doordat burgers gedurende een lange periode hun huizen niet meer kunnen verwarmen en niet op gas kunnen koken, en tegen het risico van maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van het stilleggen van de gaswinning. Het belang van het leveren van laagcalorisch gas aan bedrijven is groter dan het tegengaan van slechtere economische resultaten. Het afsluiten van het bedrijfsleven heeft tot gevolg dat de productie van levensmiddelen en aanbod van diensten stil komt te staan. Dat betekent lege schappen in de winkels en het sluiten van zeer grote aantallen bedrijven met gevolgen voor hun werknemers en toeleveranciers. Dit zijn maatschappelijk ontwrichtende gevolgen.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister het belang van leveringszekerheid zwaarder laat wegen dan het belang van veiligheid, gevoel van veiligheid en herstel van vertrouwen, terwijl de Raad van State juist hierom het vorige winningsplan in 2017 vernietigde.
De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State heeft het vorige instemmingsbesluit vernietigd omdat daarin de afweging tussen leveringszekerheid en veiligheid van de omwonenden onvoldoende was gemotiveerd. De Afdeling oordeelde dat «er omstandigheden kunnen zijn waaronder van de voor leveringszekerheid benodigde hoeveelheid gaswinning zou moeten worden afgeweken. Omdat bij het nemen van het instemmingsbesluit naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende zicht bestond op het risico als gevolg van de gaswinning, dient gemotiveerd te worden waarom zich op dit moment geen omstandigheden voordoen die nopen tot het winnen van minder gas dan de hoeveelheid die voor leveringszekerheid nog is. De Afdeling oordeelde dus dat de belangen van veiligheid en leveringszekerheid niet naast elkaar gewogen mochten worden, maar dat eerst het veiligheidsbelang helder in beeld moest worden gebracht, en dat daarna moest worden bezien of er geen omstandigheden zijn die maken dat het winningsniveau onder het niveau van leveringszekerheid moet liggen. In het huidige instemmingsbesluit zijn de veiligheidsrisico’s van de gaswinning duidelijk gemaakt en is ook afgewogen waarom er geen omstandigheden zijn die nopen tot het winnen van minder gas dan de hoeveelheid die voor leveringszekerheid nodig is. Dit laatste is onder andere het geval omdat het winnen van minder gas dan voor leveringszekerheid nodig is ook veiligheidsrisico’s heeft.
Bij het vaststellen van de operationele strategie moet ieder jaar een afweging worden gemaakt tussen het veiligheidsbelang en de maatschappelijke gevolgen van leveringszekerheid.
De leden van de SP-fractie vroegen welke van de 170 bedrijven die veel gas gebruiken een veiligheidsrisico vormen als ze moeten worden afgeschakeld en welke risico’s voor de veiligheid dit zijn. Zo vroegen zij onder meer welke risico’s er in dat opzicht zijn bij het sluiten van fabrieken in de glas- en metaalsector, zuivel en glastuinbouw en of het sluiten van die fabrieken ook een verhoogd risico voor omwonenden of werknemers vormt.
Het Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement (COT) heeft op mijn verzoek een verkennende studie uitgevoerd naar de maatschappelijk gevolgen van het afsluiten van bedrijven, de zogeheten grootverbruikers, van Groningengas. Het abrupt sluiten van de gastoevoer naar bijvoorbeeld steen- en dakpanfabrieken, bedrijven in de glas- en metaalsector, glastuinbouw en in de zuivelindustrie resulteert in beëindiging van bedrijfsprocessen, waardoor productie stokt en werkgelegenheid binnen deze sector zal afnemen. Werkloosheid heeft een negatief effect op de volksgezondheid. Daarnaast ontstaan keteneffecten. Afsluiting van bijvoorbeeld zuivel- en voedingssector resulteert in verminderde productiemogelijkheden waardoor minder melk verwerkt kan worden. Dit zet druk op het voortbestaan van melkveehouderijen, mogelijk leidt dit tot verkoop en slacht van vee en na verloop van tijd zullen zuivel verwerkende bedrijven failliet gaan, met grote impact op de werkgelegenheid in de gehele sector. Het COT benadrukt dat vooral keteneffecten veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, bijvoorbeeld omdat de piekvraag door gasafhankelijke elektriciteitscentrales niet meer adequaat opgevangen kan worden, en dat de mogelijke omvang daarvan nog niet onderzocht is.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister niet zorgt voor het sneller afkicken van de gasverslaving bij bedrijven en vroegen waarom de Minister deze bedrijven niet financieel wil straffen voor de tegenwerking.
In mijn antwoord op vragen van de leden van CDA-fractie over de ombouw van grootverbruikers heb ik aangekondigd voor het einde van dit jaar een brief te sturen over de voortgang van de afbouw van de productie uit het Groningenveld, waarbij ook de ombouw van de grootverbruikers aan de orde zal komen.
De leden van de SP-fractie vroegen tot welk niveau er gas gewonnen mag worden en of er bij een koude winter 25,5 miljard Nm3 gewonnen mag worden, en dat daar nog 1,5 miljard Nm3 bovenop gewonnen mag worden. Deze leden vroegen ook of de Minister bereid is een productieplafond van 19,4 miljard Nm3 in te stellen.
Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de winning is de hoeveelheid gas die benodigd is voor de veiligheid van leveringszekerheid. NAM wint niet meer, maar ook niet minder, dan benodigd is om hieraan te voldoen. Dit heb ik in mijn besluit uitgebreid gemotiveerd. De bandbreedte die de graaddagenformule geeft, is noodzakelijk omdat in koude periodes nu eenmaal meer gas nodig is voor de leveringszekerheid dan in warme periodes. Ik acht het daarom niet opportuun om een productieplafond in te stellen van 19,4 miljard Nm3.
In een jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel levert de graaddagenformule, die in artikel 2, eerste lid, van het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 is gegeven, een gasproductie van 19,4 miljard Nm3op. Het jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel is bepaald op basis van het gemiddeld temperatuurprofiel over de gasjaren 1985–1986 tot en met 2015–2016. Over die reeks gasjaren is ook het jaar met het laagste temperatuurprofiel (koudste jaar) en het hoogste temperatuurprofiel (warmste jaar) bepaald. Dit leidt tot 1783 graaddagen voor een warm jaar en 2986 graaddagen voor een koud jaar en een winning van respectievelijk 15 en 25,5 miljard Nm3. Er mag maximaal 1,5 miljard Nm3 extra worden gewonnen als dit als gevolg van storingen en uitval nodig is. Dit mag alleen in specifiek omschreven omstandigheden, die zijn toegelicht in artikel 2, derde lid, van het instemmingsbesluit. NAM heeft hier geen enkele invloed op.
De leden van de SP-fractie vroegen of het grotendeels stopzetten van de versterkingsoperatie gedurende acht maanden het veiligheidsrisico van de Groningers heeft verhoogd.
De versterkingsoperatie heeft niet stilgelegen: de versterking van woningen die al in gang was gezet of waarover eerder bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (o.a. de batches 1.467 en 1.588) loopt door. De NCG laat weten dat in de eerste drie kwartalen van dit jaar op 446 adressen (behorend tot de groep van 1.467) de uitvoering van de versterking is gestart en 99 panden op norm zijn gebracht. Ook het Scholenprogramma is in uitvoering. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat het tempo van de versterkingsoperatie «oude stijl» tot nog toe te laag ligt. Op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535) heb ik uw Kamer het plan van aanpak voor de versterking van de NCG, «Veiligheid voorop en de bewoner centraal» gestuurd. Aan de hand hiervan wordt de versterking van de meest risicovolle huizen nu met prioriteit ter hand genomen. Daarbij is de nieuwe aanpak gericht op het realiseren van een versnelling in de uitvoering van de voor de veiligheid noodzakelijke versterking, en daarmee het verlagen van het veiligheidsrisico. Het veiligheidsrisico wordt bepaald door de omvang van de verwachte seismiciteit (die naar inzicht van SodM aanmerkelijk lager zal zijn nu de gaswinning versneld wordt afgebouwd) in combinatie met de aardbevingsbestendigheid van gebouwen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de nieuwe methode om te bepalen welk gebouwen een verhoogd risico hebben op advies van de Mijnraad bepaald wordt door het HRA-model. Deze leden vroegen of dit model overige gebouwen veilig verklaart.
Het HRA-model wordt niet gebruikt om gebouwen veilig te verklaren, maar om een modelmatige inschatting te maken van de omvang en prioritering van de versterkingsopgave. De wettelijk verplichte dreigings- en risicoanalyse wordt uitgevoerd met het HRA-model. In het plan van aanpak voor de versterking dat door de NCG is opgesteld wordt de HRA gebruikt voor de prioriteitsstelling van de mogelijk te versterken gebouwen. De HRA modelketen is zowel op onderdelen als integraal getoetst door onafhankelijke, internationaal gerenommeerde experts. De Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR) wordt momenteel benut bij opname en beoordeling om te bepalen of een gebouw daadwerkelijk versterkt moet worden. Daarnaast worden standaard versterkingsmaatregelen ontwikkeld waarmee gebouwen van eenzelfde type snel en doeltreffend versterkt kunnen worden.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister het NPR-model laat vallen en welke belangen daarachter zitten.
Binnen de aanpak van de versterking blijft de NPR de methode om aan de hand van een technische opname van de staat van een gebouw, vast te stellen of aan de veiligheidsnorm van 10-5 per jaar wordt voldaan. De NPR9998:2018 is inmiddels gepubliceerd. In het onderliggende advies bij het wetsvoorstel minimaliseren gaswinning Groningenveld van een panel van hoogleraren, is aangegeven dat de NPR 9998, versie 2015, heeft geleid tot een systematische overschatting van het risico door invoeging van onzekerheidsmarges. De verwachting is dat met de meest recente NPR een realistischer inschatting van het individuele risico wordt gemaakt, en dat daarmee meer tempo kan worden gemaakt met de aanpak van daadwerkelijk risicovolle huizen.
De leden van de SP-fractie vroegen hoe het zit met de vele gebouwen die voorheen zijn geïnspecteerd, onveilig zijn bevonden en nu niet uit het HRA-model komen en hoe het zit met gebouwen die uit het HRA-model als veilig komen maar dat in werkelijkheid niet zijn.
De versterking van alle woningen waarvan de bewoners vóór 23 april 2018 al een versterkingsadvies hadden ontvangen gaat door conform dat advies (Kamerstuk 33 529, nrs. 468 en 502). Eerdere inspecties hebben plaatsgevonden met de NPR 9998:2015, die gebaseerd was op zwaardere seismische belasting dan inmiddels als aannemelijk wordt beschouwd. Dit kan leiden tot discrepanties met de uitkomsten van de HRA, een model dat gebaseerd is op de jongste inzichten. Inspecties hebben als doel te bepalen hoe een gebouw is opgebouwd. Pas na een beoordeling kan op individueel niveau worden bepaald of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm en of er een versterkingsplan moet worden opgesteld.
Door de NCG zal zodanig worden geprioriteerd dat woningen het verst van de norm altijd eerst aan de beurt komen. De circa 1.500 gebouwen die volgens de Mijnraad op basis van de laatste inzichten mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen zijn gedurende de zomer in beeld gebracht. De uitkomsten van de HRA zijn daartoe gecontroleerd en zo nodig aangevuld. Opmerkelijke uitkomsten (zoals 2-onder-1-kap woningen waarvan de één als veilig en de anders als onveilig uit het HRA model komt) zijn onderzocht en zullen aan de hand van gerichte criteria in de aanpak worden ondervangen. Tegelijkertijd worden het model en de onderliggende databases verder doorontwikkeld. Daarnaast worden ook gebouwen die naar verwachting wel aan de norm voldoen, maar waarvoor die inschatting valt binnen een onzekerheidsmarge, geïnspecteerd.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister de berekeningswijze van het risico van het hooglerarenpanel overneemt.
In de aflopen jaren zijn uiteenlopende interpretaties ontstaan over de interpretatie van de veiligheidsnorm sinds het Kabinet dit beleid eind 2015 heeft vastgesteld. Deze vragen, die samenhangen met het oordeel van de Raad van State uit november 2017, zijn voorgelegd aan een panel van hoogleraren. Het advies van dit panel maakt onderdeel uit van het integrerend advies van de Mijnraad. Om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de interpretatie van de veiligheidsnorm heb ik het advies van het panel overgenomen, zoals staat beschreven in het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019.
De leden van de SP-fractie vroegen waarop het hooglerarenpanel de berekeningen heeft gebaseerd.
Het hooglerarenpanel, met expertise op gebied van veiligheidsbeleid, bouwkunde en statistiek, heeft zelf geen berekeningen uitgevoerd, maar geadviseerd over het omgaan met het risicobeleid en de berekeningswijze van het risico. Het panel baseert dat advies op analyses van risicoberekeningen en op gesprekken met een tiental inhoudelijk experts. Het advies van het panel is tot stand gekomen onder auspiciën van de Mijnraad als onderdeel van zijn integrerend advies over de aanpak van versterkingen.
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister de veiligheid van de Groningers over laat aan kansberekening en vroegen of het HRA-model boven elke twijfel verheven is.
Op ieder beleidsterrein waar een cijfermatig uitgedrukte risiconorm bestaat is het uitvoeren van een kansberekening een beproefde manier om vooraf te beoordelen of de situatie in een bepaald gebied voldoet aan de veiligheidsnorm. Om te bepalen of de situatie in het Groningse aardbevingsgebied voldoet aan de veiligheidsnorm is het dus noodzakelijk om zulke berekeningen uit te voeren. Het HRA-model dient hiervoor als uitgangspunt. SodM ziet toe op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van dit model. Ook TNO adviseert mij bij de voorgestelde operationele strategie, die wordt onderbouwd met het HRA-model, over de effecten voor omwonenden. De Mijnraad beschouwt de HRA als een zeer degelijk en wetenschappelijk verantwoorde modellenketen, die zowel op onderdelen als integraal getoetst is door onafhankelijke, internationaal gerenommeerde experts. Daarnaast kan op individueel woningniveau een opname worden uitgevoerd van de staat van een gebouw (bijvoorbeeld met de NPR), waarop vervolgens kan worden bepaald of versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister bereid is om de regie van de versterking aan de regio over te laten en te zorgen dat ze ook bijbehorende middelen krijgen, zodat in Groningen het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang zo snel mogelijk gelijkwaardig zal zijn aan de rest van Nederland.
Ja, daar ben ik daartoe bereid. Binnen de kaders van de door de Mijnraad en SodM geadviseerde aanpak (meest risicovolle gebouwen eerst, standaardaanpak, etc.) is ruimte voor een slimme uitvoering die is aangepast aan de lokale omstandigheden. Per gemeente werkt een lokale stuurgroep aan de inpassing van de versterkingsoperatie binnen de lokale omstandigheden. Binnen de kaders van het Plan van aanpak wordt door elke lokale stuurgroep een lokale aanpak uitgewerkt die moet leiden tot hanteerbare projecten en die uitlegbaar is naar bewoners. Op dit moment ben ik daarom met de regio in overleg over de governance van de versterkingsoperatie.
De versterkingsoperatie is conform het advies van de Mijnraad gericht op het zo snel mogelijk realiseren van de veiligheid. Voor investeringen in de regio en projecten van maatschappelijk belang heeft het kabinet 1,15 miljard euro beschikbaar gesteld binnen het Nationaal Programma Groningen.
De leden van de SP-fractie vroegen wat de risico’s zijn voor gebouwen en omwonenden rondom de clusters waar met het nieuwe winningsplan meer gas gewonnen gaat worden. Ook vroegen zij of de Minister kan aangeven waarom hij de problemen niet oplost, maar ze gaat uitbreiden.
De gekozen productiestrategie leidt per saldo tot het laagste seismisch risico. In het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 wordt een productiestrategie opgelegd waarin de productie meer wordt gedragen door de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Dit heeft op de ontwikkeling van het seismische risico voor het Groningenveld als geheel het meest gunstige effect.
Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe betekent dit een minimale verhoging van het seismische risico. De seismische dreiging wordt uitgedrukt in piekgrondversnellingen (PGA) die eens in de 475 jaar (of 10% kans eens in de 50 jaar) kunnen optreden. Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe is dit 0,00 g tot 0,04 g (en dan alleen nog op de locaties die het dichtst tegen het Groningenveld aanliggen). Deze laatste waarde is ruim vier keer lager dan het centrum van het Groningen gasveld (ter vergelijking: de seismische dreiging door natuurlijke bevingen voor de regio Arnhem is 0,02 g).
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de Minister met de kennis die hij nu heeft, bewust meer gas gaat winnen ten zuiden van het bevingsgebied. Zij vroegen ook wie de gevolgen in de gaten gaat houden en of er sprake is van een nulmeting.
Het verzoek van NAM tot instemming met de wijziging van het winningsplan Westerveld, waaraan ik op 14 november jl. gehoor heb gegeven, dateert van 20 december 2013. Gaswinning uit het Westerveld-systeem vindt al ruim dertig jaar plaats en bevindt zich nu in de eindfase. Tot nu toe is er circa 26 miljard Nm3 gas gewonnen. Door de recente verlenging wordt waarschijnlijk nog tussen 1 en 3 miljard Nm3 gewonnen.
Het gebruik en de winning van aardgas worden op termijn afgebouwd. Zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie, acht het kabinet het wenselijk om – zolang er in Nederland aardgas wordt verbruikt en de aardgasproductie mogelijk is op veilige en verantwoorde wijze – nog gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden. Dit is minder belastend voor het klimaat dan het importeren van het benodigde aardgas, leidt tot hogere werkgelegenheid en verhoogt de onafhankelijkheid van onze energievoorziening. SodM heeft in de beoordeling van het verzoek tot wijziging van het winningsplan aangegeven dat deze veilig en verantwoord mogelijk is. Het toezicht op een veilige uitvoering van gaswinning uit de kleine velden wordt ook uitgevoerd door SodM. In het instemmingsbesluit met de gaswinning Westerveld is, met het oog op de vaststelling van eventuele mijnbouwschade, de verplichting tot het plaatsen van versnellingsmeters en het uitvoeren van een opname bouwkundige staat (nulmeting aan gebouwen) opgenomen.
De leden van de SP-fractie vroegen naar de schadeafhandeling ten gevolge van winning uit Westerveld en vroegen of de mensen in die regio dezelfde rechten hebben als de Groningers, waaronder de omgekeerde bewijslast.
In mijn brief aan uw Kamer van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137) heb ik toegelicht waarom de mijnbouwschade door de gaswinning uit het Groningenveld vele malen ernstiger is dan die in de rest van het land. Ik heb daarbij ook aangegeven dat, waar ik voor Groningen heb besloten tot schadeafhandeling in het publieke domein, ik voor de rest van het land maatregelen neem om onder publieke regie een overzichtelijke procedure en een onafhankelijke en transparante behandeling en beoordeling van verzoeken om vergoeding van schade door een onafhankelijke commissie te waarborgen. Deze aanpak zal ook gelden voor eventuele schade ten gevolge van winning uit het Westerveld.
Het bewijsvermoeden, ook wel de omkering van de bewijslast genoemd, geldt voor schade door beweging van de bodem als gevolg van het winnen van gas uit het Groningenveld. Voor schade als gevolg van winning uit andere velden dan het Groningenveld geldt de omgekeerde bewijslast niet. Wel geldt hier uiteraard de risicoaansprakelijkheid van de exploitant van dit veld (artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek).
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister een plan heeft in het geval van een zware aardbeving. Zij vroegen welke bedrijven als eerste worden afgeschakeld en welke bedrijven niet afgeschakeld of stilgelegd kunnen worden?
De Nederlandse gasvoorziening heeft zich in de geschiedenis bewezen als buitengewoon robuust. Grootschalige uitval wordt vooralsnog als zeer onwaarschijnlijk beschouwd. Op dit moment wordt uit voorzorg in overleg met GTS een plan opgesteld. Dit heet het Bescherm- en Herstelplan Gas. Dit plan zal zo veel mogelijk zijn toegesneden op de praktijk en zal de maatregelen beschrijven die ingeval van een tekort aan gas onverwijld genomen moeten worden. Ook zal het plan voorzien in een methodiek die de besluitvormers in staat zal stellen om in korte tijd afwegingen te kunnen maken om de gevolgen van een gastekort te mitigeren. Een eerste conceptversie van het Bescherm- en Herstelplan Gas is eind 2018 gereed.
Deze leden vroegen nog of het ontbreken van een bescherm- en herstelplan betekent dat ook na een ramp in Groningen de gaswinning doorgaat.
Op het moment dat er een ernstige aantasting van de veiligheid van omwonenden van het Groningenveld ontstaat of dreigt te ontstaan, kan ik een nieuwe afweging maken van het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang dat is verbonden aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. Wanneer ik op grond van deze afweging tot het oordeel kom dat, gelet op alle belangen, het wenselijk is om de winning uit het Groningenveld verder te verlagen dan toegestaan in de operationele strategie, kan ik een tijdelijke maatregel opleggen, waarmee de toegestane winning uit het Groningenveld zal worden verlaagd. In dat geval zal ik ook moeten aangeven welke afnemers dat jaar niet meer in aanmerking komen voor de levering van gas. Wanneer er op dat moment nog geen vastgesteld bescherm- en herstelplan is, zal ik dit op basis van het concept bescherm- en herstelplan, dat naar verwachting einde van dit jaar gereed is, of andere dan bekende gegevens moeten bepalen. De prioriteitsvolgorde uit de verordening leveringszekerheid en praktische overwegingen omtrent het afsluiten van afnemers zullen hierbij een rol spelen.
Ook vroegen deze leden nog waarom het afschakelplan niet kan worden gehanteerd bij koud weer, zodat de gaswinning op dat moment niet hoeft te worden verhoogd.
Bij het vaststellen van de operationele strategie wordt een afweging gemaakt van het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang dat verbonden is aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas. De gevolgen van het afsluiten van afnemers worden dan gewogen tegen het veiligheidsrisico van de gaswinning. Deze beoordeling wordt elk jaar opnieuw gemaakt. Wanneer er minder gas gewonnen mag worden dan nodig is om alle afnemers van laagcalorisch gas te voorzien zal ik moeten aangeven welke afnemers dat jaar niet meer in aanmerking komen voor de levering van gas. Hiervoor kan gekeken worden naar de afsluitvolgorde van het bescherm- en herstelplan, maar ik wil hier wel benadrukken dat het Bescherm- en herstelplan een crisisinstrument is en dat dit plan niet wordt opgesteld om afnemers langdurig af te schakelen van de levering van gas.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister het eens is met SodM, de provincie Groningen en professor Bröring over het feit dat leveringszekerheid niet verbonden zou moeten zijn aan het EVRM, en de veiligheid van omwonenden wel.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakte in haar advies een opmerking over het niet nodig noch wenselijk zijn van het aanmerken van leveringszekerheid als een grondrecht in relatie tot de artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Deze opmerking heb ik ter harte genomen en ik heb daarom de betreffende passage uit de memorie van toelichting geschrapt.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister kennis heeft over wat stress met het lichaam doet en dat er veel wetenschappelijk onderzoek is naar lichamelijke en psychische gevolgen van een continu te hoog cortisolgehalte in het lichaam. Zij vroegen waarom de Minister dit aspect in het benoemen van subjectieve veiligheid heeft genegeerd.
Het wettelijk kader voor veiligheid in Nederland kent geen afwegingsgrond voor subjectieve veiligheid. Wel ben ik mij ervan bewust dat gevoelens van onveiligheid voortkomen uit onzekerheid en zorgen van de Groningers over hun toekomst, de aardbevingsbestendigheid en de waarde van woningen, en problemen van juridische en technische aard rond de schadeafhandeling. Deze constateringen bevestigen dat de schadeafhandeling en de versterking merkbaar versneld moeten worden, en dat de gaswinning zo snel als mogelijk dient te worden afgebouwd. Hiermee zal naar verwachting ook de risicobeleving positief beïnvloed worden. Met het recent opgestarte Nationaal Programma Groningen wil ik de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.
De leden van de SP-fractie stelden vragen over hoe het met de aansprakelijkheid is geregeld nu NAM verplicht wordt door de Minister om een bepaalde strategie te voeren en vroegen waarom de Minister een minimaal gaswinningsniveau vaststelt. Verder vroegen zij of NAM dan de aansprakelijkheid niet bij de staat kan leggen. Tot slot vroegen deze leden waar precies is geregeld dat de aansprakelijkheid bij NAM blijft.
Om te beginnen wil ik ingaan op de vraag waarom een minimum gaswinningsniveau wordt vastgesteld. In de operationele strategie wordt geen minimum of maximum vastgelegd, maar zal exact worden voorgeschreven op welke wijze NAM gas moet winnen, gekoppeld aan de hoeveelheid afhankelijk van de temperatuur.
De aansprakelijkheid die op NAM rust voor de schade die ontstaat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, verandert niet door het nieuwe wettelijke systeem. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd in artikel 6:177 dat op de exploitant van een mijnbouwwerk, in dit geval NAM, een risicoaansprakelijkheid rust voor schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning. Dit betekent dat het enkele feit dat de schade ontstaat als gevolg van bodembeweging door de gaswinning NAM aansprakelijk maakt. Het is niet van belang of daarbij ook sprake is van schuld of verwijtbaar handelen van NAM. Deze regel uit het Burgerlijk Wetboek verandert niet. NAM is en blijft daarmee aansprakelijk.
In artikel 52f, tweede lid, van de Mijnbouwwet is vastgelegd dat artikel 6:178, onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is. NAM kan zich daarom niet beroepen op het wegvallen van deze aansprakelijkheid door zich te beroepen op het uitvoeren van een dwingend voorschrift van de overheid.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister alle garanties openbaar kan maken.
Zoals aangegeven in mijn brieven van 25 juni 2018 en 1 oktober 2018 aan uw Kamer over het Akkoord op Hoofdlijnen (Kamerstuk 33 529, nrs. 493 en 525) streef ik naar maximale transparantie. Daarom heb ik het Akkoord op Hoofdlijnen en de uitwerking daarvan in een aantal nadere overeenkomsten openbaar gemaakt. Dit geldt ook voor de overeenkomsten waarin de garanties van Shell en ExxonMobil zijn vastgelegd. De passages in de garantieovereenkomsten over de aard en de omvang van de garanties zijn echter bedrijfsvertrouwelijk en kan ik daarom niet openbaar maken.
De leden van de SP-fractie vroegen of de Minister de bedoeling van de regeling in begrijpelijke taal openbaar gaat maken.
Een wijziging van een regeling is altijd lastiger te lezen dan een geheel nieuwe regeling omdat het vaak fragmentarisch is (als bijvoorbeeld een aantal woorden in een artikel wordt vervangen) en de samenhang met de gehele regeling ontbreekt. Uit de toelichting bij de regeling moet blijken wat de bedoeling van de regeling is. Bij publicatie van de regeling zal in een persbericht de strekking van de regeling kort en begrijpelijk worden uitgelegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie merken op dat soms van tevoren versterken in plaats van achteraf vergoeden van schade niet alleen efficiënter zal zijn, maar ook de mensen die het betreft meer gemoedsrust geeft en vroegen hoe wordt hiermee wordt omgegaan.
Om maximaal in te zetten op het voorkomen van schade bouwt het kabinet de gaswinning zo snel als mogelijk af. Bij de versterking gaat prioriteit uit naar woningen die naar meest actuele inzichten niet aan de veiligheidsnorm voldoen. De versterkingen hebben als doel om constructieve schade met ernstige veiligheidsgevolgen te voorkomen. Ook dan blijft het mogelijk dat kleinere schade optreedt, bijvoorbeeld doordat een stijvere constructie sterker is maar daarmee vatbaarder voor oppervlakkige schade.
De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de winning verder geminimaliseerd kan worden, onder andere door export versneld te verminderen en vroegen hierbij wat is gedaan met de door ENGIE aangereikte mogelijkheden hiertoe.
Ik ben continu maatregelen aan het verkennen om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk af te bouwen, waaronder een versnelde afbouw van de export. Zo zijn er in Duitsland mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas versneld af te bouwen. Dit gaat onder andere via de ombouw van een elektriciteitscentrale in Keulen naar een aansluiting op hoogcalorisch gas en de bouw van een mengstation door de Duitse netbeheerder GTG Nord. Met de Belgische autoriteiten is intensief contact geweest, echter zien zij op dit moment geen mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas in België versneld af te bouwen. Ook met de Franse autoriteiten is gesproken over het verminderen van de vraag naar laagcalorisch gas. De noodzakelijke hoeveelheid Groningengas die nodig is om aan de fysieke vraag te voldoen wordt bepaald door GTS en staat geheel los van contracten die gasafnemers voor de levering van gas hebben gesloten. De fysieke vraag staat dus centraal, en GTS heeft geen inzicht in contracten en dat is ook niet nodig. ENGIE heeft een contract met GasTerra omtrent de koop van laagcalorisch gas en suggereert dat dit contract leidt tot een onnodige hogere gaswinning in Groningen. Dit zou komen doordat zij contractueel meer laagcalorisch gas moet afnemen dan noodzakelijk, om dat vervolgens in het hoogcalorische gasnetwerk bij te mengen. De stelling van ENGIE is echter onjuist, aangezien er in de praktijk voldoende mogelijkheden zijn om gecontracteerd gas te verhandelen in de markt. Dit kan, rekening houdend met de huidige marktomstandigheden en het contract van ENGIE, gunstig of ongunstig uitpakken. Dit is echter een bedrijfseconomische afweging, zonder gevolgen voor de hoeveelheid te exporteren laagcalorisch gas.
De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom voor de categorieën eindafnemers is aangesloten bij de capaciteit van de aansluiting en niet bij de functie van de eindafnemers. Ook vroegen zij of de capaciteit van de aansluiting van 40m3 niet te arbitrair is.
In de Gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen kleinverbruikers en grootverbruikers, waarbij de capaciteit van de aansluiting (tot 40m3 of groter dan 40m3) het criterium is. Huishoudens (of consumenten) hebben nagenoeg allemaal een dergelijke kleine aansluiting. Er zijn ook kleine zakelijke gebruikers die een aansluiting hebben met een doorlaatwaarde van maximaal 40m3 en die worden met dit criterium dus meegenomen in de groep van de huishoudens. Uit deze indeling volgen geen onredelijke gevolgen. In de regeling is bij deze indeling is aangesloten omdat de netbeheerder dit (louter technische) criterium goed kan toepassen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen waarom het niet mogelijk is om in de huidige regeling te borgen dat het HRA-model in publiek beheer komt zodat de NAM uit dit proces kan worden gehaald.
In de Mijnbouwwet heeft grondslag geen dit in de regeling op te nemen. Dit wordt meegenomen bij de wettelijke borging van de publieke afhandeling van de versterking, waardoor NAM uit het proces wordt gehaald. Op dit moment wordt gewerkt aan de wetsteksten en de governance (de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden) van de publieke versterkingsoperatie. Tot het moment dat publieke borging wettelijk is geregeld zal SodM toezien op een correcte en onbevooroordeelde toepassing van het model.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe per cluster wordt bepaald wat de risico’s zijn op bodembeweging en hoe de veiligheid van bewoners wordt geborgd. Zij vroegen verder hoe vooraf in kaart wordt gebracht wat de risico’s zijn van een verschuiving van de winning naar andere clusters en hoe wordt bepaald wat de beste verdeling is.
De seismische hazard en risicoanalyse (HRA-analyse) wordt uitgevoerd door NAM en is zowel op onderdelen als integraal getoetst door onafhankelijke, internationaal gerenommeerde experts. SodM ziet toe op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van dit model. Ook TNO adviseert mij bij de voorgestelde operationele strategie, die wordt onderbouwd met het HRA-model, over de effecten voor omwonenden. In de optimalisatiestudies van NAM (november 2017 en september 2018) is het seismisch risico berekend voor verschillende verdelingen van de gasproductie over het veld. Deze scenario’s worden met elkaar vergeleken in termen van aantal bevingen, maximale grondbeweging en seismisch risico. In het recente instemmingsbesluit is gekozen om de productie zodanig te kiezen dat het seismische risico zo min mogelijk is bij het niveau van leveringszekerheid. Hierbij komt de productie meer uit de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Dit heeft op de ontwikkeling van het seismische risico voor het Groningenveld als geheel het meest gunstige effect. Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe betekent dit een lichte verhoging van het seismische risico, maar dit is minimaal. Ik verwijs verder naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen op welke manier wordt voorkomen dat veiligheidsrisico’s worden verschoven naar andere clusters, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van de Loppersumclusters.
De veiligheidsrisico’s die veroorzaakt worden door de geïnduceerde aardbevingen in Groningen worden door mij integraal beoordeeld. In het recente instemmingsbesluit is, in lijn met het advies van SodM, gekozen om de productie zodanig te kiezen dat het seismische risico zo min mogelijk is bij het niveau van leveringszekerheid. Hierbij komt de productie in het gasjaar 2018–2019 meer uit de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Dit heeft op de ontwikkeling van het seismische risico voor Groningenveld als geheel het meest gunstige effect. Voor Zuid-Groningen en Noord-Drenthe betekent dit een lichte verhoging van het seismische risico, maar dit is minimaal vooral ook ten opzichte van de significante verlaging van het seismische risico in het centrum van het Groningen veld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de risico’s en gevolgen van gaswinning voor regio Noord-Drenthe worden gemonitord en meegewogen in het besluit over de operationele strategie en verdeling over de clusters.
Ja, dat worden ze. In het instemmingsbesluit Groningen gasveld 2018–2019 wordt een productiestrategie opgelegd waarin de productiefluctuaties meer worden opgevangen in de zuidelijke regio’s van het Groningenveld dan het geval was in de wijze waarop het veld in de afgelopen jaren werd geopereerd. SodM heeft recentelijk geadviseerd deze strategie ook vast te leggen in het instemmingsbesluit. Dat advies heb ik opgevolgd. Deze strategie heeft op de ontwikkeling van de seismiciteit voor Groningenveld als geheel het meest gunstige effect. Daarnaast worden er op voorhand geen effecten verwacht op de versterkingsopgave in de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Ik heb TNO gevraagd dit nader te verifiëren. Enige fluctuatie in seismiciteit betekent overigens niet per definitie een verhoogd seismisch risico. Toetssteen voor de veiligheid in het gaswinningsgebied is de norm van 10-5.
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen of de Minister bereid is een inventarisatie te maken voor welke vitale/kritieke systemen er gas wordt gebruikt met kans op veiligheidsrisico’s.
De verkennende studie die is uitgevoerd door het Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement (COT) leert dat een deel van de risico’s voorspelbaar en voorstelbaar zijn, maar dat nog niet bekend is hoe en in welke mate veiligheidsrisico’s zich kunnen materialiseren bij abrupt beëindigen van de gasleverantie aan grootverbruikers. Er is geen ervaring met een grootschalige, langduriger uitval of het niet beschikbaar zijn van gas voor bedrijven, huishoudens en de samenleving als geheel. Dit punt heeft mijn aandacht en ik zal dit nader laten onderzoeken.
De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat het Loppersumcluster nog benoemd wordt in de regeling en vroegen of hiermee de mogelijkheid wordt opengehouden dat dit cluster nog zal worden ingezet voor gaswinning.
Zoals ook in de toelichting op de regeling is aangegeven, is de gaswinning uit dit cluster stilgelegd, maar maakt dit cluster nog wel onderdeel uit van het Groningenveld totdat de bij dit cluster behorende productielocaties en putten zijn afgesloten en opgeruimd. Naar verwachting zal NAM op korte termijn voorbereidingen gaan treffen om deze productielocaties en putten definitief buiten gebruik te stellen en te ontmantelen.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen wie de beslissing neemt over welk scenario voor de verdeling van de gaswinning uit het Groningenveld uiteindelijk zal worden gevolgd en op welke gronden dit gebeurt.
De vergunninghouder doet naar aanleiding van de raming van GTS een of meerdere voorstellen over de verdeling van de winning van de benodigde hoeveelheid gas uit het Groningenveld. Ter onderbouwing van deze voorstellen bevat het voorstel voor een operationele strategie een dreigings- en risicoanalyse van de verwachte bodembeweging als gevolg van de verschillende inzetmogelijkheden van de clusters en de verwachte schade die als gevolg van die inzet optreedt.
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert vervolgens over de ondergrondse en bovengrondse risico’s van de scenario’s. Daarnaast zal ook TNO adviseren over de bovengrondse risico’s. Vervolgens zullen ook de regionale overheden en de Mijnraad een advies uitbrengen. Uiteindelijk zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van artikel 52d van de Mijnbouwwet overgaan tot het vaststellen van de operationele strategie met daarin één scenario.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen op welke wijze SodM kan toezien op een juiste en onbevooroordeelde toepassing van de dreigings- en risicoanalyse.
SodM baseert haar inschattingen van de veiligheidsrisico’s op de door NAM gemaakte berekeningen in de seismische dreigings- en risicoanalyse (HRA). Deze berekeningen worden gedaan aan de hand van de modellentrein van NAM. Deze wordt beoordeeld door SodM, in afstemming met kennisinstellingen zoals TNO. De afgelopen jaren zijn er steeds verbetersuggesties gedaan, waarvan een belangrijk deel ook al doorgevoerd is.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen op welke wijze kan worden vastgesteld dat bij de desbetreffende strategie het risico het kleinste is.
In het instemmingsbesluit heb ik uiteengezet dat inzetstrategie 1 de voorkeur geniet vanwege het lagere seismische risico in vergelijking met inzetstrategie 2. SodM heeft deze keuze met zijn advies van 15 oktober 2018 bevestigd. Mijn besluit om inzetstrategie 1 te hanteren is gebaseerd op het uitgangspunt om het seismische risico voor het gehele Groningenveld zo laag mogelijk te houden bij een niveau van gaswinning gebaseerd op leveringszekerheid. Regionaal kan daardoor een lichte verhoging van het seismisch risico optreden, terwijl het risico in het centrum van het Groningenveld significant kleiner wordt. Naar verwachting heeft dit geen effecten op de versterkingsopgave in de zuidelijke regio’s van het Groningenveld. Ik heb TNO gevraagd dit nader te verifiëren.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen of het mogelijk is onomstotelijk vast te stellen welk scenario het meest veilig is.
De inzetstrategieën zijn beoordeeld op het aspect vermindering van het seismisch risico door middel van een proxy (een meetbare grootheid die gebruikt wordt om andere, niet direct meetbare, grootheden voor te stellen). Deze proxy geeft aan in hoeverre een toename van de mogelijke grondbeweging zich verhoudt tot de aanwezige personen bovengronds. Ook op dit punt heb ik TNO gevraagd nader te onderzoeken in hoeverre het gebruik van deze proxy een betrouwbare indicatie geeft om de inzetstrategieën op het aspect seismisch risico te beoordelen.
De leden van de fractie van 50PLUS vroegen wat er gebeurt als er ondanks alle onderzoeken en analyses toch een calamiteit plaatsvindt in gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen.
Met het zo snel mogelijk volledig afbouwen van de gaswinning en het richten van de versterkingsoperatie op de daadwerkelijk meest onveilige huizen, zet het kabinet maximaal in op het voorkomen van een dergelijke calamiteit. Het kabinet werkt er aan om in overleg met de omgeving gebouwen die niet voldoen aan de norm van 10-5 zo snel als mogelijk te versterken. Het risico dat iemand komt te overlijden als gevolg van een aardbeving door de winning van gas uit het Groningenveld is dan niet groter dan het risico dat een bewoner loopt elders in het land. Een calamiteit is echter nooit volledig uitgesloten. In dat geval zal ik de operationele strategie heroverwegen en kan ik een tijdelijke maatregel opleggen. De veiligheidsregio’s hebben de taak om bewoners en hulpdiensten zo goed mogelijk voor te bereiden op mogelijke calamiteiten. De Veiligheidsregio Groningen oefent onder meer op de situatie dat zich daar een (grote) aardbeving zou voordoen.
De leden van de 50PLUS-fractie vroegen hoe het zit met de aansprakelijkheid als er ondanks alle analyses en onderzoeken toch een calamiteit plaatsvindt in de gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen.
Voor de beantwoording van deze vraag, verwijs ik naar het antwoord op de vraag over aansprakelijkheid van de leden van de SP-fractie: ook in dit geval zal de exploitant van het mijnbouwwerk, NAM, aansprakelijk zijn.